De reis om de wereld in 80 dagen - deel 6b (hoofdstuk 17)
Zeventiende hoofdstuk. Waarin verschillenden zaken ter sprake komen gedurende den overtocht van Singapora naar Hong-Kong. Na dien dag ontmoetten Passepartout en de detective elkander vaak, maar de inspecteur hield zich op een afstand van zijn reisgezel en moedigde hem volstrekt niet tot spreken aan. Een of tweemaal zag hij Fogg; deze vertoefde het liefst in de groote kajuit van de Rangoon, hetzij hij daar mevrouw Aouda gezelschap hield of dat hij, volgens zijn onveranderlijke gewoonte, whist speelde. Wat Passepartout betreft, deze overpeinsde ernstig hoe het toch kwam, dat Fix dezelfde reis deed als zijn meester. En waarlijk, men moest er wel eenigszins verbaasd overstaan. Deze vriendelijke heer, voor een ieder even beleefd, en dien hij het eerst te Suez ontmoette, die zich ook op de Mongolia had ingescheept, die te Bombay weer aan wal stapte, waar hij zeide te wonen, en dien men nu weer op de Rangoon ontmoette om naar Hong-Kong te reizen, in een woord, die de reis van Fogg stap voor stap volgde, was wel een onderwerp, de moeite waard om er over na te denken. Er bestond hier minst genomen een zonderling toeval. Wie kon die Fix toch zijn? Passepartout was op het punt om zijn muilen er om te verwedden - hij had ze nog zuinig bewaard - dat Fix op denzelfden tijd als Fogg Hong-Kong, en waarschijnlijk wel met dezelfde mailboot, zou verlaten. Passepartout had er een eeuw over kunnen denken, zonder dat hij ooit zou geraden hebben, met welke zending de inspecteur wel belast was. Nooit zou hij kunnen gissen, dat Phileas Fogg vervolgd kon worden als een dief, die een reis om de wereld maakt. Maar, daar de menschelijke natuur meebrengt, dat men aan alles eene uitlegging wil geven, kwam Passepartout eensklaps tot eene verklaring van de bestendige tegenwoordigheid van Fix, en inderdaad die uitlegging was zeer aannemelijk. Volgens hem kon en moest Fix niemand anders zijn dan een agent, door de leden van de Reform-club aangesteld, om Fogg overal na te gaan, ten einde te zien of deze de reis om de wereld nauwkeurig en volgens het overeengekomen reisplan volbracht. ‘Dat is zoo; dat kan niet missen!' herhaalde de eerlijke knecht onophoudelijk, trotsch op zijn doorzicht. ‘Hij is een spion, dien deze heeren ons achterna zenden. Dat is toch onwaardig. Die eerlijke achtenswaardige Fogg! Hem door een spion te laten bespieden! Dat zal u duur te staan komen, heeren der Reform-club.' Passepartout besloot, hoe blijde hij ook met zijne ontdekking was, er niets van aan zijn meester te zeggen, vreezende dat deze zich gekrenkt zou gevoelen door het wantrouwen van zijn tegenpartij. Maar hij besloot toch Fix eens bij gelegenheid uit te lachen, zonder zelfs iets te laten ontglippen, dat hem compromitteeren kon. Woensdag den 30sten October, des middags, stoomde de Rangoon de straat van Malakka binnen, die het schier-eiland van dien naam scheidt van Sumatra. Bergachtige en steile, maar schilderachtig gelegen eilandjes, benamen aan de reizigers het gezicht op het groote eiland. Den anderen morgen, ten tien ure, had de Rangoon reeds een halven dag gewonnen op den door het reglement bepaalden tijd, en liep zij de haven van Singapore binnen, ten einde daar een voorraad steenkolen in te nemen. Phileas Fogg schreef dit voordeel op zijn lijst van winst, en ditmaal ging hij aan land, vergezeld van Aouda, die haar wensch te kennen had gegeven om eenige uren te rijden. Fix, wien elke daad van Fogg zeer verdacht voorkwam, volgde hem zonder opgemerkt te worden. Een zekere angst kwelde hem onophoudelijk; hij vreesde dat Fogg, als hij zich op niet-Engelsch grondgebied bevond, daar zou willen blijven; dan was de geheele zaak ongetwijfeld voor het oogenblik verloren. Passepartout lachte reeds bij voorbaat bij de gedachte hoe Fix daarin te werk zou gaan; intusschen bracht hij zijn tijd door om zijn gewone boodschappen te verrichten. Het eiland Singapore is niet groot en ook niet indrukwekkend van voorkomen. Het heeft geen bergen, althans geen steile. Toch is het in al zijn eenvoud zeer bevallig. Het is een park doorsneden van tallooze wegen. In een fraai rijtuig, bespannen met vurige paarden, die uit Nieuw-Holland waren aangebracht, zaten Aouda en Fogg; zij reden door een dicht palmbosch met prachtig gebladerte, hier en daar afgewisseld door kruidnagelboomen, waarvan de vruchten gevormd zijn door den knop zelven van de half ontloken bloemen. Hier neemt de peperstruik de plaats in van de doornige heggen der Europeesche velden; sagoboomen, hooge varenkruiden met prachtige takken, wisselen deze tropische Flora af; muskaatboomen, met hun schitterend gebladerte, vervulden de lucht met een doordringenden geur. In het bosch ontbrak het niet aan vroolijk dartelende apen en in het diepst der bosschen verscholen zich de tijgers. Hem, wien het soms mocht verwonderen, dat deze roofdieren op dit betrekkelijk kleine eiland nog niet tot het laatste toe verdreven zijn, zal men antwoorden dat zij van Malakka komen, door de straat over te zwemmen. Toen Aouda en Fogg een paar uren door dit landschap gereden hadden, keerden zij in de stad terug, die bestaat uit een hoop zware en lage huizen, allen met prachtige tuinen, waarin mangoestanen, ananassen en andere van de schoonste vruchten der wereld groeien. Ten tien ure kwamen zij weer op de mailboot, gevolgd, zonder dat zij het wisten, door den inspecteur, die ook in de kosten van een rijtuig had moeten vervallen. Passepartout wachtte hen op het dek van de Rangoon. De zorgende knecht had eenige mangoestanen gekocht, een vrucht ter grootte van een appel, die van buiten bruin, en van binnen vuurrood zijn, en wier witte pit, welke tusschen de lippen smelt, voor de ware liefhebbers een onvergelijkelijk genot oplevert. Hij was zeer in zijn schik dat hij deze aan Aouda kon geven, die er hem recht vriendelijk voor bedankte. Ten elf uren had de Rangoon hare lading steenkolen ingenomen en lichtte het anker. Eenige uren later verloren de reizigers de hooge bergen van Malakka uit het gezicht, welks bosschen de prachtigste tijgers tot een schuilplaats verstrekken. Singapore is ongeveer dertien honderd mijlen verwijderd van Hong Kong, een klein eiland op de chineesche kust, dat aan Engeland behoort. Phileas Fogg moest dien afstand in zes dagen afleggen, ten einde den 6en November te Hong-Kong te zijn om van daar met de boot naar Yokohama, een van de grootste japansche havens, te komen. De Rangoon was zwaar geladen Een aantal reizigers hadden zich te Singapore ingescheept: Hindoes, Ceylaneezen, Chineezen, Maleiers, Portugeezen, die voor het grootste gedeelte allen tweede klasse reisden. Tot nog toe had men vrij goed weder gehad, maar thans kwam er verandering met het laatste kwartier der maan. De zee werd onstuimig. Nu en dan stak de wind hevig op, maar gelukkig woei hij uit het zuidwesten, zoodat de stoomboot nog sneller liep. Toen het weder bedaarder werd, liet de kapitein de zeilen bijzetten. De Rangoon, als een brik getuigd, stoomde dikwijls met haar beide marszeilen en haar fok; zij ging dan ook veel sneller door den stoom en door den wind. Zoodoende naderde men met een korten en soms zeer zwaren golfslag de kust van Annam en Cochinchina. Maar het was meer de schuld der Rangoon dan wel van de zee, dat bijna alle passagiers zeeziek werden en op die wijze de reis moesten maken. De schepen der Peninsular Company toch, die op de Chineesche zee dienst doen, zijn allen zeer slecht gebouwd. De verhouding tusschen hun diepgang en hun omvang is zeer slecht berekend, en hiervan is het gevolg dat zij weinig weerstand aan de zee bieden en aan slingeren onderhevig zijn. Men moest nu, uithoofde van het slechte weder, groote voorzorgen nemen, en met halve kracht stoomen. Dit tijdverlies scheen Fogg volstrekt niet te verontrusten, maar Passepartout was er zeer over uit zijn humeur. Hij gaf de schuld aan den kapitein, aan den machinist, ja aan de Compagnie, en wenschte een ieder naar de maan, die zich met het transport van reizigers bemoeit. Misschien was het wel de gaskraan, die altijd nog voor zijne rekening in Savilla Row brandde, welke hem zulk een haast deed maken om verder te komen. ‘Gij hebt dus wel haast om te Hong-Kong te komen?' vroeg de detective hem eens. ‘Ja, ik ben er zeer verlangend naar,' antwoordde Passepartout. ‘Meent gij dat mijnheer Fogg haast heeft de mailboot naar Yokohama te nemen.' ‘Ja, hij heeft ontzaglijk veel haast.' ‘Gelooft ge dus nog aan die zonderlinge reis om de wereld?' ‘Stellig. En gij, mijnheer Fix?' ‘Ik? Neen, ik geloof er niet aan.' ‘Grappenmaker!' zeide Passepartout, knipoogend. Dit woord gaf aan den agent veel stof tot nadenken. Het verontrustte hem, zonder te weten waarom. Zou de Franschman hem begrepen hebben? Hij wist het niet. Maar dat hij de detective was, dat wist hij zelf toch maar alleen, hoe zou Passepartout dit hebben ontdekt? En toch, toen hij zoo tot hem sprak, had Passepartout eene nevengedachte. Op een anderen keer ging de knecht zelfs nog verder; toen kon hij zijn tong niet meer beheerschen. ‘Zeg eens, mijnheer Fix,' vroeg hij aan zijn reisgezel, ‘als wij te Hong-Kong zijn, zullen we dan uw aangenaam gezelschap moeten missen?' ‘Wel,' antwoordde Fix, eenigszins verlegen, ‘misschien.... maar ik weet het nog niet. Misschien....' ‘O,' zeide Passepartout, ‘als gij bij ons bleeft, zou het een waar genot voor mij zijn. Een agent van de Peninsular Company blijft niet onderweg steken Gij gingt eerst maar tot Bombay, en waarlijk nu zijt gij al in China! Amerika is niet ver meer, en van Amerika naar Europa is maar een stapje!' Fix keek den spreker strak aan, maar deze had het onschuldigste gezicht van de wereld; hij achtte het daarom het best om maar met hem mee te lachen. Passepartout echter, wiens tong nu los was, ging voort en vroeg: ‘Dat baantje geeft je zeker veel?' ‘Zoo, zoo,' antwoordde Fix zonder blikken of blozen. ‘Er zijn goede en kwade zaken. Maar gij begrijpt wel, dat ik niet voor mijn eigen kosten reis.' ‘O, ja, dat behoeft gij mij niet meer te zeggen!' riep Passepartout lachend uit. Toen dit gesprek geëindigd was, keerde Fix naar zijne hut terug om alles nog eens te overpeinzen. De Franschman had zeker alles geraden. Op de eene of andere manier was deze zijne betrekking als detective te weten gekomen. Zou hij zijn meester hebben gewaarschuwd? Was Passepartout Fogg's medeplichtige? Was zijn voornemen ontdekt en zou hij het dus niet ten uitvoer kunnen brengen? De inspecteur bracht op deze wijze eenige pijnlijke uren door, nu eens geloovende, dat alles verloren was, dan weer hopende dat Fogg nog van niets afwist, en ten slotte wist hij niet wat hem te doen stond. Langzamerhand kwam hij weer in zijn normalen toestand, en besloot hij om openhartig alles aan Passepartout te vertellen. Zoo hij geen kans zag om Fogg te Hong-Kong te arresteeren en zoo Fogg zich gereed maakte, thans voor het laatst, om het Engelsch grondgebied te verlaten, dan zou hij de geheele zaak aan Passepartout mededeelen. Of de knecht was de medeplichtige van zijn meester, en deze wist alles; in dat geval was zijn zaak geheel verloren; of de knecht wist niets van den gepleegden diefstal, dan was het zijn belang om den dief aan zijn lot over te laten In dien toestand waren de beide mannen tegenover elkander geplaatst, en boven hen stond Fogg in majestueuse onverschilligheid. Hij vervolgde zijn loop om de wereld, zonder zich te bekommeren om de asteroïden die om hem wentelden. Toch was er in de nabijheid eene ster die op het hart van dezen gentleman wel eenige stoornis moest uitoefenen. Maar neen! De bekoorlijkheden van Aouda schenen, tot groote verwondering van Passepartout, volstrekt geen indruk op Fogg te maken, en de afwijkingen van diens gewonen zielstoestand, zoo zij al bestonden, waren moeielijker te berekenen dan die van Uranus, welke de ontdekking van Neptunus ten gevolge had. Dit verbaasde dag aan dag Passepartout, die in de oogen van de jonge vrouw zulk een gloed van dankbaarheid las. Fogg had ongetwijfeld slechts een hart voor heldhaftige feiten, maar verliefd, neen, dat kon hij niet wezen. Hij scheen er in het geheel niet aan te denken eenige voorzorgen te beramen, zoo de reis soms een anderen keer nemen mocht. Maar Passepartout leefde in voortdurenden angst. Eens toen hij tegen de balustrade van de machinekamer stond te leunen, en naar de ontzaglijke machine keek, werd het schip door een heftige schommeling plotseling op zijde geworpen. De stoom vloog uit alle kleppen. ‘Deze kleppen zijn niet genoeg belast!' riep hij uit. ‘Men gaat niet vooruit! - Kijk dat zijn die Engelschen weer! Als dit een amerikaansch schip was, dan zou men misschien springen, maar in elk geval zouden wij sneller vooruitkomen.'