×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

Don Quichot van La Mancha, Don Quichot XIII - DON QUICHOT VELT EENIGE REUZEN EN WORDT NAAR HUIS GEBRACHT

Don Quichot XIII - DON QUICHOT VELT EENIGE REUZEN EN WORDT NAAR HUIS GEBRACHT

HOOFDSTUK XIII.

DON QUICHOT VELT EENIGE REUZEN EN WORDT NAAR HUIS GEBRACHT.

In de herberg aangekomen, werd Don Quichot door den waard zeer beleefd verwelkomd en de ridder nam dit teeken van eerbied met zichtbaar welgevallen aan. Op zijne vraag, of hij een goed nachtverblijf kon bekomen, antwoordde de waard toestemmend en verklaarde, dat, mits hij goed betalen wilde, hij een zoo groot en kostelijk bed zou krijgen, dat een keizer of koning er in hun paleis geen beter hadden. Don Quichot beloofde te zullen betalen, en werd hierop door den waard in hetzelfde vertrek gebracht, waar hij voor eenigen tijd dat merkwaardig avontuur met den muildierdrijver, den gerechtsdienaar en Maritornes, de meid, bestaan had. Ten einde zijn doel te bereiken, dat hij geen oogenblik uit het oog verloor, volgde Sancho Panza hem daarheen; doch de overigen bleven in de algemeene gelagkamer, waar 's ridders ongehoorde dwaasheid hun stof tot lachen in overvloed gaf. Zoodra de Ridder van de Droevige Figuur zich met zijn schildknaap alleen bevond, nam hij dezen een examen af, dat Sancho Panza hoegenaamd niet beviel. Don Quichot vroeg namelijk naar zijne aangebedene Dulcinea van Toboso, en Sancho had het gesprek veel liever op de prinses van Micomicon gebracht, om in zijn heer den wensch op te wekken, om die schoone dame te huwen, en zichzelf op die wijze het vurig begeerde stadhouderschap te verzekeren. Desniettemin moest hij op Don Quichots vragen antwoorden geven; doch hij richtte die in, zooals zij best in zijn kraam te pas kwamen.

"Nu, Sancho Panza," begon Don Quichot, nadat hij zich languit op zijne legerstede had uitgestrekt, "waar en hoe hebt gij de aanbiddelijke Dulcinea aangetroffen? Wat deed zij, wat zeide zij? Hoe dacht zij over mijn brief? Spreek, maar hoed u, met leugens voor den dag te komen, want die zouden u hals en hoofd kosten." "Ja, heer, om de waarheid te zeggen, heb ik den brief niet kunnen doen overschrijven en overbrengen," antwoordde Sancho Panza met de handen in het haar. "Ik heb uw zakboek verloren, edele ridder." "Sancho Panza, hieraan zie ik, dat gij mij geen leugens op de mouw wilt spelden," sprak Don Quichot uitermate tevreden. "Gij moet weten, dat ik zelf het zakboek vond, toen gij mij nog pas een uur hadt verlaten. Uwe waarheidsliefde draagt mijne volle goedkeuring weg en ik verzoek u, het verhaal van uwe verdere lotgevallen te beginnen. Spreek op en zeg, waarmede mijne gebiedster zich bij uwe aankomst bezighield? Reeg zij niet parels aan gouden draden of zat zij eenig zinnebeeld voor haren in staat van razernij verkeerenden ridder te stikken?" "Neen, dat deed zij niet," bromde Sancho Panza verdrietig. "Zij was bezig voor haar vader twee schepels tarwe te ziften." "Wat?" vroeg Don Quichot. "Tarwe? Dan zaagt gij zeker ook, dat de korrels onder hare fijne handen in diamanten en edelgesteenten veranderden?" "Daar heb ik niemendal van gemerkt. Ze bleven heel gewone, grove, gele tarwe." "Nu, dan wordt zekerlijk het fijnste brood daaruit gebakken," verklaarde de ridder. "Maar ga voort! Hoe nam zij de boodschap van mij op? Geraakte zij niet buiten haarzelve van verrukking, toen zij u mijnen naam hoorde noemen?" "Neen, volstrekt niet," antwoordde Sancho. "Zij stond midden in het dichtste stof en stak wat den gek met mijne tijding van u. Ik zei, dat gij half naakt in den wildernis rondliept, op den blooten grond sliept, geen kam, water of handdoek gebruiktet en uw tijd doorbracht met uw lot te beweenen en te verwenschen. Toen antwoordde zij mij, dat gij een gek en een vuile, morsige kerel waart, en wou niets meer van u hooren. Dus, lieve heer, laat die domme boerendeerne loopen en houd u aan de schoone prinses Micomicona. Deze moet gij trouwen, want gij trouwt met haar een heel groot koninkrijk en kunt dan uwen trouwen schildknaap beloonen, die u altijd braaf en eerlijk gediend heeft." "Zwijg!" beval Don Quichot met somberen ernst. "Ik mag uw wensch niet vervullen en nimmer aan trouwen denken, zoolang Dulcinea van Toboso nog mijne hooge en verhevene gebiedster is." Deze woorden van den ridder deden zijn schildknaap in hevigen toorn ontvlammen. "Bij hoog en bij laag zweer ik, dat gij de grootste gek zijt, die op twee beenen loopt, als gij de prinses Micomicona niet trouwt!" schreeuwde hij. "Denkt gij, dat u elken dag eene zoo goede gelegenheid wordt aangeboden, als u hier onder den neus wordt geduwd? Meent gij, dat uwe smerige Dulcinea maar half zoo mooi is als de prinses? Niet het honderdste part zoo mooi is ze en ze is niet waard de wezenlijke en waarachtige prinses de voeten te kussen. Trouw haar in 's hemels naam, zeg ik, en neem het koninkrijk, dat u maar zoo vanzelf in den mond komt vliegen! Als gij eerst koning zijt en mij tot stadhouder hebt gemaakt, doe dan, wat ge niet laten kunt, en mijnenthalve mag je de drommel halen, als ik eerst geborgen ben en mijne schaapjes geschoren heb." Toen Don Quichot zijn schildknaap zulk eene taal hoorde voeren, geraakte hij van verbaasdheid zoo geheel buiten zichzelf, dat hij geen woord over de lippen kon brengen. Hij richtte zich langzaam in zijn bed op, greep naar zijne lans en liet die met zooveel geweld op Sancho's breede schouderbladen neervallen, dat deze tuimelde, waar hij stond. "Neem dat, gemeene boerenziel!" riep hij alstoen, "en hoed u in het vervolg, één smalend woord tegen mijne meesteresse Dulcinea uit te brengen. Gij moet niet denken, dat gij haar ooit ongestraft beschimpen moogt, hondsvot, deugniet, schavuit, domme rekel, die ge zijt! Zwijg, zeg ik je, of reken er op, dat ik je je beetje hersens uit den dikken schedel zal stampen." Na aan zijne gramschap in deze niet zeer kiesche en malsche bewoordingen lucht te hebben gegeven, liet de Ridder van de Droevige Figuur zijn hoofd op het kussen neervallen, strekte de lange beenen uit en sliep in. Sancho echter, wien de rug nog gloeide, stond op, dook in een hoek neer en hield zich doodstil.

Intusschen hadden de pastoor, de barbier en het overige gezelschap er in de herberg hun gemak van genomen en bij den waard een duchtig maal besteld. Terwijl zij daarop wachtten, brachten zij het gesprek opnieuw op Don Quichot en overlegden, wat zij verder aanvangen moesten, om hem veilig naar huis terug te brengen. De dame had hare bekomst van de grap en wilde met hare begeleiders de reis voortzetten, zonder zich verder om den dollen ridder te bekommeren. De pastoor stelde dus voor, dezen wijs te maken, dat de prinses met haar geleide was vooruitgereisd en den ridder in zijn eigen huis opwachten wilde.

"Als wij hem eens daar hebben," voegde hij er bij, "zullen wij wel zorgen, dat hij ons zoo spoedig niet weer ontsnapt." Nog praatten zij hierover, toen plotseling Sancho Panza geducht ontsteld uit de kamer van zijn heer kwam aanloopen en met luider stemme riep: "Komt, heeren, komt toch den ridder Don Quichot te hulp, want daar zoo pas is hij in het vreeselijkste gevecht gewikkeld, dat nog ooit op de aarde geleverd is. Haast u, haast u! want, zoo waar als ik hier sta, heeft hij den reus, den snooden vijand van de prinses Micomicona, een slag toegebracht, die hem den kop dadelijk glad van den romp heeft weggesabeld." "Wat domme dingen praat gij daar weer, Sancho?" vroeg de pastoor. "Zijt ge dan nog gekker dan uw gekke heer geworden? Hoe kan Don Quichot dien reus geveld hebben, daar hij voor 't minst twee duizend mijlen ver van hier woont!" Sancho antwoordde niet, maar wel vernamen thans allen uit des ridders kamer een geweldig gerucht en hoorden diens luid schreeuwen en roepen.

"Halt, roover," brulde hij, "halt, schandelijke booswicht! Ik heb u nu in mijne macht en die groote sabel zal door de kracht mijner vuist in splinters worden geslagen." En terwijl hij zoo tierde, deelde hij rechts en links geweldige houwen uit en stampte en beukte tegen den wand, dat het halve huis er van trilde.

"Waarom staat gij en wacht, in plaats van toe te snellen en mijn meester bijstand te verleenen?" riep Sancho Panza. "Gaat in de kamer, scheidt de strijdenden of redt en helpt althans den dappersten van alle dolende ridders! Maar toch zal dat, hoop ik, niet eens noodig zijn, want zeker ligt de reus al verslagen aan zijne voeten en braakt zijne zwarte ziel uit, om daarboven rekenschap te geven van het snoode leven, dat hij hier geleid heeft. Immers heb ik zelf zijn bloed over den vloer zien stroomen en het afgehouwen hoofd, dat wel de dikte van een wijnzak had, in een hoek zien liggen." "De drommel hale me, als ik het niet al begrijp!" riep nu op eens de waard. "Dan heeft me die malle ridder zeker een van de zakken vol rooden wijn, die vlak boven zijn hoofd hangen, een stoot toegebracht, en de uitgeloopen wijn is het bloed, dat hier dit domme uilskuiken gezien heeft." Met deze woorden draafde hij naar de kamer van den ridder en alle overigen volgden hem.

Zij troffen Don Quichot in den potsierlijksten toestand van de wereld aan. Hij stond daar in zijn hemd, dat hem pas tot aan de knieën reikte, en had eene niet al te zindelijke nachtmuts op het hoofd; hij had zich zijn beddelaken om den linkerarm gewikkeld, om zich daarvan als schild te bedienen, en in de rechterhand hield hij zijn verroesten degen, waarmee hij als een dolleman naar rechts en links steken en houwen uitdeelde. Daarbij schreeuwde hij als bezeten en stelde zich aan, alsof hij werkelijk met een reus aan het vechten was. Het wonderlijkste van het geval was echter, dat zijne oogen vast gesloten schenen, en dat hij werkelijk nog in slapenden toestand verkeerde. Vermoedelijk had een bedrieglijke droom hem voorgespiegeld, dat hij zich reeds in het koninkrijk Micomicon bevond en met den reus, die het land tegen alle recht overmeesterd had, den strijd op leven en dood had begonnen. In deze inbeelding had hij aan de zakken, die met rooden wijn gevuld waren, zooveel moorddadige steken toegebracht, dat de kamer onderliep van den wijn, die nog altijd uit de door zijn degen geboorde gaten stroomde.

Bij dit gezicht werd de herbergier zoo woedend, dat hij, zonder een woord te spreken, op Don Quichot aanviel en met beide vuisten grimmig op zijn rug begon te trommelen. Hij zou hem hebben doodgeslagen, was niet de pastoor tusschenbeide gekomen en had beloofd, den verloren geganen wijn tot den laatsten duit toe te betalen.

Niettegenstaande de duchtige stompen, die de waard hem met zijne stevige vuisten had toegediend, werd de slaapwandelaar niet wakker, maar raasde voort, totdat de barbier een grooten emmer vol ijskoud water uit den put haalde en hem dat over het gansche lichaam uitgoot. Toen eerst deed hij de oogen open, maar was nog te verward en te verbijsterd, om te begrijpen, wat er gebeurd was en wat deerlijke verwoesting hij had aangericht.

Onderwijl zocht Sancho naar het hoofd van den gevelden reus, doch kon dat nergens vinden en riep op krijterigen toon: "Ik wist al lang, dat in dit huis alles behekst en betooverd is, want hier op deze zelfde plaats kreeg ik oorvijgen en stompen, zonder dat ik wist waar ze vandaan kwamen, en nu zoek ik vruchteloos naar den kop, dien ik met eigen oogen den reus van den romp zag vallen. Het bloed stroomde na en spoot uit het lichaam op, als het water uit eene fontein." "Gij stomme rekel!" bulderde de waard, "wat leutert ge daar van bloed en fonteinen! Ziet ge dan niet, ezel, dat al dat bloed niets anders is dan de roode wijn uit de zakken, die je dolle heer me voor altijd totaal bedorven heeft?" "Wat zou ik weten?" snauwde Sancho daartegen in. "Ik weet alleen, dat ik een ongelukkige sukkel ben, als ik den kop van den reus niet vind; want mijn graafschap en stadhouderschap zijn dan voor altijd naar de maan!" De waard hoorde verbaasd op bij deze woorden van Sancho, wien de beloften van zijn heer insgelijks het hoofd geheel op hol gebracht hadden. Evenwel zwoer hij bij kris en bij kras, dat noch de ridder noch zijn knecht ditmaal wegkomen zouden gelijk de vorige maal, d.i. zonder gelag en schade ten volle te betalen.

Don Quichot was inmiddels weer wat tot zichzelf gekomen en meende, zijn avontuur triomfantelijk ten einde te hebben gebracht. Hij viel voor de vermeende prinses Micomicona op de knieën en sprak haar aan, als volgt:

"Koninklijke hoogheid, doorluchtigste, edelmoedigste en schoonste prinses! Van dezen gezegenden dag af kunt gij in rust en veiligheid leven, want de verfoeielijke toovenaar, de reus, ligt hier verslagen door mijne dappere hand. Ik echter heb mij ten volle van mijn ridderplicht gekweten, daar ik met behulp van mijne meesteresse Dulcinea van Toboso mijne beloften gehouden heb." "Hoort gij 't nu wel?" riep Sancho vroolijk. "Heb ik 't niet gezegd? Ik sprak toch niet in dronkenschap. Nu ziet gij, mijn heer heeft den reus doodgemaakt en mijn stadhouderschap kan mij nu niet meer ontgaan." Allen lachten hartelijk bij deze nieuwe dwaasheden van den ridder en zijn knaap. Alleen de herbergier vloekte en schimpte nog altijd voort en wenschte de twee gekken naar het land, waar de peper groeit.

Om echter aan deze klucht een goed einde te maken, brachten de pastoor en de barbier den ridder weer te bed, dekten hem warmpjes toe en merkten tot hunne blijdschap, dat hij van uitputting dadelijk insliep. Zij lieten hem rusten, traden voor de deur van de herberg, namen Sancho Panza mee en troostten hem, dat hij het hoofd van den reus niet had kunnen vinden. De schildknaap was spoedig tevredengesteld; doch meer moeite had men met den verbolgen waard, die nog altijd over het verlies van zijn wijn en zijne kostelijke nieuwe zakken lamenteerde. Hij zette eerst weer een lachend gezicht, toen de begeleiders van jonkvrouwe Dorothea hem tot schadeloos stelling eenige goudstukken, die zijne schade dubbel en dwars goedmaakten, in de hand drukten.

Nu werd het eten opgedragen en allen schikten vroolijk aan den maaltijd. Toen die was afgeloopen, nam jonkvrouwe Dorothea met hare begeleiders van den pastoor en den barbier vriendelijk afscheid, droeg den verbaasden Sancho op, zijn meester wel duizendmaal van haar te groeten, en zette toen hare door het avontuur met den dolenden ridder afgebroken reis met haar gezelschap voort. Eerst toen zij in de verte verdwenen was, verklapte men aan Sancho, hoe 't met de zaak was gelegen geweest; en deze maakte zich niet weinig boos over de comedie, welke men met hem en zijn dapperen meester gespeeld had. Men wist hem echter door vriendelijke toespraak al spoedig tot bedaren te brengen, en eindelijk beloofde hij zelfs zijne medewerking tot het beraamde plan, om den ridder Don Quichot goed- of kwaadschiks weer naar zijne woonplaats terug te brengen.

De nacht ging verder rustig voorbij. Den volgenden morgen echter kwam Don Quichot, die nu uitgeslapen en weer tamelijk goed bij zijne zinnen was, uit zijne slaapkamer te voorschijn en vernam naar de prinses Micomicona en de heeren van haar gevolg. De pastoor maakte hem volgens afspraak wijs, dat die was vooruitgereden, om de woonplaats van een zoo beroemden ridder als Don Quichot te leeren kennen, en dat zij aldaar zijne aankomst rustig afwachten wilde. De goede man stelde zich met deze verklaring dan ook dadelijk tevreden en drong nu zelf op vertrekken aan, daar zijn harte brandende was van verlangen, om zijne edele beschermelinge ten spoedigste weer te ontmoeten.

Vóór de afreis daagde nu ook de barbier op, die tot hiertoe de betrekking van palfrenier bij de prinses Micomicona had vervuld, en begroette Don Quichot, alsof hij hem in tijden niet gezien en gesproken had. Don Quichot verwelkomde hem op dezelfde wijze en noodigde hem uit, zich aan zijn gezelschap aan te sluiten. Hierop besteeg hij Rocinante; de overigen, ook Sancho Panza die een muildier van Dorothea ten geschenke had gekregen, volgden op hunne ezels, en de reis naar de woonplaats des dolenden ridders werd ondernomen.

De eerste dag leverde niets opmerkelijks op. Don Quichot hield zich tamelijk rustig, Sancho Panza keuvelde met den barbier, en de pastoor vleide zich meer en meer met de hoop, dat men des ridders huis wel zonder tegenspoed bereiken en hem daar zijne dolle ideën eindelijk uit het hoofd drijven zou.

Voordat zij hunne bestemming bereikten, moesten zij echter nog een avontuur bestaan, dat den Ridder van de Droevige Figuur bijna 't leven kostte. Op den tweeden dag hunner reis vernam deze de tonen eener trompet, keek op en zag van eenen heuvel eene schaar geheel in 't wit gedoste lieden afkomen. Dit waren geeselaars, die, daar de hemel dit jaar allen regen had geweigerd, onder gebed en boetedoening eene bedevaart naar eene kluizenaarshut ondernamen, om daar van God af te smeeken, dat Hij zijne milde hand mocht openen en een verkwikkenden regen op de verdorde velden doen neerruischen. Bij 't zien van hunne zonderlinge en ongewone kleeding beeldde Don Quichot zich nu echter naar gewoonte in, dat hem weder een avontuur wachtte, en dat hij als dolend ridder verplicht was, dat met koenheid en moed te bestaan. In dezen waan werd hij door een beeld in rouwkleederen nog meer versterkt. Hij hield dat namelijk voor de eene of andere edele en voorname vrouw, die door deze schaamtelooze en schandelijke roovers met geweld voortgesleept werd.

Zoodra hij dit alles in zijne dolle verbeelding zoo had vastgesteld, greep hij zijne teugels vaster, hield zijn schild voor, trok met geweldigen zwaai zijn blinkend zwaard uit de scheede en riep met dreunende stem:

"Geeft acht, gij mannen; thans zult gij met eigen oogen aanschouwen, dat er helden in de wereld zijn, die zich uit vrije verkiezing voor het algemeen welzijn opofferen en tot de beroemde orde der dolende ridders behooren." Na dit geroepen te hebben, stiet hij Rocinante, daar hij geen sporen had, met de kuiten en hakken in de ribben en stormde in een zwakken galop, die echter de snelste was, dien de knol aannemen kon, op de geeselaars in. Tevergeefs schreeuwden de pastoor en de barbier zich heesch, om hem van zijn roekeloos opzet af te brengen. Don Quichot was daar doof voor. Ook Sancho Panza verhief zijne stem, om den ridder tot staan te brengen, doch met hetzelfde gevolg.

"Heer, bedroefde ridder," schreeuwde hij hem na, "waar wilt gij dan eigenlijk naar toe? Welke booze duivel is in u gevaren, dat gij zelfs tegen ons eigen heilig geloof wilt vechten? Ziet gij dan niet, dat die optocht eene schaar boetelingen en dat de vrouw, die zij op dat voetstuk dragen, enkel het beeld der heilige Moedermaagd is? God helpe ons en sta ons bij! Bedenk wel, heer ridder, wat gij doet, en stel u niet moedwillig aan schimp, schande en schade bloot!" Zoo brulde Sancho; doch 't was, zooals gezegd is, voor doovemansooren gepraat. Don Quichot van La Mancha stoof, om de in diepen rouw gekleede vrouw te bevrijden, met zulk een dolle vaart op de boetelingen in, dat hij nergens naar luisterde. En ook als hij elk woord verstaan had, zou hij daarom toch niet omgekeerd zijn. Eens door zijne razernij aangetast, liet hij zich door geen woord en geen koning meer tegenhouden.

Op korten afstand gekomen, hield hij zijn hijgend en kuchend strijdros in en riep met dreigende stem: "Gij daar in witte kleederen, die uwe aangezichten zeker alleen bedekt houdt, omdat gij booze dingen in het schild voert, houdt stil en verneemt mijne rede!" De voorsten in de rij droegen het beeld en waren dus natuurlijk ook de eersten, die 's ridders toeroep vernamen en vol verbazing bleven staan. Het waren vier geestelijken, en bij 't zien van de wonderbaarlijke uitrusting, het magere paard en heel het potsierlijk voorkomen van onzen held nam een hunner het woord en riep terug: "Hoor, mijn beste heer, zoo gij ons iets van belang hebt mede te deelen, doe dat wat kort en bondig en houd ons, als 't wezen kan, niet op. De vrome lieden hier achter ons doen boete en kastijden hun lichaam, tot wij daar bij de hermitage zullen zijn aangekomen. Wij mogen hun lijden niet onnoodig verlengen, en als gij dus wat lang van stijl zijt, zwijg dan liever en maak u wat spoedig uit de voeten." "Nu, wat ik wil is in korte woorden te zeggen en af te doen," antwoordde Don Quichot. "Ik verlang van u, dat gij zonder verwijl die arme en in tranen wegsmeltende dame in vrijheid stelt, naardien gij haar zonder twijfel tegen haar wil medesleept en haar hemeltergend geweld hebt aangedaan. Ik, die in de wereld ben gezonden, om het kromme recht te buigen en de onderdrukten te helpen, zal niet dulden, dat men de arme bedrukte jonkvrouwe nog verder onrecht doet. Voordat gij een stap verder moogt gaan, moet gij haar de volle vrijheid teruggeven, die zij gewisselijk verdient." Uit deze onzinnige taal merkten allen, die 't hooren en verstaan konden, dat er bij den ridder van de droevige figuur een vrij erge streep door moest loopen, en het gevolg was, dat allen in een schaterend lachen uitbarstten. Dit lachen was echter olie in het vuur gegoten. Don Quichots toorn ontvlamde; zonder een woord te spreken, schuimbekkend van woede, zwaaide hij zijn zwaard en stoof tot den aanval vooruit. Zoodra de dragers van het heilige beeld dit zagen, liet de sterkste zijn last aan een ander over, trad den dolleman in den weg en weerde diens eersten houw af met eene soort van vork, waarmee hij bij het uitrusten het beeld der Heilige Maagd placht te stutten. Die vork of gaffel werd wel door 's ridders geweldige zwaardslagen in tweeën gehakt, doch de drager verloor daarom den moed niet, maar bracht met het stuk, dat hij nog in de hand hield, onzen armen held een zoo geduchten veeg over de schouders toe, dat deze waggelde, tuimelde en half kopjebuitelend op den harden, zandigen grond neerplofte. Op dit oogenblik schreeuwde Sancho Panza, die hijgend aan kwam loopen, den overwinnaar toe, den gevallene te ontzien en hem verder geen kwaad meer te doen. Don Quichot was een arme behekste en verbijsterde ridder, die niet wist, wat hij deed, en derhalve het medelijden van alle verstandige menschen verdiende.

De boer hief zijn knuppel dan ook niet weer op; doch 't was niet Sancho's kermen, dat hem tot deze verschooning bewoog, maar alleen de opmerking, dat Don Quichot als een blok op den grond lag en geen vin meer verroerde. Deze omstandigheid deed den boer denken, dat hij den armen ridder had doodgeslagen, en daarom pakte hij zijn lang sleepkleed op, trok het tot den gordel in de hoogte, wierp zijn knuppel weg en zette het met de snelheid van een hert op een loopen.

Inmiddels waren ook de pastoor en de barbier nader gekomen en hadden de geeselaars zich om den gevallene opeengedrongen, ten gevolge waarvan een kluchtig tooneel van verwarring en misverstand ontstond. De bedevaartgangers meenden, dat zij zouden worden aangevallen, trokken hunne kappen over het hoofd, zwaaiden hunne geeselroeden en wachtten het begin van den kamp af met het vaste voornemen, om iederen vijand ongenadig van de taart te geven. Toen zij nu echter zagen, dat Sancho Panza, zonder zich aan iets anders te storen, bij het lichaam van zijn meester neerknielde en, in de stellige verbeelding, dat die werkelijk morsdood was, de akeligste jammer- en klaagtonen uitstiet, toen ook de pastoor door een der priesters, die de bedevaart aanvoerden, herkend werd, toen maakten op eens haat en vijandschap voor vrede en verzoening plaats en werd van geen van beide kanten aan vechten meer gedacht.

Onze pastoor deelde den priester in korte woorden mede, hoe het eigenlijk met den armen ridder gesteld was, en ging daarop met nog eenige anderen bij den gevallene, om te zien, of die werkelijk den adem had uitgeblazen of alleen maar buiten kennis lag. Op de kampplaats aangekomen, hoorde hij den trouwen schildknaap luid krijten en huilen en aan zijne droefheid lucht geven in de volgende bewoordingen:

"O gij, bloem van alle ridderschap, roem en glorie dezer eeuw, eer en sieraad van uw gansche geslacht, waarom moest gij door zoo een ellendigen knuppelslag uw doorluchtig leven eindigen? Nu, daar gij gestorven zijt, zullen alle zondaars en boosdoeners weer stoutmoedig de hoofden opsteken, zonder te vreezen, dat zij voor hunne goddeloosheden gestraft worden. Hoe beklaag en betreur ik uwen dood, o grootmoedigste en milddadigste van alle dolende helden, die mij voor de korte dienstbaarheid van weinig maanden 't schoonste eiland zoudt hebben gegeven, dat gij maar op de wereld veroveren kondt. Rust zacht, deemoedige onder de hoovaardigen, wreker der beleedigden, helper der bedrukten, tuchtroede der boozen en godslasteraars, schrik der schelmen en gauwdieven en vervolger der wreedaardigen! Rust zacht, zeg ik, want gij verdient dat, als de beste dolende ridder, dien ooit de wereld gezien en bewonderd heeft." Dat laatste woord had Sancho Panza echter pas over de lippen, of Don Quichot sloeg na het uitstooten van een diepen zucht zijne oogen op en keek uiterst verbijsterd rond.

"Waar ben ik?" vroeg hij. "Ha, ik herinner mij: een vreeselijke reus en toovenaar heeft mij met zijn ijzeren knods ter aarde geveld. Bezorg mij een voertuig, waarde vriend Sancho Panza, want ik ben niet meer in staat mijn strijdhengst Rocinante te beklimmen. Mijne schouderbladen zijn stukgebeukt, en wij moeten ons haasten onze woonplaats te bereiken, als ik er het leven afbrengen zal. Ach, wat zal van de edele prinses Micomicona van Micomicon worden, nu mijn heldenarm haar niet langer beschermen kan!" "Maak u daar niet ongerust over," antwoordde de pastoor, die dit oogenblik gunstig oordeelde, om Don Quichot het vertrek van de jonkvrouw mede te deelen. "Zoo pas heb ik daar eene boodschap van de prinses ontvangen, dat zij uwe bescherming niet meer noodig heeft. De reus is door hare onderdanen doodgeslagen, en haar terugkeer in haar koningrijk staat dus niets meer in den weg. Reeds is zij daarheen op reis gegaan en zij laat u door mij duizendmaal groeten en haren innigsten dank betuigen." "Dat verheugt mij hartelijk," antwoordde de ridder. "Ik wensch der edele dame zegen en voorspoed op haar weg toe en verblijd mij, dat zij ook zonder mijne hulp tot hare rechten is gekomen. Maar waar is de karos? Sancho Panza, zorg gij, dat ik een rijtuig krijg." "Terstond, terstond, edele heer!" riep Sancho en liep heen, om ergens in de nabijheid een voertuig op te loopen. Hij vond gelukkig eene oude, deerlijk gehavende herderskar op het veld staan, kwam daarmee aankruien en laadde met behulp van den pastoor en den barbier den gekwetste er op. Rocinante werd er als trekpaard voorgespannen en zoo de reis voortgezet. De bedevaartgangers stelden zich weder in beweging, en Don Quichot werd langzaam naar huis gekruid.

Tegen den middag kwamen zij in Don Quichot's geboortedorp aan. Het was juist op een Zondag en bijna al de bewoners der plaats hadden zich op het marktplein verzameld, dat de kar van den ridder dwars moest oversteken. Oud en jong stroomden nieuwsgierig toe, om met de lading van het vreemde voertuig kennis te maken, en waren niet weinig verbaasd, toen zij hunnen edelen landsman herkenden. Een jongen liep op een drafje naar 's ridders huis vooruit, om aan de huishoudster en de nicht bericht te brengen, dat haar meester en oom bont en blauw geslagen, bleek, vermagerd, op een bos hooi op eene ellendige kar liggend, in aantocht was. De beide vrouwen waren door dit bericht zoo ontsteld, dat het met geen woorden te beschrijven is. Zij maakten een gruwelijk misbaar, rukten zich haren en krullen uit het hoofd en verwenschten opnieuw de onzalige ridderboeken, die al deze ellende hadden veroorzaakt.

Nog raasden zij op deze wijze tegen hare eigen hoofden en tegen die verwenschte romans, toen de hofpoort knarsend op hare verroeste hengsels draaide en de kruiwagen met den gewonden ridder voor de deur stilhield. Terstond schoten de beide vrouwen toe, namen den armen held op, droegen hem met behulp van den pastoor en den barbier in huis, ontkleedden hem en brachten hem eindelijk in zijn ouderwetsch ledikant ter ruste. Don Quichot zei geen woord, maar liet zich alles bedaard welgevallen. De pastoor drukte echter het nichtje op het hart, haar oom toch met de meeste zorg te verplegen en in 's hemels naam toe te zien, dat hij nog niet eens ontsnapte en als dolend ridder het land op stelten zette. Hierop vertelde hij, wat moeite het gekost had, den gekken held weer naar huis te krijgen, en zocht de arme vrouwen te troosten, die alweer hardop begonnen te huilen en haar hart vasthielden, dat haar meester en oom die dolle kuren opnieuw zoude beginnen.

Of dit al of niet gebeurde, zullen wij spoedig genoeg vernemen.

Terwijl nu daar binnen in huis over den ridder geklaagd, getreurd en gelamenteerd werd, kreeg zijn arme schildknaap het daarbuiten op den hof bitter zwaar te verantwoorden. Op het bericht van Don Quichots terugkeer kwam namelijk Sancho Panza's vrouw toe en vond haren echtvriend op het punt van zijn ezel te bestijgen, om naar zijne hut en zijne dierbare gade terug te keeren. De schimp- en scheldwoorden, waarmede de vergramde vrouw hem overstelpte, omdat hij zoo heimelijk den huiselijken haard had verlaten, willen wij hier liever niet herhalen. Wij zeggen alleen, dat den armen knaap terdeeg de ooren werden gewasschen, en dat hij zeer mak en gedwee onder geleide van zijne kijvende wederhelft thuis aankwam.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Don Quichot XIII - DON QUICHOT VELT EENIGE REUZEN EN WORDT NAAR HUIS GEBRACHT Don Quijote XIII - DON QUICHOT TÖTET ALLE REUTERS UND KOMMT NACH HAUSE ZURÜCK Δον Κιχώτης XIII - Ο Δον Κιχώτης σκοτώνει όλους τους Ρεπουμπλικανούς και επιστρέφει στο σπίτι του Don Quixote XIII - DON QUICHOT FELLS ANOTHER REUZEN AND IS BRANDED HOME.

HOOFDSTUK XIII.

DON QUICHOT VELT EENIGE REUZEN EN WORDT NAAR HUIS GEBRACHT.

In de herberg aangekomen, werd Don Quichot door den waard zeer beleefd verwelkomd en de ridder nam dit teeken van eerbied met zichtbaar welgevallen aan. Op zijne vraag, of hij een goed nachtverblijf kon bekomen, antwoordde de waard toestemmend en verklaarde, dat, mits hij goed betalen wilde, hij een zoo groot en kostelijk bed zou krijgen, dat een keizer of koning er in hun paleis geen beter hadden. Don Quichot beloofde te zullen betalen, en werd hierop door den waard in hetzelfde vertrek gebracht, waar hij voor eenigen tijd dat merkwaardig avontuur met den muildierdrijver, den gerechtsdienaar en Maritornes, de meid, bestaan had. Ten einde zijn doel te bereiken, dat hij geen oogenblik uit het oog verloor, volgde Sancho Panza hem daarheen; doch de overigen bleven in de algemeene gelagkamer, waar 's ridders ongehoorde dwaasheid hun stof tot lachen in overvloed gaf. Zoodra de Ridder van de Droevige Figuur zich met zijn schildknaap alleen bevond, nam hij dezen een examen af, dat Sancho Panza hoegenaamd niet beviel. Don Quichot vroeg namelijk naar zijne aangebedene Dulcinea van Toboso, en Sancho had het gesprek veel liever op de prinses van Micomicon gebracht, om in zijn heer den wensch op te wekken, om die schoone dame te huwen, en zichzelf op die wijze het vurig begeerde stadhouderschap te verzekeren. Desniettemin moest hij op Don Quichots vragen antwoorden geven; doch hij richtte die in, zooals zij best in zijn kraam te pas kwamen.

"Nu, Sancho Panza," begon Don Quichot, nadat hij zich languit op zijne legerstede had uitgestrekt, "waar en hoe hebt gij de aanbiddelijke Dulcinea aangetroffen? Wat deed zij, wat zeide zij? Hoe dacht zij over mijn brief? Spreek, maar hoed u, met leugens voor den dag te komen, want die zouden u hals en hoofd kosten." "Ja, heer, om de waarheid te zeggen, heb ik den brief niet kunnen doen overschrijven en overbrengen," antwoordde Sancho Panza met de handen in het haar. "Ik heb uw zakboek verloren, edele ridder." "Sancho Panza, hieraan zie ik, dat gij mij geen leugens op de mouw wilt spelden," sprak Don Quichot uitermate tevreden. "Gij moet weten, dat ik zelf het zakboek vond, toen gij mij nog pas een uur hadt verlaten. Uwe waarheidsliefde draagt mijne volle goedkeuring weg en ik verzoek u, het verhaal van uwe verdere lotgevallen te beginnen. Spreek op en zeg, waarmede mijne gebiedster zich bij uwe aankomst bezighield? Reeg zij niet parels aan gouden draden of zat zij eenig zinnebeeld voor haren in staat van razernij verkeerenden ridder te stikken?" "Neen, dat deed zij niet," bromde Sancho Panza verdrietig. "Zij was bezig voor haar vader twee schepels tarwe te ziften." "Wat?" vroeg Don Quichot. "Tarwe? Dan zaagt gij zeker ook, dat de korrels onder hare fijne handen in diamanten en edelgesteenten veranderden?" "Daar heb ik niemendal van gemerkt. Ze bleven heel gewone, grove, gele tarwe." "Nu, dan wordt zekerlijk het fijnste brood daaruit gebakken," verklaarde de ridder. "Maar ga voort! Hoe nam zij de boodschap van mij op? Geraakte zij niet buiten haarzelve van verrukking, toen zij u mijnen naam hoorde noemen?" "Neen, volstrekt niet," antwoordde Sancho. "Zij stond midden in het dichtste stof en stak wat den gek met mijne tijding van u. Ik zei, dat gij half naakt in den wildernis rondliept, op den blooten grond sliept, geen kam, water of handdoek gebruiktet en uw tijd doorbracht met uw lot te beweenen en te verwenschen. Toen antwoordde zij mij, dat gij een gek en een vuile, morsige kerel waart, en wou niets meer van u hooren. Dus, lieve heer, laat die domme boerendeerne loopen en houd u aan de schoone prinses Micomicona. Deze moet gij trouwen, want gij trouwt met haar een heel groot koninkrijk en kunt dan uwen trouwen schildknaap beloonen, die u altijd braaf en eerlijk gediend heeft." "Zwijg!" beval Don Quichot met somberen ernst. "Ik mag uw wensch niet vervullen en nimmer aan trouwen denken, zoolang Dulcinea van Toboso nog mijne hooge en verhevene gebiedster is." Deze woorden van den ridder deden zijn schildknaap in hevigen toorn ontvlammen. "Bij hoog en bij laag zweer ik, dat gij de grootste gek zijt, die op twee beenen loopt, als gij de prinses Micomicona niet trouwt!" schreeuwde hij. "Denkt gij, dat u elken dag eene zoo goede gelegenheid wordt aangeboden, als u hier onder den neus wordt geduwd? Meent gij, dat uwe smerige Dulcinea maar half zoo mooi is als de prinses? Niet het honderdste part zoo mooi is ze en ze is niet waard de wezenlijke en waarachtige prinses de voeten te kussen. Trouw haar in 's hemels naam, zeg ik, en neem het koninkrijk, dat u maar zoo vanzelf in den mond komt vliegen! Als gij eerst koning zijt en mij tot stadhouder hebt gemaakt, doe dan, wat ge niet laten kunt, en mijnenthalve mag je de drommel halen, als ik eerst geborgen ben en mijne schaapjes geschoren heb." Toen Don Quichot zijn schildknaap zulk eene taal hoorde voeren, geraakte hij van verbaasdheid zoo geheel buiten zichzelf, dat hij geen woord over de lippen kon brengen. Hij richtte zich langzaam in zijn bed op, greep naar zijne lans en liet die met zooveel geweld op Sancho's breede schouderbladen neervallen, dat deze tuimelde, waar hij stond. "Neem dat, gemeene boerenziel!" riep hij alstoen, "en hoed u in het vervolg, één smalend woord tegen mijne meesteresse Dulcinea uit te brengen. Gij moet niet denken, dat gij haar ooit ongestraft beschimpen moogt, hondsvot, deugniet, schavuit, domme rekel, die ge zijt! Zwijg, zeg ik je, of reken er op, dat ik je je beetje hersens uit den dikken schedel zal stampen." Na aan zijne gramschap in deze niet zeer kiesche en malsche bewoordingen lucht te hebben gegeven, liet de Ridder van de Droevige Figuur zijn hoofd op het kussen neervallen, strekte de lange beenen uit en sliep in. Sancho echter, wien de rug nog gloeide, stond op, dook in een hoek neer en hield zich doodstil.

Intusschen hadden de pastoor, de barbier en het overige gezelschap er in de herberg hun gemak van genomen en bij den waard een duchtig maal besteld. Terwijl zij daarop wachtten, brachten zij het gesprek opnieuw op Don Quichot en overlegden, wat zij verder aanvangen moesten, om hem veilig naar huis terug te brengen. De dame had hare bekomst van de grap en wilde met hare begeleiders de reis voortzetten, zonder zich verder om den dollen ridder te bekommeren. De pastoor stelde dus voor, dezen wijs te maken, dat de prinses met haar geleide was vooruitgereisd en den ridder in zijn eigen huis opwachten wilde.

"Als wij hem eens daar hebben," voegde hij er bij, "zullen wij wel zorgen, dat hij ons zoo spoedig niet weer ontsnapt." Nog praatten zij hierover, toen plotseling Sancho Panza geducht ontsteld uit de kamer van zijn heer kwam aanloopen en met luider stemme riep: "Komt, heeren, komt toch den ridder Don Quichot te hulp, want daar zoo pas is hij in het vreeselijkste gevecht gewikkeld, dat nog ooit op de aarde geleverd is. Haast u, haast u! want, zoo waar als ik hier sta, heeft hij den reus, den snooden vijand van de prinses Micomicona, een slag toegebracht, die hem den kop dadelijk glad van den romp heeft weggesabeld." "Wat domme dingen praat gij daar weer, Sancho?" vroeg de pastoor. "Zijt ge dan nog gekker dan uw gekke heer geworden? Hoe kan Don Quichot dien reus geveld hebben, daar hij voor 't minst twee duizend mijlen ver van hier woont!" Sancho antwoordde niet, maar wel vernamen thans allen uit des ridders kamer een geweldig gerucht en hoorden diens luid schreeuwen en roepen.

"Halt, roover," brulde hij, "halt, schandelijke booswicht! Ik heb u nu in mijne macht en die groote sabel zal door de kracht mijner vuist in splinters worden geslagen." En terwijl hij zoo tierde, deelde hij rechts en links geweldige houwen uit en stampte en beukte tegen den wand, dat het halve huis er van trilde.

"Waarom staat gij en wacht, in plaats van toe te snellen en mijn meester bijstand te verleenen?" riep Sancho Panza. "Gaat in de kamer, scheidt de strijdenden of redt en helpt althans den dappersten van alle dolende ridders! Maar toch zal dat, hoop ik, niet eens noodig zijn, want zeker ligt de reus al verslagen aan zijne voeten en braakt zijne zwarte ziel uit, om daarboven rekenschap te geven van het snoode leven, dat hij hier geleid heeft. Immers heb ik zelf zijn bloed over den vloer zien stroomen en het afgehouwen hoofd, dat wel de dikte van een wijnzak had, in een hoek zien liggen." "De drommel hale me, als ik het niet al begrijp!" riep nu op eens de waard. "Dan heeft me die malle ridder zeker een van de zakken vol rooden wijn, die vlak boven zijn hoofd hangen, een stoot toegebracht, en de uitgeloopen wijn is het bloed, dat hier dit domme uilskuiken gezien heeft." Met deze woorden draafde hij naar de kamer van den ridder en alle overigen volgden hem.

Zij troffen Don Quichot in den potsierlijksten toestand van de wereld aan. Hij stond daar in zijn hemd, dat hem pas tot aan de knieën reikte, en had eene niet al te zindelijke nachtmuts op het hoofd; hij had zich zijn beddelaken om den linkerarm gewikkeld, om zich daarvan als schild te bedienen, en in de rechterhand hield hij zijn verroesten degen, waarmee hij als een dolleman naar rechts en links steken en houwen uitdeelde. Daarbij schreeuwde hij als bezeten en stelde zich aan, alsof hij werkelijk met een reus aan het vechten was. Het wonderlijkste van het geval was echter, dat zijne oogen vast gesloten schenen, en dat hij werkelijk nog in slapenden toestand verkeerde. Vermoedelijk had een bedrieglijke droom hem voorgespiegeld, dat hij zich reeds in het koninkrijk Micomicon bevond en met den reus, die het land tegen alle recht overmeesterd had, den strijd op leven en dood had begonnen. In deze inbeelding had hij aan de zakken, die met rooden wijn gevuld waren, zooveel moorddadige steken toegebracht, dat de kamer onderliep van den wijn, die nog altijd uit de door zijn degen geboorde gaten stroomde.

Bij dit gezicht werd de herbergier zoo woedend, dat hij, zonder een woord te spreken, op Don Quichot aanviel en met beide vuisten grimmig op zijn rug begon te trommelen. Hij zou hem hebben doodgeslagen, was niet de pastoor tusschenbeide gekomen en had beloofd, den verloren geganen wijn tot den laatsten duit toe te betalen.

Niettegenstaande de duchtige stompen, die de waard hem met zijne stevige vuisten had toegediend, werd de slaapwandelaar niet wakker, maar raasde voort, totdat de barbier een grooten emmer vol ijskoud water uit den put haalde en hem dat over het gansche lichaam uitgoot. Toen eerst deed hij de oogen open, maar was nog te verward en te verbijsterd, om te begrijpen, wat er gebeurd was en wat deerlijke verwoesting hij had aangericht.

Onderwijl zocht Sancho naar het hoofd van den gevelden reus, doch kon dat nergens vinden en riep op krijterigen toon: "Ik wist al lang, dat in dit huis alles behekst en betooverd is, want hier op deze zelfde plaats kreeg ik oorvijgen en stompen, zonder dat ik wist waar ze vandaan kwamen, en nu zoek ik vruchteloos naar den kop, dien ik met eigen oogen den reus van den romp zag vallen. Het bloed stroomde na en spoot uit het lichaam op, als het water uit eene fontein." "Gij stomme rekel!" bulderde de waard, "wat leutert ge daar van bloed en fonteinen! Ziet ge dan niet, ezel, dat al dat bloed niets anders is dan de roode wijn uit de zakken, die je dolle heer me voor altijd totaal bedorven heeft?" "Wat zou ik weten?" snauwde Sancho daartegen in. "Ik weet alleen, dat ik een ongelukkige sukkel ben, als ik den kop van den reus niet vind; want mijn graafschap en stadhouderschap zijn dan voor altijd naar de maan!" De waard hoorde verbaasd op bij deze woorden van Sancho, wien de beloften van zijn heer insgelijks het hoofd geheel op hol gebracht hadden. Evenwel zwoer hij bij kris en bij kras, dat noch de ridder noch zijn knecht ditmaal wegkomen zouden gelijk de vorige maal, d.i. zonder gelag en schade ten volle te betalen. without paying gelag and damage in full.

Don Quichot was inmiddels weer wat tot zichzelf gekomen en meende, zijn avontuur triomfantelijk ten einde te hebben gebracht. By now Don Quixote had regained some sense of himself and thought he had brought his adventure to a triumphant end. Hij viel voor de vermeende prinses Micomicona op de knieën en sprak haar aan, als volgt: He fell to his knees before the alleged Princess Micomicona and addressed her, as follows:

"Koninklijke hoogheid, doorluchtigste, edelmoedigste en schoonste prinses! "Royal highness, most august, noble and beautiful princess! Van dezen gezegenden dag af kunt gij in rust en veiligheid leven, want de verfoeielijke toovenaar, de reus, ligt hier verslagen door mijne dappere hand. From this blessed day thou mayest live in peace and safety, for the odious wizard, the giant, lies here defeated by my brave hand. Ik echter heb mij ten volle van mijn ridderplicht gekweten, daar ik met behulp van mijne meesteresse Dulcinea van Toboso mijne beloften gehouden heb." However, I have fully discharged my knightly duty, as I have kept my promises with the help of my mistress Dulcinea of Toboso." "Hoort gij 't nu wel?" riep Sancho vroolijk. "Heb ik 't niet gezegd? "Didn't I tell you? Ik sprak toch niet in dronkenschap. Surely I was not speaking in drunkenness. Nu ziet gij, mijn heer heeft den reus doodgemaakt en mijn stadhouderschap kan mij nu niet meer ontgaan." Now you see, my lord has killed the giant and my stadthood cannot now escape me." Allen lachten hartelijk bij deze nieuwe dwaasheden van den ridder en zijn knaap. All laughed heartily at these new follies of the knight and his lad. Alleen de herbergier vloekte en schimpte nog altijd voort en wenschte de twee gekken naar het land, waar de peper groeit. Only the innkeeper still cursed and jeered on and wished the two madmen to the land, where pepper grows.

Om echter aan deze klucht een goed einde te maken, brachten de pastoor en de barbier den ridder weer te bed, dekten hem warmpjes toe en merkten tot hunne blijdschap, dat hij van uitputting dadelijk insliep. However, to put an end to this farce, the priest and the barber put the knight back to bed, covered him warmly and noticed to their delight that he fell asleep immediately from exhaustion. Zij lieten hem rusten, traden voor de deur van de herberg, namen Sancho Panza mee en troostten hem, dat hij het hoofd van den reus niet had kunnen vinden. They let him rest, stepped in front of the door of the inn, took Sancho Panza and comforted him that he had not been able to find the giant's head. De schildknaap was spoedig tevredengesteld; doch meer moeite had men met den verbolgen waard, die nog altijd over het verlies van zijn wijn en zijne kostelijke nieuwe zakken lamenteerde. The squire was soon satisfied; but more trouble was had with the outraged innkeeper, who still lamented the loss of his wine and his precious new bags. Hij zette eerst weer een lachend gezicht, toen de begeleiders van jonkvrouwe Dorothea hem tot schadeloos stelling eenige goudstukken, die zijne schade dubbel en dwars goedmaakten, in de hand drukten. He first put on a smiling face again, when the attendants of damsel Dorothea pressed into his hand a few gold pieces, which made up for his loss.

Nu werd het eten opgedragen en allen schikten vroolijk aan den maaltijd. Now dinner was ordered and all arranged cheerfully at the meal. Toen die was afgeloopen, nam jonkvrouwe Dorothea met hare begeleiders van den pastoor en den barbier vriendelijk afscheid, droeg den verbaasden Sancho op, zijn meester wel duizendmaal van haar te groeten, en zette toen hare door het avontuur met den dolenden ridder afgebroken reis met haar gezelschap voort. When it was over, Lady Dorothea and her companions said a friendly farewell to the priest and barber, instructed the astonished Sancho to greet his master a thousand times over from her, and then continued her journey with her company, cut short by the adventure with the wandering knight. Eerst toen zij in de verte verdwenen was, verklapte men aan Sancho, hoe 't met de zaak was gelegen geweest; en deze maakte zich niet weinig boos over de comedie, welke men met hem en zijn dapperen meester gespeeld had. Not until she had disappeared in the distance did they tell Sancho what had happened; and he was not little angry at the comedy that had been played on him and his brave master. Men wist hem echter door vriendelijke toespraak al spoedig tot bedaren te brengen, en eindelijk beloofde hij zelfs zijne medewerking tot het beraamde plan, om den ridder Don Quichot goed- of kwaadschiks weer naar zijne woonplaats terug te brengen. However, he was soon calmed down by kind words, and at last he even promised his cooperation in the planned plan to bring the knight Don Quixote back to his hometown by good or bad means.

De nacht ging verder rustig voorbij. The night continued to pass quietly. Den volgenden morgen echter kwam Don Quichot, die nu uitgeslapen en weer tamelijk goed bij zijne zinnen was, uit zijne slaapkamer te voorschijn en vernam naar de prinses Micomicona en de heeren van haar gevolg. The next morning, however, Don Quixote, who was now sound asleep and in his senses quite well again, emerged from his bedroom and heard about the Princess Micomicona and the gentlemen of her retinue. De pastoor maakte hem volgens afspraak wijs, dat die was vooruitgereden, om de woonplaats van een zoo beroemden ridder als Don Quichot te leeren kennen, en dat zij aldaar zijne aankomst rustig afwachten wilde. The priest told him, as agreed, that she had ridden ahead to get to know the hometown of such a famous knight as Don Quixote, and that she wanted to wait there quietly for his arrival. De goede man stelde zich met deze verklaring dan ook dadelijk tevreden en drong nu zelf op vertrekken aan, daar zijn harte brandende was van verlangen, om zijne edele beschermelinge ten spoedigste weer te ontmoeten. The good man was therefore immediately satisfied with this explanation and now urged himself to leave, as his heart was burning with desire, to meet his noble protégée again as soon as possible.

Vóór de afreis daagde nu ook de barbier op, die tot hiertoe de betrekking van palfrenier bij de prinses Micomicona had vervuld, en begroette Don Quichot, alsof hij hem in tijden niet gezien en gesproken had. Before departing, the barber, who had hitherto held the position of palfrenier to the Princess Micomicona, appeared and greeted Don Quixote as if he had not seen or spoken to him in ages. Don Quichot verwelkomde hem op dezelfde wijze en noodigde hem uit, zich aan zijn gezelschap aan te sluiten. Don Quixote welcomed him in the same way and invited him to join his company. Hierop besteeg hij Rocinante; de overigen, ook Sancho Panza die een muildier van Dorothea ten geschenke had gekregen, volgden op hunne ezels, en de reis naar de woonplaats des dolenden ridders werd ondernomen. At this, he mounted Rocinante; the others, including Sancho Panza who had been given a mule by Dorothea as a gift, followed on their donkeys, and the journey to the residence of the wandering knights was undertaken.

De eerste dag leverde niets opmerkelijks op. The first day yielded nothing remarkable. Don Quichot hield zich tamelijk rustig, Sancho Panza keuvelde met den barbier, en de pastoor vleide zich meer en meer met de hoop, dat men des ridders huis wel zonder tegenspoed bereiken en hem daar zijne dolle ideën eindelijk uit het hoofd drijven zou. Don Quixote kept fairly quiet, Sancho Panza chatted with the barber, and the priest flattered himself more and more with the hope that one would reach the knight's house without adversity and there drive him out of his mad ideas at last.

Voordat zij hunne bestemming bereikten, moesten zij echter nog een avontuur bestaan, dat den Ridder van de Droevige Figuur bijna 't leven kostte. Before they reached their destination, however, they had to exist another adventure, which almost cost the Knight of the Sad Figure his life. Op den tweeden dag hunner reis vernam deze de tonen eener trompet, keek op en zag van eenen heuvel eene schaar geheel in 't wit gedoste lieden afkomen. On the second day of their journey, he heard the sound of a trumpet, looked up and saw a group of people dressed all in white coming down the hill. Dit waren geeselaars, die, daar de hemel dit jaar allen regen had geweigerd, onder gebed en boetedoening eene bedevaart naar eene kluizenaarshut ondernamen, om daar van God af te smeeken, dat Hij zijne milde hand mocht openen en een verkwikkenden regen op de verdorde velden doen neerruischen. These were geeselaars who, since the heavens had refused all rain this year, undertook a pilgrimage to a hermitage under prayer and penitence, there to beg God to open His gentle hand and send down a refreshing rain on the withered fields. Bij 't zien van hunne zonderlinge en ongewone kleeding beeldde Don Quichot zich nu echter naar gewoonte in, dat hem weder een avontuur wachtte, en dat hij als dolend ridder verplicht was, dat met koenheid en moed te bestaan. Seeing their peculiar and unusual attire, Don Quixote now imagined, as usual, that another adventure awaited him, and that as a wandering knight he was obliged to exist it with coolness and courage. In dezen waan werd hij door een beeld in rouwkleederen nog meer versterkt. In this delusion, he was further strengthened by an image in mourning clothes. Hij hield dat namelijk voor de eene of andere edele en voorname vrouw, die door deze schaamtelooze en schandelijke roovers met geweld voortgesleept werd. Indeed, he mistook that for some noble and distinguished woman who was dragged by force by these shameless and disgraceful robbers.

Zoodra hij dit alles in zijne dolle verbeelding zoo had vastgesteld, greep hij zijne teugels vaster, hield zijn schild voor, trok met geweldigen zwaai zijn blinkend zwaard uit de scheede en riep met dreunende stem: As soon as he had thus established all this in his mad imagination, he gripped his reins tighter, held out his shield, drew his shining sword from its sheath with a violent swing and cried out in a booming voice:

"Geeft acht, gij mannen; thans zult gij met eigen oogen aanschouwen, dat er helden in de wereld zijn, die zich uit vrije verkiezing voor het algemeen welzijn opofferen en tot de beroemde orde der dolende ridders behooren." "Take heed, you men; now you shall see with your own eyes, that there are heroes in the world, who freely sacrifice themselves for the common good and belong to the famous order of wandering knights." Na dit geroepen te hebben, stiet hij Rocinante, daar hij geen sporen had, met de kuiten en hakken in de ribben en stormde in een zwakken galop, die echter de snelste was, dien de knol aannemen kon, op de geeselaars in. After shouting this, as he had no spurs, he jabbed Rocinante in the ribs with his calves and heels and stormed into the geese at a weak gallop, which was, however, the fastest the tuber could take. Tevergeefs schreeuwden de pastoor en de barbier zich heesch, om hem van zijn roekeloos opzet af te brengen. In vain the pastor and the barber shouted himself hoarse, trying to dissuade him from his reckless intent. Don Quichot was daar doof voor. Don Quixote was deaf to that. Ook Sancho Panza verhief zijne stem, om den ridder tot staan te brengen, doch met hetzelfde gevolg. Sancho Panza also raised his voice, to stop the knight, but with the same effect.

"Heer, bedroefde ridder," schreeuwde hij hem na, "waar wilt gij dan eigenlijk naar toe? "Lord, sorrowful knight," he shouted after him, "where do ye actually want to go? Welke booze duivel is in u gevaren, dat gij zelfs tegen ons eigen heilig geloof wilt vechten? What evil devil hath entered into thee, that thou wilt fight even against our own holy faith? Ziet gij dan niet, dat die optocht eene schaar boetelingen en dat de vrouw, die zij op dat voetstuk dragen, enkel het beeld der heilige Moedermaagd is? Do ye not see, then, that that procession is a band of penitents, and that the woman whom they bear on that pedestal is only the image of the holy Virgin Mother? God helpe ons en sta ons bij! God help us and assist us! Bedenk wel, heer ridder, wat gij doet, en stel u niet moedwillig aan schimp, schande en schade bloot!" Consider, lord knight, what thou doest, and do not wilfully expose thyself to jest, disgrace and harm!" Zoo brulde Sancho; doch 't was, zooals gezegd is, voor doovemansooren gepraat. So roared Sancho; but, as has been said, it was talk for deaf ears. Don Quichot van La Mancha stoof, om de in diepen rouw gekleede vrouw te bevrijden, met zulk een dolle vaart op de boetelingen in, dat hij nergens naar luisterde. Don Quixote of La Mancha, in order to free the woman dressed in deep mourning, rushed in on the penitents with such frantic speed that he did not listen to anything. En ook als hij elk woord verstaan had, zou hij daarom toch niet omgekeerd zijn. And even if he had understood every word, that's why he still wouldn't have been reversed. Eens door zijne razernij aangetast, liet hij zich door geen woord en geen koning meer tegenhouden.

Op korten afstand gekomen, hield hij zijn hijgend en kuchend strijdros in en riep met dreigende stem: "Gij daar in witte kleederen, die uwe aangezichten zeker alleen bedekt houdt, omdat gij booze dingen in het schild voert, houdt stil en verneemt mijne rede!" Coming a short distance away, he restrained his panting and coughing warhorse and called out in a threatening voice, "You there in white garments, who surely keep your faces covered only because you carry evil things in the shield, keep still and hear my speech!" De voorsten in de rij droegen het beeld en waren dus natuurlijk ook de eersten, die 's ridders toeroep vernamen en vol verbazing bleven staan. Het waren vier geestelijken, en bij 't zien van de wonderbaarlijke uitrusting, het magere paard en heel het potsierlijk voorkomen van onzen held nam een hunner het woord en riep terug: "Hoor, mijn beste heer, zoo gij ons iets van belang hebt mede te deelen, doe dat wat kort en bondig en houd ons, als 't wezen kan, niet op. "Hear, my dear sir, if you have anything of importance to communicate to us, do so somewhat briefly and concisely and, if 'tis possible, do not detain us. De vrome lieden hier achter ons doen boete en kastijden hun lichaam, tot wij daar bij de hermitage zullen zijn aangekomen. The pious people here behind us do penance and chastise their bodies, until we will have arrived there at the hermitage. Wij mogen hun lijden niet onnoodig verlengen, en als gij dus wat lang van stijl zijt, zwijg dan liever en maak u wat spoedig uit de voeten." We must not prolong their suffering unnecessarily, and so if thou art of somewhat long style, rather keep silent and get out of the way somewhat soon." "Nu, wat ik wil is in korte woorden te zeggen en af te doen," antwoordde Don Quichot. "Now, what I want is to say and do in short words," replied Don Quixote. "Ik verlang van u, dat gij zonder verwijl die arme en in tranen wegsmeltende dame in vrijheid stelt, naardien gij haar zonder twijfel tegen haar wil medesleept en haar hemeltergend geweld hebt aangedaan. "I desire of you, that without delay you release that poor and tearful lady, after having without doubt dragged her along against her will and done her heavenly violence. Ik, die in de wereld ben gezonden, om het kromme recht te buigen en de onderdrukten te helpen, zal niet dulden, dat men de arme bedrukte jonkvrouwe nog verder onrecht doet. I, who have been sent into the world to straighten the crooked and help the oppressed, will not tolerate any further injustice to the poor oppressed damsel. Voordat gij een stap verder moogt gaan, moet gij haar de volle vrijheid teruggeven, die zij gewisselijk verdient." Before you may go one step further, you must give her back the full freedom she gewisselijk deserves." Uit deze onzinnige taal merkten allen, die 't hooren en verstaan konden, dat er bij den ridder van de droevige figuur een vrij erge streep door moest loopen, en het gevolg was, dat allen in een schaterend lachen uitbarstten. From this nonsensical language, all who could hear and understand it noticed that the knight of the sad figure must have had a pretty bad streak running through him, and the result was that all burst out laughing. Dit lachen was echter olie in het vuur gegoten. This laughter, however, was oil in the fire. Don Quichots toorn ontvlamde; zonder een woord te spreken, schuimbekkend van woede, zwaaide hij zijn zwaard en stoof tot den aanval vooruit. Don Quixote's wrath ignited; without a word, foaming with rage, he swung his sword and dashed forward to the attack. Zoodra de dragers van het heilige beeld dit zagen, liet de sterkste zijn last aan een ander over, trad den dolleman in den weg en weerde diens eersten houw af met eene soort van vork, waarmee hij bij het uitrusten het beeld der Heilige Maagd placht te stutten. As soon as the bearers of the holy statue saw this, the strongest left his burden to another, got in the way of the madman and warded off his first blow with a kind of fork, with which he used to prop up the statue of the Holy Virgin when resting. Die vork of gaffel werd wel door 's ridders geweldige zwaardslagen in tweeën gehakt, doch de drager verloor daarom den moed niet, maar bracht met het stuk, dat hij nog in de hand hield, onzen armen held een zoo geduchten veeg over de schouders toe, dat deze waggelde, tuimelde en half kopjebuitelend op den harden, zandigen grond neerplofte. The fork or gaff was cut in two by the knight's mighty sword strokes, but the bearer therefore did not lose courage, but with the piece he still held in his hand, he gave our poor hero such a tremendous sweep over the shoulders that he staggered, tumbled and half-knuckled down on the hard, sandy ground. Op dit oogenblik schreeuwde Sancho Panza, die hijgend aan kwam loopen, den overwinnaar toe, den gevallene te ontzien en hem verder geen kwaad meer te doen. At this moment, Sancho Panza, who came running panting, shouted to the victor to spare the fallen man and do him no further harm. Don Quichot was een arme behekste en verbijsterde ridder, die niet wist, wat hij deed, en derhalve het medelijden van alle verstandige menschen verdiende. Don Quixote was a poor bewitched and bewildered knight, who did not know, what he was doing, and therefore deserved the pity of all sensible people.

De boer hief zijn knuppel dan ook niet weer op; doch 't was niet Sancho's kermen, dat hem tot deze verschooning bewoog, maar alleen de opmerking, dat Don Quichot als een blok op den grond lag en geen vin meer verroerde. So the peasant did not raise his bat again; but it was not Sancho's groaning that moved him to this excuse, but only the remark, that Don Quixote lay like a block on the ground and did not move a single stroke. Deze omstandigheid deed den boer denken, dat hij den armen ridder had doodgeslagen, en daarom pakte hij zijn lang sleepkleed op, trok het tot den gordel in de hoogte, wierp zijn knuppel weg en zette het met de snelheid van een hert op een loopen. This circumstance made the peasant think he had beaten the poor knight to death, and so he picked up his long dragging robe, pulled it up to the belt in height, threw away his club and set off running with the speed of a deer.

Inmiddels waren ook de pastoor en de barbier nader gekomen en hadden de geeselaars zich om den gevallene opeengedrongen, ten gevolge waarvan een kluchtig tooneel van verwarring en misverstand ontstond. Meanwhile, the pastor and the barber had also approached and the geeselaars had crowded around the fallen man, resulting in a farcical scene of confusion and misunderstanding. De bedevaartgangers meenden, dat zij zouden worden aangevallen, trokken hunne kappen over het hoofd, zwaaiden hunne geeselroeden en wachtten het begin van den kamp af met het vaste voornemen, om iederen vijand ongenadig van de taart te geven. The pilgrims, believing that they would be attacked, pulled their hoods over their heads, waved their geesel rods and awaited the start of the camp with the firm intention of giving each enemy a merciless slice of the pie. Toen zij nu echter zagen, dat Sancho Panza, zonder zich aan iets anders te storen, bij het lichaam van zijn meester neerknielde en, in de stellige verbeelding, dat die werkelijk morsdood was, de akeligste jammer- en klaagtonen uitstiet, toen ook de pastoor door een der priesters, die de bedevaart aanvoerden, herkend werd, toen maakten op eens haat en vijandschap voor vrede en verzoening plaats en werd van geen van beide kanten aan vechten meer gedacht. However, when they saw Sancho Panza kneel down by his master's body, not bothering about anything else, and, imagining that he was really dead, uttered the most grievous sounds of pity and lamentation, when the priest was recognized by one of the priests leading the pilgrimage, then suddenly hatred and enmity gave way to peace and reconciliation, and neither side thought of fighting anymore.

Onze pastoor deelde den priester in korte woorden mede, hoe het eigenlijk met den armen ridder gesteld was, en ging daarop met nog eenige anderen bij den gevallene, om te zien, of die werkelijk den adem had uitgeblazen of alleen maar buiten kennis lag. Our parish priest told the priest in brief words how the poor knight was actually doing, and then went with some others to the fallen man to see if he had really taken a breath or was just unconscious. Op de kampplaats aangekomen, hoorde hij den trouwen schildknaap luid krijten en huilen en aan zijne droefheid lucht geven in de volgende bewoordingen: Arriving at the camp site, he heard the faithful squire chattering and crying loudly and giving vent to his sadness in the following terms:

"O gij, bloem van alle ridderschap, roem en glorie dezer eeuw, eer en sieraad van uw gansche geslacht, waarom moest gij door zoo een ellendigen knuppelslag uw doorluchtig leven eindigen? "O thou, flower of all chivalry, fame and glory of this age, honor and ornament of thy whole lineage, why didst thou have to end thy august life by such a miserable bludgeoning? Nu, daar gij gestorven zijt, zullen alle zondaars en boosdoeners weer stoutmoedig de hoofden opsteken, zonder te vreezen, dat zij voor hunne goddeloosheden gestraft worden. Now, since thou hast died, all sinners and evildoers will boldly raise their heads again, without fear of being punished for their wickedness. Hoe beklaag en betreur ik uwen dood, o grootmoedigste en milddadigste van alle dolende helden, die mij voor de korte dienstbaarheid van weinig maanden 't schoonste eiland zoudt hebben gegeven, dat gij maar op de wereld veroveren kondt. How I lament and regret thy death, O most magnanimous and mild-mannered of all wandering heroes, who for the brief servitude of few months would have given me "the most beautiful island thou couldst conquer in the world. Rust zacht, deemoedige onder de hoovaardigen, wreker der beleedigden, helper der bedrukten, tuchtroede der boozen en godslasteraars, schrik der schelmen en gauwdieven en vervolger der wreedaardigen! Rest in peace, humble among the haughty, avenger of the beleaguered, helper of the oppressed, disciplinarian of the wicked and blasphemers, terror of the scoundrels and swift thieves and persecutor of the cruel! Rust zacht, zeg ik, want gij verdient dat, als de beste dolende ridder, dien ooit de wereld gezien en bewonderd heeft." Rest in peace, I say, for thou deserves it, as the best wandering knight, whom the world has ever seen and admired." Dat laatste woord had Sancho Panza echter pas over de lippen, of Don Quichot sloeg na het uitstooten van een diepen zucht zijne oogen op en keek uiterst verbijsterd rond. That last word, however, had only just passed Sancho Panza's lips, or Don Quixote, after emitting a deep sigh, raised his eyes and looked around in utter bewilderment.

"Waar ben ik?" "Where am I?" vroeg hij. he asked. "Ha, ik herinner mij: een vreeselijke reus en toovenaar heeft mij met zijn ijzeren knods ter aarde geveld. "Ha, I remember: a fearsome giant and wizard felled me to the earth with his iron mace. Bezorg mij een voertuig, waarde vriend Sancho Panza, want ik ben niet meer in staat mijn strijdhengst Rocinante te beklimmen. Provide me with a vehicle, dear friend Sancho Panza, for I am no longer able to mount my battle stallion Rocinante. Mijne schouderbladen zijn stukgebeukt, en wij moeten ons haasten onze woonplaats te bereiken, als ik er het leven afbrengen zal. My shoulder blades are broken, and we must hurry to reach our residence, if I will make it out alive. Ach, wat zal van de edele prinses Micomicona van Micomicon worden, nu mijn heldenarm haar niet langer beschermen kan!" Ah, what will become of the noble princess Micomicona of Micomicon, now that my heroic arm can no longer protect her!" "Maak u daar niet ongerust over," antwoordde de pastoor, die dit oogenblik gunstig oordeelde, om Don Quichot het vertrek van de jonkvrouw mede te deelen. "Don't worry about that," replied the pastor, judging this moment favorable, to inform Don Quixote of the damsel's departure. "Zoo pas heb ik daar eene boodschap van de prinses ontvangen, dat zij uwe bescherming niet meer noodig heeft. "Just the other day I received a message from the princess there, that she no longer needs your protection. De reus is door hare onderdanen doodgeslagen, en haar terugkeer in haar koningrijk staat dus niets meer in den weg. The giant has been beaten to death by her subjects, and so her return to her kingdom is no longer an obstacle. Reeds is zij daarheen op reis gegaan en zij laat u door mij duizendmaal groeten en haren innigsten dank betuigen." Already she has traveled there, and she leaves you with my thousand greetings and her deepest thanks." "Dat verheugt mij hartelijk," antwoordde de ridder. "That pleases me heartily," replied the knight. "Ik wensch der edele dame zegen en voorspoed op haar weg toe en verblijd mij, dat zij ook zonder mijne hulp tot hare rechten is gekomen. "I wish the noble lady blessing and prosperity on her path and rejoice that she has come to her rights even without my help. Maar waar is de karos? But where is the karos? Sancho Panza, zorg gij, dat ik een rijtuig krijg." Sancho Panza, see to it thou get me a carriage." "Terstond, terstond, edele heer!" "At once, at once, noble sir!" riep Sancho en liep heen, om ergens in de nabijheid een voertuig op te loopen. cried Sancho and ran off, running up a vehicle somewhere nearby. Hij vond gelukkig eene oude, deerlijk gehavende herderskar op het veld staan, kwam daarmee aankruien en laadde met behulp van den pastoor en den barbier den gekwetste er op. He luckily found an old, dearly battered shepherd's cart in the field, came cruising with it and, with the help of the pastor and the barber, loaded the injured man onto it. Rocinante werd er als trekpaard voorgespannen en zoo de reis voortgezet. Rocinante was harnessed to it as a draft horse and thus continued the journey. De bedevaartgangers stelden zich weder in beweging, en Don Quichot werd langzaam naar huis gekruid. The pilgrims again set in motion, and Don Quixote was slowly cruised home.

Tegen den middag kwamen zij in Don Quichot's geboortedorp aan. By noon they arrived in Don Quixote's native village. Het was juist op een Zondag en bijna al de bewoners der plaats hadden zich op het marktplein verzameld, dat de kar van den ridder dwars moest oversteken. It was right on a Sunday and almost all the residents of the place had gathered in the market square, which the knight's cart had to cross. Oud en jong stroomden nieuwsgierig toe, om met de lading van het vreemde voertuig kennis te maken, en waren niet weinig verbaasd, toen zij hunnen edelen landsman herkenden. Old and young flocked curiously to become acquainted with the cargo of the strange vehicle, and were not little surprised when they recognized their noble countryman. Een jongen liep op een drafje naar 's ridders huis vooruit, om aan de huishoudster en de nicht bericht te brengen, dat haar meester en oom bont en blauw geslagen, bleek, vermagerd, op een bos hooi op eene ellendige kar liggend, in aantocht was. A boy trotted ahead to the knight's house to bring word to the housekeeper and the niece that her master and uncle, beaten black and blue, pale, emaciated, lying on a bunch of hay on a miserable cart, was approaching. De beide vrouwen waren door dit bericht zoo ontsteld, dat het met geen woorden te beschrijven is. Both women were so dismayed by this news that words cannot describe it. Zij maakten een gruwelijk misbaar, rukten zich haren en krullen uit het hoofd en verwenschten opnieuw de onzalige ridderboeken, die al deze ellende hadden veroorzaakt. They made an atrocious mischief, plucked hair and curls from their heads, and again cursed the unholy books of chivalry that had caused all this misery.

Nog raasden zij op deze wijze tegen hare eigen hoofden en tegen die verwenschte romans, toen de hofpoort knarsend op hare verroeste hengsels draaide en de kruiwagen met den gewonden ridder voor de deur stilhield. Still they raged in this manner against her own heads and against those wizened novels, when the court gate creaked on its rusted hinges and the wheelbarrow with the wounded knight stopped at the door. Terstond schoten de beide vrouwen toe, namen den armen held op, droegen hem met behulp van den pastoor en den barbier in huis, ontkleedden hem en brachten hem eindelijk in zijn ouderwetsch ledikant ter ruste. Immediately the two women rushed over, picked up the poor hero, carried him into the house with the help of the pastor and the barber, undressed him and finally laid him to rest in his old-fashioned crib. Don Quichot zei geen woord, maar liet zich alles bedaard welgevallen. Don Quixote did not say a word, but let himself accept everything calmly. De pastoor drukte echter het nichtje op het hart, haar oom toch met de meeste zorg te verplegen en in 's hemels naam toe te zien, dat hij nog niet eens ontsnapte en als dolend ridder het land op stelten zette. However, the pastor urged the niece to take care of her uncle with the utmost care and, for heaven's sake, see to it that he did not even escape and set the country on fire as a wandering knight. Hierop vertelde hij, wat moeite het gekost had, den gekken held weer naar huis te krijgen, en zocht de arme vrouwen te troosten, die alweer hardop begonnen te huilen en haar hart vasthielden, dat haar meester en oom die dolle kuren opnieuw zoude beginnen. At this he told what trouble it had taken to get the mad hero back home, and sought to comfort the poor women, who again began to cry aloud and held her heart, that her master and uncle would start those madnesses again.

Of dit al of niet gebeurde, zullen wij spoedig genoeg vernemen. Whether or not this happened, we will learn soon enough.

Terwijl nu daar binnen in huis over den ridder geklaagd, getreurd en gelamenteerd werd, kreeg zijn arme schildknaap het daarbuiten op den hof bitter zwaar te verantwoorden. While inside the house the knight complained, lamented and lamented, his poor squire had a bitterly hard time outside in the court. Op het bericht van Don Quichots terugkeer kwam namelijk Sancho Panza's vrouw toe en vond haren echtvriend op het punt van zijn ezel te bestijgen, om naar zijne hut en zijne dierbare gade terug te keeren. Indeed, at the news of Don Quixote's return, Sancho Panza's wife arrived and found her husband's friend about to mount his donkey, to return to his hut and his dearest companion. De schimp- en scheldwoorden, waarmede de vergramde vrouw hem overstelpte, omdat hij zoo heimelijk den huiselijken haard had verlaten, willen wij hier liever niet herhalen. We prefer not to repeat here the taunts and curses with which the frazzled wife showered him because he had so secretly left the domestic hearth. Wij zeggen alleen, dat den armen knaap terdeeg de ooren werden gewasschen, en dat hij zeer mak en gedwee onder geleide van zijne kijvende wederhelft thuis aankwam. We only say that the poor boy's ears were duly washed, and that he arrived home very docile and meekly accompanied by his quarrelsome other half.