×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

De kleine zielen, van Louis Couperus - Deel 1, De kleine zielen, van Louis Couperus - Deel 1, Hoofdstuk XV

De kleine zielen, van Louis Couperus - Deel 1, Hoofdstuk XV

XV

De Van Naghels gaven een partij in den Ouden Doelen twee dagen nadat Emilie en Van Raven waren aangeteekend, een partij voor familie en intieme kennissen: een diner van een kleine honderd couverts; daarna zouden de jongelui wat voorstellen en daarna werd er gedanst. Het was na het diner en Adolfine vroeg aan oom Ruyvenaer:

- Is u geweest op die soirée van ze, eergisteren?

- Welke soirée?

- Eergisteren, den dag na de aanteekening. Toen hebben ze een soirée gegeven, thuis. Ongeveer een zestig menschen. Alleen de chique kennissen en hun hofkliek. Wij niet. Mama is er geweest. Maar van de broêrs en zusters niemand.

- Ik wist zelfs niet, dat er een soirée was. We zijn vóor eergisteren het bruidspaar 's middags gaan feliciteeren. - Eergisteren hebben ze hun chique partij gegeven. Van avond is het maar een feestje voor ons en voor den rommel van de kennissen. Op die eerste soirée had Bertha een lage japon, en een sleep. Nu is ze hoog.

Oom lachte.

- Ja! zeide hij. Zoo een partij in een hôtel vind ik altijd een afdoener. Het diner was maar zoo-zoo.

- Zoo echt hôtel-eten.

- Hm, de champagne was goed, zei oom, die goed gedronken had.

- Wat heeft Van Naghel slecht gesproken. Spreekt hij ook zoo slecht als hij zijn Indische begrooting verdedigt. En wat ziet die mama van Van Raven er uit. Net een pottetrien.

- Het zijn toch chique lui.

- Ja, natuurlijk zijn ze chic. Anders zoû Bertha hem niet aan haar dochter hebben gelijmd. Een verloopen sujet, die aanstaande neef van me. En wat hangt Emilie altijd aan hem. Als Floortje zoo hing aan Dijkerhof, zoû ik het haar thuis eens flink zeggen. Die Emilie doet net een gemeene meid.

Oom was goedmoedig, omdat hij gedronken had: hij pufde een beetje en had gaarne zijn vest wat losgeknoopt: dat rokvest werd hem te nauw...

- Wat ziet Floortje er aardig uit, van avond, Adolfine. Dat wit staat haar goed.

Zij lachte, blij, gestreeld.

- Ja, niet waar... Emilie maakt het zoo bleek.

Mama Van Lowe ging voorbij, aan den arm van Otto van Naghel.

- Maakt Francis het nog al goed, mijn jongen?

- Ja, oma, van daag is ze vrij wel. Maar ze is dadelijk moê, dadelijk...

Hij was lang, mager, een frons boven zijn harde Van Loweoogen, de oogen van zijn grootvader. Hij was in die paar Indische jaren zoo verbitterd, dat het voor zijne grootmoeder, zijne ouders treurig was hem aan te hooren.

- Zoo jammer, dat jullie niet in Indië zijn kunnen blijven, niet waar, Otto.

- A bah, oma, wat een land. U heeft mooi spreken. U heeft Indië gekend als rezidentsvrouw en als vrouw van den gouverneur-generaal. Maar voor jonge menschen, die beginnen...

- Papa had je toch geholpen...

- Ja, papa helpt wat... Vies land; gemeen, ellendig land.

- Maar Otto, ik vond het er heerlijk.

- Jawel, in uw paleis te Buitenzorg. Dat spreekt. Maar is u ooit griffier van den landraad te Rankas-Betoeng geweest?

- Neen, Otto...

- Neen, natuurlijk niet. En dan met een vrouw, die twee keer in de week omver valt van de warmte... plat op den grond.

- Otto...

- Ach wat, grootmama. Het is het beroerdste, gemeenste, smerigste land, dat ik ken. We moesten die koloniën maar aan Engeland verkoopen, anders nemen ze ze ons toch nog af, op een goeien dag.

- Otto, ik ben heusch niet gewend aan zoo een toon.

- Jawel, ik ken dat, oma, al die officieele gewichtigheid omtrent Indië. Maar niet iedereen is gouverneur-generaal of minister van koloniën. Als ik dat ooit word, zal ik Indië dadelijk aanbidden.

- Je bent bitter, omdat Francis ziek is...

- Ziek, ziek... ze is niets. Ze is een riet. Als je tegen haar blaast, breekt ze.

- Ze was als jong meisje al een zwak dingetje, Otto.

- Nu maar, ik kan haar geen sterk dingetje maken, hoor oma.

- Foei Otto... Wees niet zoo bitter. Je hebt twee zulke lieve kinderen.

- Ja, kinderen, had ik ze maar niet. Dat zijn ook de vruchten van oogenblikken van onbedachtzaamheid. Ik beklaag de arme stumpers... Begint de voorstelling nu? Tableaux-vivants, door die goeie Louise gearrangeerd... Een pantomime van Frans en Henri... Vervelende dingen altijd, die bruiloftspartijen. Ik vond de onze onuitstaanbaar.

- Beste Otto, je bent in een onverdragelijk humeur.

- Oma, zoo ben ik tegenwoordig altijd.

- Dan raad ik je sterk aan je een beetje te beheerschen, want dan heb je geen leven, niet voor jezelven, niet voor je vrouw en niet voor je familie.

- Nu, ik heb ook geen leven voor mijn familie.

- Hoe meen je toch, Otto...

- Maar ik leef toch niet voor mijn familie, Oma!

- Ach jongen, heusch, je bent akelig! Breng me naar mijn plaats... Ik zie Bertha me wenken, ze wil me daar hebben bij zich en bij tante Ruyvenaer... De voorstelling begint...

- ...Ja-a-a, teemde Cateau tegen Van Saetzema, Van der Welcke en Karel. Een soirée van... ZESTIG ... mènschen... En er was de Rùssische gezant... en de gròotmeesteres... van de Kòningin.

- Nu maar, als ze zooveel kennissen hebben, vergoêlijkte Karel en sourdine.

- Ja-a-a maar, Kárel... niemand van de fàmilie... Waren jullie...MISSCHIEN ... geïnviteerd, Van der Welcke?

- Neen, wij niet.

- Zòo... jullie òok niet? Wèl... ik had toch gedàcht... dat ze Cònstance er bij zouden vragen.

- Waarom?

vroeg Van der Welcke koel.

- Ach... omdat die toch... OOK ... aan het Hòf is geweest... VROEGER . En jij òok..., niet waar... Van der Welcke?

- Ja, ik ook, zei Van der Welcke droog.

- Van der Welcke, zei Karel. Heb je dat kaartje ook van me gevonden...

- Welk kaartje?

- Wel, toen je in de stad zoû komen, heb ik je een visite gemaakt.

- En ik ook, hoor Van der Welcke, viel Van Saetzema in.

- O ja, zei Van der Welcke. Het was heel beleefd van jullie. Nu, ik zal je wel eens een kaartje terug brengen.

- O, maar daar zeg ik het niet om! zei Van Saetzema.

- Daar zeg ik het niet om! herhaalde Karel breed en goedmoedig. Ik had het alleen heel beroerd gevonden, als het weg was geraakt.

- Ja... kreunde Cateau. Omdat het... DAN ... zoo onhàrtelijk... had geschénen... Wat ziet het bruidje ROOD ... hè, Saet... zemà? Dat wit... maakt Emilietje wèl rood...

- Meer geel, zei Van Saetzema.

- Ja, zeurde Cateau. Jouw Floortje, hè... Saet... zema... die ziet er... snoézig... uit. In het wit. En wat is Dijkerhof een nette jòngen... Zoo een degelijke MAN . Maar Bertha... wat ziet die bléek...

- Meer groen, zei Van der Welcke, heel ernstig.

Cateau keek op, met de uilenoogen.

- Groen? herhaalde zij bedachtzaam. Vindt jij... Bertha hèusch GROEN ... Van der Welcke? Ja... ze is zeker... moê.

- Morgen, dacht Van der Welcke, weet heel Den Haag, dat ik Bertha groen heb gevonden...

Een tableau werd zichtbaar in de verte: het was een idee van Paul geweest en hij legde het aan Constance uit.

- Zie je, het is de Weelde. Het groote rad, waaronder Marianne en Carolientje liggen verpletterd, is de Industrie, en Floortje is de Weelde, die staat met een danspas op de Industrie en strooit goud en parelsnoeren van een dubbeltje. Het is misschien wat onduidelijk, de Weelde, die boven op de Industrie staat en Marianne en Carolientje verplettert... Floortje wiebelt en grinnikt... O, je moet weten, Adolfine vond het heerlijk, dat Floortje, haar Floortje, de Weelde was en Marianne van Bertha verpletterde.

Constance, te midden van geheel hare familie, was in een zacht gelukkige stemming.

- Ach, Paul, het is toch een lief, moederlijk gevoel van Adolfine, dat ze haar kind gaarne gelukkig ziet boven een ander...

Paul proestte.

- Zoo, denk je, dat Floortje gelukkig is als de Weelde boven op Marianne en dat Marianne erg souffreert, er onder... Cony, wat ben jij week van avond en wat zeg je gekke dingen... Maar je ziet er lief uit... Kom, laten wij hier eens gaan zitten... Je haar wordt al grijs, maar ik stel me voor, dat je uit coquetterie er niets aan doet, omdat het je staat bij je jonge gezicht. Het is een mooie kleur van grijs worden. Het is geen oud haar. Maar je bent ook nog jong. En je ziet er lief uit, heel lief...

- Je houdt me een beetje voor den gek, geloof ik...

- Ik hoû zoo van mooie menschen en je ziet er zoo weinig... Kijk eens door de zaal heen, allemaal leelijke menschen: de een loopt scheef, de ander is krom, die heeft een vooruitstekenden boezem, die een dikke buik. Ik kan niet tegen lichaamsdeelen, die proemineeren: het maakt me ziek er naar te kijken... Ja, eigenlijk zijn alle menschen leelijk... Weet je, als je uit alle romans van de wereld al de mooie heldinnen eens bij elkaâr nam, wat zoû je dan een hoop mooie vrouwen krijgen... Geen romancier heeft ooit den moed een afschuwelijke heldin te nemen, scheel, scheef, met een bochel... Als ik rijk was, loofde ik een premie uit voor een afschuwelijke heldin... Jà, kijk tante Lot - en hij deed-na het Indisch accent - schitterènd van de diamanten en met twee handen streelend haar bruin satijnen buik. Alweêr een buik, en ik kan niet tegen buiken... Maar toch wel ghoedig, tante! Kijk oom... die heeft zijn vest losgeknoopt: onhebbelijke vent... Heb je mijn vest gezien, Constance! Het is wit broché, het is heel chic... Zeg Cony, kijk eens mama, dat is toch een knappe oude vrouw, zooals ze loopt, lacht, praat... dat is iets, hè, dat zie je dadelijk: dat is een chique vrouw. Kijk daar naast nu eens die oude mevrouw Friesesteijn, burgerlijk, luidruchtig, vinnig, figuur van Mie de schoonmaakster. Afschuwelijk, afschuwelijk... Kijk Ernst eens... Cony. Dat is nu een broêr van me... net een oude jood en wat een rok, wat een rok! Waar heeft de vent het vel laten maken! Hij verdoet al zijn geld aan vazen en pullen. Kijk Gerrit eens... Cony. Die doet weêr vroolijk... de joviale huzaar met de breede borst en de brandebourgs... Arme kerel, hij vergaat van melancholie. Je gelooft me niet? Het is heusch zoo, hoor... Kijk Adolfine eens... Cony. Net een vogel, die kwaadspreekt, pp, pp, pp! Bertha's ooren zullen wel tuiten. O God, die oogen van Bertha, die altijd knippen! Ze moest er wat aan laten doen. Kijk Dorine eens... Cony. Onbehagelijk ziet ze er altijd uit. Eigenlijk Cony... zijn er maar een paar mooie menschen in de zaal... Mama en jij...

- En jij...

- Je man heeft ook een goeie lijn, hij heeft een aangename rug. Ik ben gevoelig voor prettige ruggen. Ik hoû niet van mijn rug, en mijn rok zit toch netjes, hè... Een rok, dat is zoo lastig... Tegenwoordig kan bijna geen kleêrmaker een goede rok maken... Ja, mijn vest is netjes: kijk er maar naar... Nette knoopjes, hè: het zijn saffiertjes, ongeslepen, en cabochon. Ja, je hebt een chic broêrtje; kom, neem zijn arm maar eens, dan wandelen we wat door de zaal... Heb je gehoord, ze zijn allemaal woedend, Ruyvenaers, Saetzema's, Karel en Cateau, omdat ze niet gevraagd zijn op de eerste partij. Het plan was die te geven voor de aanteekening, maar Otto's komst kwam er net tusschen... Ook een râté, die Otto, met zijn papieren vrouwtje... Kijk die Van Ravens... Cony. Die houden zich strak bij Van Naghel en Bertha, om zich niet te encanailleeren met de Saetzema's. Zeg, Cony, ben je blij hier terug te zijn... Hoû je heusch van al die familie... Ik geloof niet, dat ik heb dat familie-zwak, dat er is in mama en in jou, en ook in Bertha en in Dorine... Bertha heeft het in haar eigen huis, Dorine en mama strooien het met weldaden uit over alle kinderen en kindskinderen... Zeg, Cony, dat noemen de menschen nu zich amuzeeren, omdat er een paar gaan trouwen. Maar kijk eens rond: niemand , die zich amuzeert. En daar geven Van Naghel en Bertha nu een paar duizend gulden voor uit, om ze eten te geven en wat te laten dansen en naar mijn Weelde te kijken: Floortje boven op Marianne. Kijk die gezichten. Niemand die natuurlijk opgewekt is. Natuur, natuur, Cony, dat is weg, totaal weg, bij menschen zooals wij. Er is geen gebaar, geen woord, en zelfs geen gedachte bij ons, die natuurlijk is. Alles is aanstellerij en voor-dengek-houderij, van den een van den ander, en niemand loopt er in. Het is toch een misselijke boel, zoo een maatschappij als de onze, zoo van nette menschen. Zoû je nu niet eigenlijk kunnen begrijpen, dat een anarchist daar met pleizier een bom in zoû gooien, bij voorbeeld tegen den buik van oom Ruyvenaer. Geen een anarchist, die van een buik houdt: de buik typeert den bourgeois. Daar gaan ze wat dansen: kijk, hoe leelijk ze vliegen door de zaal. Net lamgeslagen musschen... Er is in ons menschen te veel zwaarte, loomheid en ernst om gracieus te dansen. Kijk, het wordt bijna spectraal. Door al die voor-den-gek-houderij van élégance en chic en dansen en vroolijk-doen, zie je, dat de een maagpijn geeft, de ander hoofdpijn, dat Van Naghel denkt, hoe hij gisteren in de Kamer is uitgescholden, en Adolfine, hoe zij haar bruiloftspartijen maar half zoo grandioos zal opvoeren als Bertha...

Zij liet zich maar wiegen op zijne woorden en hij wist van geen einde; hij kon praten altijd door. Zijne moeder, zusters, nichtjes legden hem dikwijls het zwijgen op, liepen weg midden in zijne ontboezemingen, maar ZIJ hield van hem, vond wel iets waars in zijne woorden, door zijn humbug heen. Hij had een blik op die menschen rondom hem, die haar verbaasde, maar die zij, eensklaps, niet heelemaal onjuist vond. Het was zeer zeker waar: de menschen waren niet natuurlijk en vroolijk, gewoon-weg. Zij waren daar bijeen, uit beleefdheid om Bertha en Van Naghel, maar eigenlijk was de een moê, de ander nijdig...

- Tante, zei Emilie, die aan den arm van Van Raven rondging. Heeft Paul u te pakken, dan laat hij u niet meer los...

Zij noemde haar jongsten oom bij den naam. Zij was wel een bekoorlijk meisje, al zag Paul geen drie mooie menschen bijeen, en naast haar was haar aanstaande van zulk een bleeke onbeduidendheid, dat men zich verwonderde, waarom ze hem genomen had. Zij was wat mager, maar had iets gratieus', ongewoons en oorspronkelijks in haar wazig wit japonnetje van fijn geplooide mousseline-de-soie; zij had een paar aardige oogen van een vreemd vonkelend goudgrijs, als van een onbekenden edelsteen; het haar rossig, met goudgloed er in; een paar fijne sproetjes op haar matte tint van bleek blond meisje; zij had een lieven lach, een zachte stem, een lenigheid om lief te zijn en iets aardigs te zeggen, en vooral had zij een ingeboren distinctie en zoo, wit en glanzig, had zij iets - had men bijna gezegd - van een heel mooi albasten dingetje, of van een witte azalea in zonlicht; een lichtende blankheid, fijn en doorzichtig en blauwtjes dooraderd. Constance wist, dat zij een talent had, - meer dan meisjes-gewoon - voor schilderen, maar dat zij in haar drukke leven van uitgaand meisje nooit gelegenheid had gehad zich te ontwikkelen. En zij verwonderde zich over Van Raven, bleek, dun, stotterend, stamelend, correct en toch onhandig, met een scheeven schouder en drie haartjes van een snor in de lucht, werkzaam aan Buitenlandsche Zaken; uit eene familie, wier onvervalschte Hollandsche orthodoxe ge-strengheid zich ergerde aan veel in de Van Lowe's, de Van Naghels en vooral aan het Indische element der Ruyvenaers, maar die toch de dochter van den algemeen rijk gedachten minister van koloniën een geschikte partij voor haar zoon hadden geacht. Van Naghel, Bertha, royaal, gaven een aardige toelage meê. En Constance, toen Emilie en Van Raven verder gingen, complimentjes makende aan de gasten, verwonderde zich tegen Paul:

- Zoû ze heusch van hem houden?

- Zij van hem?! Wel neen! Waarom ze dan trouwen... Dat is het mysterie. Noch Van Naghel, noch Bertha hebben het idee hun dochter aan den man te brengen - zooals Adolfine. Louise is driemaal gevraagd en wil niet. En waarom Emilietje - dat fijne, witte kindje, waar heusch wel iets aardigs in is - iets artistieks, iets delicaats, iets exquis en, ik zoû zeggen, bijna iets natuurlijks... dien peenplukker heeft genomen, die zoo een beetje Duitsch nadoet, omdat hij veertien dagen in Berlijn is geweest - zijn snor à la Kaiser in de lucht, zijn straffe militaire buigingen, die hij nog onhandig doet op den koop toe - ik kan het je niet zeggen... Bertha, die heel blij was toen Otto trouwde, heeft gehuild toen Emilietje dien vent woû aannemen. De kerel is zoo dom als mijn schoen... Nette sokjes, heb ik, vindt je niet? Ja, Cony, waarom de menschen soms trouwen met elkaâr! Adolfine en Saetzema, waarom? Ik vraag je, in Godsnaam, waarom? Otto met Francis, waarom! - Zij voelde, dat hij op de lippen had: en jij met Van der Welcke, waarom? Maar hij zeide het niet, ging voort:

- Trouwen, dat is verschrikkelijk, vind ik. Elkander uitzoeken onder honderden, en dan zeggen: ik trouw met jou, ik leef met jou, ik slaap met jou, eet met jou, krijg kinderen met jou, word oud met jou, ga dood met jou: wil je? O God, Cony, hoe is het mogelijk, dat er getrouwd wordt. Het is altijd maar luk raak... Ik ril ervan als ik er aan denk...

- Paul, zeg me nu eens: wie zijn al die menschen...

Zij kende bijna niemand, van de kennissen: zoowat een zestig menschen, die zich verloren tusschen de veertig leden der familie. Het was nu de eerste keer, dat zij in Den Haag weêr ‘uit' was en hoewel men zich veel aan haar had laten voorstellen, had zij weinig gesproken, de menschen weêr vergeten. Paul, in zijn element, legde haar uit hoe de menschen bij elkaâr waren gehaald, in welke côterie zij thuis hoorden: menschen, die elkaâr niet kenden of nooit zagen, of niet groetten al kenden zij elkaâr, op deze bruiloftspartij te samen gesleept omdat de eene familie de Van Naghels, en de andere de Van Ravens kende... Om al die elkaâr onbekende elementen, was de partij zeker zoo gedwongen, hokten telkens de gesprekken, dwaalden de menschen, die niet dansten, doelloos om, zagen ze naar de dansenden met den vagen blik van een zich schikkend martelaarschap... Emilietje ging tusschen ze heen, heel lief, blank en diafaan; Van Raven achter zich, sprak zij met allen een woordje... Van Naghel en Bertha ook waren rustig druk als gastheer en gastvrouw, als menschen van de wereld, die dat kennen en het afdoen, zonder inspanning, eigenlijk denkende aan wat zij morgen te doen hebben... De leden der familie doken telkens te voorschijn tusschen de kennissen. En tusschen hen allen was het bewegelijkst: Dorine; zij had het heel druk, als altijd, liep zich in het zweet voor accessoires van den côtillon, danste niet, draafde maar... Paul noemde haar: het kameel...

Het was misschien vreemd, maar Constance, naast Paul, voelde zich tevreden, gelukkig... Zij had dit in jaren zoo niet meer bijgewoond, en zij voelde een rust en voldaanheid, dat zij te midden der haren was. Tranen welden telkens in hare oogen: zij wist niet waarom... Op die eerste familie-avonden bij mama had zij dat zwak voor familie nog niet zoo intens gevoeld, misschien omdat zij nog te schuchter geweest was... O, hoe was het mogelijk geweest, dat zij die veertien eenzame jaren inBrussel had kunnen doormaken! In járen had zij alleen het weldadige van liefde, sympathie, vriendschap gevoeld voor haar kind: nu voelde zij voor hen allen... Door haar vloot weêr dat gevoel, dat mama zoo sterk had - eene warmte in zich, die zij als jaren gemist had, iets weeks en weldadigs van nu oud te kunnen worden, van nu zich te kunnen wijden aan haar kind, voortaan, te midden van een atmosfeer van vaderland en huisgezin... En zij dacht er niet aan, zij lette niet op, dat de familie, de kennissen haar in stilte bekeken, beoordeelden en veroordeelden.

- Het is een wufte vrouw, zei mevrouw Van Raven, de aanstaande schoonmoeder van Emilie tegen mevrouw Friesesteijn. Het is wel een bezoeking voor de Van Naghels, dat die zuster uit Brussel weêr is op komen dagen.

- Na veertien jaren, zei de oude dame scherp, belust op nieuws, op schandaal; na veertien jaren geeft ze gelegenheid weêr alle herinneringen van vroeger op te halen!

En mevrouw Friesesteijn vond het heerlijk, dat Constance dit deed.

- Ze heeft haar vader vermoord.

- Ik heb De Staffelaer nog gekend... Een heel achtenswaardig mensch.

- Ze is in al die jaren niet ontvangen geworden bij hare schoonouders.

- Ik hoor, dat ze zeer intrigeert om nu bij ze ontvangen te worden.

- Dat kind is niet van Van der Welcke.

- Neen, het kind is van een Italiaan.

- Het is eigenlijk een gemeene vrouw.

- Marie is de moeder, niet waar, haàr kan je niet kwalijk nemen...

- Maar de familie...

- Die had moeten verhinderen...

- Dat ze in Den Haag kwam.

- Dat zeg ik ook, mevrouw.

- Juist, dàt zeg ik ook.

- Ze leeft van het geld van haar schoonouders.

- Nu, de Van Lowe's hebben wat... van den vader. - Niet veel.

- Neen, niet veel.

- Het is een heel ongelukkig huwelijk.

- Ja, en het kind krijgt een opvoeding, vreeselijk.

- Het kind doet wat het wil.

- Verbeeld u, mevrouw, het kind... heeft het huis gehuurd.

- Neen!

- Heusch!

- Wat een toestand: alles even onzedelijk!

- Waarom komt ze in Den Haag?

- Het verveelde haar in Brussel. En ze wil zich hier pousseeren, aan het Hof.

- Dat heb ik ook gehoord.

- Ja, dat is zoo... Oude relatie's, niet waar... De Van Naghels... Ze wil aan het Hof. - O, maar de Van Naghels zullen wel zorgen, dat ze er niet komt.

- Ten minste, dàn doen ze verstandig.

- Wat een voorbeeld voor de jonge meisjes, die tante...

- U weet, dat De Staffelaer haar gevonden heeft... in de armen van Van der Welcke...

De oude dames fluisterden.

- Neen!

- Ja, heusch...

- Hij is ook een gemeen sujet...

- Ja, hij heeft een maîtresse in Brussel.

- Waren ze er maar gebleven...

- ...Wat doet tante Constance weêr erg select, zei Floortje tegen Dijkerhof.

- Ze blijft den heelen avond zitten naast Paul, antwoordde haar aanstaande.

- Niemand is natuurlijk goed genoeg voor haar.

- Nu... als je de vrouw van een diplomaat bent geweest...

- En nu barones Van der Welcke...

- Waarom zijn ze eigenlijk in Den Haag gekomen?

- Mama denkt, omdat ze bang is, dat als grootmama, die een vrouw van den dag is... sterft...

- Nu, wat dan?

- Wel, dat ze dan niet precies krijgt wat haar toekomt.

- Ach kom...

- Neen, ze vertrouwt ons niet.

- Maar daar is immers een testament, de wet.

- Ja maar, die kent ze niet, de Hollandsche wet. En om zeker te zijn van wat ze krijgt, wil ze er bij zijn... als grootmama sterft. Ze hebben schulden...

- En hij voert niets uit...

- Neen. In Brussel heeft hij wijn verkocht...

- Het is een nette boel, die familie van jou, al zijn ze baron en diplomaat.

- O maar, wij beschouwen ze niet als familie... Dat heeft mama uitdrukkelijk gezegd...

- ...Dus, zeide meneer Van Raven tegen

Van Naghel en Van Saetzema. U denkt, dat ze alleen hier zijn komen wonen...?

- Omdat ze het zeer eenzaam in Brussel hadden...

- Maar de familie?

- Was er niet voor. Ik heb zelf nog wel eens met mama Van Lowe gesproken, of zij niet beter zoû doen, niet aan te raden...

- En...

- Mama is moeder, niet waar. Constance is toch haar kind... We hebben allen toegegeven. En dan... is het al zoo lang geleden, dat...

- Ik moet zeggen, zei meneer Van Raven met bedoeling; het is heel edel van u allen...

- Ja... Van Naghel heeft het heel nobel beschouwd, zei Van Saetzema, zeer opziende tegen zijn zwager, minister, Excellentie, hem vleiende, houdende te vriend. En we hebben allen gedaan, zooals Van Naghel goed vond...

- Men weet toch nooit... zei Van Raven bedenkelijk. Maar... pardon... het is uw schoonzuster, en het is heel edel,... heel edel... van u...

...Twee tantes van Adeline hielden het blonde moedertje vast.

- Adelientje...

- Tante...

- Die nieuwe zuster van je... is die aardig?

- Is die lief?

- Ja, tante, heusch heel lief.

- Maar het is een onfatsoenlijke vrouw geweest...

- Ach tante...

- Ja, ja, ja, meisje, we weten er alles van... wees maar wat voorzichtig.

- En word niet dadelijk koek en ei.

- Je bent zoo onbedachtzaam, Adelientje.

- En Gerrit is zoo goedig.

- Passen jullie maar op!

- Zoo iemand kan hem kwaad doen... in zijn carrière.

- Ach tante, wat... als de Van Naghels hen ontvangen.

- Ja, maar het wordt erg afgekeurd in de Van Naghels...

- Het is toch hun zuster...!

- Iedereen heeft den mond vol over hen... Ze zeggen...

- Wat?

- Dat Constance geen kind is van... haar vader.

- Maar tante, dat is toch vreeslijk!

- Om de Van Lowe's allen zoo fatsoenlijk zijn, kan zij niet... - Neen, kàn ze niet een dochter zijn...

- Van den ouden Van Lowe...

- Hoor eens, tante, dat is louter geklets!

- Adelientje!

- Ik wil er niet meer naar hooren, tante...

Neven en nichten van de Van Saetzema's, samen met de IJkstra's, familie van Cateau. - Die Adolfine!

- Ze is woedend!

- Waarom?

- O, om allerlei redenen. Ten eerste, omdat de Van Naghels een soirée hebben gegeven, waarop de heele familie is genieerd.

- Neen, maar, dàt is dan toch ook...

- Dan, omdat Adolfine geen plaats heeft in haar huis een soirée te geven - waarop ze oók de familie zoû kunnen nieeren.

- Om de plaats, waarop ze zat, zoo even aan tafel...

- En om de getuigen van Emilietje; haar oom Van Naghel, de commissaris in Overijssel en Karel Van Lowe, terwijl zij zegt, dat Van Saetzema ouder is dan Karel, dus...

- En ook nog om het japonnetje van Emilie, omdat dat witte dingetje uit Brussel komt en drie-honderd francs kost...

- Wat die Van Naghel uit moet geven voor dat huwelijk...

- Neen, het is Bertha: het zijn de Van Lowe's, die gooien het geld altijd weg... - Nu juist, dat zeg ik ook: Adolfine doet ook net of ze het heeft...

- Dat is omdat ze allen, die Van Lowe's, vergaan van hoogmoeds waanzin. - Ja, sedert de vader gouverneur-generaal is geweest, zijn ze altijd ontapbaar geweest...

- Die oude mevrouw, dat is net een pauw.

- En Bertha dan met haar chique kennissen.

- En dan die mevrouw Van der Welcke... Die heeft een verleden! Maar doet ook nog altijd alsof ze de koningin is.

- En ze zijn maar van een heel eenvoudige familie: Van Lowe...

- Ja, ze zijn niets: de grootvader was kruidenier.

- Neen!

- Wel ja!

- En die gekke Ernst dan, die altijd in de familie-papieren studeert of ze eigenlijk niet van adel zijn?

- Ja, die is gek!

- Au fond, zijn ze allemaal... een beetje gek.

- Ja, er loopt door ze allen een streepje.

- Nu, zeg maar een streep. En die loopt voort bij de Van Naghels...

- Adolfine is nog de beste...

- Maar ook hoogmoedswaanzin.

- Zeg... die mevrouw Van der Welcke... wat komt die hier eigenlijk doen?

- Nu, ze denkt, dat alles vergeten is... Er zijn vijftien jaren over heen. Ze is met Van der Welcke getrouwd...

- Maar niet voor de Hollandsche wet...

- Nu maar, dat kan ze over laten doen.

- Ja maar, ze zijn niet getrouwd voor de Hollandsche wet...

- Nu maar, dan vind ik ze niet getrouwd!

- Niet voor de Hòllandsche...

- Ja maar... Neen... Ja... Neen...

De soirée liep ten einde, de gasten vertrokken.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

De kleine zielen, van Louis Couperus - Deel 1, Hoofdstuk XV The little souls, by Louis Couperus - Part 1, Chapter XV

XV

De Van Naghels gaven een partij in den Ouden Doelen twee dagen nadat Emilie en Van Raven waren aangeteekend, een partij voor familie en intieme kennissen: een diner van een kleine honderd couverts; daarna zouden de jongelui wat voorstellen en daarna werd er gedanst. Het was na het diner en Adolfine vroeg aan oom Ruyvenaer:

- Is u geweest op die soirée van ze, eergisteren?

- Welke soirée?

- Eergisteren, den dag na de aanteekening. Toen hebben ze een soirée gegeven, thuis. Ongeveer een zestig menschen. Alleen de chique kennissen en hun hofkliek. Wij niet. Mama is er geweest. Maar van de broêrs en zusters niemand.

- Ik wist zelfs niet, dat er een soirée was. We zijn vóor eergisteren het bruidspaar 's middags gaan feliciteeren. - Eergisteren hebben ze hun chique partij gegeven. Van avond is het maar een feestje voor ons en voor den rommel van de kennissen. Op die eerste soirée had Bertha een lage japon, en een sleep. Nu is ze hoog.

Oom lachte.

- Ja! zeide hij. Zoo een partij in een hôtel vind ik altijd een afdoener. Het diner was maar zoo-zoo.

- Zoo echt hôtel-eten.

- Hm, de champagne was goed, zei oom, die goed gedronken had.

- Wat heeft Van Naghel slecht gesproken. Spreekt hij ook zoo slecht als hij zijn Indische begrooting verdedigt. En wat ziet die mama van Van Raven er uit. Net een pottetrien.

- Het zijn toch chique lui.

- Ja, natuurlijk zijn ze chic. Anders zoû Bertha hem niet aan haar dochter hebben gelijmd. Een verloopen sujet, die aanstaande neef van me. En wat hangt Emilie altijd aan hem. Als Floortje zoo hing aan Dijkerhof, zoû ik het haar thuis eens flink zeggen. Die Emilie doet net een gemeene meid.

Oom was goedmoedig, omdat hij gedronken had: hij pufde een beetje en had gaarne zijn vest wat losgeknoopt: dat rokvest werd hem te nauw...

- Wat ziet Floortje er aardig uit, van avond, Adolfine. Dat wit staat haar goed.

Zij lachte, blij, gestreeld.

- Ja, niet waar... Emilie maakt het zoo bleek.

Mama Van Lowe ging voorbij, aan den arm van Otto van Naghel.

- Maakt Francis het nog al goed, mijn jongen?

- Ja, oma, van daag is ze vrij wel. Maar ze is dadelijk moê, dadelijk...

Hij was lang, mager, een frons boven zijn harde Van Loweoogen, de oogen van zijn grootvader. Hij was in die paar Indische jaren zoo verbitterd, dat het voor zijne grootmoeder, zijne ouders treurig was hem aan te hooren.

- Zoo jammer, dat jullie niet in Indië zijn kunnen blijven, niet waar, Otto.

- A bah, oma, wat een land. U heeft mooi spreken. U heeft Indië gekend als rezidentsvrouw en als vrouw van den gouverneur-generaal. Maar voor jonge menschen, die beginnen...

- Papa had je toch geholpen...

- Ja, papa helpt wat... Vies land; gemeen, ellendig land.

- Maar Otto, ik vond het er heerlijk.

- Jawel, in uw paleis te Buitenzorg. Dat spreekt. Maar is u ooit griffier van den landraad te Rankas-Betoeng geweest?

- Neen, Otto...

- Neen, natuurlijk niet. En dan met een vrouw, die twee keer in de week omver valt van de warmte... plat op den grond.

- Otto...

- Ach wat, grootmama. Het is het beroerdste, gemeenste, smerigste land, dat ik ken. We moesten die koloniën maar aan Engeland verkoopen, anders nemen ze ze ons toch nog af, op een goeien dag.

- Otto, ik ben heusch niet gewend aan zoo een toon.

- Jawel, ik ken dat, oma, al die officieele gewichtigheid omtrent Indië. Maar niet iedereen is gouverneur-generaal of minister van koloniën. Als ik dat ooit word, zal ik Indië dadelijk aanbidden.

- Je bent bitter, omdat Francis ziek is...

- Ziek, ziek... ze is niets. Ze is een riet. Als je tegen haar blaast, breekt ze.

- Ze was als jong meisje al een zwak dingetje, Otto.

- Nu maar, ik kan haar geen sterk dingetje maken, hoor oma.

- Foei Otto... Wees niet zoo bitter. Je hebt twee zulke lieve kinderen.

- Ja, kinderen, had ik ze maar niet. Dat zijn ook de vruchten van oogenblikken van onbedachtzaamheid. Ik beklaag de arme stumpers... Begint de voorstelling nu? Tableaux-vivants, door die goeie Louise gearrangeerd... Een pantomime van Frans en Henri... Vervelende dingen altijd, die bruiloftspartijen. Ik vond de onze onuitstaanbaar.

- Beste Otto, je bent in een onverdragelijk humeur.

- Oma, zoo ben ik tegenwoordig altijd.

- Dan raad ik je sterk aan je een beetje te beheerschen, want dan heb je geen leven, niet voor jezelven, niet voor je vrouw en niet voor je familie.

- Nu, ik heb ook geen leven voor mijn familie.

- Hoe meen je toch, Otto...

- Maar ik leef toch niet voor mijn familie, Oma!

- Ach jongen, heusch, je bent akelig! Breng me naar mijn plaats... Ik zie Bertha me wenken, ze wil me daar hebben bij zich en bij tante Ruyvenaer... De voorstelling begint...

- ...Ja-a-a, teemde Cateau tegen Van Saetzema, Van der Welcke en Karel. Een soirée van... ZESTIG ... mènschen... En er was de Rùssische gezant... en de gròotmeesteres... van de Kòningin.

- Nu maar, als ze zooveel kennissen hebben, vergoêlijkte Karel en sourdine.

- Ja-a-a maar, Kárel... niemand van de fàmilie... Waren jullie...MISSCHIEN ... geïnviteerd, Van der Welcke?

- Neen, wij niet.

- Zòo... jullie òok niet? Wèl... ik had toch gedàcht... dat ze Cònstance er bij zouden vragen.

- Waarom?

vroeg Van der Welcke koel.

- Ach... omdat die toch... OOK ... aan het Hòf is geweest... VROEGER . En jij òok..., niet waar... Van der Welcke?

- Ja, ik ook, zei Van der Welcke droog.

- Van der Welcke, zei Karel. Heb je dat kaartje ook van me gevonden...

- Welk kaartje?

- Wel, toen je in de stad zoû komen, heb ik je een visite gemaakt.

- En ik ook, hoor Van der Welcke, viel Van Saetzema in.

- O ja, zei Van der Welcke. Het was heel beleefd van jullie. Nu, ik zal je wel eens een kaartje terug brengen.

- O, maar daar zeg ik het niet om! zei Van Saetzema.

- Daar zeg ik het niet om! herhaalde Karel breed en goedmoedig. Ik had het alleen heel beroerd gevonden, als het weg was geraakt.

- Ja... kreunde Cateau. Omdat het... DAN ... zoo onhàrtelijk... had geschénen... Wat ziet het bruidje ROOD ... hè, Saet... zemà? Dat wit... maakt Emilietje wèl rood...

- Meer geel, zei Van Saetzema.

- Ja, zeurde Cateau. Jouw Floortje, hè... Saet... zema... die ziet er... snoézig... uit. In het wit. En wat is Dijkerhof een nette jòngen... Zoo een degelijke MAN . Maar Bertha... wat ziet  die  bléek...

- Meer groen, zei Van der Welcke, heel ernstig.

Cateau keek op, met de uilenoogen.

- Groen? herhaalde zij bedachtzaam. Vindt jij... Bertha hèusch GROEN ... Van der Welcke? Ja... ze is zeker... moê.

- Morgen, dacht Van der Welcke, weet heel Den Haag, dat ik Bertha groen heb gevonden...

Een tableau werd zichtbaar in de verte: het was een idee van Paul geweest en hij legde het aan Constance uit.

- Zie je, het is de Weelde. Het groote rad, waaronder Marianne en Carolientje liggen verpletterd, is de Industrie, en Floortje is de Weelde, die staat met een danspas op de Industrie en strooit goud en parelsnoeren van een dubbeltje. Het is misschien wat onduidelijk, de Weelde, die boven op de Industrie staat en Marianne en Carolientje verplettert... Floortje wiebelt en grinnikt... O, je moet weten, Adolfine vond het heerlijk, dat Floortje, haar Floortje, de Weelde was en Marianne van Bertha verpletterde.

Constance, te midden van geheel hare familie, was in een zacht gelukkige stemming.

- Ach, Paul, het is toch een lief, moederlijk gevoel van Adolfine, dat ze haar kind gaarne gelukkig ziet boven een ander...

Paul proestte.

- Zoo, denk je, dat Floortje gelukkig is als de Weelde boven op Marianne en dat Marianne erg souffreert, er onder... Cony, wat ben jij week van avond en wat zeg je gekke dingen... Maar je ziet er lief uit... Kom, laten wij hier eens gaan zitten... Je haar wordt al grijs, maar ik stel me voor, dat je uit coquetterie er niets aan doet, omdat het je staat bij je jonge gezicht. Het is een mooie kleur van grijs worden. Het is geen oud haar. Maar je bent ook nog jong. En je ziet er lief uit, heel lief...

- Je houdt me een beetje voor den gek, geloof ik...

- Ik hoû zoo van mooie menschen en je ziet er zoo weinig... Kijk eens door de zaal heen, allemaal leelijke menschen: de een loopt scheef, de ander is krom, die heeft een vooruitstekenden boezem, die een dikke buik. Ik kan niet tegen lichaamsdeelen, die proemineeren: het maakt me ziek er naar te kijken... Ja, eigenlijk zijn alle menschen leelijk... Weet je, als je uit alle romans van de wereld al de mooie heldinnen eens bij elkaâr nam, wat zoû je dan een hoop mooie vrouwen krijgen... Geen romancier heeft ooit den moed een afschuwelijke heldin te nemen, scheel, scheef, met een bochel... Als ik rijk was, loofde ik een premie uit voor een afschuwelijke heldin... Jà, kijk tante Lot - en hij deed-na het Indisch accent - schitterènd van de diamanten en met twee handen streelend haar bruin satijnen buik. Alweêr een buik, en ik kan niet tegen buiken... Maar toch wel ghoedig, tante! Kijk oom... die heeft zijn vest losgeknoopt: onhebbelijke vent... Heb je  mijn  vest gezien, Constance! Het is wit broché, het is heel chic... Zeg Cony, kijk eens mama, dat is toch een knappe oude vrouw, zooals ze loopt, lacht, praat... dat is iets, hè, dat zie je dadelijk: dat is een chique vrouw. Kijk daar naast nu eens die oude mevrouw Friesesteijn, burgerlijk, luidruchtig, vinnig, figuur van Mie de schoonmaakster. Afschuwelijk, afschuwelijk... Kijk Ernst eens... Cony. Dat is nu een broêr van me... net een oude jood en wat een rok, wat een rok! Waar heeft de vent het vel laten maken! Hij verdoet al zijn geld aan vazen en pullen. Kijk Gerrit eens... Cony. Die doet weêr vroolijk... de joviale huzaar met de breede borst en de brandebourgs... Arme kerel, hij vergaat van melancholie. Je gelooft me niet? Het is heusch zoo, hoor... Kijk Adolfine eens... Cony. Net een vogel, die kwaadspreekt, pp, pp, pp! Bertha's ooren zullen wel tuiten. O God, die oogen van Bertha, die altijd knippen! Ze moest er wat aan laten doen. Kijk Dorine eens... Cony. Onbehagelijk ziet ze er altijd uit. Eigenlijk Cony... zijn er maar een paar mooie menschen in de zaal... Mama en jij...

- En jij...

- Je man heeft ook een goeie lijn, hij heeft een aangename rug. Ik ben gevoelig voor prettige ruggen. Ik hoû niet van mijn rug, en mijn rok zit toch netjes, hè... Een rok, dat is zoo lastig... Tegenwoordig kan bijna geen kleêrmaker een goede rok maken... Ja, mijn vest is netjes: kijk er maar naar... Nette knoopjes, hè: het zijn saffiertjes, ongeslepen, en cabochon. Ja, je hebt een chic broêrtje; kom, neem zijn arm maar eens, dan wandelen we wat door de zaal... Heb je gehoord, ze zijn allemaal woedend, Ruyvenaers, Saetzema's, Karel en Cateau, omdat ze niet gevraagd zijn op de eerste partij. Het plan was die te geven voor de aanteekening, maar Otto's komst kwam er net tusschen... Ook een râté, die Otto, met zijn papieren vrouwtje... Kijk die Van Ravens... Cony. Die houden zich strak bij Van Naghel en Bertha, om zich niet te encanailleeren met de Saetzema's. Zeg, Cony, ben je blij hier terug te zijn... Hoû je heusch van al die familie... Ik geloof niet, dat ik heb dat familie-zwak, dat er is in mama en in jou, en ook in Bertha en in Dorine... Bertha heeft het in haar eigen huis, Dorine en mama strooien het met weldaden uit over alle kinderen en kindskinderen... Zeg, Cony, dat noemen de menschen nu zich amuzeeren, omdat er een paar gaan trouwen. Maar kijk eens rond:  niemand , die zich amuzeert. En daar geven Van Naghel en Bertha nu een paar duizend gulden voor uit, om ze eten te geven en wat te laten dansen en naar mijn Weelde te kijken: Floortje boven op Marianne. Kijk die gezichten. Niemand die natuurlijk opgewekt is. Natuur, natuur, Cony, dat is weg, totaal weg, bij menschen zooals wij. Er is geen gebaar, geen woord, en zelfs geen gedachte bij ons, die natuurlijk is. Alles is aanstellerij en voor-dengek-houderij, van den een van den ander, en niemand loopt er in. Het is toch een misselijke boel, zoo een maatschappij als de onze, zoo van nette menschen. Zoû je nu niet eigenlijk kunnen begrijpen, dat een anarchist daar met pleizier een bom in zoû gooien, bij voorbeeld tegen den buik van oom Ruyvenaer. Geen een anarchist, die van een buik houdt: de buik typeert den bourgeois. Daar gaan ze wat dansen: kijk, hoe leelijk ze vliegen door de zaal. Net lamgeslagen musschen... Er is in ons menschen te veel zwaarte, loomheid en ernst om gracieus te dansen. Kijk, het wordt bijna spectraal. Door al die voor-den-gek-houderij van élégance en chic en dansen en vroolijk-doen, zie je, dat de een maagpijn geeft, de ander hoofdpijn, dat Van Naghel denkt, hoe hij gisteren in de Kamer is uitgescholden, en Adolfine, hoe zij haar bruiloftspartijen maar half zoo grandioos zal opvoeren als Bertha...

Zij liet zich maar wiegen op zijne woorden en hij wist van geen einde; hij kon praten altijd door. Zijne moeder, zusters, nichtjes legden hem dikwijls het zwijgen op, liepen weg midden in zijne ontboezemingen, maar ZIJ hield van hem, vond wel iets waars in zijne woorden, door zijn humbug heen. Hij had een blik op die menschen rondom hem, die haar verbaasde, maar die zij, eensklaps, niet heelemaal onjuist vond. Het was zeer zeker waar: de menschen waren niet natuurlijk en vroolijk, gewoon-weg. Zij waren daar bijeen, uit beleefdheid om Bertha en Van Naghel, maar eigenlijk was de een moê, de ander nijdig...

- Tante, zei Emilie, die aan den arm van Van Raven rondging. Heeft Paul u te pakken, dan laat hij u niet meer los...

Zij noemde haar jongsten oom bij den naam. Zij was wel een bekoorlijk meisje, al zag Paul geen drie mooie menschen bijeen, en naast haar was haar aanstaande van zulk een bleeke onbeduidendheid, dat men zich verwonderde, waarom ze hem genomen had. Zij was wat mager, maar had iets gratieus', ongewoons en oorspronkelijks in haar wazig wit japonnetje van fijn geplooide mousseline-de-soie; zij had een paar aardige oogen van een vreemd vonkelend goudgrijs, als van een onbekenden edelsteen; het haar rossig, met goudgloed er in; een paar fijne sproetjes op haar matte tint van bleek blond meisje; zij had een lieven lach, een zachte stem, een lenigheid om lief te zijn en iets aardigs te zeggen, en vooral had zij een ingeboren distinctie en zoo, wit en glanzig, had zij iets - had men bijna gezegd - van een heel mooi albasten dingetje, of van een witte azalea in zonlicht; een lichtende blankheid, fijn en doorzichtig en blauwtjes dooraderd. Constance wist, dat zij een talent had, - meer dan meisjes-gewoon - voor schilderen, maar dat zij in haar drukke leven van uitgaand meisje nooit gelegenheid had gehad zich te ontwikkelen. En zij verwonderde zich over Van Raven, bleek, dun, stotterend, stamelend, correct en toch onhandig, met een scheeven schouder en drie haartjes van een snor in de lucht, werkzaam aan Buitenlandsche Zaken; uit eene familie, wier onvervalschte Hollandsche orthodoxe ge-strengheid zich ergerde aan veel in de Van Lowe's, de Van Naghels en vooral aan het Indische element der Ruyvenaers, maar die toch de dochter van den algemeen rijk gedachten minister van koloniën een geschikte partij voor haar zoon hadden geacht. Van Naghel, Bertha, royaal, gaven een aardige toelage meê. En Constance, toen Emilie en Van Raven verder gingen, complimentjes makende aan de gasten, verwonderde zich tegen Paul:

- Zoû ze heusch van hem houden?

- Zij van hem?! Wel neen! Waarom ze dan trouwen... Dat is het mysterie. Noch Van Naghel, noch Bertha hebben het idee hun dochter aan den man te brengen - zooals Adolfine. Louise is driemaal gevraagd en wil niet. En waarom Emilietje - dat fijne, witte kindje, waar heusch wel iets aardigs in is - iets artistieks, iets delicaats, iets exquis en, ik zoû zeggen, bijna iets natuurlijks... dien peenplukker heeft genomen, die zoo een beetje Duitsch nadoet, omdat hij veertien dagen in Berlijn is geweest - zijn snor à la Kaiser in de lucht, zijn straffe militaire buigingen, die hij nog onhandig doet op den koop toe - ik kan het je niet zeggen... Bertha, die heel blij was toen Otto trouwde, heeft gehuild toen Emilietje dien vent woû aannemen. De kerel is zoo dom als mijn schoen... Nette sokjes, heb ik, vindt je niet? Ja, Cony, waarom de menschen soms trouwen met elkaâr! Adolfine en Saetzema, waarom? Ik vraag je, in Godsnaam, waarom? Otto met Francis, waarom! - Zij voelde, dat hij op de lippen had: en jij met Van der Welcke, waarom? Maar hij zeide het niet, ging voort:

- Trouwen, dat is verschrikkelijk, vind ik. Elkander uitzoeken onder honderden, en dan zeggen: ik trouw met jou, ik leef met jou, ik slaap met jou, eet met jou, krijg kinderen met jou, word oud met jou, ga dood met jou: wil je? O God, Cony, hoe is het mogelijk, dat er getrouwd wordt. Het is altijd maar luk raak... Ik ril ervan als ik er aan denk...

- Paul, zeg me nu eens: wie zijn al die menschen...

Zij kende bijna niemand, van de kennissen: zoowat een zestig menschen, die zich verloren tusschen de veertig leden der familie. Het was nu de eerste keer, dat zij in Den Haag weêr ‘uit' was en hoewel men zich veel aan haar had laten voorstellen, had zij weinig gesproken, de menschen weêr vergeten. Paul, in zijn element, legde haar uit hoe de menschen bij elkaâr waren gehaald, in welke côterie zij thuis hoorden: menschen, die elkaâr niet kenden of nooit zagen, of niet groetten al kenden zij elkaâr, op deze bruiloftspartij te samen gesleept omdat de eene familie de Van Naghels, en de andere de Van Ravens kende... Om al die elkaâr onbekende elementen, was de partij zeker zoo gedwongen, hokten telkens de gesprekken, dwaalden de menschen, die niet dansten, doelloos om, zagen ze naar de dansenden met den vagen blik van een zich schikkend martelaarschap... Emilietje ging tusschen ze heen, heel lief, blank en diafaan; Van Raven achter zich, sprak zij met allen een woordje... Van Naghel en Bertha ook waren rustig druk als gastheer en gastvrouw, als menschen van de wereld, die dat kennen en het afdoen, zonder inspanning, eigenlijk denkende aan wat zij morgen te doen hebben... De leden der familie doken telkens te voorschijn tusschen de kennissen. En tusschen hen allen was het bewegelijkst: Dorine; zij had het heel druk, als altijd, liep zich in het zweet voor accessoires van den côtillon, danste niet, draafde maar... Paul noemde haar: het kameel...

Het was misschien vreemd, maar Constance, naast Paul, voelde zich tevreden, gelukkig... Zij had dit in jaren zoo niet meer bijgewoond, en zij voelde een rust en voldaanheid, dat zij te midden der haren was. Tranen welden telkens in hare oogen: zij wist niet waarom... Op die eerste familie-avonden bij mama had zij dat zwak voor familie nog niet zoo intens gevoeld, misschien omdat zij nog te schuchter geweest was... O, hoe was het mogelijk geweest, dat zij die veertien eenzame jaren inBrussel had kunnen doormaken! In járen had zij alleen het weldadige van liefde, sympathie, vriendschap gevoeld voor haar kind: nu voelde zij voor hen allen... Door haar vloot weêr dat gevoel, dat mama zoo sterk had - eene warmte in zich, die zij als jaren gemist had, iets weeks en weldadigs van nu oud te kunnen worden, van nu zich te kunnen wijden aan haar kind, voortaan, te midden van een atmosfeer van vaderland en huisgezin... En zij dacht er niet aan, zij lette niet op, dat de familie, de kennissen haar in stilte bekeken, beoordeelden en veroordeelden.

- Het is een wufte vrouw, zei mevrouw Van Raven, de aanstaande schoonmoeder van Emilie tegen mevrouw Friesesteijn. Het is wel een bezoeking voor de Van Naghels, dat die zuster uit Brussel weêr is op komen dagen.

- Na veertien jaren, zei de oude dame scherp, belust op nieuws, op schandaal; na veertien jaren geeft ze gelegenheid weêr alle herinneringen van vroeger op te halen!

En mevrouw Friesesteijn vond het heerlijk, dat Constance dit deed.

- Ze heeft haar vader vermoord.

- Ik heb De Staffelaer nog gekend... Een heel achtenswaardig mensch.

- Ze is in al die jaren niet ontvangen geworden bij hare schoonouders.

- Ik hoor, dat ze zeer intrigeert om nu bij ze ontvangen te worden.

- Dat kind is niet van Van der Welcke.

- Neen, het kind is van een Italiaan.

- Het is eigenlijk een gemeene vrouw.

- Marie is de moeder, niet waar, haàr kan je niet kwalijk nemen...

- Maar de familie...

- Die had moeten verhinderen...

- Dat ze in Den Haag kwam.

- Dat zeg ik ook, mevrouw.

- Juist, dàt zeg ik ook.

- Ze leeft van het geld van haar schoonouders.

- Nu, de Van Lowe's hebben wat... van den vader. - Niet veel.

- Neen, niet veel.

- Het is een heel ongelukkig huwelijk.

- Ja, en het kind krijgt een opvoeding, vreeselijk.

- Het kind doet wat het wil.

- Verbeeld u, mevrouw, het kind... heeft het huis gehuurd.

- Neen!

- Heusch!

- Wat een toestand: alles even onzedelijk!

- Waarom komt ze in Den Haag?

- Het verveelde haar in Brussel. En ze wil zich hier pousseeren, aan het Hof.

- Dat heb ik ook gehoord.

- Ja, dat is zoo... Oude relatie's, niet waar... De Van Naghels... Ze wil aan het Hof. - O, maar de Van Naghels zullen wel zorgen, dat ze er niet komt.

- Ten minste, dàn doen ze verstandig.

- Wat een voorbeeld voor de jonge meisjes, die tante...

- U weet, dat De Staffelaer haar gevonden heeft... in de armen van Van der Welcke...

De oude dames fluisterden.

- Neen!

- Ja, heusch...

- Hij is ook een gemeen sujet...

- Ja, hij heeft een maîtresse in Brussel.

- Waren ze er maar gebleven...

- ...Wat doet tante Constance weêr erg select, zei Floortje tegen Dijkerhof.

- Ze blijft den heelen avond zitten naast Paul, antwoordde haar aanstaande.

- Niemand is natuurlijk goed genoeg voor haar.

- Nu... als je de vrouw van een diplomaat bent geweest...

- En nu barones Van der Welcke...

- Waarom zijn ze eigenlijk in Den Haag gekomen?

- Mama denkt, omdat ze bang is, dat als grootmama, die een vrouw van den dag is... sterft...

- Nu, wat dan?

- Wel, dat ze dan niet precies krijgt wat haar toekomt.

- Ach kom...

- Neen, ze vertrouwt ons niet.

- Maar daar is immers een testament, de wet.

- Ja maar, die kent ze niet, de Hollandsche wet. En om zeker te zijn van wat ze krijgt, wil ze er bij zijn... als grootmama sterft. Ze hebben schulden...

- En hij voert niets uit...

- Neen. In Brussel heeft hij wijn verkocht...

- Het is een nette boel, die familie van jou, al zijn ze baron en diplomaat.

- O maar,  wij  beschouwen ze niet als familie... Dat heeft mama uitdrukkelijk gezegd...

- ...Dus, zeide meneer Van Raven tegen

Van Naghel en Van Saetzema. U denkt, dat ze alleen hier zijn komen wonen...?

- Omdat ze het zeer eenzaam in Brussel hadden...

- Maar de familie?

- Was er niet voor. Ik heb zelf nog wel eens met mama Van Lowe gesproken, of zij niet beter zoû doen, niet aan te raden...

- En...

- Mama is moeder, niet waar. Constance is toch haar kind... We hebben allen toegegeven. En dan... is het al  zoo  lang geleden, dat...

- Ik moet zeggen, zei meneer Van Raven met bedoeling; het is heel  edel van u allen...

- Ja... Van Naghel heeft het heel nobel beschouwd, zei Van Saetzema, zeer opziende tegen zijn zwager, minister, Excellentie, hem vleiende, houdende te vriend. En we hebben  allen  gedaan, zooals Van Naghel goed vond...

- Men weet toch nooit... zei Van Raven bedenkelijk. Maar... pardon... het is uw schoonzuster, en het is heel  edel,... heel  edel... van u...

...Twee tantes van Adeline hielden het blonde moedertje vast.

- Adelientje...

- Tante...

- Die nieuwe zuster van je... is die aardig?

- Is die lief?

- Ja, tante, heusch heel lief.

- Maar het is een onfatsoenlijke vrouw geweest...

- Ach tante...

- Ja, ja, ja, meisje, we weten er alles van... wees maar wat voorzichtig.

- En word niet dadelijk koek en ei.

- Je bent zoo onbedachtzaam, Adelientje.

- En Gerrit is zoo goedig.

- Passen jullie maar op!

- Zoo iemand kan hem kwaad doen... in zijn carrière.

- Ach tante, wat... als de Van Naghels hen ontvangen.

- Ja, maar het wordt erg afgekeurd in de Van Naghels...

- Het is toch hun zuster...!

- Iedereen heeft den mond vol over hen... Ze zeggen...

- Wat?

- Dat Constance geen kind is van... haar vader.

- Maar tante, dat is toch vreeslijk!

- Om de Van Lowe's allen zoo fatsoenlijk zijn, kan  zij  niet... - Neen, kàn ze niet een dochter zijn...

- Van den ouden Van Lowe...

- Hoor eens, tante, dat is louter geklets!

- Adelientje!

- Ik wil er niet meer naar hooren, tante...

Neven en nichten van de Van Saetzema's, samen met de IJkstra's, familie van Cateau. - Die Adolfine!

- Ze is woedend!

- Waarom?

- O, om allerlei redenen. Ten eerste, omdat de Van Naghels een soirée hebben gegeven, waarop de heele familie is genieerd.

- Neen, maar, dàt is dan toch ook...

- Dan, omdat Adolfine geen plaats heeft in haar huis een soirée te geven - waarop ze oók de familie zoû kunnen nieeren.

- Om de plaats, waarop ze zat, zoo even aan tafel...

- En om de getuigen van Emilietje; haar oom Van Naghel, de commissaris in Overijssel en Karel Van Lowe, terwijl zij zegt, dat Van Saetzema ouder is dan Karel, dus...

- En ook nog om het japonnetje van Emilie, omdat dat witte dingetje uit Brussel komt en drie-honderd francs kost...

- Wat die Van Naghel uit moet geven voor dat huwelijk...

- Neen, het is Bertha: het zijn de Van Lowe's, die gooien het geld altijd weg... - Nu juist, dat zeg ik ook: Adolfine doet ook net of ze het heeft...

- Dat is omdat ze allen, die Van Lowe's, vergaan van hoogmoeds waanzin. - Ja, sedert de vader gouverneur-generaal is geweest, zijn ze altijd ontapbaar geweest...

- Die oude mevrouw, dat is net een pauw.

- En Bertha dan met haar chique kennissen.

- En dan die mevrouw Van der Welcke...  Die  heeft een verleden! Maar doet ook nog altijd alsof ze de koningin is.

- En ze zijn maar van een heel eenvoudige familie: Van Lowe...

- Ja, ze zijn niets: de grootvader was kruidenier.

- Neen!

- Wel ja!

- En die gekke Ernst dan, die altijd in de familie-papieren studeert of ze eigenlijk niet van adel zijn?

- Ja,  die  is gek!

- Au fond, zijn ze allemaal... een beetje gek.

- Ja, er loopt door ze allen een streepje.

- Nu, zeg maar een streep. En die loopt voort bij de Van Naghels...

- Adolfine is nog de beste...

- Maar ook hoogmoedswaanzin.

- Zeg... die mevrouw Van der Welcke... wat komt die hier eigenlijk doen?

- Nu, ze denkt, dat alles vergeten is... Er zijn vijftien jaren over heen. Ze is met Van der Welcke getrouwd...

- Maar  niet  voor de Hollandsche wet...

- Nu maar, dat kan ze over laten doen.

- Ja maar, ze zijn  niet  getrouwd voor de Hollandsche wet...

- Nu maar, dan vind  ik  ze niet getrouwd!

-  Niet  voor de Hòllandsche...

- Ja maar... Neen... Ja... Neen...

De soirée liep ten einde, de gasten vertrokken.