×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

Don Quichot van La Mancha, Don Quichot XV - DON QUICHOT ZOEKT ZIJNE HOOGE GEBIEDERES DULCINEA VAN TOBOSO OP

Don Quichot XV - DON QUICHOT ZOEKT ZIJNE HOOGE GEBIEDERES DULCINEA VAN TOBOSO OP

HOOFDSTUK XV.

DON QUICHOT ZOEKT ZIJNE HOOGE GEBIEDERES DULCINEA VAN TOBOSO OP.

Toen de dolende ridder en zijn wakkere schildknaap het open veld bereikt hadden, snoof en brieschte Rocinante luid en begon ook het grauwtje uit volle keel zijn welluidend Yah in de lucht te brullen. Beiden zagen deze omstandigheid voor een zeer gunstig voorteeken aan en hunne harten klopten van blijdschap, nu ze zich de daden voorstelden, die zij in 't vervolg zeker bedrijven, en den onvergankelijken roem, dien zij daarvoor inoogsten zouden. "Sancho Panza," sprak Don Quichot, toen zij eene poos zwijgend zij aan zij hadden voortgedraafd, "Sancho Panza, de avond valt en het zal donkerder worden, dan wij wenschen, voordat wij Toboso bereiken, dat ik in allen gevalle bezoeken moet. Daar, waar Dulcinea leeft en ademt, wil ik haar zegen afsmeeken, naardien ik overtuigd ben, dat ik daardoor ieder avontuur gelukkig zal te boven komen. Niets, moet gij weten, maakt de dolende ridders gelukkiger en dapperder, dan dat zij van de genade en de bescherming hunner meesteressen verzekerd zijn." "Daar wil ik niets tegen zeggen, gestrenge heer," antwoordde Sancho Panza, die wist, wat hij van Dulcinea te denken had; "maar toch kan 't u nog wel wat moeite kosten, Dulcinea te spreken te krijgen en eene geschikte plaats te vinden, waar gij den zegen van de hooge dame ontvangen kunt. Ik vrees, dat ze u dien over de schutting of door een gat in den muur zal moeten geven." "De schutting, Sancho?" vroeg Don Quichot verwonderd. "Zijt gij dan blind geweest, of hebt ge uwe oogen niet gebruikt? Wat gij voor een schutting aanzaagt, was zeker eene rij van trotsche galerijen, gangen en booggewelven, zooals men die altijd bij rijke koninklijke paleizen heeft." "Nu, dan weet ik het niet," verklaarde Sancho. "Voor zoover mij voorstaat, was 't een gewoone schutting, en nog wel in niet al te besten staat, want ik meende er vrij wat scheuren, spleten en gaten in te zien." "Dat mag wezen, hoe 't wil," zeide Don Quichot een weinig verdrietig; "maar toch zullen wij haar een bezoek brengen. Als ik haar maar te zien krijgt, raakt het mij weinig, of over eene schutting, of door een raam, of door een traliehek de straal van haar oog op mij valt en mijne ziel verlicht. Een blik van haar zal mij bezielen en wel zoo geweldig, dat ik onvergelijkelijk moet worden in deugd en in dapperheid." Sancho Panza schudde het hoofd, zonder op deze hoogdravende taal iets te antwoorden, en zwijgend vervolgden ridder en knaap nu voortaan hun weg. Het zal tegen middernacht hebben geloopen, toen zij, bij een heuvel neerdalende, Toboso bereikten. In het dorp heerschte de diepste rust; want natuurlijk lagen al de bewoners te bed en rustten in de armen van de slaap. De maan stond aan den hemel, en de nacht was dus niet zoo donker, als Sancho Panza gewenscht had. 't Zou hem liever geweest zijn, dat geen sterretje aan den hemel had geblonken, daar de donkerheid hem dan tot verontschuldiging voor zijne onwetendheid kon hebben gediend. Hij had, gelijk wij weten, Toboso nog met geen voet betreden, hoewel hij den bedrogen ridder duizend dingen van Dulcinea en zijne boodschap aan haar had weten op de mouw te spelden.

Zooals gezegd is, lagen de bewoners van het dorp nog in den diepsten slaap, en men vernam niets dan het blaffen van honden, dat den ridder hoogst onaangenaam in de ooren klonk, terwijl het den vreesachtigen schildknaap niet minder beangstigde. Toen het blaffen niet ophield, voegden zich daar nog andere tonen bij: ezels balkten, varkens knorden, paarden snoven, katten miauwden, wat alles in de stilte van den nacht duidelijker dan ooit hoorbaar was. Don Quichot behaagde dat volstrekt niet, daar hij al die geluiden voor slechte voorteekens hield, hoewel hij er niets van zei, maar stil aan Sancho Panza's zijde doorreed. Eindelijk brak hij het lange stilzwijgen af en sprak:

"Sancho, breng mij naar het paleis mijner gebiedster. Misschien wil een gelukkig toeval, dat wij haar wakende vinden." "Maar naar wat paleis moet ik u dan brengen, edele heer?" riep Sancho verlegen uit. "Hier heeft men geen paleizen en, zooals ik u al zei, uwe Dulcinea woont in een ellendig klein kot van een huisje." "Gij vergist u zeker, vriend," beweerde Don Quichot. "Waarschijnlijk had mijne edele gebiedster zich toen maar in een zijvleugel van haar vorstelijk paleis afgezonderd, gelijk hooge dames wel eens meer de stilte en eenzaamheid zoeken." "Gestrenge heer," antwoordde Sancho, "gesteld nu al, dat gij gelijk hadt, is het dan toch wel gepast, dat wij zoo in het holle van den nacht de rust uwer meesteresse storen? Als wij op de deur kloppen, zullen ook de buren wakker worden en ons voor zeer dwaze en onzinnige menschen houden." "Dat moeten wij afwachten," zeide de ridder. "Laat ons eerst maar haar burcht opzoeken, en dan zal ik u zeggen, wat verder te doen. Zie daar eens, Sancho! Een donker gebouw rijst daar hoog op in den nacht en ik bedrieg mij zeker niet, als ik dat voor de woonstede mijner onvergelijkelijke dame houd." "Rijd er dan maar op los," bromde de schildknaap; "maar 'k laat mij hangen, als ge 't niet glad mishebt." Don Quichot gaf Rocinante de sporen en reed vooruit. Toen hij echter in de nabijheid van het groote gebouw was gekomen, zag hij wel, dat hij niet het slot eener edele prinses, maar enkel de kerk van het dorp voor zich had.

"Het is de kerk," zeide hij, onaangenaam verrast. "Ja, dat zie ik," zeide Sancho Panza, "en de hemel geve maar, dat wij niet op het kerkhof ons graf vinden. Voor 't overige heb ik u wel gezeid, dat de woning van uwe Dulcinea in een of ander achterafstraatje moet liggen." "Ezel! Domkop! Stommerik!" bulderde Don Quichot. "Waar hebt ge dan ooit van uw leven gezien, dat riddersloten en paleizen in achterafstraatjes liggen?" "Gehoord en gezien heb ik dat niet," was Sancho's koel antwoord; "maar 's lands wijs 's lands eer, zegt het spreekwoord, en misschien is 't hier in Toboso wel gebruikelijk groote huizen en voorname gebouwen wat achteraf te zetten. Wilt gij mijn raad volgen, gestrenge ridder, laat mij dan maar eens op mijn eigen houtje gaan zoeken. Misschien lukt het ons wel 't paleis van uwe gebiedster te vinden, dat mijnentwege in den grond mag verzinken, zoo veel ergernis heb ik er al van gehad." "Sancho Panza," zeide de ridder op dreigenden toon, "ik raad u, met achting van alle dingen te spreken, die met mijne gebiedster ook maar van verre in verband staan. Ga nu voorts in vrede, zoek al uw best, en als ge het paleis gevonden hebt, val dan niet zoo dadelijk met de deur in huis. Overleg, Sancho, overleg en bedaardheid bij alle dingen en in alle omstandigheden moet de hoofddeugd van iederen dolenden schildknaap zijn." "Ik ben bedaard genoeg," antwoordde Sancho Panza, "maar hoe zou ik mijn geduld niet verliezen, als uwe edelheid verlangt, dat ik midden in den nacht een huis weerom zou vinden, dat ik nog maar eens bij helder daglicht gezien heb? Waarom zoekt gij zelf het dan niet? Gij moest het toch, dunkt mij, in een ommezien kunnen vinden, daar gij het meer dan duizendmaal moet gezien hebben." "Sancho Panza, gij zult mij nog tot razernij brengen," schreeuwde Don Quichot. "Ik heb u wel honderdmaal gezegd, dat ik de gebiederesse mijner ziel nog geen enkel maal met eigen oogen aanschouwd, dat ik nog nooit den drempel van haar geheiligd paleis betreden heb." "Nu, edele heer, als gij haar nog niet gezien hebt, dan heb ik haar ook niet gezien," antwoordde Sancho. "Men kan uit u niet wijs worden! Nu spreekt gij zus, dan spreekt gij zoo, al naar 't u best past, en meent, dat gij uwen schildknaap vrij de huid vol moogt liegen. Fop je mij, ik fop je weer, zegt het spreekwoord; en dat heb ik ook al vaak genoeg gedaan. Ik zeg u nu ronduit, dat ik noch uwe Dulcinea, noch haar vader, noch een van hare familie ooit met mijne oogen gezien heb,--en daarmee basta!" "Sancho, Sancho," sprak Don Quichot, "met heilige dingen mag men niet gekscheren. Hoe kunt gij dus zeggen, dat gij Dulcinea nooit gezien hebt, daar gij mij zooveel van haar hebt verteld?" "Wat ik vertelde, heb ik maar zoo van hooren zeggen gehad," antwoordde de schildknaap. Voordat de ridder antwoordde, bemerkte hij, dat hem een man met twee muilezels voorbijkwam, die een ploeg trokken. Waarschijnlijk wou de man naar den akker gaan en voor dag en dauw zijn arbeid beginnen, en Don Quichot nam de gelegenheid waar, om bij hem naar Dulcinea's woning te vernemen. "Kunt gij mij ook zeggen, goede vriend," riep hij hem toe, "waar ik hier ergens het paleis van de onvergelijkelijke prinses Dulcinea van Toboso vind?" De boer hield zijn span ezels stil en keek verwonderd op.

"Heer," zei hij na kort beraad, "ik ben hier zelf nog vreemd, daar ik mij hier eerst voor korte dagen bij een boer als knecht verhuurd heb. Als gij alles precies weten wilt, ga dan bij den pastoor, die daar recht tegenover in dat groote huis woont. Evenwel kan ik kwalijk gelooven, dat hier in het dorp eene prinses verblijf houdt, ofschoon er vrouwen genoeg zijn, die binnen hare vier muren wel voor prinsessen doorgaan kunnen." Na deze woorden dreef de man zijne dieren weer aan en reed door, terwijl Don Quichot hem verdrietig nakeek.

"Gestrenge heer," zeide Sancho tot den ridder, "de dag begint te lichten en ik geloof niet, dat het goed is, dat wij ons hier vóór de zon op straat laten vinden. 't Zou beter wezen, dat gij u hier in den omtrek ergens in een boschje verborgen hieldt, terwijl ik geen hoekje ondoorzocht wil laten, tot ik uwe prinses gevonden heb. Het moest al vreemd toegaan, als ik haar niet eindelijk te pakken kreeg!" "Uw raad bevalt mij, Sancho Panza," antwoordde Don Quichot na kort nadenken. "Volg mij dus eerst tot buiten het dorp en keer terug om haar te hooren, te zien en te spreken." Van harte blij, dat hij zijn heer zoo gewillig vond, maakte Sancho, dat hij buiten het dorp kwam, en hield eerst een heel eind daar vandaan stil bij een boschje, waar Don Quichot zich tusschen de boomen schuil kon houden, terwijl Sancho Panza onverwijld naar het dorp terugkeerde.

Toen de knaap echter zoo ver was, dat zijn meester hem niet meer zien kon, liet hij zich doodbedaard van zijn ezel neerglijden, wierp zich onder een boom in het malsche gras neer en hield de volgende alleenspraak:

"'k Moest wel zot wezen, als ik naar prinsessen en paleizen ging zoeken, die heel niet in de wereld zijn. Mijn heer moet gefopt worden en zal gefopt worden. Zooveel is zeker, dat hij gek is, stapelgek, 't eene ding voor het ander houdt en zwart voor wit, maar wit voor zwart aanziet, zooals bij die windmolens, die schapenkudden en de hemel weet waar meer zonneklaar gebleken is. De eerste de beste boerenmeid, die ik te zien krijg, stel ik hem als prinses Dulcinea voor. Gelooft hij mij niet, dan bezweer ik 't, en vloekt hij, dan bezweer ik 't weer en wil 't zoo lang bezweren, totdat ik hem eindelijk de baas word. Hij laat mij dan òf later met zijne malle boodschappen ongemoeid, of misschien denkt hij ook, dat de eene of andere toovenaar zijne prinses, om hem te plagen, heeft omgehekst, en 't een is mij zoo lief als 't ander en zal mij voortaan 't leven minder zuur maken." Na die stichtelijke redeneering legde Sancho rustig zijn hoofd neer, sloot de oogen en deed een dutje, dat tot den laten namiddag duurde. Toen eerst besteeg hij zijn ezel weer en ging zijn meester opzoeken. Zijn goed geluk wou, dat hij drie boerenmeiden inhaalde, die op muilezels denzelfden weg reden, en nu was zijn plan dadelijk ontworpen. Zijn grauwtje in draf zettend, was hij spoedig bij zijn ridder en vond dien stijf te paard zittend, en luid zuchtend en weeklagend over het lang uitblijven van zijn schildknaap.

"Nu, hoe is het, Sancho" vroeg hij, "moet ik dezen dag met een zwarten of mag ik hem met een witten steen teekenen?" "Met een witten, of nog liever met een vuurrooden," antwoordde Sancho Panza. "Gij hebt uw Rocinante maar aan te sporen en den weg op te rijden, om uwe aanminnige Dulcinea te zien. Zij komt daar met twee van hare hofdames aandraven, om u een bezoek te brengen." "Wat zegt gij daar?" riep Don Quichot half verschrikt. "Hoed u, hoed u, Sancho, mij opzettelijk te misleiden, om door eene bedrieglijke boodschap mijne diepe treurigheid in een snel vervliegend geluk te verkeeren." "Maar, heer ridder, wat zou 't mij baten, dat ik u trachtte te bedriegen?" vroeg Sancho met een doodonnoozel gezicht. "Gij zoudt dat bedrog immers in een ommezien ontdekken. Kom, kom, en spoor uw ros, om uwe verheven gebiedster van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen. Och, wat is zij mooi, heer! Zij en hare staatsiedames glimmen van klinkklaar goud, van juweelen, van parels en van brocaat. Haar krullend haar blinkt in den zonneschijn en fladdert in den wind. Zij rijden op drie telgangers, zooals ik ze mijn leven lang nog niet gezien heb." "Nu, dan willen we ons haasten, vriend Sancho," antwoordde Don Quichot. "Heb dank voor de heuglijke tijding en maak er staat op, dat ik u daar koninklijk voor beloonen zal." Zij brachten hunne dieren in draf en zagen, uit het bosch komende, de drie boerinnetjes reeds dicht voor zich. Don Quichot keek deze echter nauwelijks aan, maar liet zijne oogen over den weg naar Toboso rondgaan, om de schoone prinses Dulcinea met hare hofdames te zien te krijgen. Met groote verwondering bemerkte hij echter, dat van de drie geen spoor te ontdekken was, en vroeg dus zijn schildknaap, of die haar reeds buiten het dorp had gezien.

"Wel zeker heb ik dat," zei Sancho Panza. "Heeft uwe edelheid dan geen oogen in het hoofd en ziet de prinses niet, die daar aankomt, schitterend als de zon en flikkerend als tienmaal honderdduizend diamanten." "Sancho Panza, ik zie niets dan drie boerenmeiden op drie magere bonken van muilezels." "Wel drommel en geen einde!" riep Sancho met geveinsde verwondering. "Is het mogelijk, dat gij drie zulke juweeltjes van paarden voor muilezels en uw hooge gebiederes voor eene boerin aanziet? De rossen zijn spierwit, als versch gevallen sneeuw; en mijn naam mag geen Sancho Panza wezen, als 't niet waarempel waar is." "Ik zeg je evenwel," riep de ridder, "dat het drie ezelinnen en drie boerenmeiden zijn, zoo waar als ik op Rocinante en jij op je grauwtje zit." "Zwijg stil, ridder, zwijg stil, genadige heer, en kijk beter uit de oogen," zei Sancho. "Daar komt uwe dame al aan; rijd haar te gemoet en betoon haar de verschuldigde achting en eerbied." En zonder af te wachten, wat zijn heer doen zou, reed hij vooruit, om de drie boerinnen te begroeten. Hij liet zich van zijn ezeltje glijden, greep het paard van de zoogenaamde Dulcinea bij den teugel, viel op beide knieën neer en sprak:

"Hooge en doorluchtige prinses, keizerinne der schoonheid, wilt gij zoo goed wezen en uwen getrouwen ridder ontvangen, die daar, door uw aanblik betooverd, als versteend staat en door uwe tegenwoordigheid totaal is beteuterd? Ik ben Sancho Panza, de schildknaap, maar hij is de wijdvermaarde en hoogbefaamde held Don Quichot van La Mancha, Ridder van de Droevige Figuur." Gedurende Sancho's deftige toespraak was ook Don Quichot naast zijn schildknaap neergeknield en staarde verbaasd en verbijsterd de schoone aan, die door zijn dienaar als prinses en keizerin werd aangesproken. Daar hij nog altijd niets dan eene heel gewone en daarbij nog vrij leelijke boerenmeid met platten neus en een mond als een bakoven kon zien, geraakte hij zoo van streek, dat hij buiten staat was ook maar een enkel woord over de lippen te brengen.

De boerinnen waren intusschen niet minder verlegen dan hij zelf. Eene heele poos keken zij verbaasd op de knielende helden neer en wisten niet, wat van Sancho's zotte toespraak te denken, totdat eindelijk de vermeende Dulcinea het woord nam en vrij kribbig en boos riep: "Loopt naar de maan en laat ons 't pad vrij! Wat hebben wij noodig met al die malligheden!" "O, bekoorlijke prinses en gebiederesse van Toboso," antwoordde Sancho Panza, "wordt dan uw steenen hart niet verweekt door het leed van den ridder aan uwe voeten?" "Laat ons met vree, leelijke kerels!" schreeuwden de meiden. "Wij doen geen mensch wat; wat heb je dan ons overlast aan te doen?" "Sancho Panza, sta op!" beval Don Quichot op bedrukten toon. "Ik zie wel, dat weer een ongelukkig gesternte boven mijn hoofd staat en dat de bron van mijn lijden nog niet is opgedroogd. Gij echter, aanbiddelijke Dulcinea, die, gelijk ik nu wel zie, door een snooden toovenaar van uwe verrukkelijke schoonheid en aanminnigheid werdt beroofd, buig u neder tot mij, verkwik en laaf mij door een zoeten straal uit uwe oogen, en zie uit deze mijne kniebuiging, dat ik u ten eeuwigen dage als mijne hooge gebiederesse vereeren zal." "Die smerige ouwe vent is gek!" riep de meid, terwijl zij Sancho de teugels van haar muilezel met geweld uit de handen rukte. "Laat los, leelijke dikzak, en houd ons niet langer op met je dol gezanik." Sancho Panza week op zij, en de boerendeernen zetten het nu dadelijk op een draf. Zij waren echter niet ver, of daar kwam Dulcinea's ezel te struikelen en wierp zijne berijdster af. Don Quichot schoot dadelijk toe, om haar weer op de been te helpen; doch voordat hij nog bij haar kwam, was zij weer opgesprongen, nam een aanloop, zette hare vuisten op de achterschonken van haar rijdier, zat met een wip weer in den zadel en galoppeerde voort, zonder ook maar eens naar den verbaasden ridder om te zien. De dolende held tuurde haar na, tot zij uit zijn gezicht verdwenen was, en keerde zich toen tot Sancho, met de woorden:

"Wat zegt gij nu, mijn schildknaap? Ziet gij nu, hoe erg ik door de toovenaars gehaat en vervolgd word? Zij hebben mij het onschuldig genot ontroofd van mijne aangebedene in den vollen glans harer schoonheid te zien, en haar tot mijne kwelling in een gemeene boerenmeid veranderd." "Ja, ja, 't zijn rekels, 't zijn schobbejakken, al die toovenaars!" riep Sancho uit. "Maar tob daar maar niet over, gestrenge heer; want 'k weet wel vast, dat de deugd en dapperheid bij slot van rekening over alle boosheid triomfeeren moeten." Don Quichot antwoordde hier niet op, maar besteeg weer zijn Rocinante en de schildknaap zijn grauwtje, en zoo sukkelden beiden den weg naar de wereldberoemde stad Saragossa op. Voordat zij die bereikten, moesten zij echter nog velerlei wonderbaarlijke avonturen beleven, waarvan wij niet verzuimen mogen het trouw en waarachtig relaas te laten volgen.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Don Quichot XV - DON QUICHOT ZOEKT ZIJNE HOOGE GEBIEDERES DULCINEA VAN TOBOSO OP Don Quijote XV - DON QUICHOT SUCHT SEINE HÖCHSTE DULCINEA VON TOBOSO Don Quixote XV - DON QUICHOT SEARCHS FOR HIS HIGHLY DULCINEA OF TOBOSO

HOOFDSTUK XV. CHAPTER XV.

DON QUICHOT ZOEKT ZIJNE HOOGE GEBIEDERES DULCINEA VAN TOBOSO OP. DON QUICHOT SEEKS OUT HIS HIGH GEBIEDERES DULCINEA OF TOBOSO.

Toen de dolende ridder en zijn wakkere schildknaap het open veld bereikt hadden, snoof en brieschte Rocinante luid en begon ook het grauwtje uit volle keel zijn welluidend Yah in de lucht te brullen. When the errant knight and his waking squire reached the open field, Rocinante snorted and bellowed loudly, and the snarl also began to roar his eloquent Yah in the air from full throat. Beiden zagen deze omstandigheid voor een zeer gunstig voorteeken aan en hunne harten klopten van blijdschap, nu ze zich de daden voorstelden, die zij in 't vervolg zeker bedrijven, en den onvergankelijken roem, dien zij daarvoor inoogsten zouden. Both saw this circumstance as a very favorable omen and their hearts beat with joy as they imagined the deeds they would surely do in the future and the everlasting glory they would reap for it. "Sancho Panza," sprak Don Quichot, toen zij eene poos zwijgend zij aan zij hadden voortgedraafd, "Sancho Panza, de avond valt en het zal donkerder worden, dan wij wenschen, voordat wij Toboso bereiken, dat ik in allen gevalle bezoeken moet. "Sancho Panza," spoke Don Quixote, when they had trotted on side by side in silence for some time, "Sancho Panza, night is falling and it will be darker than we wish before we reach Toboso, which I must visit at all costs. Daar, waar Dulcinea leeft en ademt, wil ik haar zegen afsmeeken, naardien ik overtuigd ben, dat ik daardoor ieder avontuur gelukkig zal te boven komen. There, where Dulcinea lives and breathes, I want to beg her blessing, as I am convinced that by doing so I will happily overcome any adventure. Niets, moet gij weten, maakt de dolende ridders gelukkiger en dapperder, dan dat zij van de genade en de bescherming hunner meesteressen verzekerd zijn." Nothing, thou must know, makes the wandering knights happier and braver, than to be assured of the mercy and protection of their mistresses." "Daar wil ik niets tegen zeggen, gestrenge heer," antwoordde Sancho Panza, die wist, wat hij van Dulcinea te denken had; "maar toch kan 't u nog wel wat moeite kosten, Dulcinea te spreken te krijgen en eene geschikte plaats te vinden, waar gij den zegen van de hooge dame ontvangen kunt. "I don't want to say anything against that, kind sir," replied Sancho Panza, who knew what to think of Dulcinea; "but still, 't may take you some trouble to get Dulcinea to speak and find a suitable place where you can receive the high lady's blessing. Ik vrees, dat ze u dien over de schutting of door een gat in den muur zal moeten geven." I'm afraid she will have to give it to you over the fence or through a hole in the wall." "De schutting, Sancho?" "The fence, Sancho?" vroeg Don Quichot verwonderd. Don Quixote asked in amazement. "Zijt gij dan blind geweest, of hebt ge uwe oogen niet gebruikt? "Were ye then blind, or did ye not use your eyes? Wat gij voor een schutting aanzaagt, was zeker eene rij van trotsche galerijen, gangen en booggewelven, zooals men die altijd bij rijke koninklijke paleizen heeft." What thou sawest for a fence was surely a row of proud galleries, corridors and arched vaults, as one always has at rich royal palaces." "Nu, dan weet ik het niet," verklaarde Sancho. "Now, then, I don't know," Sancho declared. "Voor zoover mij voorstaat, was 't een gewoone schutting, en nog wel in niet al te besten staat, want ik meende er vrij wat scheuren, spleten en gaten in te zien." "As far as I can tell, it was an ordinary fence, and still not in the best condition, because I thought I saw quite a few cracks, crevices and holes in it." "Dat mag wezen, hoe 't wil," zeide Don Quichot een weinig verdrietig; "maar toch zullen wij haar een bezoek brengen. "That may be, however 'tis," said Don Quixote a little sadly; "but still we shall pay her a visit. Als ik haar maar te zien krijgt, raakt het mij weinig, of over eene schutting, of door een raam, of door een traliehek de straal van haar oog op mij valt en mijne ziel verlicht. If only I get to see her, it touches me little, whether over a fence, or through a window, or through a grille the beam of her eye falls on me and illuminates my soul. Een blik van haar zal mij bezielen en wel zoo geweldig, dat ik onvergelijkelijk moet worden in deugd en in dapperheid." One look from her will animate me, and so tremendously, that I must become incomparable in virtue and in prowess." Sancho Panza schudde het hoofd, zonder op deze hoogdravende taal iets te antwoorden, en zwijgend vervolgden ridder en knaap nu voortaan hun weg. Sancho Panza shook his head, without replying to this pompous language, and silently knight and lad now continued their way. Het zal tegen middernacht hebben geloopen, toen zij, bij een heuvel neerdalende, Toboso bereikten. It must have been around midnight when, descending by a hill, they reached Toboso. In het dorp heerschte de diepste rust; want natuurlijk lagen al de bewoners te bed en rustten in de armen van de slaap. In the village reigned the deepest calm; for of course all the inhabitants were in bed and resting in the arms of sleep. De maan stond aan den hemel, en de nacht was dus niet zoo donker, als Sancho Panza gewenscht had. The moon was in the sky, and so the night was not as dark, as Sancho Panza had wished. 't Zou hem liever geweest zijn, dat geen sterretje aan den hemel had geblonken, daar de donkerheid hem dan tot verontschuldiging voor zijne onwetendheid kon hebben gediend. He would have preferred that no star had shone in the sky, as the darkness would have served as an excuse for his ignorance. Hij had, gelijk wij weten, Toboso nog met geen voet betreden, hoewel hij den bedrogen ridder duizend dingen van Dulcinea en zijne boodschap aan haar had weten op de mouw te spelden. As we know, he had not yet set foot on Toboso, although he had managed to tell the deluded knight a thousand things about Dulcinea and his message to her.

Zooals gezegd is, lagen de bewoners van het dorp nog in den diepsten slaap, en men vernam niets dan het blaffen van honden, dat den ridder hoogst onaangenaam in de ooren klonk, terwijl het den vreesachtigen schildknaap niet minder beangstigde. As has been said, the inhabitants of the village were still in deepest sleep, and one heard nothing but the barking of dogs, which sounded most unpleasant to the knight's ears, while it frightened the fearful squire no less. Toen het blaffen niet ophield, voegden zich daar nog andere tonen bij: ezels balkten, varkens knorden, paarden snoven, katten miauwden, wat alles in de stilte van den nacht duidelijker dan ooit hoorbaar was. When the barking did not cease, other tones were added: donkeys balked, pigs grunted, horses snorted, cats meowed, all of which could be heard more clearly than ever in the silence of the night. Don Quichot behaagde dat volstrekt niet, daar hij al die geluiden voor slechte voorteekens hield, hoewel hij er niets van zei, maar stil aan Sancho Panza's zijde doorreed. Don Quixote did not like that at all, as he took all these sounds for bad omens, although he said nothing of them, but rode on silently at Sancho Panza's side. Eindelijk brak hij het lange stilzwijgen af en sprak: At last he broke the long silence and spoke:

"Sancho, breng mij naar het paleis mijner gebiedster. "Sancho, take me to the palace of my territress. Misschien wil een gelukkig toeval, dat wij haar wakende vinden." Perhaps a happy coincidence wills that we find her awake." "Maar naar wat paleis moet ik u dan brengen, edele heer?" "But to what palace should I take you, noble sir?" riep Sancho verlegen uit. exclaimed Sancho shyly. "Hier heeft men geen paleizen en, zooals ik u al zei, uwe Dulcinea woont in een ellendig klein kot van een huisje." "Here they have no palaces and, as I told you, your Dulcinea lives in a miserable little hovel of a house." "Gij vergist u zeker, vriend," beweerde Don Quichot. "Thou art surely mistaken, friend," Don Quixote asserted. "Waarschijnlijk had mijne edele gebiedster zich toen maar in een zijvleugel van haar vorstelijk paleis afgezonderd, gelijk hooge dames wel eens meer de stilte en eenzaamheid zoeken." "Probably my noble lady governess had then but secluded herself in a side wing of her palatial palace, as high ladies sometimes seek silence and solitude more often." "Gestrenge heer," antwoordde Sancho, "gesteld nu al, dat gij gelijk hadt, is het dan toch wel gepast, dat wij zoo in het holle van den nacht de rust uwer meesteresse storen? "Steadfast sir," Sancho replied, "supposing you were right, is it proper for us to disturb your mistress's rest like this in the hollow of the night? Als wij op de deur kloppen, zullen ook de buren wakker worden en ons voor zeer dwaze en onzinnige menschen houden." If we knock on the door, the neighbors will also wake up and mistake us for very foolish and nonsensical people." "Dat moeten wij afwachten," zeide de ridder. "We must wait and see," the knight said. "Laat ons eerst maar haar burcht opzoeken, en dan zal ik u zeggen, wat verder te doen. "Let us first look for her castle, and then I will tell you what to do next. Zie daar eens, Sancho! See there, Sancho! Een donker gebouw rijst daar hoog op in den nacht en ik bedrieg mij zeker niet, als ik dat voor de woonstede mijner onvergelijkelijke dame houd." A dark building rises there high in the night, and I am certainly not deceiving myself if I take that for the dwelling place of my incomparable lady." "Rijd er dan maar op los," bromde de schildknaap; "maar 'k laat mij hangen, als ge 't niet glad mishebt." "Ride on it then," growled the squire; "but 'k leave me hanging, if ye 're not smooth wrong." Don Quichot gaf Rocinante de sporen en reed vooruit. Don Quixote gave Rocinante the spur and rode forward. Toen hij echter in de nabijheid van het groote gebouw was gekomen, zag hij wel, dat hij niet het slot eener edele prinses, maar enkel de kerk van het dorp voor zich had. However, when he had come close to the large building, he saw that he did not have before him the castle of a noble princess, but only the church of the village.

"Het is de kerk," zeide hij, onaangenaam verrast. "It's the church," he said, unpleasantly surprised. "Ja, dat zie ik," zeide Sancho Panza, "en de hemel geve maar, dat wij niet op het kerkhof ons graf vinden. "Yes, I see that," said Sancho Panza, "and heaven grant but that we do not find our grave in the cemetery. Voor 't overige heb ik u wel gezeid, dat de woning van uwe Dulcinea in een of ander achterafstraatje moet liggen." Other than that, I did tell you that your Dulcinea's home must be in some back alley." "Ezel! "Donkey! Domkop! Dumbass! Stommerik!" Stupid!" bulderde Don Quichot. roared Don Quixote. "Waar hebt ge dan ooit van uw leven gezien, dat riddersloten en paleizen in achterafstraatjes liggen?" "Then where in your life have you ever seen knight's locks and palaces in back alleys?" "Gehoord en gezien heb ik dat niet," was Sancho's koel antwoord; "maar 's lands wijs 's lands eer, zegt het spreekwoord, en misschien is 't hier in Toboso wel gebruikelijk groote huizen en voorname gebouwen wat achteraf te zetten. "I haven't heard and seen that," was Sancho's cool reply; "but the country is wise, the country is honor, as the saying goes, and perhaps here in Toboso it is customary to set large houses and distinguished buildings a little backward. Wilt gij mijn raad volgen, gestrenge ridder, laat mij dan maar eens op mijn eigen houtje gaan zoeken. Wilt thou follow my counsel, stern knight, then let me search on my own. Misschien lukt het ons wel 't paleis van uwe gebiedster te vinden, dat mijnentwege in den grond mag verzinken, zoo veel ergernis heb ik er al van gehad." Perhaps we will succeed in finding your territress' palace, which may sink into the ground for my sake, so much annoyance have I already had from it." "Sancho Panza," zeide de ridder op dreigenden toon, "ik raad u, met achting van alle dingen te spreken, die met mijne gebiedster ook maar van verre in verband staan. "Sancho Panza," said the knight in a threatening tone, "I advise you to speak with esteem of all things even remotely related to my territress. Ga nu voorts in vrede, zoek al uw best, en als ge het paleis gevonden hebt, val dan niet zoo dadelijk met de deur in huis. Now go on in peace, do your best, and when you have found the palace, don't be so forthcoming. Overleg, Sancho, overleg en bedaardheid bij alle dingen en in alle omstandigheden moet de hoofddeugd van iederen dolenden schildknaap zijn." Consultation, Sancho, deliberation and composure in all things and in all circumstances must be the chief virtue of every wandering squire." "Ik ben bedaard genoeg," antwoordde Sancho Panza, "maar hoe zou ik mijn geduld niet verliezen, als uwe edelheid verlangt, dat ik midden in den nacht een huis weerom zou vinden, dat ik nog maar eens bij helder daglicht gezien heb? "I am calm enough," Sancho Panza replied, "but how would I not lose my patience, if your nobility desires that I should find a house again in the middle of the night, which I have only seen once before in clear daylight? Waarom zoekt gij zelf het dan niet? Then why do ye yourselves not seek it? Gij moest het toch, dunkt mij, in een ommezien kunnen vinden, daar gij het meer dan duizendmaal moet gezien hebben." Surely thou should, I think, be able to find it in a moment, since thou must have seen it more than a thousand times." "Sancho Panza, gij zult mij nog tot razernij brengen," schreeuwde Don Quichot. "Sancho Panza, thou shalt yet bring me to fury," shouted Don Quixote. "Ik heb u wel honderdmaal gezegd, dat ik de gebiederesse mijner ziel nog geen enkel maal met eigen oogen aanschouwd, dat ik nog nooit den drempel van haar geheiligd paleis betreden heb." "I have told you a hundred times, that I have not yet once beheld the commanderess of my soul with my own eyes, that I have never yet entered the threshold of her hallowed palace." "Nu, edele heer, als gij haar nog niet gezien hebt, dan heb ik haar ook niet gezien," antwoordde Sancho. "Now, noble sir, if thou hast not seen her yet, neither have I seen her," Sancho replied. "Men kan uit u niet wijs worden! "One cannot make sense out of you! Nu spreekt gij zus, dan spreekt gij zoo, al naar 't u best past, en meent, dat gij uwen schildknaap vrij de huid vol moogt liegen. Now you speak this way, then you speak that way, as it suits you best, and think that you can lie freely to your squire. Fop je mij, ik fop je weer, zegt het spreekwoord; en dat heb ik ook al vaak genoeg gedaan. Fool me, I fool you again, says the proverb; and I have done so often enough. Ik zeg u nu ronduit, dat ik noch uwe Dulcinea, noch haar vader, noch een van hare familie ooit met mijne oogen gezien heb,--en daarmee basta!" I tell you plainly now, that I have never seen either your Dulcinea or her father or any of her family with my eyes,--and with that, basta!" "Sancho, Sancho," sprak Don Quichot, "met heilige dingen mag men niet gekscheren. "Sancho, Sancho," spoke Don Quixote, "with sacred things one should not joke. Hoe kunt gij dus zeggen, dat gij Dulcinea nooit gezien hebt, daar gij mij zooveel van haar hebt verteld?" So how can you say that you never saw Dulcinea, since you told me so much about her?" "Wat ik vertelde, heb ik maar zoo van hooren zeggen gehad," antwoordde de schildknaap. "What I told you, I only had that way from hearsay," the squire replied. Voordat de ridder antwoordde, bemerkte hij, dat hem een man met twee muilezels voorbijkwam, die een ploeg trokken. Before the knight answered, he noticed, that a man with two mules passed him, pulling a plow. Waarschijnlijk wou de man naar den akker gaan en voor dag en dauw zijn arbeid beginnen, en Don Quichot nam de gelegenheid waar, om bij hem naar Dulcinea's woning te vernemen. Probably the man wanted to go to the field and start his labor before dawn, and Don Quixote took the opportunity to inquire with him about Dulcinea's home. "Kunt gij mij ook zeggen, goede vriend," riep hij hem toe, "waar ik hier ergens het paleis van de onvergelijkelijke prinses Dulcinea van Toboso vind?" "Canst thou also tell me, good friend," he called to him, "where here somewhere I find the palace of the incomparable Princess Dulcinea of Toboso?" De boer hield zijn span ezels stil en keek verwonderd op. The farmer stopped his span of donkeys and looked up in amazement.

"Heer," zei hij na kort beraad, "ik ben hier zelf nog vreemd, daar ik mij hier eerst voor korte dagen bij een boer als knecht verhuurd heb. "Lord," he said after brief reflection, "I myself am still a stranger here, having first hired myself out to a farmer here as a servant for short days. Als gij alles precies weten wilt, ga dan bij den pastoor, die daar recht tegenover in dat groote huis woont. If you want to know everything exactly, go to the pastor, who lives right over there in that big house. Evenwel kan ik kwalijk gelooven, dat hier in het dorp eene prinses verblijf houdt, ofschoon er vrouwen genoeg zijn, die binnen hare vier muren wel voor prinsessen doorgaan kunnen." However, I find it hard to believe that a princess resides here in the village, although there are plenty of women who could pass as princesses within their four walls." Na deze woorden dreef de man zijne dieren weer aan en reed door, terwijl Don Quichot hem verdrietig nakeek. After these words, the man drove his animals again and rode on, while Don Quixote looked at him sadly.

"Gestrenge heer," zeide Sancho tot den ridder, "de dag begint te lichten en ik geloof niet, dat het goed is, dat wij ons hier vóór de zon op straat laten vinden. "Strenuous sir," Sancho said to the knight, "the day is beginning to light and I do not believe it is right for us to be found out here on the streets before the sun. 't Zou beter wezen, dat gij u hier in den omtrek ergens in een boschje verborgen hieldt, terwijl ik geen hoekje ondoorzocht wil laten, tot ik uwe prinses gevonden heb. It would be better for you to hide in a small forest somewhere around here, while I don't want to leave any corner unexplored until I find your princess. Het moest al vreemd toegaan, als ik haar niet eindelijk te pakken kreeg!" Things already had to be strange if I didn't finally get her!" "Uw raad bevalt mij, Sancho Panza," antwoordde Don Quichot na kort nadenken. "Your advice pleases me, Sancho Panza," Don Quixote replied after brief reflection. "Volg mij dus eerst tot buiten het dorp en keer terug om haar te hooren, te zien en te spreken." "So follow me outside the village first and return to hear, see and speak to her." Van harte blij, dat hij zijn heer zoo gewillig vond, maakte Sancho, dat hij buiten het dorp kwam, en hield eerst een heel eind daar vandaan stil bij een boschje, waar Don Quichot zich tusschen de boomen schuil kon houden, terwijl Sancho Panza onverwijld naar het dorp terugkeerde. Heartily pleased to find his lord so willing, Sancho made his way out of the village, stopping first a long way away at a grove where Don Quixote could hide among the trees, while Sancho Panza returned to the village without delay.

Toen de knaap echter zoo ver was, dat zijn meester hem niet meer zien kon, liet hij zich doodbedaard van zijn ezel neerglijden, wierp zich onder een boom in het malsche gras neer en hield de volgende alleenspraak: However, when the boy was so far gone that his master could no longer see him, he slid down from his donkey in a deadly manner, threw himself down under a tree in the tender grass and held the following soliloquy:

"'k Moest wel zot wezen, als ik naar prinsessen en paleizen ging zoeken, die heel niet in de wereld zijn. "'I had to be a fool, if I went looking for princesses and palaces, which are quite not in the world. Mijn heer moet gefopt worden en zal gefopt worden. My lord must be fooled and will be fooled. Zooveel is zeker, dat hij gek is, stapelgek, 't eene ding voor het ander houdt en zwart voor wit, maar wit voor zwart aanziet, zooals bij die windmolens, die schapenkudden en de hemel weet waar meer zonneklaar gebleken is. This much is certain, that he is mad, mad as a hatter, mistaking one thing for another and mistaking black for white and white for black, as was evident with those windmills, those flocks of sheep and heaven knows where else. De eerste de beste boerenmeid, die ik te zien krijg, stel ik hem als prinses Dulcinea voor. The first peasant girl I get to see, I introduce him as Princess Dulcinea. Gelooft hij mij niet, dan bezweer ik 't, en vloekt hij, dan bezweer ik 't weer en wil 't zoo lang bezweren, totdat ik hem eindelijk de baas word. If he doesn't believe me, I swear it, and if he swears, I swear it again and want to swear it for so long, until I finally master him. Hij laat mij dan òf later met zijne malle boodschappen ongemoeid, of misschien denkt hij ook, dat de eene of andere toovenaar zijne prinses, om hem te plagen, heeft omgehekst, en 't een is mij zoo lief als 't ander en zal mij voortaan 't leven minder zuur maken." He will then either leave me undisturbed later with his silly errands, or perhaps he also thinks, that some wizard has tilted his princess, to tease him, and 'tis as dear to me as 'tis to the other, and will henceforth make my life less miserable." Na die stichtelijke redeneering legde Sancho rustig zijn hoofd neer, sloot de oogen en deed een dutje, dat tot den laten namiddag duurde. After that edifying reasoning, Sancho quietly laid his head down, closed his eyes and took a nap, which lasted until late afternoon. Toen eerst besteeg hij zijn ezel weer en ging zijn meester opzoeken. Then first he mounted his donkey again and went to see his master. Zijn goed geluk wou, dat hij drie boerenmeiden inhaalde, die op muilezels denzelfden weg reden, en nu was zijn plan dadelijk ontworpen. His good fortune wanted him to catch up with three peasant girls who were riding the same road on mules, and now his plan was designed immediately. Zijn grauwtje in draf zettend, was hij spoedig bij zijn ridder en vond dien stijf te paard zittend, en luid zuchtend en weeklagend over het lang uitblijven van zijn schildknaap. Trotting his snarl, he soon reached his knight and found him sitting stiffly on his horse, sighing loudly and lamenting the long delay of his squire.

"Nu, hoe is het, Sancho" vroeg hij, "moet ik dezen dag met een zwarten of mag ik hem met een witten steen teekenen?" "Now, how is it, Sancho" he asked, "should I sign this day with a black or may I sign it with a white stone?" "Met een witten, of nog liever met een vuurrooden," antwoordde Sancho Panza. "With a white, or even better with a fire-red," Sancho Panza replied. "Gij hebt uw Rocinante maar aan te sporen en den weg op te rijden, om uwe aanminnige Dulcinea te zien. "Thou hast but to urge thy Rocinante and drive up the road, to see thy affectionate Dulcinea. Zij komt daar met twee van hare hofdames aandraven, om u een bezoek te brengen." She comes trotting over there with two of her court ladies, to pay you a visit." "Wat zegt gij daar?" "What say ye there?" riep Don Quichot half verschrikt. cried Don Quixote half startled. "Hoed u, hoed u, Sancho, mij opzettelijk te misleiden, om door eene bedrieglijke boodschap mijne diepe treurigheid in een snel vervliegend geluk te verkeeren." "Beware, beware, Sancho, of deliberately deceiving me, to turn by a deceptive message my deep sadness into a rapidly dissipating happiness." "Maar, heer ridder, wat zou 't mij baten, dat ik u trachtte te bedriegen?" "But, lord knight, what would 't it profit me, that I tried to deceive you?" vroeg Sancho met een doodonnoozel gezicht. Sancho asked with a deadpan face. "Gij zoudt dat bedrog immers in een ommezien ontdekken. "After all, thou wouldst discover that deception in an instant. Kom, kom, en spoor uw ros, om uwe verheven gebiedster van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen. Come, come, and trace your steed, to behold your exalted ruler face to face. Och, wat is zij mooi, heer! Oh, how beautiful she is, lord! Zij en hare staatsiedames glimmen van klinkklaar goud, van juweelen, van parels en van brocaat. She and her state ladies shine with riveting gold, with jewels, with pearls and brocade. Haar krullend haar blinkt in den zonneschijn en fladdert in den wind. Her curly hair shines in the sunshine and flutters in the wind. Zij rijden op drie telgangers, zooals ik ze mijn leven lang nog niet gezien heb." They ride on three counters like I haven't seen them in my life." "Nu, dan willen we ons haasten, vriend Sancho," antwoordde Don Quichot. "Now, then, we want to hurry, friend Sancho," replied Don Quixote. "Heb dank voor de heuglijke tijding en maak er staat op, dat ik u daar koninklijk voor beloonen zal." "Have thanks for the joyful tidings and make it state that I will reward you royally for it." Zij brachten hunne dieren in draf en zagen, uit het bosch komende, de drie boerinnetjes reeds dicht voor zich. They trotted their animals and, coming out of the woods, saw the three peasant girls already close in front of them. Don Quichot keek deze echter nauwelijks aan, maar liet zijne oogen over den weg naar Toboso rondgaan, om de schoone prinses Dulcinea met hare hofdames te zien te krijgen. Don Quixote, however, hardly looked at these, but let his eyes roam over the road to Toboso to see the beautiful Princess Dulcinea with her ladies-in-waiting. Met groote verwondering bemerkte hij echter, dat van de drie geen spoor te ontdekken was, en vroeg dus zijn schildknaap, of die haar reeds buiten het dorp had gezien. With great amazement, however, he noticed that there was no trace of the three, so he asked his squire if he had already seen her outside the village.

"Wel zeker heb ik dat," zei Sancho Panza. "Well sure I have," Sancho Panza said. "Heeft uwe edelheid dan geen oogen in het hoofd en ziet de prinses niet, die daar aankomt, schitterend als de zon en flikkerend als tienmaal honderdduizend diamanten." "Has not your nobility then eyes in the head and does not see the princess who arrives there, resplendent as the sun and flickering like ten times a hundred thousand diamonds." "Sancho Panza, ik zie niets dan drie boerenmeiden op drie magere bonken van muilezels." "Sancho Panza, I see nothing but three peasant girls on three skinny bonks of mules." "Wel drommel en geen einde!" "Well drum and no end!" riep Sancho met geveinsde verwondering. cried Sancho with feigned amazement. "Is het mogelijk, dat gij drie zulke juweeltjes van paarden voor muilezels en uw hooge gebiederes voor eene boerin aanziet? "Is it possible, that you mistake three such gems of horses for mules and your high gebiederes for a peasant woman? De rossen zijn spierwit, als versch gevallen sneeuw; en mijn naam mag geen Sancho Panza wezen, als 't niet waarempel waar is." The steeds are snowy white, like faded snow; and my name may not be Sancho Panza, if it is not true." "Ik zeg je evenwel," riep de ridder, "dat het drie ezelinnen en drie boerenmeiden zijn, zoo waar als ik op Rocinante en jij op je grauwtje zit." "I tell you, however," cried the knight, "that it is three donkey girls and three peasant girls, as true as I am on Rocinante and you are on your gray." "Zwijg stil, ridder, zwijg stil, genadige heer, en kijk beter uit de oogen," zei Sancho. "Be silent, knight, be silent, gracious lord, and look better out of the eyes," Sancho said. "Daar komt uwe dame al aan; rijd haar te gemoet en betoon haar de verschuldigde achting en eerbied." "There your lady is already arriving; ride to meet her and pay her due regard and respect." En zonder af te wachten, wat zijn heer doen zou, reed hij vooruit, om de drie boerinnen te begroeten. And without waiting to see what his lord would do, he rode forward, to greet the three peasant women. Hij liet zich van zijn ezeltje glijden, greep het paard van de zoogenaamde Dulcinea bij den teugel, viel op beide knieën neer en sprak: He let himself slide off his little donkey, grabbed the horse of the so-called Dulcinea by the rein, dropped to both knees and spoke:

"Hooge en doorluchtige prinses, keizerinne der schoonheid, wilt gij zoo goed wezen en uwen getrouwen ridder ontvangen, die daar, door uw aanblik betooverd, als versteend staat en door uwe tegenwoordigheid totaal is beteuterd? "High and august princess, empress of beauty, wilt thou be so good as to receive thy faithful knight, who, enchanted by thy sight, stands there as petrified, and is utterly bewildered by thy presence? Ik ben Sancho Panza, de schildknaap, maar hij is de wijdvermaarde en hoogbefaamde held Don Quichot van La Mancha, Ridder van de Droevige Figuur." I am Sancho Panza, the squire, but he is the widespread and highly acclaimed hero Don Quixote of La Mancha, Knight of the Sad Figure." Gedurende Sancho's deftige toespraak was ook Don Quichot naast zijn schildknaap neergeknield en staarde verbaasd en verbijsterd de schoone aan, die door zijn dienaar als prinses en keizerin werd aangesproken. During Sancho's distinguished speech, Don Quixote had also knelt down beside his squire and stared in amazement and bewilderment at the beautiful one, whom his servant addressed as princess and empress. Daar hij nog altijd niets dan eene heel gewone en daarbij nog vrij leelijke boerenmeid met platten neus en een mond als een bakoven kon zien, geraakte hij zoo van streek, dat hij buiten staat was ook maar een enkel woord over de lippen te brengen. Since he could still see nothing but a very ordinary and also quite ugly peasant girl with a flat nose and a mouth like an oven, he became so upset that he was unable to utter a single word.

De boerinnen waren intusschen niet minder verlegen dan hij zelf. The peasants, however, were no less shy than he himself. Eene heele poos keken zij verbaasd op de knielende helden neer en wisten niet, wat van Sancho's zotte toespraak te denken, totdat eindelijk de vermeende Dulcinea het woord nam en vrij kribbig en boos riep: For quite a while they looked down on the kneeling heroes in amazement and did not know what to make of Sancho's foolish speech, until at last the supposed Dulcinea spoke up and cried out rather curtly and angrily: "Loopt naar de maan en laat ons 't pad vrij! "Run to the moon and let us 'clear the path! Wat hebben wij noodig met al die malligheden!" What do we need with all this malingering!" "O, bekoorlijke prinses en gebiederesse van Toboso," antwoordde Sancho Panza, "wordt dan uw steenen hart niet verweekt door het leed van den ridder aan uwe voeten?" "O beguiling princess and commanderess of Toboso," Sancho Panza replied, "is not then your stone heart softened by the suffering of the knight at your feet?" "Laat ons met vree, leelijke kerels!" "Leave us with peace, ugly guys!" schreeuwden de meiden. shouted the girls. "Wij doen geen mensch wat; wat heb je dan ons overlast aan te doen?" "We don't do anything to anyone; then what do you have to do to inconvenience us?" "Sancho Panza, sta op!" "Sancho Panza, get up!" beval Don Quichot op bedrukten toon. Don Quixote ordered in an oppressed tone. "Ik zie wel, dat weer een ongelukkig gesternte boven mijn hoofd staat en dat de bron van mijn lijden nog niet is opgedroogd. "I do see, that again an unfortunate constellation is over my head and the source of my suffering has not yet dried up. Gij echter, aanbiddelijke Dulcinea, die, gelijk ik nu wel zie, door een snooden toovenaar van uwe verrukkelijke schoonheid en aanminnigheid werdt beroofd, buig u neder tot mij, verkwik en laaf mij door een zoeten straal uit uwe oogen, en zie uit deze mijne kniebuiging, dat ik u ten eeuwigen dage als mijne hooge gebiederesse vereeren zal." Thou however, adorable Dulcinea, who, as I now see, was robbed of thy ravishing beauty and loveliness by a nefarious sorcerer, bow down to me, revive and quench me by a sweet ray from thine eyes, and see from this bowing of my knee, that I shall honor thee as my high mistress for ever." "Die smerige ouwe vent is gek!" "That dirty old guy is crazy!" riep de meid, terwijl zij Sancho de teugels van haar muilezel met geweld uit de handen rukte. cried the maid, as she violently yanked the reins of her mule out of Sancho's hands. "Laat los, leelijke dikzak, en houd ons niet langer op met je dol gezanik." "Let go, ugly fatty, and stop keeping us up with your mad whining." Sancho Panza week op zij, en de boerendeernen zetten het nu dadelijk op een draf. Sancho Panza weeked to the side, and the peasant drones now promptly set to trotting. Zij waren echter niet ver, of daar kwam Dulcinea's ezel te struikelen en wierp zijne berijdster af. They were not far, however, or there Dulcinea's donkey stumbled and threw off his rider. Don Quichot schoot dadelijk toe, om haar weer op de been te helpen; doch voordat hij nog bij haar kwam, was zij weer opgesprongen, nam een aanloop, zette hare vuisten op de achterschonken van haar rijdier, zat met een wip weer in den zadel en galoppeerde voort, zonder ook maar eens naar den verbaasden ridder om te zien. Don Quixote immediately rushed to help her back to her feet; but before he could reach her, she jumped up again, took a run, put her fists on the hindquarters of her mount, was back in the saddle in a jiffy and galloped on, without even looking at the astonished knight. De dolende held tuurde haar na, tot zij uit zijn gezicht verdwenen was, en keerde zich toen tot Sancho, met de woorden: The wandering hero peered after her until she had disappeared from his sight, then turned to Sancho, saying:

"Wat zegt gij nu, mijn schildknaap? "What sayest thou now, my squire? Ziet gij nu, hoe erg ik door de toovenaars gehaat en vervolgd word? Seest thou now, how much I am hated and persecuted by the wizards? Zij hebben mij het onschuldig genot ontroofd van mijne aangebedene in den vollen glans harer schoonheid te zien, en haar tot mijne kwelling in een gemeene boerenmeid veranderd." They have deprived me of the innocent pleasure of seeing my adored one in the full glow of her beauty, and turned her into a common peasant girl to my torment." "Ja, ja, 't zijn rekels, 't zijn schobbejakken, al die toovenaars!" "Yes, yes, 'tis stretchers, 'tis schobbejacks, all those wizards!" riep Sancho uit. exclaimed Sancho. "Maar tob daar maar niet over, gestrenge heer; want 'k weet wel vast, dat de deugd en dapperheid bij slot van rekening over alle boosheid triomfeeren moeten." "But don't fret about that, stern sir; for 'I know full well, that after all, virtue and valor must triumph over all wickedness." Don Quichot antwoordde hier niet op, maar besteeg weer zijn Rocinante en de schildknaap zijn grauwtje, en zoo sukkelden beiden den weg naar de wereldberoemde stad Saragossa op. Don Quixote did not reply to this, but again mounted his Rocinante and the squire his snatch, and so both lumbered up the road to the world-famous city of Saragossa. Voordat zij die bereikten, moesten zij echter nog velerlei wonderbaarlijke avonturen beleven, waarvan wij niet verzuimen mogen het trouw en waarachtig relaas te laten volgen. Before they reached it, however, they had to experience many wonderful adventures, the faithful and true account of which we must not neglect to follow.