×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

Don Quichot van La Mancha, Don Quichot XI - SANCHO PANZA VERLIEST ZIJN EZEL EN DON QUICHOT SPEELT VOOR GEK

Don Quichot XI - SANCHO PANZA VERLIEST ZIJN EZEL EN DON QUICHOT SPEELT VOOR GEK

HOOFDSTUK XI.

SANCHO PANZA VERLIEST ZIJN EZEL EN DON QUICHOT SPEELT VOOR GEK.

Toen de edele ridder van La Mancha weer eenigermate van de werking der zware steenworpen bekomen was, sprak hij:

"Sancho Panza, altijd heb ik gehoord, dat men een nutteloos en vergeefsch werk doet, als men aan 't gemeene volk weldaden bewijst. Die schurkachtige gevangenen hebben mij met den snoodsten ondank beloond, en dit zal ons leeren ons nimmer weer met soortgelijk gespuis in te laten." "Nu, ik wil hopen, dat gij eindelijk door schade en schande wijs wordt," antwoordde Sancho Panza. "Voorts is 't maar best, dat wij ons zoo spoedig mogelijk uit de voeten maken. De politie heeft voor dolende helden bitter weinig ontzag en zou, als zij u in handen kreeg, aan uwe ridderschap spoedig een treurig einde maken. Zie, dat gij weer op Rocinante komt, en laat ons vluchten." "Gij zijt een bloodaard, Sancho! Toch wil ik voor ditmaal aan uw verlangen toegeven en mij in de Sierra Morena begeven, in de hoop, dat het ons daar geen dag aan avonturen ontbreken zal." Sancho was van harte blij, dat hij zijn zin kreeg, en ging dadelijk zijn best doen om eerst Rocinante en toen ook zijn meester weer op de been te helpen. Gelukkig had hij zijn broodzak aan de handen der roofzuchtige spitsboeven weten te onttrekken en kon dus zich zelf en zijn heer een stevige hartsterking voorzetten. Hierop bestegen beiden hunne dieren en kwamen nog voor den donker midden in de Sierra Morena, waar zij in een eng rotsdal onder eenige zware, lommerrijke boomen hun nachtleger opsloegen.

Nauwelijks lagen onze twee helden daar vast in slaap, of hun ongelukkige gesternte wilde, dat de schelmachtige Gines van Pasamonte toevallig dienzelfden weg langs kwam. Uit vrees voor den straffenden arm der gerechtigheid was ook hij in de Sierra Morena zijn heil komen zoeken en, vooral ter wille van den ezel, niet weinig verheugd, hier zoo geheel onverwachts zijne beide bevrijders te vinden. Met alle omzichtigheid sloop hij nader, maakte zich van des schildknaaps langoor meester, ging daar op zitten en voerde zijn buit weg, zoo hard als het dier maar loopen wou. Den volgenden dag was hij reeds uren ver van de beroofde twee verwijderd.

De zon kwam zich tot verkwikking van al, wat leeft en ademt, boven de kim vertoonen, doch ditmaal niet tot blijdschap van den armen Sancho Panza, die door haar helder licht al spoedig onderricht werd van het zware verlies, dat hij in den loop van dien nacht geleden had. Hij vervulde de lucht met zijne jammerklachten en huilde zoo geweldig, dat ook zijn meester ontwaakte en naar de oorzaak van dat klaaglied vernam.

"Ach," lamenteerde de knaap, "ach, mijn grauwtje is weg, mijn hartelap, mijn suikerpop, de oogappel van mijn vrouw, de doorn in 't vleesch van al mijne buren, de steun van al mijne lasten!" "Kom, kom, Sancho, bedaar, man!" trooste de ridder zijn weeklagenden dienaar; "gij zult voor den verloren ezel drie van de vijf hebben, die ik bij mij thuis op stal heb staan. Ik zal u daar een papier van geven en gij zult ze zelf halen. Nu kom en laat ons zorgen, dat wij dieper in het gebergte komen." De goede Sancho trooste zich en dankte zijn meester voor de grootmoedige toezegging. Hierop braken zij op en vervolgden hunne reis.

Hoe dieper Don Quichot in de wilde bergstreek doordrong, des te meer verblijde zich zijne ziel, terwijl hij zich al de wonderbare daden en avonturen voor den geest riep, welke dolende ridders vóór hem in zulke woestijnen en wildernissen volvoerd en beleefd hadden. Hij verzonk zoo diep in gepeins, dat hij geen woord sprak en de tijd den armen Sancho, die pruttelend achter hem aan sjokte, danig lang begon te vallen. Hij had bijster gaarne eens een woordje gepraat, doch waagde niet een gesprek aan te vangen uit vrees, dat hij zijn heer hierdoor beleedigen zou. Ten laatste werd het hem echter toch al te erg en besloot hij, op elk gevaar af, aan dat vervelende zwijgen een einde te maken.

"Heer," begon hij, "ik verzoek u dringend, mij mijn afscheid te geven en stilletjes naar huis te laten terugkeeren. Thuis kan ik althans met vrouw en kinderen praten, als ik daar lust toe voel; maar hier in de wildernis moet ik als een gek achter Rocinante aansukkelen en krijg geen woord te hooren, en dat noem ik dood wezen bij levenden lijve." "Sancho Panza," antwoordde de ridder, "daar is raad voor, want weet, dat ik juist van plan ben, eene daad te verrichten, die mij tot den beroemdsten ridder moet maken, dien de aardbodem ooit gedragen heeft. En daartoe heb ik uwe medewerking noodig." "Is er gevaar bij, heer ridder?" vroeg Sancho Panza.

"Neen; met gevaar is de daad niet verbonden. Echter hangt alles van uwe werkzaamheid af." "Van mijne werkzaamheid?" vroeg Sancho verwonderd.

"Zeker, mijn zoon," luidde des ridders antwoord, "want weet, dat, zoo gij schielijk van de plaats, waarheen ik u zenden zal, terugkeert, gij den tijd van mijn lijden zult verkorten, en dat dan mijn triomf een aanvang zal nemen. Ten einde gij echter in staat moogt zijn, mij te verstaan, moet ik u zeggen, dat vóór tijden de beroemde Amadis van Gallië een der beste, dapperste dolende ridders was, en dat hem na te volgen mij tot onvergankelijke eer moet strekken. En dit moet geschieden ten opzichte van de beste daad, die van hem verhaald word. Toen namelijk de schoone Oriana hem versmaad had, begaf hij zich naar de wildernis, deed boete en kastijdde zich en noemde zich gedurende dien tijd Beltenebros." "Maar, gestrenge heer, gij wordt toch niet door uwe Dulcinea versmaad?" zeide Sancho Panza.

"Dat is juist de zaak waar het op aankomt, Sancho," antwoordde Don Quichot; "want versta mij wel: dat een dolend ridder om goede redenen dol en razend wordt, dat is niet de moeite waard, dat men er over praat. De groote kunst is, zonder grond of oorzaak dol te worden, en van deze kunst wil ik blijk geven. Gij echter, Sancho, moet u naar mijne aanbiddelijke meesteres Dulcinea van Toboso begeven en haar een brief overbrengen, die haar van mijn waanzin onderrichten moet, opdat zij de sterkte van mijne vereering en aanbidding leere waarderen." Sancho Panza wist niet, wat hij op deze dollemanspraat zeggen moest. Hij schudde het hoofd en stapte zwijgend nevens Don Quichot voort, totdat zij aan den voet van een hoogen rotskegel kwamen, die rondom met naakte wanden van graniet omgeven was. Daar borrelde eene heldere bron uit op en rondom breidde zich een groen graskleed uit, dat met bonte bloemen sierlijk getooid was. Deze plaats scheen den edelen ridder tot volvoering van zijn avontuurlijk opzet uiterst geschikt toe, en hij besloot hier zijne dolle razernij maar terstond den vrijen teugel te vieren.

"Ha, ha!" riep hij met bulderende stem, alsof hij op eens stapelgek was geworden, "ha ha! dit is dus de plaats, waar ik mijn ongeluk wil beschreien. Ha, ha! dit is de plaats, waar mijn tranen dit beekje tot een schuimenden bergstroom zullen doen aanzwellen. Ha, ha! dit is de plaats, waar ik zuchten ga loozen, die als een stormwind door de boomtoppen en hunne groene bladeren zullen ruischen." Onder het uitstooten van al dezen onzin liet hij zich van zijn paard zakken en gaf dat een slag op den rug.

"Vlucht weg," riep hij dat toe, "vlucht weg, mijn edel ros! Ik geef u uwe vrijheid weer, daar ik zelf in de boeien en banden van den waanzin zal vervallen. Vlucht weg en dool als een rustelooze schim in bosschen en wildernissen rond." "Nu ja, van een schim begint Rocinante al vrij wat te krijgen, heer ridder," zeide Sancho Panza; "maar toch reken ik 't beter, dat ik maar op hem ga zitten en op zijn rug mijne reis naar uwe Dulcinea aanvaard. Ik zal dan des te gauwer hier terug kunnen zijn." "Goed, Sancho, doe, wat gij verkiest," antwoordde de ridder van de droevige figuur. "Evenwel moet gij op zijn minst nog drie dagen in mijne tegenwoordigheid blijven, om aan mijne uitverkorene te kunnen berichten, wat ik al niet tot hare verheerlijking gedaan heb." "Zal ik nog meer razende dolligheden zien, dan ik nu al gezien heb, heer?" vroeg Sancho Panza verwonderd.

"O, ik zal er nog zooveel vertoonen, dat ge u van verbaasdheid de oogen uit het hoofd kijkt," antwoordde de ridder. "Vooreerst moet ik, daar ik nog niet weet, of ik in mijne dolheid Amadis van Gallië of den razenden ridder Roland wil navolgen, mijne kleeren verscheuren, mijne wapens te grabbel gooien, met mijn hoofd tegen de rots aanrennen en nog meer dergelijke dingen uitvoeren, zoodat ge verbluft staat van wat ge ziet." "Doe, wat ge niet laten kunt, edele heer," antwoordde de schildknaap; "maar wees in 's hemels naam wat voorzichtig met dat met het hoofd tegen de rots rammeien. De steenen zijn hard en hebben allerlei hoeken en punten. Als ge toevallig op zoo'n punt te land kwaamt, kon 't met alle malligheid op eens gedaan wezen. Zoo gij werkelijk oordeelt, dat die kopstooten volstrekt noodig zijn, kondt gij, dunkt me, volstaan met het hoofd in 't water te plompen of met vooraf een week, zacht ding tegen de rots te plakken. Dan doet de stoot geen zeer, en ik wil Dulcinea van Toboso er toch een relaas van geven, dat de haren haar te berge rijzen. 't Is toch alles maar fopperij en malligheid, edele heer!" "Dan verkeert gij in een geweldige en betreurenswaardige dwaling, vriend Sancho," antwoordde Don Quichot. "Al de dingen, die ik wil uitvoeren, zijn geenszins malligheid, maar hooge, heilige ernst. Ik zal koen en krachtig tegen de rotsen aanrennen, en 't zou dus niet kwaad zijn, dat gij mij wat linnen tot het verbinden der daardoor aan mijn hoofd toegebrachte wonden achterliet." "Heer, al 't linnen is met den ezel naar de maan gegaan," verzekerde de schildknaap. "Daarom verzoek ik u ook dringend, die gekheid van met het hoofd tegen de harde steenen te loopen maar achterwege te laten en u liever in te beelden, dat de drie dagen van razernij al voorbij zijn. Ik voor mij wil aannemen, dat ik al uwe dwaze stukken gezien heb, en zal de edele jonkvrouwe Dulcinea daar de ongeloofelijkste dingen van vertellen. Schrijf den brief en laat het overige aan mij over." Don Quichot gaf aan dit verstandig voorstel gehoor. "Gij hebt gelijk, Sancho," zeide hij. "Doch hoe moeten wij 't aanleggen, om den brief klaar te krijgen?" "Ja, en 't papiertje, waarop ze mij de drie ezels moeten afgeven," voegde zijn schildknaap er bij. "Juist, juist!" riep Don Quichot, "dat mogen wij niet vergeten. Ik zal alles in mijn zakboek schrijven, en gij moet het dan door den eersten den besten koster in het naaste dorp mooi en netjes laten kopieeren." "Maar hoe moet het dan met de onderteekening?" "De brieven van den grooten ridder Amadis van Gallië waren nooit onderteekend," verzekerde Don Quichot. "Voor den brief komt dat er ook zooveel niet op aan," zei Sancho; "maar met het papiertje voor de ezels is dat anders gelegen. Daar moet uw edelheids handteekening onder staan, of ze zullen mij als een afzetter en bedrieger de deur voor den neus toesmijten." "Dat is zoo," erkende Don Quichot, "en ik zal dus de lastgeving in het dagboek zelf met mijn naam onderschrijven. Als mijne nicht dat ziet, zal zij u de ezels gewillig afstaan. En onder den brief kunt gij zetten: De uwe tot in den dood. Don Quichot van La Mancha, de ridder van de droevige figuur.--Daar Dulcinea niet lezen kan, voor zoover ik weet, zal zij met dat onderschrift volkomen tevreden wezen, en dan heb ik haar ook nog maar pas een- of tweemaal gezien, omdat zij door haar vader, Lorenzo Corchuelo, en hare moeder, Aldonza Nogales, zeer streng wordt opgevoed." "Ei, de dochter van Lorenzo, die dikke vette, is dat dus uwe hooge en edele gebiedster?" vroeg Sancho Panza heel verwonderd.

"Ja, die is het, en zij verdient tot meesteresse van het gansche heelal te worden verheven." "O, haar ken ik wel," zeide Sancho Panza en lachte, dat zijn buik schudde. "Dat is een meid van stavast. Zij gooit met knuppels zoo goed als de beste jongen in het dorp, en kan haar mondwerk roeren, dat iedereen voor haar wegloopt. Een stemmetje heeft ze als een trompet, en ze is van top tot teen een echte, stevige, plompe boerendeern. En ik, ezel, heb me altijd verbeeld, dat uwe hooge en edele gebiederesse Dulcinea van Toboso heel wat bijzonders was, een prinses of een koningin of zoo'n andere voorname hoogheid. Dat valt me dan danig tegen! En 't is maar een geluk, edele heer, dat al de lui, die ge in bloedige gevechten overwonnen hebt, niet naar haar toe gegaan zijn. Die hadden uwe Dulcinea dan licht bij 't vlashekelen of druk aan het dorschen gevonden, en zouden u in dat geval niet weinig hebben bespot en uitgelachen." "Sancho, ik zeg, dat gij een stomme ezel zijt!" riep Don Quichot verstoord. "Mij behaagt mijne Dulcinea en in mijn oog is zij de hoogste en edelste prinses op aarde. Zoo gij nog een woord ten haren nadeele zegt, zal ik u mijne lans dwars door het lichaam boren." "Goed, goed, ik heb er vrede mee, als uwe edelheid met zulk eene schoonheid tevreden is," verklaarde Sancho Panza. "Schrijf nu den brief maar en laat mij stilletjes mijns weegs gaan." Don Quichot haalde zijn zakboek uit, ging op zij, bedacht zich lang en schreef toen zijn brief aan Dulcinea van Toboso. Toen hij dien klaar had, keerde hij tot zijn schildknaap terug en zeide, hem het stuk te willen voorlezen, zoodat hij het in zijn hoofd had, ingeval het geschrift onderweg door eenig ongelukkig toeval mocht verloren gaan. Sancho Panza wilde daar echter niets van hooren.

"Schrijf mij den brief liever een maal of tien twaalf af," zeide hij, "en maak er veilig staat op, dat ik al die afschriften trouw bewaren zal. Dat voorlezen echter helpt niemendal. Mijne memorie is zoo zwak, dat ik geen tien letters onthouden kan, en nog veel minder zoo'n langen brief." De ridder zag dus van zijn voornemen af en vergenoegde zich met op een tweede blad van zijn dagboek de aanwijzing tot het uitleveren der ezels te schrijven. Vervolgens vertrouwde hij die gewichtige papieren aan zijn schildknaap toe, drukte hem op het hart, er toch vooral goed op te passen, en gaf hem de verzekering, dat alles uitmuntend afloopen zou, zoo hij ijverig in den dienst en stipt in de volvoering van zijne taak was.

"Heb daar maar geen zorg voor, heer ridder," zeide Sancho. "Geef mij uwen zegen, laat mij Rocinante bestijgen, en houd mij nu maar niet langer op. Uwe dwaze stukken behoef ik niet te zien, daar ik er zonder dat wel zooveel van zal vertellen, dat uwe meesteres er versteld en verbijsterd van staat." "En toch verlangde ik, dat gij althans een dozijn van mijne dolheden met eigen oogen aanschouwdet," zeide Don Quichot. "Gij kunt dan bezweren, dat gij mij in den staat van volslagen razernij hebt gezien, en deze betuiging zal ontwijfelbaar een diepen indruk op de aangebedene van mijn hart maken." "Neen, neen, laat dat rusten," antwoordde Sancho. "Wij hebben nog gewichtiger dingen af te doen. Wat, bij voorbeeld, zult gij te eten krijgen in den tijd, dat ik weg ben? Teerkost heeft geen van ons beiden meer." "Maak u daar niet bezorgd over, mijn zoon," zeide Don Quichot. "Al waren wij nog zoo ruim van mondvoorraad voorzien, toch zou ik daar niets van aanraken. Ik zal mijn leven rekken met de kruiden, die hier in de weide groeien en met de vruchten des wouds, want zoo verlangt het de waanzin, waaraan ik mij prijs zal geven." "Nu, dan wensch ik u smakelijk eten!" zeide Sancho. "Maar nog één ding! Hoe zal ik de plaats weervinden, waar ik u nu verlaat? Ze schijnt mij vrij wat afgelegen, en 't zou een leelijk ding wezen, als ik weken lang omdwalen moest en u nergens weerom kon vinden." "Prent u onder het rijden goed de merkteekens van den weg in het hoofd," antwoordde Don Quichot. "Ik voor mij zal dezen omtrek niet verlaten en tegen den tijd, dat ik u terug mag verwachten, de hoogste toppen der omliggende bergen beklimmen, om naar u uit zien. Ook kunt gij uw weg door boomtakken merken, die gij van tijd tot tijd in den grond steekt, en de groene twijgen zullen u dan als zekere wegwijzers in mijne nabijheid terugbrengen." "Welaan, dat wil ik doen," riep Sancho en sneed al dadelijk een voorraad takken af. Hierop verzocht hij den edelen ridder om zijn zegen, nam onder heete tranen van hem afscheid, besteeg Rocinante en aanvaardde zijn tocht. Hij was echter nog geen honderd passen ver gereden, of hij keerde op een drafje weerom en riep:

"Luister, heer ridder! Daar valt mij in, dat het toch niet kwaad zou wezen, dat ik althans één van uwe dolle stukken zag. Ik kan dan met een goed geweten bezweren, dat gij wis en waarachtig stapelgek zijt geworden." "Ziet gij wel, dat ik gelijk had?" riep Don Quichot verheugd uit. "Wacht maar, mijn zoon! Ik zal er u dadelijk een vertoonen." Na deze woorden trok hij met den meest mogelijken spoed zijne kleeren uit en hield niets aan zijn lichaam buiten het bloote hemd. Hierop buitelde hij een paar malen over den kop, vertoonde allerlei gekke bokkesprongen, ging op zijn hoofd staan, kortom, stelde zich zoo boven alle beschrijving gek aan, dat Sancho Panza met de volste overtuiging van zijns meesters dolheid weg kon rijden.

Terwijl Sancho Panza zijns weegs trok, staakte de ridder zijne luchtsprongen en kopjebuitelingen en beklom eene hooge rots, om daar bedaard te overleggen, of hij verder voor razenden Roland of eenvoudig voor den smachtenden Amadis wilde spelen. Na lang, ernstig nadenken besloot hij eindelijk zich Amadis tot voorbeeld te kiezen, omdat hij daarbij noch zoo veel builen te vreezen, noch ook boomen uit den grond te rukken en rotsen te vergruizelen had. Zoo kortte hij zich dus den tijd met op de groene weide rond te kuieren, den zoeten naam zijner Dulcinea in de schors der boomen te snijden en verzen te maken, die in liefelijkheid alles overtroffen, wat nog ooit door een menschenkind gedicht is.

Don Quichot XI - SANCHO PANZA VERLIEST ZIJN EZEL EN DON QUICHOT SPEELT VOOR GEK Don Quijote XI - SANCHO PANZA VERLOREN SEIN GLEICHES UND DON QUICHOT SPIELT FÜR DUMM Δον Κιχώτης XI - Ο SANCHO PANZA ΧΑΝΕΙ ΤΟ ΙΔΙΟ ΤΟΥ ΚΑΙ Ο ΔΟΝ ΚΙΤΣΟΤ ΠΑΙΖΕΙ ΓΙΑ ΤΟΝ ΤΡΕΛΟ Don Quixote XI - SANCHO PANZA LOSES HIS SAME AND DON QUICHOT PLAYS FOR MADNESS

HOOFDSTUK XI. CHAPTER XI.

SANCHO PANZA VERLIEST ZIJN EZEL EN DON QUICHOT SPEELT VOOR GEK. SANCHO PANZA LOSES HIS DONKEY AND DON QUICHOT PLAYS THE FOOL.

Toen de edele ridder van La Mancha weer eenigermate van de werking der zware steenworpen bekomen was, sprak hij: When the noble knight of La Mancha had recovered somewhat from the effect of the heavy stone throws, he spoke:

"Sancho Panza, altijd heb ik gehoord, dat men een nutteloos en vergeefsch werk doet, als men aan 't gemeene volk weldaden bewijst. "Sancho Panza, always I have heard, that one does a useless and vain work, when one does benefactions to the common people. Die schurkachtige gevangenen hebben mij met den snoodsten ondank beloond, en dit zal ons leeren ons nimmer weer met soortgelijk gespuis in te laten." Those villainous prisoners have rewarded me with the most nefarious ingratitude, and this will teach us never to engage in similar scum again." "Nu, ik wil hopen, dat gij eindelijk door schade en schande wijs wordt," antwoordde Sancho Panza. "Now, I want to hope that you will finally become wise by trial and error," Sancho Panza replied. "Voorts is 't maar best, dat wij ons zoo spoedig mogelijk uit de voeten maken. "Furthermore, 'it is best that we get out of here as soon as possible. De politie heeft voor dolende helden bitter weinig ontzag en zou, als zij u in handen kreeg, aan uwe ridderschap spoedig een treurig einde maken. The police have bitter little respect for errant heroes and, if they got their hands on you, would soon put a sad end to your knighthood. Zie, dat gij weer op Rocinante komt, en laat ons vluchten." See that thou come again to Rocinante, and let us flee." "Gij zijt een bloodaard, Sancho! "Thou art a bloodbeard, Sancho! Toch wil ik voor ditmaal aan uw verlangen toegeven en mij in de Sierra Morena begeven, in de hoop, dat het ons daar geen dag aan avonturen ontbreken zal." Nevertheless, for this time I want to give in to your desire and go into the Sierra Morena, in the hope, that we will not lack a day of adventures there." Sancho was van harte blij, dat hij zijn zin kreeg, en ging dadelijk zijn best doen om eerst Rocinante en toen ook zijn meester weer op de been te helpen. Sancho was heartily glad to have his way, and immediately went to do his best to help first Rocinante and then also his master get back on his feet. Gelukkig had hij zijn broodzak aan de handen der roofzuchtige spitsboeven weten te onttrekken en kon dus zich zelf en zijn heer een stevige hartsterking voorzetten. Fortunately, he had managed to escape his bread bag from the hands of predatory strikers and was thus able to provide himself and his lord with a hearty fortification. Hierop bestegen beiden hunne dieren en kwamen nog voor den donker midden in de Sierra Morena, waar zij in een eng rotsdal onder eenige zware, lommerrijke boomen hun nachtleger opsloegen. At this both mounted their animals and arrived before dark in the middle of the Sierra Morena, where they set up their night army in a narrow rocky valley under some heavy, leafy trees.

Nauwelijks lagen onze twee helden daar vast in slaap, of hun ongelukkige gesternte wilde, dat de schelmachtige Gines van Pasamonte toevallig dienzelfden weg langs kwam. Scarcely were our two heroes lying there fast asleep, or their unfortunate constellation willed that the scheming Gines of Pasamonte happened to pass by on the same road. Uit vrees voor den straffenden arm der gerechtigheid was ook hij in de Sierra Morena zijn heil komen zoeken en, vooral ter wille van den ezel, niet weinig verheugd, hier zoo geheel onverwachts zijne beide bevrijders te vinden. Fearing the punishing arm of justice, he too had come to seek refuge in the Sierra Morena and, especially for the sake of the donkey, was not little pleased to find his two liberators here so unexpectedly. Met alle omzichtigheid sloop hij nader, maakte zich van des schildknaaps langoor meester, ging daar op zitten en voerde zijn buit weg, zoo hard als het dier maar loopen wou. With all caution he approached, took hold of the squire's langoor, sat on it and carried off his spoils as fast as the animal would run. Den volgenden dag was hij reeds uren ver van de beroofde twee verwijderd. The next day he was already hours away from the robbed two.

De zon kwam zich tot verkwikking van al, wat leeft en ademt, boven de kim vertoonen, doch ditmaal niet tot blijdschap van den armen Sancho Panza, die door haar helder licht al spoedig onderricht werd van het zware verlies, dat hij in den loop van dien nacht geleden had. The sun appeared over the bilge to the relief of all that lives and breathes, but not this time to the joy of poor Sancho Panza, who was soon informed by its bright light of the heavy loss he had suffered in the course of that night. Hij vervulde de lucht met zijne jammerklachten en huilde zoo geweldig, dat ook zijn meester ontwaakte en naar de oorzaak van dat klaaglied vernam. He filled the air with his wails and cried so violently that his master also awoke and heard the cause of that lament.

"Ach," lamenteerde de knaap, "ach, mijn grauwtje is weg, mijn hartelap, mijn suikerpop, de oogappel van mijn vrouw, de doorn in 't vleesch van al mijne buren, de steun van al mijne lasten!" "Ah," lamented the lad, "ah, my greyhound is gone, my sweetheart, my sugar doll, the apple of my wife's eye, the thorn in the flesh of all my neighbors, the support of all my burdens!" "Kom, kom, Sancho, bedaar, man!" "Come, come, Sancho, calm down, man!" trooste de ridder zijn weeklagenden dienaar; "gij zult voor den verloren ezel drie van de vijf hebben, die ik bij mij thuis op stal heb staan. the knight consoled his lamenting servant; "thou shalt have for the lost donkey three of the five, which I have at my house in the stable. Ik zal u daar een papier van geven en gij zult ze zelf halen. I will give you a paper of that and you shall get them yourself. Nu kom en laat ons zorgen, dat wij dieper in het gebergte komen." Now come and let us make sure, that we get deeper into the mountains." De goede Sancho trooste zich en dankte zijn meester voor de grootmoedige toezegging. The good Sancho consoled himself and thanked his master for the generous concession. Hierop braken zij op en vervolgden hunne reis. At this they broke away and continued their journey.

Hoe dieper Don Quichot in de wilde bergstreek doordrong, des te meer verblijde zich zijne ziel, terwijl hij zich al de wonderbare daden en avonturen voor den geest riep, welke dolende ridders vóór hem in zulke woestijnen en wildernissen volvoerd en beleefd hadden. The deeper Don Quixote went into the wild mountains, the more his soul rejoiced, remembering all the wonderful deeds and adventures that the wandering knights before him had accomplished and experienced in such deserts and wildernesses. Hij verzonk zoo diep in gepeins, dat hij geen woord sprak en de tijd den armen Sancho, die pruttelend achter hem aan sjokte, danig lang begon te vallen. He sunk so deeply into pondering that he did not speak a word and time began to take its toll on poor Sancho, who trudged prattling along behind him. Hij had bijster gaarne eens een woordje gepraat, doch waagde niet een gesprek aan te vangen uit vrees, dat hij zijn heer hierdoor beleedigen zou. He would have loved a word, but did not dare to start a conversation for fear of offending his lordship. Ten laatste werd het hem echter toch al te erg en besloot hij, op elk gevaar af, aan dat vervelende zwijgen een einde te maken. At the last, however, things got too bad for him anyway and, at any risk, he decided to put an end to that annoying silence.

"Heer," begon hij, "ik verzoek u dringend, mij mijn afscheid te geven en stilletjes naar huis te laten terugkeeren. "Lord," he began, "I urge you to give me my farewell and let me return home quietly. Thuis kan ik althans met vrouw en kinderen praten, als ik daar lust toe voel; maar hier in de wildernis moet ik als een gek achter Rocinante aansukkelen en krijg geen woord te hooren, en dat noem ik dood wezen bij levenden lijve." At least at home I can talk to wife and children, if I feel like it; but here in the wilderness I have to chase Rocinante like a madman and don't get to hear a word, and that's what I call being dead alive." "Sancho Panza," antwoordde de ridder, "daar is raad voor, want weet, dat ik juist van plan ben, eene daad te verrichten, die mij tot den beroemdsten ridder moet maken, dien de aardbodem ooit gedragen heeft. "Sancho Panza," replied the knight, "there is advice for that, for know, that I am just about to perform an act, which should make me the most famous knight the earth has ever borne. En daartoe heb ik uwe medewerking noodig." And to that end, I need your cooperation." "Is er gevaar bij, heer ridder?" "Is there any danger with it, lord knight?" vroeg Sancho Panza. Sancho Panza asked.

"Neen; met gevaar is de daad niet verbonden. "Nay; with danger the deed is not connected. Echter hangt alles van uwe werkzaamheid af." However, everything depends on your activity." "Van mijne werkzaamheid?" "Of my activity?" vroeg Sancho verwonderd. Sancho asked in amazement.

"Zeker, mijn zoon," luidde des ridders antwoord, "want weet, dat, zoo gij schielijk van de plaats, waarheen ik u zenden zal, terugkeert, gij den tijd van mijn lijden zult verkorten, en dat dan mijn triomf een aanvang zal nemen. "Certainly, my son," echoed the knight's reply, "for know that if thou return hastily from the place to which I shall send thee, thou wilt shorten the time of my suffering, and then my triumph shall begin. Ten einde gij echter in staat moogt zijn, mij te verstaan, moet ik u zeggen, dat vóór tijden de beroemde Amadis van Gallië een der beste, dapperste dolende ridders was, en dat hem na te volgen mij tot onvergankelijke eer moet strekken. However, in order that you may be able to understand me, I must tell you that before times the famous Amadis of Gaul was one of the best, bravest wandering knights, and that to follow him must be to my undying honor. En dit moet geschieden ten opzichte van de beste daad, die van hem verhaald word. And this should be done with respect to the best deed, which is recounted from him. Toen namelijk de schoone Oriana hem versmaad had, begaf hij zich naar de wildernis, deed boete en kastijdde zich en noemde zich gedurende dien tijd Beltenebros." For when the beautiful Oriana despised him, he went to the wilderness, did penance and chastised himself and during that time called himself Beltenebros." "Maar, gestrenge heer, gij wordt toch niet door uwe Dulcinea versmaad?" "But, stern sir, thou art not despised by thy Dulcinea, are thou?" zeide Sancho Panza. said Sancho Panza.

"Dat is juist de zaak waar het op aankomt, Sancho," antwoordde Don Quichot; "want versta mij wel: dat een dolend ridder om goede redenen dol en razend wordt, dat is niet de moeite waard, dat men er over praat. "That is precisely the matter at issue, Sancho," replied Don Quixote; "for understand me well: that an errant knight becomes mad and raving for good reasons is not worth talking about. De groote kunst is, zonder grond of oorzaak dol te worden, en van deze kunst wil ik blijk geven. The great art is, to become mad without ground or cause, and of this art I wish to demonstrate. Gij echter, Sancho, moet u naar mijne aanbiddelijke meesteres Dulcinea van Toboso begeven en haar een brief overbrengen, die haar van mijn waanzin onderrichten moet, opdat zij de sterkte van mijne vereering en aanbidding leere waarderen." Thou, however, Sancho, must go to my adoring mistress Dulcinea of Toboso and convey to her a letter, which is to instruct her of my madness, that she may learn to appreciate the strength of my worship and adoration." Sancho Panza wist niet, wat hij op deze dollemanspraat zeggen moest. Sancho Panza did not know, what to say to this madman's talk. Hij schudde het hoofd en stapte zwijgend nevens Don Quichot voort, totdat zij aan den voet van een hoogen rotskegel kwamen, die rondom met naakte wanden van graniet omgeven was. He shook his head and walked silently alongside Don Quixote until they came to the foot of a high cone of rock surrounded by bare granite walls. Daar borrelde eene heldere bron uit op en rondom breidde zich een groen graskleed uit, dat met bonte bloemen sierlijk getooid was. A bright spring bubbled up from it, and all around it a green carpet of grass expanded, gracefully adorned with variegated flowers. Deze plaats scheen den edelen ridder tot volvoering van zijn avontuurlijk opzet uiterst geschikt toe, en hij besloot hier zijne dolle razernij maar terstond den vrijen teugel te vieren. This place seemed to the noble knight to be extremely suitable for his adventure, and he decided to give free rein to his madness.

"Ha, ha!" "Ha, ha!" riep hij met bulderende stem, alsof hij op eens stapelgek was geworden, "ha ha! he cried in a roaring voice, as if he had suddenly gone stark raving mad, "ha ha! dit is dus de plaats, waar ik mijn ongeluk wil beschreien. So this is the place, where I want to describe my misfortune. Ha, ha! Ha, ha! dit is de plaats, waar mijn tranen dit beekje tot een schuimenden bergstroom zullen doen aanzwellen. this is the place, where my tears will swell this brooklet into a foaming mountain stream. Ha, ha! Ha, ha! dit is de plaats, waar ik zuchten ga loozen, die als een stormwind door de boomtoppen en hunne groene bladeren zullen ruischen." this is the place, where I am going to bellow sighs that will rustle like a storm wind through the treetops and their green leaves." Onder het uitstooten van al dezen onzin liet hij zich van zijn paard zakken en gaf dat een slag op den rug. While emitting all this nonsense, he lowered himself from his horse and gave it a slap on the back.

"Vlucht weg," riep hij dat toe, "vlucht weg, mijn edel ros! "Flee away," he called to that, "flee away, my noble steed! Ik geef u uwe vrijheid weer, daar ik zelf in de boeien en banden van den waanzin zal vervallen. I grant you your freedom again, since I myself will fall into the fetters and bonds of madness. Vlucht weg en dool als een rustelooze schim in bosschen en wildernissen rond." Flee away and wander like a restless phantom in forests and wildernesses." "Nu ja, van een schim begint Rocinante al vrij wat te krijgen, heer ridder," zeide Sancho Panza; "maar toch reken ik 't beter, dat ik maar op hem ga zitten en op zijn rug mijne reis naar uwe Dulcinea aanvaard. "Now yes, of a phantom Rocinante is already beginning to get quite something, lord knight," said Sancho Panza; "but still I reckon it better, that I but sit on him and on his back accept my journey to your Dulcinea. Ik zal dan des te gauwer hier terug kunnen zijn." I will then be able to be back here all the sooner." "Goed, Sancho, doe, wat gij verkiest," antwoordde de ridder van de droevige figuur. "Very well, Sancho, do, what thou choosest," replied the knight of the sad figure. "Evenwel moet gij op zijn minst nog drie dagen in mijne tegenwoordigheid blijven, om aan mijne uitverkorene te kunnen berichten, wat ik al niet tot hare verheerlijking gedaan heb." "However, you must remain in my presence for at least three more days, in order to report to my chosen one what I have not already done to her glorification." "Zal ik nog meer razende dolligheden zien, dan ik nu al gezien heb, heer?" "Will I see any more raving madness than I have already seen, sir?" vroeg Sancho Panza verwonderd. Sancho Panza asked in amazement.

"O, ik zal er nog zooveel vertoonen, dat ge u van verbaasdheid de oogen uit het hoofd kijkt," antwoordde de ridder. "Oh, I'll show so many more, you'll look your eyes out in amazement," the knight replied. "Vooreerst moet ik, daar ik nog niet weet, of ik in mijne dolheid Amadis van Gallië of den razenden ridder Roland wil navolgen, mijne kleeren verscheuren, mijne wapens te grabbel gooien, met mijn hoofd tegen de rots aanrennen en nog meer dergelijke dingen uitvoeren, zoodat ge verbluft staat van wat ge ziet." "First of all, since I do not yet know whether in my madness I want to imitate Amadis of Gaul or the raging knight Roland, I have to tear my clothes, throw my weapons up for grabs, run with my head against the rock and perform other such things, so that you are amazed at what you see." "Doe, wat ge niet laten kunt, edele heer," antwoordde de schildknaap; "maar wees in 's hemels naam wat voorzichtig met dat met het hoofd tegen de rots rammeien. "Do what you can't resist, noble sir," replied the squire; "but for heaven's sake be a little careful about that ramming your head against the rock. De steenen zijn hard en hebben allerlei hoeken en punten. The stones are hard and have all kinds of angles and points. Als ge toevallig op zoo'n punt te land kwaamt, kon 't met alle malligheid op eens gedaan wezen. If you happened to land at such a point, all the madness could be over. Zoo gij werkelijk oordeelt, dat die kopstooten volstrekt noodig zijn, kondt gij, dunkt me, volstaan met het hoofd in 't water te plompen of met vooraf een week, zacht ding tegen de rots te plakken. If you really believe that these headbutts are absolutely necessary, you could, I think, suffice with plunging the head into the water or with first sticking a soft thing against the rock. Dan doet de stoot geen zeer, en ik wil Dulcinea van Toboso er toch een relaas van geven, dat de haren haar te berge rijzen. Then the punch doesn't hurt, and I still want to give Dulcinea of Toboso an account of it that makes her hair stand on end. 't Is toch alles maar fopperij en malligheid, edele heer!" Surely it's all just foppery and silliness, noble sir!" "Dan verkeert gij in een geweldige en betreurenswaardige dwaling, vriend Sancho," antwoordde Don Quichot. "Then thou art in a great and deplorable error, friend Sancho," replied Don Quixote. "Al de dingen, die ik wil uitvoeren, zijn geenszins malligheid, maar hooge, heilige ernst. "All the things, which I want to perform, are by no means silliness, but high, holy seriousness. Ik zal koen en krachtig tegen de rotsen aanrennen, en 't zou dus niet kwaad zijn, dat gij mij wat linnen tot het verbinden der daardoor aan mijn hoofd toegebrachte wonden achterliet." I shall run boldly and vigorously against the rocks, and 't would not be evil, therefore, if thou wouldst leave me some linen to bind up the wounds thereby inflicted on my head." "Heer, al 't linnen is met den ezel naar de maan gegaan," verzekerde de schildknaap. "Lord, all the linen has gone to the moon with the donkey," assured the squire. "Daarom verzoek ik u ook dringend, die gekheid van met het hoofd tegen de harde steenen te loopen maar achterwege te laten en u liever in te beelden, dat de drie dagen van razernij al voorbij zijn. "That is why I urge you to abandon this madness of running your head against the hard stones and rather imagine that the three days of frenzy are already over. Ik voor mij wil aannemen, dat ik al uwe dwaze stukken gezien heb, en zal de edele jonkvrouwe Dulcinea daar de ongeloofelijkste dingen van vertellen. I for me want to assume that I have seen all your foolish pieces, and will tell the noble damsel Dulcinea the most incredible things about them. Schrijf den brief en laat het overige aan mij over." Write the letter and leave the rest to me." Don Quichot gaf aan dit verstandig voorstel gehoor. Don Quixote responded to this wise suggestion. "Gij hebt gelijk, Sancho," zeide hij. "Thou art right, Sancho," he said. "Doch hoe moeten wij 't aanleggen, om den brief klaar te krijgen?" "Yet how are we to 'lay it on, to get the letter ready?" "Ja, en 't papiertje, waarop ze mij de drie ezels moeten afgeven," voegde zijn schildknaap er bij. "Yes, and 'the piece of paper, on which they have to hand me the three donkeys," his squire added. "Juist, juist!" "Right, right!" riep Don Quichot, "dat mogen wij niet vergeten. cried Don Quixote, "we must not forget that. Ik zal alles in mijn zakboek schrijven, en gij moet het dan door den eersten den besten koster in het naaste dorp mooi en netjes laten kopieeren." I will write everything in my pocketbook, and you must then have it copied nice and neat by the first best sexton in the nearest village." "Maar hoe moet het dan met de onderteekening?" "But what about the signing?" "De brieven van den grooten ridder Amadis van Gallië waren nooit onderteekend," verzekerde Don Quichot. "The letters of the great knight Amadis of Gaul were never signed," Don Quixote assured. "Voor den brief komt dat er ook zooveel niet op aan," zei Sancho; "maar met het papiertje voor de ezels is dat anders gelegen. "For the letter it doesn't matter so much," Sancho said; "but with the paper for the donkeys it is different. Daar moet uw edelheids handteekening onder staan, of ze zullen mij als een afzetter en bedrieger de deur voor den neus toesmijten." There must be your noble hand-signature under there, or they will slam the door on me like a rip-off and cheat." "Dat is zoo," erkende Don Quichot, "en ik zal dus de lastgeving in het dagboek zelf met mijn naam onderschrijven. "That is so," Don Quixote acknowledged, "and so I will endorse the charge in the diary itself with my name. Als mijne nicht dat ziet, zal zij u de ezels gewillig afstaan. When my niece sees that, she will willingly give you the donkeys. En onder den brief kunt gij zetten: De uwe tot in den dood. And under the letter thou canst put: Yours unto death. Don Quichot van La Mancha, de ridder van de droevige figuur.--Daar Dulcinea niet lezen kan, voor zoover ik weet, zal zij met dat onderschrift volkomen tevreden wezen, en dan heb ik haar ook nog maar pas een- of tweemaal gezien, omdat zij door haar vader, Lorenzo Corchuelo, en hare moeder, Aldonza Nogales, zeer streng wordt opgevoed." Don Quixote of La Mancha, the knight of the sad figure.--Because Dulcinea can't read, as far as I know, she will be perfectly content with that caption, and then again, I have only seen her once or twice, because she is raised very strictly by her father, Lorenzo Corchuelo, and her mother, Aldonza Nogales." "Ei, de dochter van Lorenzo, die dikke vette, is dat dus uwe hooge en edele gebiedster?" "Ei, Lorenzo's daughter, that fat fat one, so is that your high and noble territress?" vroeg Sancho Panza heel verwonderd. Sancho Panza asked very puzzled.

"Ja, die is het, en zij verdient tot meesteresse van het gansche heelal te worden verheven." "Yes, she is, and she deserves to be elevated to mistress of the entire universe." "O, haar ken ik wel," zeide Sancho Panza en lachte, dat zijn buik schudde. "Oh, I do know her," Sancho Panza said and laughed that his belly shook. "Dat is een meid van stavast. "That's a girl of substance. Zij gooit met knuppels zoo goed als de beste jongen in het dorp, en kan haar mondwerk roeren, dat iedereen voor haar wegloopt. She throws clubs as good as the best boy in the village, and can stir her mouth work that everyone runs away from her. Een stemmetje heeft ze als een trompet, en ze is van top tot teen een echte, stevige, plompe boerendeern. A little voice she has like a trumpet, and she is from head to toe a real, sturdy, plump farmer's niece. En ik, ezel, heb me altijd verbeeld, dat uwe hooge en edele gebiederesse Dulcinea van Toboso heel wat bijzonders was, een prinses of een koningin of zoo'n andere voorname hoogheid. And I, donkey, have always imagined that your high and noble commander Dulcinea of Toboso was something special, a princess or a queen or some other distinguished person. Dat valt me dan danig tegen! That disappoints me then! En 't is maar een geluk, edele heer, dat al de lui, die ge in bloedige gevechten overwonnen hebt, niet naar haar toe gegaan zijn. And 'tis but fortunate, noble sir, that all the people whom you have vanquished in bloody battles have not gone to her. Die hadden uwe Dulcinea dan licht bij 't vlashekelen of druk aan het dorschen gevonden, en zouden u in dat geval niet weinig hebben bespot en uitgelachen." They would have found your Dulcinea lightly hemming flax or busily threshing, and in that case would have mocked and laughed at you no little." "Sancho, ik zeg, dat gij een stomme ezel zijt!" "Sancho, I say, thou art a dumb ass!" riep Don Quichot verstoord. cried Don Quixote perturbed. "Mij behaagt mijne Dulcinea en in mijn oog is zij de hoogste en edelste prinses op aarde. "I like my Dulcinea and in my eye she is the highest and noblest princess on earth. Zoo gij nog een woord ten haren nadeele zegt, zal ik u mijne lans dwars door het lichaam boren." If you say one more word to her detriment, I will drill my lance right through your body." "Goed, goed, ik heb er vrede mee, als uwe edelheid met zulk eene schoonheid tevreden is," verklaarde Sancho Panza. "Good, good, I am at peace with it, if your nobility is satisfied with such beauty," Sancho Panza declared. "Schrijf nu den brief maar en laat mij stilletjes mijns weegs gaan." "Now write the letter and let me go my way quietly." Don Quichot haalde zijn zakboek uit, ging op zij, bedacht zich lang en schreef toen zijn brief aan Dulcinea van Toboso. Don Quixote took out his pocketbook, went aside, thought for a long time and then wrote his letter to Dulcinea of Toboso. Toen hij dien klaar had, keerde hij tot zijn schildknaap terug en zeide, hem het stuk te willen voorlezen, zoodat hij het in zijn hoofd had, ingeval het geschrift onderweg door eenig ongelukkig toeval mocht verloren gaan. When he had finished it, he returned to his squire and told him to read it to him, so that he would have it in his head in case it got lost on the way. Sancho Panza wilde daar echter niets van hooren. Sancho Panza, however, would hear nothing of this.

"Schrijf mij den brief liever een maal of tien twaalf af," zeide hij, "en maak er veilig staat op, dat ik al die afschriften trouw bewaren zal. "Rather write the letter to me about ten dozen times," he said, "and make it securely state that I will keep all those copies faithfully. Dat voorlezen echter helpt niemendal. That reading aloud, however, helps niemendal. Mijne memorie is zoo zwak, dat ik geen tien letters onthouden kan, en nog veel minder zoo'n langen brief." My memory is so weak that I cannot remember ten letters, much less such a long letter." De ridder zag dus van zijn voornemen af en vergenoegde zich met op een tweede blad van zijn dagboek de aanwijzing tot het uitleveren der ezels te schrijven. So the knight renounced his intention and contented himself with writing on a second page of his diary the instruction to hand over the donkeys. Vervolgens vertrouwde hij die gewichtige papieren aan zijn schildknaap toe, drukte hem op het hart, er toch vooral goed op te passen, en gaf hem de verzekering, dat alles uitmuntend afloopen zou, zoo hij ijverig in den dienst en stipt in de volvoering van zijne taak was. Then he entrusted the important papers to his squire, urged him to take good care of them, and assured him that everything would turn out fine if he was diligent in the service and punctual in the performance of his duties.

"Heb daar maar geen zorg voor, heer ridder," zeide Sancho. "Don't worry about that, lord knight," Sancho said. "Geef mij uwen zegen, laat mij Rocinante bestijgen, en houd mij nu maar niet langer op. "Give me your blessing, let me mount Rocinante, and now hold me up no longer. Uwe dwaze stukken behoef ik niet te zien, daar ik er zonder dat wel zooveel van zal vertellen, dat uwe meesteres er versteld en verbijsterd van staat." Your foolish pieces I need not see, for I shall tell so much of them without that, that your mistress will be amazed and bewildered by them." "En toch verlangde ik, dat gij althans een dozijn van mijne dolheden met eigen oogen aanschouwdet," zeide Don Quichot. "And yet I desired that thou at least witness a dozen of my madnesses with thine own eyes," said Don Quixote. "Gij kunt dan bezweren, dat gij mij in den staat van volslagen razernij hebt gezien, en deze betuiging zal ontwijfelbaar een diepen indruk op de aangebedene van mijn hart maken." "Thou may then incant, that thou hast seen me in the state of utter rage, and this testimony will doubtless make a deep impression on the adored of my heart." "Neen, neen, laat dat rusten," antwoordde Sancho. "Nay, nay, let that rest," Sancho replied. "Wij hebben nog gewichtiger dingen af te doen. "We have more weighty things to deal with. Wat, bij voorbeeld, zult gij te eten krijgen in den tijd, dat ik weg ben? What, for example, shall ye have to eat in the time I am gone? Teerkost heeft geen van ons beiden meer." Tar cost neither of us anymore." "Maak u daar niet bezorgd over, mijn zoon," zeide Don Quichot. "Don't worry about that, my son," Don Quixote said. "Al waren wij nog zoo ruim van mondvoorraad voorzien, toch zou ik daar niets van aanraken. "Even though we were so amply supplied with mouth supplies, I wouldn't touch any of it. Ik zal mijn leven rekken met de kruiden, die hier in de weide groeien en met de vruchten des wouds, want zoo verlangt het de waanzin, waaraan ik mij prijs zal geven." I will stretch my life with the herbs, which grow here in the meadow and with the fruits of the forest, for so desires the madness, to which I will give myself up." "Nu, dan wensch ik u smakelijk eten!" "Now, then, I wish you tasty food!" zeide Sancho. said Sancho. "Maar nog één ding! "But one more thing! Hoe zal ik de plaats weervinden, waar ik u nu verlaat? Ze schijnt mij vrij wat afgelegen, en 't zou een leelijk ding wezen, als ik weken lang omdwalen moest en u nergens weerom kon vinden." She seems pretty remote to me, and 't would be an ugly thing if I had to wander around for weeks and couldn't find you anywhere again." "Prent u onder het rijden goed de merkteekens van den weg in het hoofd," antwoordde Don Quichot. "While riding, imprint well in your mind the marks of the road," replied Don Quixote. "Ik voor mij zal dezen omtrek niet verlaten en tegen den tijd, dat ik u terug mag verwachten, de hoogste toppen der omliggende bergen beklimmen, om naar u uit zien. "I for me will not leave this perimeter and by the time I may expect you back, I will climb the highest peaks of the surrounding mountains to look out for you. Ook kunt gij uw weg door boomtakken merken, die gij van tijd tot tijd in den grond steekt, en de groene twijgen zullen u dan als zekere wegwijzers in mijne nabijheid terugbrengen." You can also mark your way by tree branches, which you put into the ground from time to time, and the green twigs will then bring you back to me as sure signposts." "Welaan, dat wil ik doen," riep Sancho en sneed al dadelijk een voorraad takken af. "Well, that's what I want to do," Sancho called out and was already immediately cutting off a supply of branches. Hierop verzocht hij den edelen ridder om zijn zegen, nam onder heete tranen van hem afscheid, besteeg Rocinante en aanvaardde zijn tocht. At this he asked the noble knight for his blessing, bid him farewell under hot tears, mounted Rocinante and accepted his march. Hij was echter nog geen honderd passen ver gereden, of hij keerde op een drafje weerom en riep: He had not yet gone a hundred paces, however, or he turned back at a trot and called out:

"Luister, heer ridder! "Listen, lord knight! Daar valt mij in, dat het toch niet kwaad zou wezen, dat ik althans één van uwe dolle stukken zag. It strikes me there, that it wouldn't hurt anyway, that I saw at least one of your mad pieces. Ik kan dan met een goed geweten bezweren, dat gij wis en waarachtig stapelgek zijt geworden." I can then conjure with a good conscience, that thou hast gone wickedly mad." "Ziet gij wel, dat ik gelijk had?" "Seest thou that I was right?" riep Don Quichot verheugd uit. exclaimed Don Quixote delightedly. "Wacht maar, mijn zoon! "Just wait, my son! Ik zal er u dadelijk een vertoonen." I will show you one right away." Na deze woorden trok hij met den meest mogelijken spoed zijne kleeren uit en hield niets aan zijn lichaam buiten het bloote hemd. After these words, he removed his clothes with the utmost haste, keeping nothing on his body beyond the bare shirt. Hierop buitelde hij een paar malen over den kop, vertoonde allerlei gekke bokkesprongen, ging op zijn hoofd staan, kortom, stelde zich zoo boven alle beschrijving gek aan, dat Sancho Panza met de volste overtuiging van zijns meesters dolheid weg kon rijden. At this he tumbled upside down a few times, showed all kinds of madcap jumps, stood on his head, in short, acted so beyond all description mad, that Sancho Panza was able to ride away with the utmost conviction of his master's madness.

Terwijl Sancho Panza zijns weegs trok, staakte de ridder zijne luchtsprongen en kopjebuitelingen en beklom eene hooge rots, om daar bedaard te overleggen, of hij verder voor razenden Roland of eenvoudig voor den smachtenden Amadis wilde spelen. While Sancho Panza went his way, the knight stopped his air jumps and headbutts and climbed a high rock, in order to calmly consider whether he wanted to continue to play for Roland the ravenous or simply for Amadis the yearning. Na lang, ernstig nadenken besloot hij eindelijk zich Amadis tot voorbeeld te kiezen, omdat hij daarbij noch zoo veel builen te vreezen, noch ook boomen uit den grond te rukken en rotsen te vergruizelen had. After long, serious thought, he finally decided to take Amadis as an example, because he had neither so many bumps to fear nor trees to rip out of the ground and rocks to crush. Zoo kortte hij zich dus den tijd met op de groene weide rond te kuieren, den zoeten naam zijner Dulcinea in de schors der boomen te snijden en verzen te maken, die in liefelijkheid alles overtroffen, wat nog ooit door een menschenkind gedicht is. So he shortened his time by strolling on the green meadow, carving the sweet name of his Dulcinea into the bark of the trees and writing verses that surpassed anything ever written by a human child in loveliness.