×

Wir verwenden Cookies, um LingQ zu verbessern. Mit dem Besuch der Seite erklärst du dich einverstanden mit unseren Cookie-Richtlinien.

image

Een Coquette Vrouw van Carry van Bruggen, Hoofdstuk 9

Hoofdstuk 9

Ruim een week daarna, een Zaterdagmorgen maakte Ina in de vroegte zich gereed om van de halte, een half uur van huis, Egbert te gaan halen. Hij kwam ditmaal heel vroeg en kon tot Maandagmorgen blijven, - den vorigen avond had hij het haar geschreven en van het oogenblik af, dat ze den brief ontving had ze zich afgevraagd of ze blij was met de tijding. Ze had het zich weer afgevraagd op het oogenblik dat ze ontwaakte en vroeg het zich nu weer af -, en bemerkte tot haar onuitsprekelijke verluchting, dat Egberts komen haar onverdeeld verheugde. Ze was bovendien blij, nu het toevallig zoo uitkwam, dat Paul voor enkele dagen op reis was gegaan, juist den vorigen avond vertrokken en niet voor Dinsdag terugkeeren zou, want ofschoon het vanzelf sprak, dat hij voor Egbert moest wijken, scheen het haar voor hem te pijnlijk, nu al de gedachte aan haar gebondenheid te moeten dringen in de lieflijkheid van hun samenzijn. Dagelijks na dien dag hadden ze elkaar ontmoet -, en in de weinige dagen tusschen het toen en het nu, had ze zich zoo wonderlijk snel hersteld, en ze gloeide nu zoo van ijver en moed, voelde zich als glanzend van gezondheid, dat het haar zelf verbaasde. En beschaamde. Ze kon het gevoel niet kwijt, dat in dat geweldig ondergaan van wat niets dan een redelooze bevlieging was, voor den eersten den besten man dien ze had ontmoet, iets bijna verachtelijks, iets minderwaardigs stak -, doch ze merkte tegelijkertijd, dat dit niet zuiver haar eigen gevoel was, doch eigenlijk Egberts gevoel, en dat hij het zoo zou hebben gezegd: ‘de eerste de beste man' Het was niet waar -, ze ontmoette er genoeg, die haar koud lieten -, maar Paul was ‘de eerste de beste' niet. Hij wist haar te geven wat zij zocht, omdat hij haar doorgrondde: de vereering, die geen dienstbaarheid buitensluit -, hij had als een rechthebbende tot haar gesproken, haar gezegd, dat haar zwakheid inbeelding was, dat ze terug moest naar haar huis in de stad en werken -, en als in hetzelfde oogenblik met de zoetste woorden de meest verfijnde vleierijen gefluisterd. Daaraan terug te denken, die woorden zacht en binnen in haar borst te doen ontluiken en weerklinken, zoovaak, zooveel ze wilde, zoodat het was, als werden ze opnieuw tot haar gesproken -, het was als een zoete smaak. En weer, als vroeger, zag ze met ontzag op het kostelijk wonder der herinnering, der bewuste en willekeurige herbeleving van het voorbije. De uren, die minuten schenen, van hun samenzijn, hielden immers daardoor dagen en nachten van een zoeten en warmen glans doortrokken. Hoe kon het niet langer dan drie dagen geleden zijn, dat hij haar, toen de maan scheen, in de beukenlaan had gekust, op wangen en lippen en oogen zóó zacht en ze geschreid had en weer gevraagd, dat hij haar toch niet verachten zou. Over haar huwelijksleven had ze zorgvuldig gezwegen, over Egbert alleen gesproken met waardeering, bijna met een overmaat van warmte, die boete leek te moeten zijn voor wat ze aan schuld op zich laadde - en nu ze gereed om heen te gaan, nog even peinzend toefde met het voorhoofd aan de vensterruit, vroeg ze het weer zich af: was het zoo goed geweest als het kon, had ze nu, noch tegen den een, noch tegen den ander, noch tegen zichzelf al te zwaar gezondigd? O, ze wilde wel tot Egbert teruggaan, dadelijk als hij verlangde en het leven voor hen beiden effen houden, twisten mijden, zwijgen over alle onderwerpen, die meeningsverschil konden uitlokken -, maar door Paul was ze nu gevangen, aan hem gebonden, en ze voelde dat hij noodig was om haar kracht te geven tot het volledig vervullen van wat ze voor Egbert op zich nam. Niet een voortdurend samenzijn, maar het blijvend besef, dat hij haar bestond en haar gadesloeg en haar vereerde. Als Egbert het wist, van haar gedachten eenig vermoeden had, hoe zou hij het alles verachten -, het kinderachtig romantisme, het zwakzinnig grijpen naar verbeelding en waan, het zichzelve paaien als met zoetigheid om haar plicht te kunnen doen! O, verachtelijk was het -, en het besef daarvan had met de wroeging, van het zoete het zoetst geroofd, zou het zoete het zoetst blijven rooven, tot een gerechte straf. Ze wilde nu heengaan, het werd tijd -, toen ze uit het raam door de verlaten beukenlaan den blauwen postbode op zijn rijwiel zag aankomen; altijd van haar kinderjaren af, deed de aanblik van den postman in zijn uniform haar hart kloppen van onbestemde verwachting -, dat zelfs werkte als ze er een zag in een vreemde stad -, maar ditmaal voelde ze ineens een heftige spanning. Gisteravond al was het geweest, onmiddellijk na Pauls vertrek -, als kon er tijding van hem komen -, toen was ze, natuurlijk, teleurgesteld -, nu scheen het zekerheid. Ze werd een sterk verlangen gewaar naar een brief van hem, met hetschrift van zijn hand, die haar naam zou hebben geschreven -, een brief van hem leek haar mysterieus, als had ze nooit een brief van een man ontvangen, zooals zijn handen en zijn oogen en alles aan hem geschenen hadden, dien eersten avond. En terwijl de man op zijn rijwiel naderde, snel nabijkwam, bestormde zij zichzelf met jachtig vragen, wat al die redelooze, onverklaarbare, onbelijdbare gevoelens toch wel beduiden mochten. Had de bode een brief -, en wat zou hij geschreven hebben -? het leek haar bij voorbaat belangrijk, bekoorlijk en vreemd -; snel de steile trap afhakkelend gaf ze zich van de sterke zoetheid van dit wachten en verlangen op zich zelve rekenschap -, toen nam ze uit de handen van den bode zonder groet of dank een klein, licht pakje aan en bekeek het gretig en werd vaal en wit van teleurstelling -, haar naam stond er op, maar in grove letters, verkeerd gespeld, dus niet door hem. Ze schrok van haar wanhoopsgevoel en zooals de wereld rond haar vaalde en verkromp, toen rukte ze, door een flauwe hoop gebonden, touwtje en papieren stuk, tastte een koel-vochtig rieten korfje, sloeg het open en zag drie trillende zilverblanke orchideeën op koel mos, met een klein briefje ernaast. Ze gunde de orchideeën voorloopig niet meer dan een vluchtigen blik -, het verlangen bleef onverflauwd, een gulzige, gretige begeerte naar de woorden van zijn gedachte en van zijn gevoel. Op het witte blad las ze niet meer dan deze vier regels: Te, dea, te fugiunt venti, te nubila coeli, Adventumque tuum; tibi suaves daedala tellus Summittit flores; tibi rident aequora ponti, Placatumque nitet diffuso lumine coelum. LUCRETIUS. Ze bleef tegen den huismuur geleund als zacht verdoofd, de sierlijke val der voorname statige regels schreed als in haar hoofd, in haar hart, het was alsof haar bloed zich door haar lichaam bewoog op eenzelfden maatslag. Maar een klok sloeg uit de verte en herinnerde haar aan Egberts komst -, ze ging het huis weer in, zette vlug de bloemen in een vaasje op een hooge kast, stak na een korte aarzeling het briefje tusschen haar blouse en begaf zich haastig op weg. En terwijl ze liep betastten haar handen het harde kaartpapier en ze begon al gauw te verlangen de geschreven woorden weer voor zich te zien, maar bedwong dat verlangen om het te laten aanzwellen tot het onhoudbaar, en het uithalen en overlezen van het briefje daardoor een zeldzame en bijzondere vreugde scheen, als las ze het voor het eerst. Ze liep dan vlug verder en naderde de halteplaats. Zij zelf was warm van hetsnelle gaan en daardoor leek het haar, als was de lucht rondom zoo zoel, als was het ineens lente geworden -, alles lag ook zoo stil, slooten en weiden, waar de zon op scheen. In de verte floot langgerekt de trein -, een droomerig, fijn geluid. Nu kwam Egbert -, ze zou hem vertellen van Paul en overlegde met zichzelve hoe. Vooral niet dadelijk en niet gewichtig en vooral niet toonen dat ze zich bijzonder verheugde in de ontmoeting -, maar luchtig en losweg en onverschillig als had het niet den minsten indruk op haar gemaakt. Ze zou hem vertellen, hoe belezen en bereisd hij was, Paul, en hoe aardig het zou zijn hem aan huis te ontvangen -, en als zijzelf dan van nu af vroolijk en rustig bleef, niet meer redetwistte en schreide, dan zou hij ten slotte misschien nog een geluk vinden dat ze Paul had leeren kennen. Maar terwijl ze het overdacht, wist ze dat het zelfmisleiding was -, en toen ze den trein ineens over den hoogen spoordijk zag en hoorde aandonderen bemerkte ze te goed aan het angstig kloppen van haar hart, wat ze inderdaad van Egbert verwachtte. Even later liepen ze naast elkaar over het grindpad tusschen de geknotte wilgen dwars door het weiland heen. Egbert had zijn arm door den hare gestoken -, naar den jongen gevraagd -, zijn vreugde betuigd over het zachte weer en Ina werd een warm, stil gevoel van saâmhoorigheid met hem in zich gewaar -, ze ging zoo rustig en keek rondom zich en voelde zich niet gejaagd en opgehitst zooals bij Paul voor wien ze immers altijd geestig en bijzonder en bekoorlijk zocht te wezen, bij wien ze immers altijd de vrees voelde dat ze hem vervelen zou -, maar toen ze onder haar blouse naar het briefje tastte en zich den klank en val der Latijnsche woorden te binnen bracht, voelde ze in een wonderlijk verweven gevoel van verlangen en schuld het algemeen-ontoereikende van wat in dit oogenblik toch zoo voldoende en bevredigend scheen. ‘Nieuws in de stad?' ‘De aarde draait nog immer,' schertste hij, ‘hoe heb jij het gehad?' ‘O, goed', ze zei het koel en gewoon, ze wilde niets verraden. Hij keek naar de lucht. ‘Ik geloof wel dat het weer zich goed houden zal vandaag. Dan er vanmiddag eens een stevig eind op uit! Ik heb er de heele week naar verlangd,' ‘Heb je 't druk gehad?' ‘Nogal: een paar tentoonstellingen. Niet zoo heel veel zaaks. Meestal snert, wat ze tegenwoordig maken -, en dan moet je die lui nog met zilver bedienen ook. Als je ze tenminste maar royaal op den hak kon nemen, al die slappe kerels.' Ina zweeg en keek onbestemd rondom zich. Vanwaar kwam nu ineens dat onverklaarbaar gevoel, als zeeg een zwarte wolk op haar hart, als werd alles in haar mat en machteloos? Ze wilde nu toch over Paul spreken. ‘Zeg, Egbert, ik heb hier iemand ontmoet, die óók wel eens schildert.' ‘Zoo -; een meisje?' ‘Neen, een man.' ‘Zóó.' Hij zweeg. En Ina vroeg zich angstig af; had er in dat koele ‘zoo' niet al een begin van ontstemming, wantrouwen, wrevel geklonken? Lag er nu al, voor zijn gevoel, een schaduw over zijn komen, was zijn vreugde al verstoord? Ze vreesde het vaag, en voelde zich weinig op haar gemak, maar dorst het zwijgen, dat meer dan woorden kon beteekenen, niet langer te doen voortduren. ‘Misschien ken je hem wel, Egbert -, misschien heeft hij wel eens geëxposeerd, ik weet dat natuurlijk niet precies.' Ze wist wel van niet -, maar ze zei het opzettelijk, om Egbert niet te krenken door de gedachte aan te veel intimiteit tusschen haar en een vreemde. ‘Hoe heet hij?' ‘Paul van Oord.' ‘Ken ik niet.' Ze zwegen -, ditmaal dorst Ina niet verder gaan. ‘Egbert, de kippen hebben gister gelegd -, en ik heb de versche eitjes voor jou bewaard -, hoe vind je dàt?' ‘Edelaardig' zei hij, wat droog. Maar nu begon in Ina een' lichte wrevel te ontwaken, ze voelde zich gekrenkt door den toon van zijn laatste antwoord. Als een schoolmeester, die wel merkt dat het kind zoete broodjes bakt, maar het even wil laten voelen, dat het zóó gemakkelijk maar niet gaat! Ze was geen klein kind meer en bakte heelemaal geen zoete broodjes -, wat verbeeldde hij zich wel! Hij zweeg weer en, naarmate dat zwijgen voortduurde, zwol de wrevel in haar hart, ze voelde dat ze onrustig werd en dat het bloed haar overal tegen de huid aan gloeiend prikkelde. Eindelijk werd het haar te machtig. Met een ruk trok ze haar arm uit den zijne weg -, de aanraking was ondragelijk geworden. ‘Wat heb je?' vroeg hij verbaasd. ‘Zoo warm.' Ze ademde zwaar in het verder gaan, haar neus trilde. Weg was haar vreugde, verwachting, gelatenheid -, verjaagd de blanke rust die binnen in haar toefde -, overal gistte en schiftte het nu. Maar daar tastten haar vingers naar het briefje in haar blouse en ze werd weer rustig. Ze schaamde zich -, ze wilde immers zoo gaarne wezen, zooals Pauls verheerlijking haar zag, lieflijk en verstandig en edelmoedig, niet wrokkend en inwendig driftig als elke domme boosaardige vrouw -, en wat recht had ze ook om zich aan Egberts woorden en zijn toon te ergeren, zij, zijn eigen vrouw, die met het briefje van een anderen man heimelijk aan haar borst geborgen naast hem ging? En het gevoel, dat ze iets aan hem goed te maken had, kreeg opnieuw de overhand. ‘Ik heb al gezegd, dat we niet thuis komen eten - omdat jij niet graag aan tijd gebonden bent. We vinden dan onderweg wel wat.' Ze zei het opzettelijk koeler dan ze nu voelde -, hij moest niet weer van ‘zoete broodjes' vermoeden. ‘Dan weet ik een tocht van een uur of vier, vijf, een prachtige wandeling -, als het jou tenminste niet vermoeit. Anders kunnen wij er wel een stuk afsnijden.' ‘Neen, ik kan best,' zei Ina. De vorige week was ze nog tot één enkel uur loopen niet in staat geweest -, nu voelde ze zich weer als in hun eersten tijd, onuitputtelijk krachtig, grenzeloos onvermoeid, met een onbesuisd verlangen naar inspanning, geestelijk en lichamelijk, als om de volheid van haar eigen kracht en kunnen in alle richtingen en tot het uiterste te voelen. ‘Dan ben je vooruitgegaan,' zei Egbert opgewekt, ‘dat valt me bijzonder mee.' Ze antwoordde niet -, ze gingen weer gearmd. ‘Om een ander is het,' verweet ze zich in gedachten - en schaamde zich; ‘maar Egbert profiteert er toch van,' bestreed ze haar eerste overweging, en ze wist niet, hoe ze zich tegenover hem voelen moest. Zooeven, in de versche vreugde van hun samenzijn, had ze Paul vergeten -, maar bij Paul vergat ze Egbert niet -, integendeel, de wroeging om hem en de schuld, die ze op zich laadde, had haar van elk samenzijn het smaken der volle vreugde belet. Dat beteekende dan toch, dat ze het meest om Egbert gaf! En zoo moest het -, en zoo moest Paul het leeren inzien -, zoo zou zij het hem zeggen, later, als hij eerst nog de voor hem immers onvermengde vreugde van haar bijzijn had genoten -, en als het noodig bleek. Ze kwamen thuis en terwijl Egbert beneden in de keuken een oogenblikje toefde bij den boer en zijn vrouw, ging Ina naar boven om naar het kind te kijken. Ze reikte daarna op haar teenen bij het kastje en nam er de orchideeën af. De zilverblanke blaadjes trilden boven het kristalklare water -, ze keek er met verrukking naar -, ze had nog nooit orchidieeën in haar bezit gehad. En weer bracht ze zich de versregels te binnen -, het was of een last van haar afviel -, of ze weer opgeheven werd naar een betere, een rijkere, fijnere, blijdere wereld zonder benepen angsten, kleinhartig gekibbel, listig woordenwikken om zelfverachting, smaad en minachting te ontgaan. Ze keek in den spiegel en zag haar oogen schitterend -, de blos op haar wangen plotseling verhoogd -, en ze herdacht, hoe twee dagen geleden Paul hier gezeten had in den hoek bij het raam en naar haar gekeken, terwijl ze het jongetje op haar schoot zijn soep te eten gaf. ‘Wat doe je daar toch zoo stil?' had ze gevraagd -, en hij had geantwoord: ‘ik kijk maar naar je.' Ze had gebloosd en luid op gelachen -, ‘en vind je dat nu een voldoende bezigheid voor een volwassen man!' -, en hij weer ‘volkomen voldoende en bevredigend', met dien streelenden klank, die haar rillingen aanjoeg. Elk woord bracht ze zich nu te binnen. ‘Je bent zoo mooi, in dit licht -, je bent niet altijd mooi, hoor! Je hebt erg je dagen -, en zelfs je uren, maar je oogen zijn altijd heerlijk om in te kijken -,' en het was alsof ze een kind was en op een zoeten herfstdag goudgelen honig zoog, onder een boom, waarvan de bladeren ritselden. Ja, ze wilde, ze moest mooier en volmaakter worden voor hem die zelf zoo verfijnd was, uiterlijk en innerlijk -, ze wilde datzelfde voorname en rustige van de Latijnsche verzen in de bewegingen van haar eigen geest -, geen rauwe drift meer, geen kleinhartig gekibbel -, ze zou weer gaan werken, Paul zou haar boeken zenden en zij zou hem daarover haar gedachten schrijven. Ze zou ook nu en dan bij hem komen om hem haar eigen werk voor te lezen. Geloofde ze in dat alles? Ze stond tegen het kastje geleund,sloot even de oogen -, het was alsof een koele wind langs de oogleden streek -, maar ze schudde het denken aan toekomst van zich af -, wat het heden opleverde was voldoende. Ze hoorde stappen op de trap, ze schrok en schoof als instinctmatig het glas met de bloemen achter een vaas -, maar in hetzelfde oogenblik bedacht ze zich en zette ze open voor het gezicht -, heimelijk hopend dat hij ze niet zou zien -, wilde zij toch weer niet ze opzettelijk en geniepig voor hem verbergen. Egbert kwam binnen en ging zijn tasch uitpakken, hij trok pantoffels aan en vertelde dat er dadelijk brood en koffie zou worden gebracht. ‘Ik moet nog even hier dit Duitsche ding doorkijken. Corrigeer jij dan terwijl dit stukje proef, wil je? En ik heb ook nog wat waschgoed meegebracht, daar bandjes en knoopen en weet ik al wat, aangezet moeten worden. Net een goed werkje voor jou. Hier.' Hij lei het bundeltje op tafel. ‘ïk kan anders niet zeggen, dat die waschbaas van jou mij bevalt. Mijn hemden zijn tegenwoordig in minder dan geen tijd naar de maan -, en verleden week had ik weer een verkeerde zakdoek. Ik wou wel graag dat je daar eens wat beter het oog op hield.' ‘Ik heb nog al veel tijd.' Hij haalde de schouders op. ‘Tijd! Dat kost geen tijd. Iemand moet het doen -, dat zul je hoop ik, wel met mij eens zijn en mijn werk is het in elk geval niet.' Ze antwoordde niet, klemde de lippen op elkaar -, weer voelde ze die brandende onrust in haar bloed. Hij achtte de zaak ‘voldoende toegelicht' en zette zich tot lezen, zonder een blik of een woord. Dat was het, wat haar altijd boven alles kwetste. ‘Proeven corrigeeren is dan mijn werk niet,' barstte ze ineens uit, zelf voelende dat ze onredelijk deed, maar als gedreven, en gooide het papier van zich af. Hij keek op. ‘Uitstekend. Dus dat wordt dan in het vervolg op het goudschaaltje gewogen. Ik heb er niet tegen, hoor! Laat jij mij mijn werk maar doen -, als jij dan maar zorgt dat het jouwe in orde is.' ‘Ontbreekt daar wat aan?' vroeg ze uitdagend. Hij lachte schamper. ‘Kijk hier maar eens rond. Mantel op een stoel -, schoenen in een hoek, dan weet je genoeg.' ‘O, dus dat is mijn werk? Zorgen dat jij geen verkeerde zakdoeken krijgt, knoopjes aan je kleeren zetten! Dat durf jij zeggen tegen mij, dat durf jij mij aanwijzen als mijn werk.' Hij zweeg en deed alsof hij las. ‘Kan je geen antwoord geven?' Hij keek op, loom verbaasd. ‘Wat moet ik antwoorden op dat gekrijsch? Je moet op de markt gaan staan met een stalletje. Daar is geld voor je te verdienen.' Ze wilde antwoorden -, maar de boerin kwam binnen en begon de tafel te dekken. In de nijpende stilte, die plotseling neerviel, las Egbert onverstoord verder -, en Ina die snel een boek had gegrepen om zich een houding te geven, werd overkropen van berouw. Hij was toch om haar gekomen -, hij had toch eigenlijk niet zooveel onredelijks gezegd, zij had met Paul eindeloos meer schuld jegens hem op zich geladen -, moest nu dit samenzijn weer bederven en stikken in een armhartig, kleinzielig gekrakeel? De boerin was klaar, en ging de kamer uit. ‘Zullen we aan tafel gaan?' vroeg Egbert droog. ‘Mij goed' -, ze verhardde weer, zij wilde nu ook niet anders dan stug antwoorden, als hij haar niet tegemoet kwam -, ze zette zich tegenover hem en voor ze het helpen kon, glipten tranen uit haar oogen en haar mond vertrok bitter als moest ze schreien. Hij zag het. ‘Kom,' - hij stak over tafel zijn hand naar uit - ‘stel je niet aan, meid.' Altijd en eeuwig diezelfde leege woorden, waarbij hij niets dacht, niets voelde, zei ze geërgerd in zichzelf -, maar ze nam de hand en drukte die even. ‘Je bent zoo onmogelijk prikkelbaar.' ‘Misschien ben ik prikkelbaar,' bekende ze, ‘maar dat zit dan in mijn aard en in mijn gestel. Kun je daar dan niet een klein beetje rekening mee houden?' ‘Ja -, hoor eens even, beste meid, ik kan mij werkelijk niet door jouw zenuwbuitjes laten regeeren.' ‘Zenuwbuitjes zijn het niet -, dat is een idioot, zot woord.' ‘Goed. Dan is het een idioot, zot woord. Laten we het daarop houden en overgaan tot de orde van den dag. Nog een boterham?' Ze antwoordde niet, voelde zich hulpeloos, als verknepen van wanhoop. Maar even later veerde ze toch weer op - ze wilde dat Egbert een prettigen middag zou hebben -, ze had er zich voor hem zoo op verheugd. Zag hij nu werkelijk de orchideeën daar niet staan? En als hij ze zag, wat moest ze zeggen? Zou hij nog over Paul spreken? Neen -, hij dacht er zeker niet meer aan. Zóóveel argeloosheid -, zóóveel goed vertrouwen in haar deugd en in haar trouw -, zou het niet schandelijk zijn geweest, hem daarin te beschamen?

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 9 Chapter 9 Bölüm 9

Ruim een week daarna, een Zaterdagmorgen maakte Ina in de vroegte zich gereed om van de halte, een half uur van huis, Egbert te gaan halen. Over a week after that, a Saturday morning Ina got ready early to go from the bus stop, half an hour from home, to pick up Egbert. Hij kwam ditmaal heel vroeg en kon tot Maandagmorgen blijven, - den vorigen avond had hij het haar geschreven en van het oogenblik af, dat ze den brief ontving had ze zich afgevraagd of ze blij was met de tijding. He came very early this time and could stay until Monday morning, - the previous evening he had written it to her and from the moment she received the letter she had wondered if she was happy with the tidings. Ze had het zich weer afgevraagd op het oogenblik dat ze ontwaakte en vroeg het zich nu weer af -, en bemerkte tot haar onuitsprekelijke verluchting, dat Egberts komen haar onverdeeld verheugde. She had wondered it again the moment she awoke and wondered it again now -, and noticed to her inexpressible relief, that Egbert's coming pleased her undividedly. Ze was bovendien blij, nu het toevallig zoo uitkwam, dat Paul voor enkele dagen op reis was gegaan, juist den vorigen avond vertrokken en niet voor Dinsdag terugkeeren zou, want ofschoon het vanzelf sprak, dat hij voor Egbert moest wijken, scheen het haar voor hem te pijnlijk, nu al de gedachte aan haar gebondenheid te moeten dringen in de lieflijkheid van hun samenzijn. She was also glad, as it happened to be so convenient, that Paul had gone on a trip for a few days, left just the previous evening and would not return before Tuesday, because although it was obvious that he had to give way to Egbert, it seemed too painful to her for him to have to force the thought of her bondage into the sweetness of their being together. Dagelijks na dien dag hadden ze elkaar ontmoet -, en in de weinige dagen tusschen het toen en het nu, had ze zich zoo wonderlijk snel hersteld, en ze gloeide nu zoo van ijver en moed, voelde zich als glanzend van gezondheid, dat het haar zelf verbaasde. Every day after that day they had met -, and in the few days between then and now, she had recovered so wonderfully fast, and she now glowed so much with zeal and courage, felt as shining with health, that it amazed herself. En beschaamde. And embarrassed. Ze kon het gevoel niet kwijt, dat in dat geweldig ondergaan van wat niets dan een redelooze bevlieging was, voor den eersten den besten man dien ze had ontmoet, iets bijna verachtelijks, iets minderwaardigs stak -, doch ze merkte tegelijkertijd, dat dit niet zuiver haar eigen gevoel was, doch eigenlijk Egberts gevoel, en dat hij het zoo zou hebben gezegd: ‘de eerste de beste man' Het was niet waar -, ze ontmoette er genoeg, die haar koud lieten -, maar Paul was ‘de eerste de beste' niet. She couldn't shake the feeling that there was something almost despicable, something inferior, in that great undergoing of what was nothing but a senseless whim for the first man she had met -, but at the same time she noticed that this was not purely her own feeling, but actually Egbert's feeling, and that he would have put it this way: 'the first the best man'. Hij wist haar te geven wat zij zocht, omdat hij haar doorgrondde: de vereering, die geen dienstbaarheid buitensluit -, hij had als een rechthebbende tot haar gesproken, haar gezegd, dat haar zwakheid inbeelding was, dat ze terug moest naar haar huis in de stad en werken -, en als in hetzelfde oogenblik met de zoetste woorden de meest verfijnde vleierijen gefluisterd. He knew how to give her what she was looking for, because he fathomed her: the veneration, which does not exclude servitude -, he had spoken to her as an entitled one, told her that her weakness was imagination, that she should return to her home in the city and work -, and as in the same instant with the sweetest words whispered the most refined flatteries. Daaraan terug te denken, die woorden zacht en binnen in haar borst te doen ontluiken en weerklinken, zoovaak, zooveel ze wilde, zoodat het was, als werden ze opnieuw tot haar gesproken -, het was als een zoete smaak. Thinking about that, making those words burst forth and resound softly in her chest as often and as much as she wanted, so that it was as if they were spoken to her again - it was like a sweet taste. En weer, als vroeger, zag ze met ontzag op het kostelijk wonder der herinnering, der bewuste en willekeurige herbeleving van het voorbije. De uren, die minuten schenen, van hun samenzijn, hielden immers daardoor dagen en nachten van een zoeten en warmen glans doortrokken. After all, the hours, which seemed minutes, of their togetherness, kept days and nights of a sweet and warm glow permeated thereby. Hoe kon het niet langer dan drie dagen geleden zijn, dat hij haar, toen de maan scheen, in de beukenlaan had gekust, op wangen en lippen en oogen zóó zacht en ze geschreid had en weer gevraagd, dat hij haar toch niet verachten zou. How could it not have been more than three days since, when the moon shone, he had kissed her in the beech avenue, on cheeks and lips and eyes so soft and she had cried and asked again, that surely he would not despise her. Over haar huwelijksleven had ze zorgvuldig gezwegen, over Egbert alleen gesproken met waardeering, bijna met een overmaat van warmte, die boete leek te moeten zijn voor wat ze aan schuld op zich laadde - en nu ze gereed om heen te gaan, nog even peinzend toefde met het voorhoofd aan de vensterruit, vroeg ze het weer zich af: was het zoo goed geweest als het kon, had ze nu, noch tegen den een, noch tegen den ander, noch tegen zichzelf al te zwaar gezondigd? About her married life she had kept carefully silent, about Egbert she had spoken only with appreciation, almost with an excess of warmth, which seemed to have to be penance for what she had brought upon herself in guilt - and now as she prepared to go, pondering for a moment with her forehead at the window pane, she wondered again: had it been as good as it could have been, had she now sinned too heavily, neither against one, nor against the other, nor against herself? O, ze wilde wel tot Egbert teruggaan, dadelijk als hij verlangde en het leven voor hen beiden effen houden, twisten mijden, zwijgen over alle onderwerpen, die meeningsverschil konden uitlokken -, maar door Paul was ze nu gevangen, aan hem gebonden, en ze voelde dat hij noodig was om haar kracht te geven tot het volledig vervullen van wat ze voor Egbert op zich nam. Oh, she wanted to go back to Egbert, as soon as he desired and keep life even for both of them, avoid quarrels, keep silent on all subjects that could provoke a difference of opinion -, but through Paul she was now caught, bound to him, and she felt that he was necessary to give her strength to fulfill fully what she took upon herself for Egbert. Niet een voortdurend samenzijn, maar het blijvend besef, dat hij haar bestond en haar gadesloeg en haar vereerde. Not a constant togetherness, but the abiding awareness, that he existed her and watched her and revered her. Als Egbert het wist, van haar gedachten eenig vermoeden had, hoe zou hij het alles verachten -, het kinderachtig romantisme, het zwakzinnig grijpen naar verbeelding en waan, het zichzelve paaien als met zoetigheid om haar plicht te kunnen doen! If Egbert knew it, had any inkling of her thoughts, how he would despise it all -, the childish romanticism, the weak-minded grasping at imagination and delusion, the placating herself as if with sweetness to be able to do her duty! O, verachtelijk was het -, en het besef daarvan had met de wroeging, van het zoete het zoetst geroofd, zou het zoete het zoetst blijven rooven, tot een gerechte straf. Oh, vile it was -, and the realization of it had with the remorse, of the sweet the sweetest robbed, would continue to rob the sweet the sweetest, to a just punishment. Ze wilde nu heengaan, het werd tijd -, toen ze uit het raam door de verlaten beukenlaan den blauwen postbode op zijn rijwiel zag aankomen; altijd van haar kinderjaren af, deed de aanblik van den postman in zijn uniform haar hart kloppen van onbestemde verwachting -, dat zelfs werkte als ze er een zag in een vreemde stad -, maar ditmaal voelde ze ineens een heftige spanning. She wanted to go now, it was time -, when from the window through the deserted beech avenue she saw the blue letter carrier approaching on his bicycle; always from her childhood, the sight of the letter carrier in his uniform made her heart beat with indeterminate anticipation -, which worked even when she saw one in a strange city -, but this time she suddenly felt a fierce excitement. Gisteravond al was het geweest, onmiddellijk na Pauls vertrek -, als kon er tijding van hem komen -, toen was ze, natuurlijk, teleurgesteld -, nu scheen het zekerheid. Already last night it had been, immediately after Paul's departure -, as if tidings could come from him -, then she was, of course, disappointed -, now it seemed certainty. Ze werd een sterk verlangen gewaar naar een brief van hem, met hetschrift van zijn hand, die haar naam zou hebben geschreven -, een brief van hem leek haar mysterieus, als had ze nooit een brief van een man ontvangen, zooals zijn handen en zijn oogen en alles aan hem geschenen hadden, dien eersten avond. She sensed a strong desire for a letter from him, with the writing of his hand, which would have written her name -, a letter from him seemed mysterious to her, as if she had never received a letter from a man, as his hands and his eyes and everything had seemed to him, that first evening. En terwijl de man op zijn rijwiel naderde, snel nabijkwam, bestormde zij zichzelf met jachtig vragen, wat al die redelooze, onverklaarbare, onbelijdbare gevoelens toch wel beduiden mochten. And as the man on his bicycle approached, fast approaching, she assailed herself with jittery questions, as to what all these unreasonable, inexplicable, untouchable feelings might mean. Had de bode een brief -, en wat zou hij geschreven hebben -? Did the messenger have a letter -, and what would he have written -? het leek haar bij voorbaat belangrijk, bekoorlijk en vreemd -; snel de steile trap afhakkelend gaf ze zich van de sterke zoetheid van dit wachten en verlangen op zich zelve rekenschap -, toen nam ze uit de handen van den bode zonder groet of dank een klein, licht pakje aan en bekeek het gretig en werd vaal en wit van teleurstelling -, haar naam stond er op, maar in grove letters, verkeerd gespeld, dus niet door hem. it seemed important, beguiling and strange to her in advance -; quickly hobbling down the steep stairs, she gave herself an account of the strong sweetness of this waiting and longing for herself -, then from the hands of the messenger, without greeting or thanks, she took a small, light parcel and looked at it eagerly, becoming sallow and white with disappointment -, her name was on it, but in coarse letters, misspelled, so not by him. Ze schrok van haar wanhoopsgevoel en zooals de wereld rond haar vaalde en verkromp, toen rukte ze, door een flauwe hoop gebonden, touwtje en papieren stuk, tastte een koel-vochtig rieten korfje, sloeg het open en zag drie trillende zilverblanke orchideeën op koel mos, met een klein briefje ernaast. She was startled into despair, and as the world around her fell and shrank, then, bound by a faint heap, she snatched string and papers, groped for a cool-moist wicker basket, flipped it open and saw three trembling silver-blond orchids on cool moss, with a small bill beside them. Ze gunde de orchideeën voorloopig niet meer dan een vluchtigen blik -, het verlangen bleef onverflauwd, een gulzige, gretige begeerte naar de woorden van zijn gedachte en van zijn gevoel. She granted the orchid for the time being no more than a fleeting glance -, the desire remained unflinching, a greedy, eager desire for the words of his thought and of his feeling. Op het witte blad las ze niet meer dan deze vier regels: Te, dea, te fugiunt venti, te nubila coeli, Adventumque tuum; tibi suaves daedala tellus Summittit flores; tibi rident aequora ponti, Placatumque nitet diffuso lumine coelum. On the white sheet she read no more than these four lines: Te, dea, te fugiunt venti, te nubila coeli, Adventumque tuum; tibi suaves daedala tellus Summittit flores; tibi rident aequora ponti, Placatumque nitet diffuso lumine coelum. LUCRETIUS. LUCRETIUS. Ze bleef tegen den huismuur geleund als zacht verdoofd, de sierlijke val der voorname statige regels schreed als in haar hoofd, in haar hart, het was alsof haar bloed zich door haar lichaam bewoog op eenzelfden maatslag. She remained leaning against the house wall as if gently stunned, the graceful fall of distinguished stately lines surged as if in her head, in her heart, it was as if her blood moved through her body at the same beat. Maar een klok sloeg uit de verte en herinnerde haar aan Egberts komst -, ze ging het huis weer in, zette vlug de bloemen in een vaasje op een hooge kast, stak na een korte aarzeling het briefje tusschen haar blouse en begaf zich haastig op weg. But a bell struck from afar, reminding her of Egbert's arrival -, she went back into the house, quickly put the flowers in a vase on a tall cabinet, after a brief hesitation tucked the bill between her blouse and hurriedly made her way. En terwijl ze liep betastten haar handen het harde kaartpapier en ze begon al gauw te verlangen de geschreven woorden weer voor zich te zien, maar bedwong dat verlangen om het te laten aanzwellen tot het onhoudbaar, en het uithalen en overlezen van het briefje daardoor een zeldzame en bijzondere vreugde scheen, als las ze het voor het eerst. And as she walked, her hands groped the hard card paper, and she soon began to long to see the written words again before her, but subdued that longing to let it swell until it was untenable, and the pulling out and rereading of the bill thereby seemed a rare and special joy, as if she were reading it for the first time. Ze liep dan vlug verder en naderde de halteplaats. She then walked on quickly and approached the staging area. Zij zelf was warm van hetsnelle gaan en daardoor leek het haar, als was de lucht rondom zoo zoel, als was het ineens lente geworden -, alles lag ook zoo stil, slooten en weiden, waar de zon op scheen. She herself was warm from going so quickly and therefore it seemed to her, as if the surrounding air was so sweet, as if it had suddenly become spring - everything lay so still, ditches and meadows, on which the sun shone. In de verte floot langgerekt de trein -, een droomerig, fijn geluid. In the distance the train whistled longingly -, a dreamy, fine sound. Nu kwam Egbert -, ze zou hem vertellen van Paul en overlegde met zichzelve hoe. Now came Egbert -, she would tell him of Paul and deliberated with herself how. Vooral niet dadelijk en niet gewichtig en vooral niet toonen dat ze zich bijzonder verheugde in de ontmoeting -, maar luchtig en losweg en onverschillig als had het niet den minsten indruk op haar gemaakt. Especially not immediately and not pompously and especially not showing that she was particularly delighted at the meeting -, but airily and loosely and indifferently as if it had not made the slightest impression on her. Ze zou hem vertellen, hoe belezen en bereisd hij was, Paul, en hoe aardig het zou zijn hem aan huis te ontvangen -, en als zijzelf dan van nu af vroolijk en rustig bleef, niet meer redetwistte en schreide, dan zou hij ten slotte misschien nog een geluk vinden dat ze Paul had leeren kennen. She would tell him how well-read and well-traveled he was, Paul, and how nice it would be to receive him at home -, and if she herself remained cheerful and quiet from now on, no longer arguing and crying, then perhaps he would finally find happiness in knowing Paul. Maar terwijl ze het overdacht, wist ze dat het zelfmisleiding was -, en toen ze den trein ineens over den hoogen spoordijk zag en hoorde aandonderen bemerkte ze te goed aan het angstig kloppen van haar hart, wat ze inderdaad van Egbert verwachtte. But as she pondered it, she knew it was self-deception -, and when she suddenly saw and heard the train approaching over the high railroad embankment she realized too well by the anxious beating of her heart, what she was indeed expecting from Egbert. Even later liepen ze naast elkaar over het grindpad tusschen de geknotte wilgen dwars door het weiland heen. A moment later they were walking side by side along the gravel path between the pollarded willows across the meadow. Egbert had zijn arm door den hare gestoken -, naar den jongen gevraagd -, zijn vreugde betuigd over het zachte weer en Ina werd een warm, stil gevoel van saâmhoorigheid met hem in zich gewaar -, ze ging zoo rustig en keek rondom zich en voelde zich niet gejaagd en opgehitst zooals bij Paul voor wien ze immers altijd geestig en bijzonder en bekoorlijk zocht te wezen, bij wien ze immers altijd de vrees voelde dat ze hem vervelen zou -, maar toen ze onder haar blouse naar het briefje tastte en zich den klank en val der Latijnsche woorden te binnen bracht, voelde ze in een wonderlijk verweven gevoel van verlangen en schuld het algemeen-ontoereikende van wat in dit oogenblik toch zoo voldoende en bevredigend scheen. Egbert had put his arm through hers -, had asked about the boy -, had expressed his joy over the mild weather and Ina felt a warm, silent sense of sympathy with him -, she went so quietly and looked around her and did not feel rushed and agitated as with Paul for whom she was always trying to be witty and special and charming, with whom she always felt the fear of boring him -, but when she reached under her blouse for the bill and remembered the sound and fall of the Latin words, she felt in a wonderfully interwoven feeling of longing and guilt the general inadequacy of what seemed so sufficient and satisfying at this moment. ‘Nieuws in de stad?' "News in town? ‘De aarde draait nog immer,' schertste hij, ‘hoe heb jij het gehad?' ‘O, goed', ze zei het koel en gewoon, ze wilde niets verraden. Hij keek naar de lucht. ‘Ik geloof wel dat het weer zich goed houden zal vandaag. Dan er vanmiddag eens een stevig eind op uit! Then out for a brisk walk this afternoon! Ik heb er de heele week naar verlangd,' ‘Heb je 't druk gehad?' I've been longing for it all week," "Have you been busy? ‘Nogal: een paar tentoonstellingen. 'Quite a few exhibitions. Niet zoo heel veel zaaks. Not so much business. Meestal snert, wat ze tegenwoordig maken -, en dan moet je die lui nog met zilver bedienen ook. Als je ze tenminste maar royaal op den hak kon nemen, al die slappe kerels.' Ina zweeg en keek onbestemd rondom zich. Vanwaar kwam nu ineens dat onverklaarbaar gevoel, als zeeg een zwarte wolk op haar hart, als werd alles in haar mat en machteloos? Ze wilde nu toch over Paul spreken. ‘Zeg, Egbert, ik heb hier iemand ontmoet, die óók wel eens schildert.' ‘Zoo -; een meisje?' ‘Neen, een man.' ‘Zóó.' Hij zweeg. En Ina vroeg zich angstig af; had er in dat koele ‘zoo' niet al een begin van ontstemming, wantrouwen, wrevel geklonken? Lag er nu al, voor zijn gevoel, een schaduw over zijn komen, was zijn vreugde al verstoord? Ze vreesde het vaag, en voelde zich weinig op haar gemak, maar dorst het zwijgen, dat meer dan woorden kon beteekenen, niet langer te doen voortduren. ‘Misschien ken je hem wel, Egbert -, misschien heeft hij wel eens geëxposeerd, ik weet dat natuurlijk niet precies.' Ze wist wel van niet -, maar ze zei het opzettelijk, om Egbert niet te krenken door de gedachte aan te veel intimiteit tusschen haar en een vreemde. ‘Hoe heet hij?' ‘Paul van Oord.' ‘Ken ik niet.' "Don't know it. Ze zwegen -, ditmaal dorst Ina niet verder gaan. They remained silent - this time Ina did not thirst to continue. ‘Egbert, de kippen hebben gister gelegd -, en ik heb de versche eitjes voor jou bewaard -, hoe vind je dàt?' 'Egbert, the chickens laid yesterday -, and I saved the versche eggs for you -, how do you like that?' ‘Edelaardig' zei hij, wat droog. 'Noble,' he said, somewhat dryly. Maar nu begon in Ina een' lichte wrevel te ontwaken, ze voelde zich gekrenkt door den toon van zijn laatste antwoord. But now a' slight resentment began to awaken in Ina; she felt hurt by the tone of his last answer. Als een schoolmeester, die wel merkt dat het kind zoete broodjes bakt, maar het even wil laten voelen, dat het zóó gemakkelijk maar niet gaat! Like a school teacher, who notices that the child is baking sweet rolls, but wants to make it feel that it is not that easy! Ze was geen klein kind meer en bakte heelemaal geen zoete broodjes -, wat verbeeldde hij zich wel! She was no longer a small child and did not bake sweet rolls at all -, what was he imagining! Hij zweeg weer en, naarmate dat zwijgen voortduurde, zwol de wrevel in haar hart, ze voelde dat ze onrustig werd en dat het bloed haar overal tegen de huid aan gloeiend prikkelde. He was silent again and, as that silence continued, the resentment swelled in her heart, she felt that she was growing restless and the blood tingled glowingly against her skin everywhere. Eindelijk werd het haar te machtig. Finally it became too much for her. Met een ruk trok ze haar arm uit den zijne weg -, de aanraking was ondragelijk geworden. With a jerk, she pulled her arm away from his -, the touch had become unbearable. ‘Wat heb je?' vroeg hij verbaasd. he asked in surprise. ‘Zoo warm.' 'So hot.' Ze ademde zwaar in het verder gaan, haar neus trilde. She breathed heavily in continuing, her nose twitching. Weg was haar vreugde, verwachting, gelatenheid -, verjaagd de blanke rust die binnen in haar toefde -, overal gistte en schiftte het nu. Gone was her joy, expectation, resignation -, dispelled the blank calm that pervaded within her -, everywhere was fermenting and shifting now. Maar daar tastten haar vingers naar het briefje in haar blouse en ze werd weer rustig. But there her fingers groped for the bill in her blouse and she regained her composure. Ze schaamde zich -, ze wilde immers zoo gaarne wezen, zooals Pauls verheerlijking haar zag, lieflijk en verstandig en edelmoedig, niet wrokkend en inwendig driftig als elke domme boosaardige vrouw -, en wat recht had ze ook om zich aan Egberts woorden en zijn toon te ergeren, zij, zijn eigen vrouw, die met het briefje van een anderen man heimelijk aan haar borst geborgen naast hem ging? She was ashamed - after all, she wanted so much to be, as Paul's glorification saw her, lovely and wise and generous, not resentful and inwardly adrift like any stupid evil woman -, and what right did she have to be annoyed at Egbert's words and his tone, she, his own wife, who went beside him with another man's bill secretly tucked to her breast? En het gevoel, dat ze iets aan hem goed te maken had, kreeg opnieuw de overhand. ‘Ik heb al gezegd, dat we niet thuis komen eten - omdat jij niet graag aan tijd gebonden bent. We vinden dan onderweg wel wat.' Ze zei het opzettelijk koeler dan ze nu voelde -, hij moest niet weer van ‘zoete broodjes' vermoeden. ‘Dan weet ik een tocht van een uur of vier, vijf, een prachtige wandeling -, als het jou tenminste niet vermoeit. 'Then I know a trek of about four or five hours, a wonderful walk - at least if it doesn't tire you out. Anders kunnen wij er wel een stuk afsnijden.' Otherwise, we can cut a piece off. ‘Neen, ik kan best,' zei Ina. 'Nay, I can best,' said Ina. De vorige week was ze nog tot één enkel uur loopen niet in staat geweest -, nu voelde ze zich weer als in hun eersten tijd, onuitputtelijk krachtig, grenzeloos onvermoeid, met een onbesuisd verlangen naar inspanning, geestelijk en lichamelijk, als om de volheid van haar eigen kracht en kunnen in alle richtingen en tot het uiterste te voelen. The previous week she had not been able to walk even a single hour -, now she felt again as in their first time, inexhaustibly powerful, boundlessly tireless, with an unrestrained desire for exertion, mental and physical, as if to feel the fullness of her own strength and ability in all directions and to the utmost. ‘Dan ben je vooruitgegaan,' zei Egbert opgewekt, ‘dat valt me bijzonder mee.' "Then you have progressed," Egbert said cheerfully, "I am exceedingly pleased. Ze antwoordde niet -, ze gingen weer gearmd. She didn't answer -, they went arm in arm again. ‘Om een ander is het,' verweet ze zich in gedachten - en schaamde zich; ‘maar Egbert profiteert er toch van,' bestreed ze haar eerste overweging, en ze wist niet, hoe ze zich tegenover hem voelen moest. 'To another it is,' she reproached herself in thought - and felt ashamed; 'but Egbert benefits from it anyway,' she contested her first consideration, and she did not know, how to feel toward him. Zooeven, in de versche vreugde van hun samenzijn, had ze Paul vergeten -, maar bij Paul vergat ze Egbert niet -, integendeel, de wroeging om hem en de schuld, die ze op zich laadde, had haar van elk samenzijn het smaken der volle vreugde belet. Just now, in the torn joy of their being together, she had forgotten Paul -, but with Paul she did not forget Egbert -, on the contrary, the remorse for him and the guilt she brought upon herself had prevented her from savoring the full joy of every togetherness. Dat beteekende dan toch, dat ze het meest om Egbert gaf! Surely that meant, then, that she cared most about Egbert! En zoo moest het -, en zoo moest Paul het leeren inzien -, zoo zou zij het hem zeggen, later, als hij eerst nog de voor hem immers onvermengde vreugde van haar bijzijn had genoten -, en als het noodig bleek. And this is how it had to be -, and this is how Paul had to learn to see it -, this is how she would tell him, later, when he had first enjoyed the unmixed joy of being with her -, and when it proved necessary. Ze kwamen thuis en terwijl Egbert beneden in de keuken een oogenblikje toefde bij den boer en zijn vrouw, ging Ina naar boven om naar het kind te kijken. They came home and while Egbert stayed downstairs in the kitchen for a moment with the farmer and his wife, Ina went upstairs to look at the child. Ze reikte daarna op haar teenen bij het kastje en nam er de orchideeën af. She then reached down on her toes at the cabinet and took the orchids from it. De zilverblanke blaadjes trilden boven het kristalklare water -, ze keek er met verrukking naar -, ze had nog nooit orchidieeën in haar bezit gehad. The silver-white leaves quivered above the crystal clear water -, she looked at them with delight -, she had never owned orchids before. En weer bracht ze zich de versregels te binnen -, het was of een last van haar afviel -, of ze weer opgeheven werd naar een betere, een rijkere, fijnere, blijdere wereld zonder benepen angsten, kleinhartig gekibbel, listig woordenwikken om zelfverachting, smaad en minachting te ontgaan. And again she brought the verses to mind -, it was as if a burden fell from her -, as if she were lifted again to a better, a richer, finer, happier world without cramped fears, petty squabbling, cunning word-wrangling to evade self-loathing, scorn and contempt. Ze keek in den spiegel en zag haar oogen schitterend -, de blos op haar wangen plotseling verhoogd -, en ze herdacht, hoe twee dagen geleden Paul hier gezeten had in den hoek bij het raam en naar haar gekeken, terwijl ze het jongetje op haar schoot zijn soep te eten gaf. She looked in the mirror and saw her eyes brilliant -, the blush on her cheeks suddenly raised -, and she remembered, how two days ago Paul had sat here in the corner by the window and watched her, feeding the little boy his soup on her lap. ‘Wat doe je daar toch zoo stil?' 'What are you doing there so quietly?' had ze gevraagd -, en hij had geantwoord: ‘ik kijk maar naar je.' she had asked -, and he had replied, "I'm just looking at you. Ze had gebloosd en luid op gelachen -, ‘en vind je dat nu een voldoende bezigheid voor een volwassen man!' She had bellowed and laughed out loud -, "and now do you think that is a sufficient occupation for a grown man! -, en hij weer ‘volkomen voldoende en bevredigend', met dien streelenden klank, die haar rillingen aanjoeg. -, and he again "perfectly adequate and satisfactory," with that caressing sound that sent shivers down her spine. Elk woord bracht ze zich nu te binnen. Every word she now brought to mind. ‘Je bent zoo mooi, in dit licht -, je bent niet altijd mooi, hoor! 'You are so beautiful, in this light -, you are not always beautiful, mind you! Je hebt erg je dagen -, en zelfs je uren, maar je oogen zijn altijd heerlijk om in te kijken -,' en het was alsof ze een kind was en op een zoeten herfstdag goudgelen honig zoog, onder een boom, waarvan de bladeren ritselden. You have very your days -, and even your hours, but your eyes are always lovely to look into -,' and it was as if she were a child, sucking golden yellow honey on a sweet autumn day, under a tree, whose leaves rustled. Ja, ze wilde, ze moest mooier en volmaakter worden voor hem die zelf zoo verfijnd was, uiterlijk en innerlijk -, ze wilde datzelfde voorname en rustige van de Latijnsche verzen in de bewegingen van haar eigen geest -, geen rauwe drift meer, geen kleinhartig gekibbel -, ze zou weer gaan werken, Paul zou haar boeken zenden en zij zou hem daarover haar gedachten schrijven. Yes, she wanted, she had to become more beautiful and perfect for him who himself was so refined, outwardly and inwardly -, she wanted that same distinguished and calm of Latin verses in the movements of her own mind -, no more raw temper, no more petty squabbling -, she would go back to work, Paul would send her books and she would write him her thoughts on them. Ze zou ook nu en dan bij hem komen om hem haar eigen werk voor te lezen. She would also occasionally join him to read him her own work. Geloofde ze in dat alles? Did she believe in all that? Ze stond tegen het kastje geleund,sloot even de oogen -, het was alsof een koele wind langs de oogleden streek -, maar ze schudde het denken aan toekomst van zich af -, wat het heden opleverde was voldoende. She stood leaning against the cabinet,closed the eyes for a moment -, it was as if a cool wind stroked along the eyelids -, but she shook off thinking of future -, what the present provided was enough. Ze hoorde stappen op de trap, ze schrok en schoof als instinctmatig het glas met de bloemen achter een vaas -, maar in hetzelfde oogenblik bedacht ze zich en zette ze open voor het gezicht -, heimelijk hopend dat hij ze niet zou zien -, wilde zij toch weer niet ze opzettelijk en geniepig voor hem verbergen. She heard steps on the stairs, she was startled and as if by instinct she pushed the glass with the flowers behind a vase -, but in the same instant she changed her mind and put them open in front of the face -, secretly hoping that he would not see them -, yet again she did not want to hide them from him deliberately and sneakily. Egbert kwam binnen en ging zijn tasch uitpakken, hij trok pantoffels aan en vertelde dat er dadelijk brood en koffie zou worden gebracht. Egbert came in and went to unpack his tasch, he put on slippers and told them that bread and coffee would be brought in immediately. ‘Ik moet nog even hier dit Duitsche ding doorkijken. 'I just need to look through this German thing here. Corrigeer jij dan terwijl dit stukje proef, wil je? Then correct you while this piece of tasting, will you? En ik heb ook nog wat waschgoed meegebracht, daar bandjes en knoopen en weet ik al wat, aangezet moeten worden. And I also brought some laundry, there straps and buttons and I don't know what, to be put on. Net een goed werkje voor jou. Just a good job for you. Hier.' Here. Hij lei het bundeltje op tafel. He slid the bundle on the table. ‘ïk kan anders niet zeggen, dat die waschbaas van jou mij bevalt. '�I can't say otherwise, that laundry boss of yours pleases me. Mijn hemden zijn tegenwoordig in minder dan geen tijd naar de maan -, en verleden week had ik weer een verkeerde zakdoek. Ik wou wel graag dat je daar eens wat beter het oog op hield.' ‘Ik heb nog al veel tijd.' Hij haalde de schouders op. ‘Tijd! Dat kost geen tijd. Iemand moet het doen -, dat zul je hoop ik, wel met mij eens zijn en mijn werk is het in elk geval niet.' Ze antwoordde niet, klemde de lippen op elkaar -, weer voelde ze die brandende onrust in haar bloed. Hij achtte de zaak ‘voldoende toegelicht' en zette zich tot lezen, zonder een blik of een woord. Dat was het, wat haar altijd boven alles kwetste. ‘Proeven corrigeeren is dan mijn werk niet,' barstte ze ineens uit, zelf voelende dat ze onredelijk deed, maar als gedreven, en gooide het papier van zich af. 'Correcting proofs is not my job then,' she suddenly burst out, herself feeling that she was being unreasonable, but as driven, and threw off the paper. Hij keek op. He looked up. ‘Uitstekend. 'Excellent. Dus dat wordt dan in het vervolg op het goudschaaltje gewogen. So that will be weighed on the gold scale from now on. Ik heb er niet tegen, hoor! Laat jij mij mijn werk maar doen -, als jij dan maar zorgt dat het jouwe in orde is.' ‘Ontbreekt daar wat aan?' vroeg ze uitdagend. Hij lachte schamper. ‘Kijk hier maar eens rond. 'Look around here. Mantel op een stoel -, schoenen in een hoek, dan weet je genoeg.' Coat on a chair -, shoes in a corner, then you know enough.' ‘O, dus dat is mijn werk? 'Oh, so that's my job? Zorgen dat jij geen verkeerde zakdoeken krijgt, knoopjes aan je kleeren zetten! Making sure you don't get the wrong handkerchiefs, putting buttons on your clothes! Dat durf jij zeggen tegen mij, dat durf jij mij aanwijzen als mijn werk.' Hij zweeg en deed alsof hij las. He was silent and pretended to read. ‘Kan je geen antwoord geven?' "Can't you answer? Hij keek op, loom verbaasd. He looked up, languidly puzzled. ‘Wat moet ik antwoorden op dat gekrijsch? 'What should I answer to that shrieking? Je moet op de markt gaan staan met een stalletje. You have to go to the market with a stall. Daar is geld voor je te verdienen.' There's money to be made for you there.' Ze wilde antwoorden -, maar de boerin kwam binnen en begon de tafel te dekken. She wanted to answer -, but the farmer's wife came in and started setting the table. In de nijpende stilte, die plotseling neerviel, las Egbert onverstoord verder -, en Ina die snel een boek had gegrepen om zich een houding te geven, werd overkropen van berouw. In the dire silence, which suddenly descended, Egbert read on undisturbed -, and Ina, who had quickly grabbed a book to give herself an attitude, was overcome with remorse. Hij was toch om haar gekomen -, hij had toch eigenlijk niet zooveel onredelijks gezegd, zij had met Paul eindeloos meer schuld jegens hem op zich geladen -, moest nu dit samenzijn weer bederven en stikken in een armhartig, kleinzielig gekrakeel? Surely he had come because of her -, surely he had not actually said so much unreasonable thing, she and Paul had brought infinitely more guilt towards him -, now this togetherness had to spoil again and suffocate in a poor, petty squabble? De boerin was klaar, en ging de kamer uit. The farmer's wife finished, and left the room. ‘Zullen we aan tafel gaan?' "Shall we go to the table? vroeg Egbert droog. Egbert asked dryly. ‘Mij goed' -, ze verhardde weer, zij wilde nu ook niet anders dan stug antwoorden, als hij haar niet tegemoet kwam -, ze zette zich tegenover hem en voor ze het helpen kon, glipten tranen uit haar oogen en haar mond vertrok bitter als moest ze schreien. Hij zag het. ‘Kom,' - hij stak over tafel zijn hand naar uit - ‘stel je niet aan, meid.' Altijd en eeuwig diezelfde leege woorden, waarbij hij niets dacht, niets voelde, zei ze geërgerd in zichzelf -, maar ze nam de hand en drukte die even. ‘Je bent zoo onmogelijk prikkelbaar.' 'You are so impossibly excitable.' ‘Misschien ben ik prikkelbaar,' bekende ze, ‘maar dat zit dan in mijn aard en in mijn gestel. 'Maybe I am irritable,' she confessed, 'but then that is in my nature and in my constitution.' Kun je daar dan niet een klein beetje rekening mee houden?' Can't you take that into account a little bit? ‘Ja -, hoor eens even, beste meid, ik kan mij werkelijk niet door jouw zenuwbuitjes laten regeeren.' 'Yes -, hear me out, dear girl, I really can't let your nervousness rule me.' ‘Zenuwbuitjes zijn het niet -, dat is een idioot, zot woord.' ‘Goed. Dan is het een idioot, zot woord. Laten we het daarop houden en overgaan tot de orde van den dag. Nog een boterham?' Ze antwoordde niet, voelde zich hulpeloos, als verknepen van wanhoop. Maar even later veerde ze toch weer op - ze wilde dat Egbert een prettigen middag zou hebben -, ze had er zich voor hem zoo op verheugd. Zag hij nu werkelijk de orchideeën daar niet staan? Now did he really not see the orchids there? En als hij ze zag, wat moest ze zeggen? And if he saw them, what was she supposed to say? Zou hij nog over Paul spreken? Would he still talk about Paul? Neen -, hij dacht er zeker niet meer aan. Nay -, he certainly thought no more of it. Zóóveel argeloosheid -, zóóveel goed vertrouwen in haar deugd en in haar trouw -, zou het niet schandelijk zijn geweest, hem daarin te beschamen? So much innocence -, so much good faith in her virtue and in her fidelity -, would it not have been shameful to shame him in it?