×

Wir verwenden Cookies, um LingQ zu verbessern. Mit dem Besuch der Seite erklärst du dich einverstanden mit unseren Cookie-Richtlinien.

image

Het heilige weten (part 1), Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3

Een oogenblik maar bleef Addy in den salon.

- Ik zal papa wat gezelschap gaan houden, zei hij.

En hij zocht zijn vader op in diens kamer, want na den eten rookte Van der Welcke altijd zijn drie, vier cigaretten alleen.

- Vadertje... stoor ik je niet?

- Mij storen, beste kerel? Zoû je denken, dat je me ooit stoort? Neen, je stoort me nooit... Ik kan ten minste de keeren wel tellen, dat je me stoort.

- Maar nu kom ik je dan eens storen.

- Nu, dat is dan wel een buitenkansje.

- ...Om een beetje met je te praten.

- Goed. Dat gebeurt ook al niet veel.

Addy fronste zijn brauwen, en dat gaf hem een pijnlijk droeven trek.

- Je moet niet zoo mokken, vadertje. Wat kan ik er aan doen.

- Ik mok niet, beste jongen. Ik neem het aan, dat het zoo zijn moet. Ik heb het nu al weêr vijf dagen zoo aangenomen. Na den eten zat ik hier stilletjes en rookte gerezigneerd mijn cigaretten. Van die vijf dagen heeft het er twee gewaaid en drie gestormd. Ik heb er rustig naar zitten luisteren...

- En?

- En... verder niets. Het leven is insipide en hoe ouder ik word, hoe meer insipide ik het vind. Ik filozofeer er ook niet hard over na. Trouwens, dat heb ik nooit gedaan... Maar wel denk ik soms tegenwoordig: wat is die voortgang van het leven beroerd. Ik had het ten minste maar gaarne gehouden zoo als het was...

- Hoe vadertje? - Zooals het vroeger was, toen je een kleine jongen was. Ik heb je zoo langzamerhand... zoo heelemaal verloren... en ik heb zoo weinig buiten je.

- Kom...

- Ja, zoo langzamerhand... je heelemaal verloren... Vroeger... toen je een schooljongen was... toen had ik je... Toen je studies... dat nam me een beetje van je af. Je anderhalf jaar aan de hospitalen in Amsterdam... ik zag je niet... Je jaar daarna te Weenen... ik zag je niet. Nauwlijks nu en dan een brief. Toen kwam je terug: je promoveerde. Toen... toen ben je getrouwd...

- En wij zijn altijd bij je gebleven...

- En ik heb je ieder jaar iets meer verloren. Je hoort me niet meer toe. Vroeger deelde ik je alleen met mama... en je weet hoe me dat soms al heel moeilijk was: nu deel ik je... met de heele wereld.

- Met de heele wereld, neen vadertje.

- Met de halve wereld dan. Met je vrouw... met tante Adeline en je negen pleegkinderen... met alles wat je te doen hebt buiten...

- Dat zijn mijn zieken.

- Je hebt er een massa... voor een jongen dokter. En... - Wat vadertje?

- Niets, kerel. Ik woû je alleen een raad geven, maar wat zal IK JOU eigenlijk raad geven.

- En waarom niet, vadertje?

- Ik tel niet meê.

- Kom...

- Ik heb immers nooit meêgeteld. Je bedrilde mij en ik deed wat je zei.

- Geef mij nu je raad. Zijn we niet altijd geweest als twee vrienden.

- Ja, maar jij was de wijste.

- Nu ben ik misschien al heel weinig wijs. Geef mij je raad, vadertje.

- Je zal dien niet aannemen van mij.

- Zeg hem mij toch.

- Nu hoor dan, kerel. Hier: zoek je leven voor jezelf.

- Wat meent u?

- Je geeft je leven heelemaal weg. Ik geloof niet dat dit kan. Ik geloof, dat een gezond egoïsme noodig is voor den mensch als brood en water.

- Ik geloof, dat ik genoeg egoïst ben.

- Neen. Je hebt niets voor jezelven. Je zal het gek vinden, dat IK ZOO met je spreek, maar zie je... hoe ouder ik word en hoe meer cigaretten ik rook... hoe meer ik gezien heb, dat...

- Dat wat...

- Dat je beide ouders... voor jou... je karakter in aanmerking genomen... nooit aan je EIGEN geluk hebben gedacht. Mama ook niet.

- Dat kan ik niet met u eens zijn.

- En dat is toch zoo. Je kinderjaren tusschen je beide ouders hebben je gemaakt tot een altruïst en hebben je dit te veel gemaakt.

Addy glimlachte, zag lang zijn vader aan.

- Nu? Wat kijk je me aan?

- Ik kijk je aan, vader... omdat het me amuzeert, dat je juist heelemaal de plank mis slaat.

- Hoe dat?

- Er was misschien wel een kiem van altruïsme in me, maar de laatste jaren...

- De laatste jaren?

- Heb ik veel aan mezelf gedacht. Toen ik trouwde... heb ik geluk voor mezelf willen vinden. In mijn vrouw, in mijn kinderen woû ik een geluk vinden... voor mezelf. Voor mijn eigen, eigen ik.

- Zoo was dat je idee? Nu, dat was dan een gezond idee.

- Niet waar, dat was een gezond idee. En je sloeg dus de plank mis, vadertje. Ik woû hebben een vrouw die mij behoorde, kinderen, die mij behoorden: alles, éen geluk voor mijzelven...

Van der Welcke hulde zich in veel rook.

- U ziet dus, vadertje, den raad, dien je me gaf... heb ik al uit mezelf gevolgd.

- Ja, kerel.

- Niet waar?

- Ja... Nu, dan is het immers goed.

- Ik ben blij eens wat te kunnen praten... Maar nu moet ik praten... niet over mezelven... maar over iets anders.

- Natuurlijk. Langer dan tien minuten kan je niet praten over jezelf. Maar het is waar, ik weet het nu, en mijn raad... dien hadt je al gevolgd uit jezelf. Waarover heb je dan verder te praten?

- Vadertje, ik ben geweest... naar Amsterdam.

- Om Alex... Is dat nu klaar, van de Handelsschool?

- Ja... hij kan zijn examen doen... Maar daarna...

- Daarna?

- Ben ik geweest naar Haarlem. Bij Haarlem.

- Wat hadt je daar te doen...? - Daar had iemand mij heen geroepen.

- Een patient?

- Een stervende...

- Wie?

Plotseling, uit Addy's blik, begreep Van der Welcke... Hij stond op, heel bleek, hij zag ontzet in de droeve oogen van zijn zoon.

- Addy! riep hij heesch. Zeg... Addy... wat meen je? Wie... wat had je daarheen geroepen...? Ik wist niet... dat je iemand kende bij Haarlem... Ik wist niet... dat je er een patient had...! ! En het was of hij met zijn woorden zichzelven nog wilde bedriegen, want had hij al niet begrepen...! En Addy, in zijn vaders oogen, uit zijn vaders stem, zag, dat hij begrepen had, want langzaam, met zachte stem, begon Addy, als was de naam al genoemd tusschen henbeiden:

- Zes dagen... geleden kreeg ik een brief... een brief nog eigenhandig geschreven... Een duidelijke rustige hand... De brief was heel kort: hier is hij...

Hij tastte naar zijn portefeuille, hij haalde den brief er uit, reikte dien zijn vader over.

Van der Welcke las. Zeer geachte Heer! Hoewel ik niet het genoegen heb u persoonlijk te kennen, zoû het mij een groot voorrecht zijn u dezer dagen ten mijnent te zien en te spreken. Ik hoop, dat ge aan het verzoek van een ouden man, die zijn laatste dagen leeft, wel zult willen voldoen. Hoogachtend, De Staffelaer.

Addy stond op, want zijn vader beefde; de brief trilde in zijn vingers.

- Vadertje... wees kalm...

- Addy... Addy... zeg me... hèb je hem gezien?

- Ik heb hem gezien... Ik ben tweemaal bij hem geweest...

- En... is hij... stervende?

- Hij is dood. Hij is van morgen gestorven.

- Is hij dood?

- Ja vadertje, hij is dood...

- Heb je... heb je met hem gesproken?

- Ja... ik heb met hem gesproken. Hij was heel helder... een helder oud man, niettegenstaande zijn twee-en-negentig jaren. Toen ik kwam, drukte hij mij vriendelijk, aardig de hand, deed me zitten naast zijn stoel. Hij zat op, in zijn stoel... Zoo, in zijn stoel, is hij gestorven... weggegaan... heel rustig... Hij zei mij, dat hij mij had willen zien... omdat ik de zoon was... van mijn moeder... Hij vroeg naar mama, en deed mij vertellen hoe u beiden geleefd had... te Brussel... Ik vertelde hem van mijn kinderjaren... Ik vertelde van latere jaren. Hij stelde in alles een vreemd belang... en toen... toen vroeg hij naar u... Hoe u het gemaakt had... hoe u het maakte... hij vroeg of ik hield van mijn ouders... hij vroeg naar mijn carrière... hij vroeg naar mijn ideeën... Ik was bang hem te vermoeien, en wilde opstaan, maar zijn hand dwong me weêr te gaan zitten... ‘Vertel me... vertel me... verder...' Ik vertelde hem van Den Haag... ik vertelde hem hoe wij nu te Driebergen woonden... Hij wist, dat de kinderen van oom Gerrit hier waren... Hij scheen van ons gehoord te hebben... Toen ik wegging zeide hij: Dokter, mag de oude man je wat geven... Toen gaf hij mij drieduizend gulden... ‘voor je armen, dokter: je weigert ze niet, niet waar...' Ik heb gemeend ze te moeten aannemen... Het deed hem pleizier, mij dat geld te geven... Den volgenden dag - dat was van morgen, toen ik terug kwam... was hij veel minder helder... hij sprak even over mama en zoo als hij over haar sprak, begreep ik, dat hij meende, dat zij nog heel jong was... Toch begreep hij wel, dat ik haar zoon was... Toen drukte hij mij even de hand, en zei: ‘Dokter, ik ben blij je gezien te hebben... Groet je moeder... van den ouden man... en groet je vader ook...' Toen ben ik gegaan, en toen ik na een uur weêr informeerde, zei de knecht mij... dat hij gestorven was...

Van der Welcke zat roerloos in zijn stoel, gebogen, de handen hangende tusschen de knieën. En hij zeide niets, hij staarde... Vóor hem duizelde het verleden, duizelden de dingen van vroeger... Het was of wat EENS was geweest... nooit verging... of er NOOIT iets was te veranderen aan wat eens was begonnen... Hellende ging het leven... Zijn starende oogen zagen Rome, een kamer, hoog, in een oud paleis... Constance, vluchtende langs een binnentrap; hij, staande als een dief voor den ouden man... den ouden, waardigen man, die hem was geweest als een vader... Nu... nu was hij gestorven... En Addy was aan zijn sterfbed geweest! En de groeten, de laatste groeten, bracht, als een vergeving zijn zoon van den stervende meê! Van der Welcke staarde, hij staarde steeds, roerloos, en een snik kropte op in zijn borst. Zijn oogen, als van een kind met den altijd jongen blik, vulden vol groote tranen. Toch bedwong hij zich, bleef hij kalm. En kalm zeide hij slechts:

- Weet mama... dàt, Addy?

- Neen vadertje... ik woû het u... het eerst vertellen. En u brengen... de groeten van den ouden man... en...

- En...

- Zijn vergeving...

Dieper boog Van der Welke's hoofd, de groote tranen vielen op den grond. Nu was Addy opgestaan en hij naderde zijn vader.

- Vadertje...

- Mijn jongen... mijn jongen!

- De oude man zei het zoo...: zeg je vader... dat... ik hem vergeef... en... zeg het ook aan je moeder...

Om zijn vaders hals sloeg Addy zijn arm, en nu snikte Van der Welcke aan de borst van zijn zoon. Nu kon hij zich niet houden. Eén groote, luide snik, krampende hij zich, als een kind, aan zijn kind... Was het zoo niet altijd geweest... het kind, trooster van zijn vader...? De zoon nu zijn moeders trooster... Emotie, éen oogenblik slechts, door de kalmte der oudere jaren, maar oogenblik, vol als geheel de ziel en geheel het leven van een kleinen mensch. De oudere man voelde héel zijn ziel, en hij zag héel zijn kleine leven... Kwam er dàt tot hem: vergeving...? Kwam het tot hem... door zijn zoon? OM zijn zoon... misschien... geheimzinnig... om geheimzinnige wet en mystieke reden...? Hij voelde het... als een helle verrassing... ook al zeide hij niets dan na een pauze:

- Ik ben... blij, Addy... dat je gegaan bent... Nu moet je het zeggen... aan mama...

- Van avond nog, vader...

- Van avond nog...

- Ja... ik zoû het ook niet kunnen verzwijgen langer... Die laatste woorden... ze liggen me als een gewicht... op mijn hart: ik moet ze zeggen...

- Ook aan mama...

- Om mij verlicht te voelen...

- Ga dan...

Het was heel kalm, dat Van der Welcke het zei:

- Ga dan...

En hij bleef in zijn stoel, werktuigelijk rolden zijn vingers een nieuwe cigarette. Maar in zijn oogen, die altijd waren jong gebleven, schemerde als een weêrschijn, verwonderd, of, voor het eerst, zij in het diepere leven hadden gezien. Nu kuste hem zijn zoon, ernstig. Nu ging Addy, sloot de deur zacht... En Van der Welcke bleef werken, de gerolde cigarette in zijn vingers. Hij vergat ze op te steken. Hij staarde... Buiten om het huis ging de loeiende wind langs de muren en streek, als aan een speeltuig, zijn tikkelende vingers langs alle ramen, éen groote gamma langs...

Vergeving... dat dàt zijn KON ... wemelde voor zijn starende oogen uit...

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 3 Kapitel Chapter 3 Rozdział 3 Bölüm 3 Kapitel 3

Een oogenblik maar bleef Addy in den salon. Ein|Augenblick|aber|blieb|Addy|in|den|Salon Einen Moment blieb Addy im Salon.

- Ik zal papa wat gezelschap gaan houden, zei hij. Ich|werde|Papa|etwas|Gesellschaft|gehen|halten|sagte|er - Ich werde Papa etwas Gesellschaft leisten, sagte er.

En hij zocht zijn vader op in diens kamer, want na den eten rookte Van der Welcke altijd zijn drie, vier cigaretten alleen. Und|er|suchte|seinen|Vater|auf|in|dessen|Zimmer|denn|nach|dem|Essen|rauchte|Van|der|Welcke|immer|seine|drei|vier|Zigaretten|allein |||||||zijn||||||||||||||| Und er suchte seinen Vater in dessen Zimmer auf, denn nach dem Essen rauchte Van der Welcke immer seine drei, vier Zigaretten allein.

- Vadertje... stoor ik je niet? Väterchen|störe|ich|dich|nicht - Väterchen... störe ich dich nicht?

- Mij storen, beste kerel? Mich|stören|bester|Kerl - Mich stören, mein bester Mann? Zoû je denken, dat je me ooit stoort? Würdest|du|denken|dass|du|mich|jemals|störst Würdest du denken, dass du mich jemals störst? Neen, je stoort me       nooit... Ik kan ten minste de keeren wel tellen, dat je me stoort. Nein|du|störst|mich|nie|Ich|kann|mindestens|mindestens|die|Male|schon|zählen|dass|du|mich|störst Nein, du störst mich nie... Ich kann zumindest die Male zählen, dass du mich störst.

- Maar nu kom ik je dan eens storen. Aber|jetzt|komme|ich|dir|dann|einmal|stören - Aber jetzt komme ich dich mal stören.

- Nu, dat is dan wel een buitenkansje. Jetzt|das|ist|dann|wohl|eine|Außenschance - Nun, das ist dann wohl eine Gelegenheit.

- ...Om een beetje met je te praten. Um|ein|wenig|mit|dir|zu|sprechen - ...Um ein wenig mit dir zu reden.

- Goed. Gut - Gut. Dat gebeurt ook al niet veel. Das|passiert|auch|schon|nicht|viel Das passiert auch nicht oft.

Addy fronste zijn brauwen, en dat gaf hem een pijnlijk droeven trek. Addy|runzelte|seine|Augenbrauen|und|das|gab|ihm|einen|schmerzhaften|traurigen|Ausdruck ||||||||||droeven| Addy runzelte die Stirn, und das gab ihm einen schmerzhaften traurigen Ausdruck.

- Je moet niet zoo mokken, vadertje. Du|musst|nicht|so|schmollen|Väterchen ||||mokken| - Du solltest nicht so schmollen, Väterchen. Wat kan ik er aan doen. Was|kann|ich|daran|daran|tun Was kann ich dagegen tun?

- Ik mok niet, beste jongen. Ich|me beschwere|nicht|bester|Junge - Ich murren nicht, lieber Junge. Ik neem het aan, dat het zoo zijn moet. Ich|nehme|es|an|dass|es|so|sein|muss Ich nehme an, dass es so sein muss. Ik heb het nu al weêr vijf dagen zoo aangenomen. Ich|habe|es|jetzt|schon|wieder|fünf|Tage|so|angenommen Ich habe es jetzt schon wieder fünf Tage so angenommen. Na den eten zat ik hier stilletjes en rookte gerezigneerd mijn cigaretten. Nach|dem|Essen|saß|ich|hier|still|und|rauchte|resigniert|meine|Zigaretten |||||||||geregisseerd|| Nach dem Essen saß ich hier still und rauchte resigniert meine Zigaretten. Van die vijf dagen heeft het er twee gewaaid en drie gestormd. Von|die|fünf|Tage|hat|es|dort|zwei|geweht|und|drei|gestürmt Von diesen fünf Tagen hat es an zwei Tagen gewindet und an drei Tagen gestürmt. Ik heb er rustig naar zitten luisteren... Ich|habe|daran|ruhig|zu|sitzend|hören Ich habe ruhig zugehört...

- En? Und - Und?

- En... verder niets. Und|weiter|nichts - Und... weiter nichts. Het leven is insipide en hoe ouder ik word, hoe meer insipide ik het vind. Das|Leben|ist|fade|und|wie|älter|ich|werde|wie|mehr|fade|ich|es|finde Das Leben ist fade und je älter ich werde, desto fade finde ich es. Ik filozofeer er ook niet hard over na. Ich|philosophiere|darüber|auch|nicht|intensiv|darüber|nach Ich philosophiere auch nicht intensiv darüber nach. Trouwens, dat heb ik nooit gedaan... Maar wel denk ik soms tegenwoordig: wat is die voortgang van het leven beroerd. Übrigens|das|habe|ich|nie|getan|Aber|doch|denke|ich|manchmal|heutzutage|was|ist|die|Fortschritt|des|das|Lebens|schlecht ||||||||||||wat|||voortgang||||beroerd Übrigens habe ich das nie getan... Aber manchmal denke ich heutzutage: wie schlecht ist dieser Fortschritt des Lebens. Ik had het ten minste maar gaarne gehouden zoo als het was... Ich|hatte|es|mindestens|wenigsten|aber|gerne|behalten|so|wie|es|war Ich hätte es zumindest gerne so behalten, wie es war...

- Hoe vadertje? Wie|Väterchen - Wie geht's, Väterchen? - Zooals het vroeger was, toen je een kleine jongen was. So wie|es|früher|war|als|du|ein|kleiner|Junge|war - So wie es früher war, als du ein kleiner Junge warst. Ik heb je zoo langzamerhand... zoo heelemaal verloren... en ik heb zoo weinig buiten je. Ich|habe|dich|so|allmählich|so|ganz|verloren|und|ich|habe|so|wenig|außerhalb|von dir ||||langzamerhand|||||||||| Ich habe dich allmählich... so ganz verloren... und ich habe so wenig außerhalb von dir.

- Kom... Komm - Komm...

- Ja, zoo langzamerhand... je heelemaal verloren... Vroeger... toen je een schooljongen was... toen had ik je... Toen je studies... dat nam me een beetje van je af. Ja|so|langsam|du|völlig|verloren|Früher|als|du|ein|Schuljunge|war|dann|hatte|ich|dich|Als|du|Studien|das|nahm|mir|ein|wenig|von|dir|weg - Ja, so langsam... du hast dich ganz verloren... Früher... als du ein Schuljunge warst... da hatte ich dich... Als du studiert hast... das hat mich ein wenig von dir entfernt. Je anderhalf jaar aan de hospitalen in Amsterdam... ik zag je niet... Je jaar daarna te Weenen... ik zag je niet. Ich|anderthalb|Jahr|in|die|Krankenhäuser|in|Amsterdam|ich|sah|dich|nicht|dich||||||||nicht Du anderthalb Jahre in den Krankenhäusern in Amsterdam... ich habe dich nicht gesehen... Das Jahr danach in Wien... ich habe dich nicht gesehen. Nauwlijks nu en dan een brief. kaum|jetzt|und|dann|ein|Brief Kaum hin und wieder ein Brief. Toen kwam je terug: je promoveerde. Dann|kam|du|zurück|du|promoviert Dann kamst du zurück: du hast promoviert. Toen... toen ben je getrouwd... Als|dann|bist|du|verheiratet Als... als du geheiratet hast...

- En wij zijn altijd bij je gebleven... Und|wir|sind|immer|bei|dir|geblieben - Und wir sind immer bei dir geblieben...

- En ik heb je ieder jaar iets meer verloren. Und|ich|habe|dir|jedes|Jahr|etwas|mehr|verloren - Und ich habe dich jedes Jahr ein bisschen mehr verloren. Je hoort me niet meer toe. Du|hörst|mich|nicht|mehr|zu Du gehörst nicht mehr zu mir. Vroeger deelde ik je alleen met mama... en je weet hoe me dat soms al heel moeilijk was: nu deel ik je... met de heele wereld. Früher|teilte|ich|dich|nur|mit|Mama|und|du|weißt|wie|mir|das|manchmal|schon|sehr|schwer|war|jetzt|teile|ich|dich|mit|der|ganzen|Welt Früher habe ich dich nur mit Mama geteilt... und du weißt, wie schwer mir das manchmal fiel: jetzt teile ich dich... mit der ganzen Welt.

- Met de heele wereld, neen vadertje. Mit|der|ganzen|Welt|nein|Väterchen - Mit der ganzen Welt, nein Väterchen.

- Met de halve wereld dan. Mit|der|halben|Welt|dann - Mit der halben Welt dann. Met je vrouw... met tante Adeline en je negen pleegkinderen... met alles wat je te doen hebt buiten... Mit|deiner|Frau|mit|Tante|Adeline|und|deinen|neun|Pflegekindern|mit|alles|was|du|zu|tun|hast|draußen Mit deiner Frau... mit Tante Adeline und deinen neun Pflegekindern... mit allem, was du draußen zu tun hast...

- Dat zijn mijn zieken. Das|sind|meine|Kranken - Das sind meine Kranken.

- Je hebt er een massa... voor een jongen dokter. Du|hast|dort|eine|Menge|für|einen|jungen|Arzt - Du hast eine Menge... für einen jungen Doktor. En...       - Wat vadertje? Und|was|Väterchen Und... - Was, Väterchen?

- Niets, kerel. Nichts|Kerl - Nichts, Bursche. Ik woû je alleen een raad geven, maar wat zal IK JOU eigenlijk raad geven. Ich|wollte|dir|nur|einen|Rat|geben|aber|was|wird|ich|dir|eigentlich|Rat|geben Ich wollte dir nur einen Rat geben, aber was soll ich dir eigentlich raten.

- En waarom niet, vadertje? Und|warum|nicht|Väterchen - Und warum nicht, Väterchen?

- Ik tel niet meê. Ich|zähle|nicht|mit - Ich zähle nicht mit.

- Kom... Komm - Komm...

- Ik heb immers nooit meêgeteld. Ich|habe|schließlich|nie|mitgezählt - Ich habe schließlich nie mitgezählt. Je bedrilde mij en ik deed wat je zei. Du|bedrängte|mich|und|ich|tat|was|du|sagtest |bedrilde||||||| Du hast mich belästigt und ich habe getan, was du gesagt hast.

- Geef mij nu je raad. Gib|mir|jetzt|deinen|Rat - Gib mir jetzt deinen Rat. Zijn we niet altijd geweest als twee vrienden. Sind|wir|nicht|immer|gewesen|wie|zwei|Freunde Waren wir nicht immer wie zwei Freunde?

- Ja, maar jij was de wijste. Ja|aber|du|war|der|weiseste - Ja, aber du warst der weiseste.

- Nu ben ik misschien al heel weinig wijs. Jetzt|bin|ich|vielleicht|schon|ganz|wenig|weise - Jetzt bin ich vielleicht schon sehr wenig weise. Geef mij je raad, vadertje. Gib|mir|deinen|Rat|Väterchen Gib mir deinen Rat, Väterchen.

- Je zal dien niet aannemen van mij. Du|wirst|ihn|nicht|annehmen|von|mir - Du wirst ihn von mir nicht annehmen.

- Zeg hem mij toch. Sag|ihm|mir|doch - Sag ihm doch.

- Nu hoor dan, kerel. Jetzt|hör|dann|Kerl - Jetzt hör mal, Kerl. Hier: zoek je leven voor jezelf. Hier|suche|dein|Leben|für|dich selbst Hier: such dein Leben für dich selbst.

- Wat meent u? Was|meinen|Sie - Was meinen Sie?

- Je geeft je leven heelemaal weg. Du|gibst|dein|Leben|völlig|weg - Du gibst dein Leben völlig auf. Ik geloof niet dat dit kan. Ich|glaube|nicht|dass|dies|kann Ich glaube nicht, dass das möglich ist. Ik geloof, dat een gezond egoïsme noodig is voor den mensch als brood en water. Ich|glaube|dass|ein|gesund|Egoismus|notwendig|ist|für|den|Menschen|wie|Brot|und|Wasser Ich glaube, dass ein gesundes Egoismus für den Menschen notwendig ist wie Brot und Wasser.

- Ik geloof, dat ik genoeg egoïst ben. Ich|glaube|dass|ich|genug|egoistisch|bin - Ich glaube, dass ich genug egoistisch bin.

- Neen. Nein - Nein. Je hebt niets voor jezelven. Du|hast|nichts|für|dich selbst Du hast nichts für dich selbst. Je zal het gek vinden, dat IK ZOO met je spreek, maar zie je... hoe ouder ik word en hoe meer       cigaretten ik rook... hoe meer ik gezien heb, dat... Du|wirst|es|verrückt|finden|dass|ich|SO|mit|dir|spreche|aber|sieh|dir|wie|älter|ich|werde|und|wie|mehr|Zigaretten|ich|rauche|wie|mehr|ich|gesehen|habe|dass Du wirst es verrückt finden, dass ich SO mit dir spreche, aber sieh... je älter ich werde und je mehr Zigaretten ich rauche... desto mehr habe ich gesehen, dass...

- Dat wat... Das|was - Dass was...

- Dat je beide ouders... voor jou... je karakter in aanmerking genomen... nooit aan je EIGEN geluk hebben gedacht. Dass|du|beide|Eltern|für|dich|dein|Charakter|in||genommen|nie|an|dein|eigenes|Glück|haben|gedacht - Dass deine beiden Eltern... für dich... dein Charakter in Betracht gezogen... niemals an dein EIGENES Glück gedacht haben. Mama ook niet. Mama|auch|nicht Mama auch nicht.

- Dat kan ik niet met u eens zijn. Das|kann|ich|nicht|mit|Ihnen|einverstanden|sein - Damit kann ich nicht einverstanden sein.

- En dat is toch zoo. Und|das|ist|doch|so - Und das ist doch so. Je kinderjaren tusschen je beide ouders hebben je gemaakt tot een altruïst en hebben je dit te veel gemaakt. Deine|Kindheit|zwischen|deine|beiden|Eltern|haben|dich|gemacht|zu|einem|Altruisten|und|haben|dich|dies|zu|viel|gemacht |||||||||||altruïst||||||| Deine Kindheit zwischen deinen beiden Eltern hat dich zu einem Altruisten gemacht und hat dich zu viel davon gemacht.

Addy glimlachte, zag lang zijn vader aan. Addy|lächelte|sah|lange|seinen|Vater|an Addy lächelte und sah lange seinen Vater an.

- Nu? Jetzt - Jetzt? Wat kijk je me aan? Was|schaust|du|mich|an Warum schaust du mich an?

- Ik kijk je aan, vader... omdat het me amuzeert, dat je juist heelemaal de plank mis slaat. Ich|schaue|dich|an|Vater|weil|es|mich|amüsiert|dass|du|gerade|völlig|die|Planke|falsch|triffst - Ich schaue dich an, Vater... weil es mich amüsiert, dass du völlig daneben liegst.

- Hoe dat? Wie|das - Wie das?

- Er was misschien wel een kiem van altruïsme in me, maar de laatste jaren... Er|war|vielleicht|wohl|ein|Keim|von|Altruismus|in|mir|aber|die|letzten|Jahre |||||kiem|||||||| - Vielleicht war da ein Keim von Altruismus in mir, aber in den letzten Jahren...

- De laatste jaren? Die|letzten|Jahre - In den letzten Jahren?

- Heb ik veel aan mezelf gedacht. Habe|ich|viel|an|mich|gedacht - Habe ich viel an mich selbst gedacht. Toen ik trouwde... heb ik geluk voor mezelf willen vinden. Als|ich|heiratete|habe|ich|Glück|für|mich|wollte|finden Als ich geheiratet habe... wollte ich Glück für mich selbst finden. In mijn vrouw, in mijn kinderen woû ik een geluk vinden... voor mezelf. In|meine|Frau|in|meine|Kinder|wollte|ich|ein|Glück|finden|für|mich selbst In meiner Frau, in meinen Kindern wollte ich ein Glück finden... für mich selbst. Voor mijn eigen, eigen ik. Für|mein|eigenes|eigenes|ich Für mein eigenes, eigenes Ich.

- Zoo was dat je idee? Zoo|war|das|dein|Idee - War war das deine Idee? Nu, dat was dan een gezond idee. Jetzt|das|war|dann|eine|gesund|Idee Nun, das war dann eine gesunde Idee.

- Niet waar, dat was een gezond idee. Nicht|wahr|das|war|eine|gesund|Idee - Das stimmt nicht, das war eine gesunde Idee. En       je sloeg dus de plank mis, vadertje. Und|du|schlug|also|die|Tafel|verfehlte|Väterchen Und du hast also daneben gelegen, Väterchen. Ik woû hebben een vrouw die mij behoorde, kinderen, die mij behoorden: alles, éen geluk voor mijzelven... Ich|wollte|haben|eine|Frau|die|mir|gehörte|Kinder|die|mir|gehörten|alles||Glück|für|mich selbst Ich wollte eine Frau, die mir gehörte, Kinder, die mir gehörten: alles, ein Glück für mich selbst...

Van der Welcke hulde zich in veel rook. Van|der|Welcke|hüllte|sich|in|viel|Rauch |||hulde|||| Van der Welcke hüllte sich in viel Rauch.

- U ziet dus, vadertje, den raad, dien je me gaf... heb ik al uit mezelf gevolgd. Sie|sehen|also|Väterchen|den|Rat|den|du|mir|gab|habe|ich|bereits|aus||gefolgt - Sie sehen also, Väterchen, den Rat, den Sie mir gegeben haben... habe ich bereits aus mir selbst befolgt.

- Ja, kerel. Ja|Kerl - Ja, Kerl.

- Niet waar? Nicht|wahr - Nicht wahr?

- Ja... Nu, dan is het immers goed. Ja|Jetzt|dann|ist|es|schließlich|gut - Ja... Nun, dann ist es ja gut.

- Ik ben blij eens wat te kunnen praten... Maar nu moet ik praten... niet over mezelven... maar over iets anders. Ich|bin|froh|einmal|etwas|zu|können|sprechen|Aber|jetzt|muss|ich|sprechen|nicht|über|mich selbst|sondern|über|etwas|anderes - Ich bin froh, endlich mal reden zu können... Aber jetzt muss ich reden... nicht über mich selbst... sondern über etwas anderes.

- Natuurlijk. Natürlich - Natürlich. Langer dan tien minuten kan je niet praten over jezelf. Länger|als|zehn|Minuten|kannst|du|nicht|reden|über| Länger als zehn Minuten kannst du nicht über dich selbst sprechen. Maar het is waar, ik weet het nu, en mijn raad... dien hadt je al gevolgd uit jezelf. Aber|es|ist|wahr|ich|weiß|es|jetzt|und|mein|Rat|den|hattest|du|schon|gefolgt|aus|dir selbst Aber es ist wahr, ich weiß es jetzt, und meinen Rat... den hättest du schon selbst befolgt. Waarover heb je dan verder te praten? Worüber|hast|du|dann|weiter|zu|reden Worüber hast du dann noch zu sprechen?

- Vadertje, ik ben geweest... naar Amsterdam. Vati|ich|bin|gewesen|nach|Amsterdam - Väterchen, ich bin gewesen... in Amsterdam.

- Om Alex... Is dat nu klaar, van de Handelsschool? Um|Alex|Ist|das|jetzt|fertig|von|der|Handelsschule - Um Alex... Ist das jetzt fertig, von der Handelsschule?

- Ja... hij kan zijn examen doen... Maar daarna... Ja|er|kann|sein|Prüfung|ablegen|Aber|danach - Ja... er kann seine Prüfung ablegen... Aber danach...

- Daarna? Danach - Danach?

- Ben ik geweest naar Haarlem. Ich|ich|gewesen|nach|Haarlem - Ich bin nach Haarlem gegangen. Bij Haarlem. Bei|Haarlem In Haarlem.

- Wat hadt je daar te doen...? Was|hattest|du|dort|zu|tun - Was hattest du dort zu tun...? - Daar had iemand mij heen geroepen. Da|hatte|jemand|mich|hin|gerufen - Dort hatte mich jemand hingebeten.

- Een patient? Ein|Patient - Ein Patient?

- Een stervende... Ein|Sterbender - Ein Sterbender...

- Wie? Wie - Wer?

Plotseling, uit Addy's blik, begreep Van der Welcke... Hij stond op, heel bleek, hij zag ontzet in de droeve oogen van zijn zoon. Plötzlich|aus|Addys|Blick|begriff|Van|der|Welcke|Er|stand|auf|ganz|bleich|er|sah|entsetzt|in|die|traurigen|Augen|von|seinem|Sohn Plötzlich, aus Addys Blick, verstand Van der Welcke... Er stand auf, ganz bleich, er sah entsetzt in die traurigen Augen seines Sohnes.

- Addy! Addy - Addy! riep hij heesch. rief|er|heiser rief er heiser. Zeg... Addy... wat meen je? Sag|Addy|was|meinst|du Sag... Addy... was meinst du? Wie... wat had je daarheen geroepen...? Wie|was|hattest|du|dorthin|gerufen Wer... was hast du da hingerrufen...? Ik wist niet... dat je iemand kende bij Haarlem... Ik wist niet... dat je er een patient had...! Ich|wusste|nicht|dass|du|jemand|kannte|bei|Haarlem|Ich|wusste|nicht|dass|du|dort|ein|Patient|hatte Ich wusste nicht... dass du jemanden in Haarlem kennst... Ich wusste nicht... dass du dort einen Patienten hattest...! ! En het was of hij met zijn woorden zichzelven nog wilde bedriegen, want had hij al niet begrepen...! Und|es|war|oder|er|mit|seinen|Worten|sich selbst|noch|wollte|betrügen|denn|hatte|er|schon|nicht|verstanden |||||||||||bedriegen|||||| ! Und es war, als wollte er sich mit seinen Worten selbst betrügen, denn hatte er nicht schon verstanden...! En Addy, in zijn vaders oogen, uit zijn vaders stem, zag, dat hij begrepen had, want langzaam, met zachte stem, begon Addy, als was de naam al genoemd tusschen henbeiden: Und|Addy|in|seinen|Vaters|Augen|aus|seinen|Vaters|Stimme|sah|dass|er|verstanden|hatte|denn|langsam|mit|sanfter|Stimme|begann|Addy|als|wäre|der|Name|bereits|genannt|zwischen|ihnen beiden Und Addy, in den Augen seines Vaters, aus der Stimme seines Vaters, sah, dass er verstanden hatte, denn langsam, mit sanfter Stimme, begann Addy, als wäre der Name bereits zwischen ihnen genannt worden:

- Zes dagen... geleden kreeg ik een brief... een brief nog eigenhandig geschreven... Een duidelijke rustige hand... De brief was heel kort: hier is hij... Sechs|Tage|vor|bekam|ich|einen|Brief|Eine|Brief||||||||||war|sehr|kurz|hier|ist|er - Sechs Tage... her bekam ich einen Brief... einen Brief, der noch eigenhändig geschrieben war... Eine klare ruhige Handschrift... Der Brief war sehr kurz: hier ist er...

Hij tastte naar zijn portefeuille, hij haalde den brief er uit, reikte dien zijn vader over. Er|tastete|nach|seine|Brieftasche||holte|den|Brief|heraus|heraus|reichte|ihn|seinem|Vater|über Er tastete nach seiner Brieftasche, holte den Brief heraus und reichte ihn seinem Vater.

Van der Welcke las. Van|der|Welcke|las Van der Welcke las. Zeer geachte Heer! Sehr|geehrter|Herr Sehr geehrter Herr! Hoewel ik niet het genoegen heb u persoonlijk te kennen, zoû het mij een groot voorrecht zijn u dezer dagen ten mijnent te zien en te spreken. Obwohl|ich|nicht|das|Vergnügen|habe|Sie|persönlich|zu|kennen||es|mir|ein|großes|Privileg|sein|Sie|dieser|Tage|in|meinem Haus|zu|sehen|und|zu|sprechen Obwohl ich nicht das Vergnügen habe, Sie persönlich zu kennen, wäre es mir eine große Ehre, Sie in diesen Tagen bei mir zu sehen und mit Ihnen zu sprechen. Ik hoop, dat ge aan het verzoek van een ouden man, die zijn laatste dagen leeft, wel zult willen voldoen. Ich|hoffe|dass|Sie|an|das|Anliegen|von|einem|alten|Mann|der|seine|letzten|Tage|lebt|wohl|werden|wollen|erfüllen Ich hoffe, dass Sie dem Wunsch eines alten Mannes, der seine letzten Tage lebt, wohlwillig nachkommen werden. Hoogachtend, De Staffelaer. Hochachtungsvoll|Der|Staffelaer Hochachtungsvoll, De Staffelaer.

Addy stond op, want zijn vader beefde; de brief trilde in zijn vingers. Addy|stand|auf|denn|sein|Vater|zitterte|der|Brief|zitterte|in|seinen|Fingern Addy stand auf, denn sein Vater zitterte; der Brief vibrierte zwischen seinen Fingern.

- Vadertje... wees kalm... Väterchen|sei|ruhig - Väterchen... sei ruhig...

- Addy... Addy... zeg me... hèb je hem gezien? Addy||sag|mir|habe|du|ihn|gesehen - Addy... Addy... sag mir... hast du ihn gesehen?

- Ik heb hem gezien... Ik ben tweemaal bij hem geweest... Ich|habe|ihn|gesehen|Ich|bin|zweimal|bei|ihm|gewesen - Ich habe ihn gesehen... Ich war zweimal bei ihm...

- En... is hij... stervende? Und|ist|er|sterbend - Und... ist er... sterbend?

- Hij is dood. Er|ist|tot - Er ist tot. Hij is van morgen gestorven. Er|ist|von|morgen|gestorben Er ist heute Morgen gestorben.

- Is hij dood? Ist|er|tot - Ist er tot?

- Ja vadertje, hij is dood... Ja|Väterchen|er|ist|tot - Ja Väterchen, er ist tot...

- Heb je... heb je met hem gesproken? Hast|du|hast|du|mit|ihm|gesprochen - Hast du... hast du mit ihm gesprochen?

- Ja... ik heb met hem gesproken. Ja|ich|habe|mit|ihm|gesprochen - Ja... ich habe mit ihm gesprochen. Hij was heel helder... een helder oud man, niettegenstaande zijn twee-en-negentig jaren. Er|war|sehr|klar|ein|klar|alter|Mann|trotz|sein||||Jahre Er war sehr klar... ein klarer alter Mann, trotz seiner zweiundneunzig Jahre. Toen ik kwam, drukte hij mij vriendelijk, aardig de hand, deed me zitten naast zijn stoel. Als|ich|kam|drückte|er|mich|freundlich|nett|die|Hand|tat|mich|setzen|neben|seinen|Stuhl Als ich kam, drückte er mir freundlich, nett die Hand, ließ mich neben seinem Stuhl sitzen. Hij zat       op, in zijn stoel... Zoo, in zijn stoel, is hij gestorven... weggegaan... heel rustig... Hij zei mij, dat hij mij had willen zien... omdat ik de zoon was... van mijn moeder... Hij vroeg naar mama, en deed mij vertellen hoe u beiden geleefd had... te Brussel... Ik vertelde hem van mijn kinderjaren... Ik vertelde van latere jaren. Er|saß|auf|in|seinem|Stuhl|So||||ist|er|gestorben|weggegangen|ganz|ruhig|Er|sagte|mir|dass|er|mir|hatte|wollen|sehen|weil|ich|der|Sohn|war|von|meiner|Mutter|Er|fragte|nach|Mama|und|ließ|mir|erzählen|wie|Sie|beide|gelebt|hatte|in|Brüssel|Ich|erzählte|ihm|von|meinen|Kindheit|Ich|erzählte|von|späteren|Jahren Er saß in seinem Stuhl... So, in seinem Stuhl, ist er gestorben... weggegangen... ganz ruhig... Er sagte mir, dass er mich sehen wollte... weil ich der Sohn... meiner Mutter war... Er fragte nach Mama und ließ mich erzählen, wie ihr beide gelebt hattet... in Brüssel... Ich erzählte ihm von meiner Kindheit... Ich erzählte von späteren Jahren. Hij stelde in alles een vreemd belang... en toen... toen vroeg hij naar u... Hoe u het gemaakt had... hoe u het maakte... hij vroeg of ik hield van mijn ouders... hij vroeg naar mijn carrière... hij vroeg naar mijn ideeën... Ik was bang hem te vermoeien, en wilde opstaan, maar zijn hand dwong me weêr te gaan zitten... ‘Vertel me... vertel me... verder...' Ik vertelde hem van Den Haag... ik vertelde hem hoe wij nu te Driebergen woonden... Hij wist, dat de kinderen van oom Gerrit hier waren... Hij scheen van ons gehoord te hebben... Toen ik wegging zeide hij: Dokter, mag de oude man je wat geven... Toen gaf hij mij drieduizend gulden... ‘voor je armen, dokter: je weigert ze niet, niet waar...' Ik heb gemeend ze te moeten aannemen... Het deed hem pleizier, mij dat geld te geven... Den volgenden dag - dat was van morgen, toen ik terug kwam...       was hij veel minder helder... hij sprak even over mama en zoo als hij over haar sprak, begreep ik, dat hij meende, dat zij nog heel jong was... Toch begreep hij wel, dat ik haar zoon was... Toen drukte hij mij even de hand, en zei: ‘Dokter, ik ben blij je gezien te hebben... Groet je moeder... van den ouden man... en groet je vader ook...' Toen ben ik gegaan, en toen ik na een uur weêr informeerde, zei de knecht mij... dat hij gestorven was... Er|stellte|in|allem|ein|fremd|Interesse|und|dann|Als||er|||||Es|||||||er|||ich||von|||||||||||||ich|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| ||||||belang||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||knecht||||| Er stellte in allem ein seltsames Interesse... und dann... dann fragte er nach dir... Wie es dir ergangen war... wie es dir geht... er fragte, ob ich meine Eltern liebte... er fragte nach meiner Karriere... er fragte nach meinen Ideen... Ich hatte Angst, ihn zu ermüden, und wollte aufstehen, aber seine Hand zwang mich wieder zu sitzen... ‚Erzähl mir... erzähl mir... weiter...' Ich erzählte ihm von Den Haag... ich erzählte ihm, wie wir jetzt in Driebergen wohnten... Er wusste, dass die Kinder von Onkel Gerrit hier waren... Er schien von uns gehört zu haben... Als ich ging, sagte er: Doktor, darf der alte Mann dir etwas geben... Dann gab er mir dreitausend Gulden... ‚für deine Armen, Doktor: du weigerst sie nicht, nicht wahr...' Ich meinte, ich müsste sie annehmen... Es machte ihm Freude, mir dieses Geld zu geben... Am nächsten Tag - das war heute Morgen, als ich zurückkam... war er viel weniger klar... er sprach kurz über Mama und so, wie er über sie sprach, verstand ich, dass er meinte, dass sie noch sehr jung war... Trotzdem verstand er wohl, dass ich ihr Sohn war... Dann drückte er mir kurz die Hand und sagte: ‚Doktor, ich bin froh, dich gesehen zu haben... Grüße deine Mutter... vom alten Mann... und grüße auch deinen Vater...' Dann bin ich gegangen, und als ich nach einer Stunde wieder nachfragte, sagte der Diener mir... dass er gestorben war...

Van der Welcke zat roerloos in zijn stoel, gebogen, de handen hangende tusschen de knieën. Van|der|Welcke|saß|regungslos|in|seinem|Stuhl|gebeugt|die|Hände|hängend|zwischen|die|Knie Van der Welcke saß reglos in seinem Stuhl, gebeugt, die Hände zwischen den Knien hängend. En hij zeide niets, hij staarde... Vóor hem duizelde het verleden, duizelden de dingen van vroeger... Het was of wat EENS was geweest... nooit verging... of er NOOIT iets was te veranderen aan wat eens was begonnen... Hellende ging het leven... Zijn starende oogen zagen Rome, een kamer, hoog, in een oud paleis... Constance, vluchtende langs een binnentrap; hij, staande als een dief voor den ouden man... den ouden, waardigen man, die hem was geweest als een vader... Nu... nu was hij gestorven... En Addy was aan zijn sterfbed geweest! Und|er|sagte|nichts|er|starrte|Vor|ihm|schwindelte|die|Vergangenheit|schwindelten|die|Dinge|von|früher|Es|war|oder|was|EINMAL|war|gewesen|niemals|verging|oder|er|NIE|etwas|war|zu|verändern|an|was|einmal|war|begonnen|Schief|ging|das|Leben|Seine|starrenden|Augen|sahen|Rom|ein|Zimmer|hoch|in|ein|alten|Palast|Constance|flüchtende|entlang|eine|Innentreppe|er|stehend|wie|ein||vor|den|alten|Mann|den|alten|würdigen|Mann|der|ihm|war|gewesen|wie|ein|Vater|Jetzt|jetzt|war|er|gestorben|Und|Addy|war|an|sein|Sterbebett|gewesen |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||waardigen|||||||||||||||||||| Und er sagte nichts, er starrte... Vor ihm schwirrte die Vergangenheit, die Dinge von früher schwirrten... Es war, als ob das, was EINMAL gewesen war... niemals verging... oder als ob es NIE etwas zu ändern gab an dem, was einmal begonnen hatte... Das Leben neigte sich... Seine starren Augen sahen Rom, ein Zimmer, hoch, in einem alten Palast... Constance, die an einer Innentreppe entlangflüchtete; er, stehend wie ein Dieb vor dem alten Mann... dem alten, würdigen Mann, der ihm wie ein Vater gewesen war... Jetzt... jetzt war er gestorben... Und Addy war an seinem Sterbebett gewesen! En de groeten, de laatste groeten, bracht, als een vergeving zijn zoon       van den stervende meê! Und|die|Grüße|die|letzten|Grüße|brachte|wie|ein|Vergebung|seinen|Sohn|von|dem|Sterbenden|mit Und die Grüße, die letzten Grüße, brachte, wie eine Vergebung, sein Sohn vom Sterbenden mit! Van der Welcke staarde, hij staarde steeds, roerloos, en een snik kropte op in zijn borst. von|der|Welcke|starrte|er|starrte|immer|regungslos|und|ein|Schluchzer|stieg|auf|in|seiner|Brust Van der Welcke starrte, er starrte immer noch, reglos, und ein Schluchzen stieg in seiner Brust auf. Zijn oogen, als van een kind met den altijd jongen blik, vulden vol groote tranen. Seine|Augen|wie|von|ein|Kind|mit|dem|immer|jungen|Blick|füllten|mit|großen|Tränen Seine Augen, wie die eines Kindes mit dem immer jungen Blick, füllten sich mit großen Tränen. Toch bedwong hij zich, bleef hij kalm. Doch|zügelte|er|sich|blieb|er| Dennoch beherrschte er sich, blieb ruhig. En kalm zeide hij slechts: Und|ruhig|sagte|er|nur Und ruhig sagte er nur:

- Weet mama... dàt, Addy? Weißt|Mama|dass|Addy - Weißt du, Mama... das, Addy?

- Neen vadertje... ik woû het u... het eerst vertellen. Nein|Väterchen|ich|wollte|es|Ihnen|es|zuerst|erzählen - Nein Väterchen... ich wollte es Ihnen... zuerst erzählen. En u brengen... de groeten van den ouden man... en... Und|Sie|bringen|die|Grüße|von|dem|alten|Mann| Und ich bringe Ihnen... die Grüße des alten Mannes... und...

- En... Und - Und...

- Zijn vergeving... Seine|Vergebung - Seine Vergebung...

Dieper boog Van der Welke's hoofd, de groote tranen vielen op den grond. tiefer|bog|von|der|Welke's|Kopf|die|großen|Tränen|fielen|auf|den|Boden Tiefe Bogen Van der Welke's Kopf, die großen Tränen fielen auf den Boden. Nu was Addy opgestaan en hij naderde zijn vader. Jetzt|war|Addy|aufgestanden|und|er|näherte|seinen|Vater Jetzt war Addy aufgestanden und näherte sich seinem Vater.

- Vadertje... Väterchen - Väterchen...

- Mijn jongen... mijn jongen! Mein|Junge|mein|Junge - Mein Junge... mein Junge!

- De oude man zei het zoo...: zeg je vader... dat... ik hem vergeef... en... zeg het ook aan je moeder... Der|alte|Mann|sagte|es|so|sag|dein|Vater|dass|ich|ihm|vergebe|und|sag|es|auch|an|dein|Mutter - Der alte Mann sagte es so...: sag deinem Vater... dass... ich ihm vergebe... und... sag es auch deiner Mutter...

Om zijn vaders hals sloeg Addy zijn arm, en nu snikte Van der Welcke aan de borst van zijn zoon. Um|seinen|Vaters|Hals|legte|Addy|seinen|Arm|und|jetzt|schluchzte|von|||||||seinen|Sohn Um den Hals seines Vaters legte Addy seinen Arm, und jetzt schluchzte Van der Welcke an der Brust seines Sohnes. Nu kon hij zich niet houden. Jetzt|konnte|er|sich|nicht|zurückhalten Jetzt konnte er sich nicht mehr halten. Eén groote, luide snik, krampende hij zich, als een kind, aan zijn kind... Was het zoo niet altijd geweest... het kind, trooster van zijn vader...? Ein|große|laute|Schluchzer|krampfhaft|er|sich|wie|ein|Kind||seinem|||||||||||||Vater Ein großer, lauter Schluchzer, krampfte er sich, wie ein Kind, an sein Kind... War es nicht immer so gewesen... das Kind, Trost seines Vaters...? De zoon nu zijn moeders trooster...       Emotie, éen oogenblik slechts, door de kalmte der oudere jaren, maar oogenblik, vol als geheel de ziel en geheel het leven van een kleinen mensch. Der|Sohn|jetzt|seiner|Mutter|Trost|Emotion|ein|Augenblick|nur|durch|die|Ruhe|der|älteren|Jahre|aber|Augenblick|voll|wie|ganz|die|Seele|und|ganz|das|Leben|von|einem|kleinen|Menschen Der Sohn nun der Trost seiner Mutter... Emotion, nur einen Augenblick, durch die Ruhe der älteren Jahre, aber ein Augenblick, voll wie ganz die Seele und ganz das Leben eines kleinen Menschen. De oudere man voelde héel zijn ziel, en hij zag héel zijn kleine leven... Kwam er dàt tot hem: vergeving...? Der|ältere|Mann|fühlte|ganz|seine|Seele|und|er|sah|ganz|sein|kleines|Leben|Kam|er|das|zu|ihm|Vergebung Der ältere Mann fühlte ganz seine Seele, und er sah ganz sein kleines Leben... Kam ihm das: Vergebung...? Kwam het tot hem... door zijn zoon? Kam|es|zu|ihm|durch|sein|Sohn Kam es zu ihm... durch seinen Sohn? OM zijn zoon... misschien... geheimzinnig... om geheimzinnige wet en mystieke reden...? UM|seinen|Sohn|vielleicht|geheimnisvoll|aus|geheimnisvollen|Gesetz|und|mystischen|Gründen UM seinen Sohn... vielleicht... geheimnisvoll... aus geheimnisvoller Gesetz und mystischer Ursache...? Hij voelde het... als een helle verrassing... ook al zeide hij niets dan na een pauze: Er|fühlte|es|wie|eine|helle|Überraschung|auch|wenn|sagte|er|nichts|als|nach|einer|Pause Er fühlte es... wie eine höllische Überraschung... auch wenn er nichts sagte, sondern nach einer Pause:

- Ik ben... blij, Addy... dat je gegaan bent... Nu moet je het zeggen... aan mama... Ich|bin|glücklich|Addy|dass|du|gegangen|bist|Jetzt|musst|du|es|sagen|an|Mama - Ich bin... froh, Addy... dass du gegangen bist... Jetzt musst du es sagen... zu Mama...

- Van avond nog, vader... Von|Abend|noch|Vater - Heute Abend noch, Vater...

- Van avond nog... Von|Abend|noch - Heute Abend noch...

- Ja... ik zoû het ook niet kunnen verzwijgen langer... Die laatste woorden... ze liggen me als een gewicht... op mijn hart: ik moet ze zeggen... Ja|ich|würde|es|auch|nicht|können|verschweigen|länger|Die|letzten|Worte|sie|liegen|mir|wie|ein|Gewicht|auf|mein|Herz|ich|muss|sie|sagen |||||||verzwijgen||||||||||||||||| - Ja... ich könnte es auch nicht länger verschweigen... Diese letzten Worte... sie liegen wie ein Gewicht... auf meinem Herzen: ich muss sie sagen...

- Ook aan mama... Auch|an|Mama - Auch an Mama...

- Om mij verlicht te voelen... Um|mich|erleuchtet|zu|fühlen - Um mich erleichtert zu fühlen...

- Ga dan... Geh|dann - Geh dann...

Het was heel kalm, dat Van der Welcke het zei: Es|war|sehr|ruhig|dass|Van|der|Welcke|er|sagte Es war sehr ruhig, dass Van der Welcke es sagte:

- Ga dan... Geh|dann - Geh dann...

En hij bleef in zijn stoel, werktuigelijk rolden zijn vingers een nieuwe cigarette. Und|er|blieb|in|seinem|Stuhl|mechanisch|rollten|seine|Finger|eine|neue|Zigarette ||||||werktuigelijk|||||| Und er blieb in seinem Stuhl, mechanisch rollten seine Finger eine neue Zigarette. Maar in zijn       oogen, die altijd waren jong gebleven, schemerde als een weêrschijn, verwonderd, of, voor het eerst, zij in het diepere leven hadden gezien. Aber|in|seinen|Augen|die|immer|waren|jung|geblieben|schimmerte|wie|ein|Wiedererscheinung|verwundert|ob|für|das|erste|sie|in|das|tiefere|Leben|hatten|gesehen ||||||||||||weerschijn|||||||||||| Aber in seinen Augen, die immer jung geblieben waren, schimmerte wie ein Dämmerlicht, verwundert, als ob sie zum ersten Mal in das tiefere Leben gesehen hätten. Nu kuste hem zijn zoon, ernstig. Jetzt|küsste|ihn|sein|Sohn|ernsthaft Jetzt küsste ihn sein Sohn, ernst. Nu ging Addy, sloot de deur zacht... En Van der Welcke bleef werken, de gerolde cigarette in zijn vingers. Jetzt|ging|Addy|schloss|die|Tür|leise|Und|Van|der|Welcke|blieb|arbeiten|die|gerollte|Zigarette|in|seinen|Fingern Jetzt ging Addy, schloss die Tür leise... Und Van der Welcke arbeitete weiter, die gerollte Zigarette zwischen seinen Fingern. Hij vergat ze op te steken. Er|vergaß|sie|auf|zu|heben Er vergaß sie anzuzünden. Hij staarde... Buiten om het huis ging de loeiende wind langs de muren en streek, als aan een speeltuig, zijn tikkelende vingers langs alle ramen, éen groote gamma langs... Er|starrte|Draußen|um|das|Haus|ging|der|heulende|Wind|entlang|die|Wände|und||wie|an|ein|Spielzeug|seine|tickende|Finger|entlang|alle|Fenster|ein|großer|Gamma|entlang Er starrte... Draußen um das Haus heulte der Wind entlang der Wände und strich, wie an einem Spielzeug, mit seinen zitternden Fingern über alle Fenster, eine große Gamma entlang...

Vergeving... dat dàt zijn KON ... wemelde voor zijn starende oogen uit... Vergebung|dass|das|sein|KONNTE|wimmelte|vor|sein|starrenden|Augen|heraus Vergebung... dass das sein KON ... wimmelte vor seinen starrenden Augen heraus...

SENT_CWT:AFkKFwvL=12.95 PAR_TRANS:gpt-4o-mini=5.36 de:AFkKFwvL openai.2025-02-07 ai_request(all=232 err=0.00%) translation(all=185 err=0.00%) cwt(all=2061 err=13.29%)