5. Franse Tijd: inleiding
Het Frans wordt opgelegd aan alle openbare organen, waaronder het onderwijs.
De Franse bezetting (1794-1814) van het huidige België leidde tot een verdere achteruitgang van het Nederlands, dat meteen werd afgeschaft als bestuurlijke taal. Onder de zinspreuk " une nation, une langue " werd het Frans definitief de taal van het openbare leven en van economische, politieke en sociale macht. Het Nederlands zou tot in de 20e eeuw de stempel van armoede en ongeletterdheid met zich meedragen. Daar waar elders in Europa enkel de aristocratie verfranste, kwam in Vlaanderen nu ook de verfransing van de burgerlijke elite in een stroomversnelling. De Franse bezetting is in kwantitatief opzicht niet doorslaggevend geweest, maar legde wel de basis van de verfransing van de Vlaamse middenklasse omdat in deze tijd een overwegend Franstalig onderwijssysteem — weliswaar voorbehouden voor een slechts dunne laag van de bevolking — ingang vond.
Brussel werd gedegradeerd tot de hoofdplaats van het Département de la Dyle. Tot de oprichting van het Eerste consulaat in 1799 betekende de Franse bezetting voor de Zuidelijke Nederlanden een economische ramp: zo werd de haven van Antwerpen lamgelegd en steeg de belastingdruk aanzienlijk. In 1797 werd de universiteit van Leuven gesloten, kerken geplunderd, kloosterordes ontbonden en geestelijken vervolgd. De Brusselse stadsbevolking liep van 74.000 in 1792 terug tot 66.000 in 1799. Zo'n 800.000 mensen zouden de gewesten ontvlucht zijn. De draconische economische maatregelen, de drastische inperking van de taalvrijheid en de openlijke jacht op de Kerk, zetten vooral bij de Vlaamse boeren kwaad bloed en leidden tot de Boerenkrijg, die Brussel in 1798 in een staat van beleg bracht