Hoofdstuk 7
Maar Adeline kwam binnen: zij zocht Addy. Zij had hem gisteren, omdat hij zoo moê was, niet willen vragen naar den uitslag van zijn reis naar Amsterdam, maar nu, terwijl hij nog speelde met Klaasje, was er eene vraging in hare oogen. Zij was nog een jonge vrouw, niet ouder dan veertig jaar - jong met Gerrit getrouwd, hem ieder jaar barende een kind - maar trots haar zacht rond blond gezicht, was zij niet jong meer, vermoederd in haar vormen, en vooral na haar groote leed - na den dood van haar man - zijn zelfdood, die altijd was blijven schaduwen over haar en de kinderen als een onuitwischbare schemering - zoo geslagen in hare al zoo eenvoudige energieën, dat zij, naïef, om alles wat haar en hare kinderen aanging bij Constance of Addy aankwam: het meeste bij Addy, dien zij haar beschermer, natuurlijk-weg, was gaan vinden. Zij zag tot hem op met een eerbiedig vertrouwen; zij deed altijd woordelijk als hij haar zeide; hij was het, die beheerde hun heel kleine fortuintje, het voor de kinderen zoo voordeelig mogelijk uitzettende; tot hem - niettegenstaande zijn jeugd - wendde zij zich in alles wat betrof haar jongens, en de jongens zelve, natuurlijk-weg, namen het aan, dat hun maar zes, zeven jaren oudere neef voor hen zorgde met een vaderlijken ernst. Maar zij wist wel, Adeline, dat Addy heel boos was geweest, omdat Alex van Alkmaar had weg moeten gaan: in Den Haag op de Hoogere Burgerschool was het eerst nog al vrij goed gegaan; na de derde klasse - hij was al zeventien - had hij juist zijn toelatings-examen nog kunnen doen, maar toen hij twee jaren deed over den eersten cursus, en het in den tweeden cursus niet lukte, had Addy zelve gemeend, dat Alex maar iets anders moest zoeken, hoe gaarne zijn moeder ook, gedachtig aan Gerrit, haar oudsten zoon had officier willen zien... Nu was hij al bijna twintig, en zóo laat was het voor hem geworden om op de Handelsschool te Amsterdam te komen, dat Addy eerst persoonlijk alle informatie had willen winnen, en daarom naar Amsterdam was gegaan - den directeur had opgezocht... Daarom, dezen morgen, zocht Adeline, wat nerveus, Addy te spreken, een beetje bang voor wat hij nu zeggen zoû, omdat hij heel ontevreden geweest was over Alex, ontmoedigd, niet wetende wat met hem aan te van- gen... Hij zoû nu gaarne met Alex spreken, zeide hij, en Adeline, treurig om haar zoon, een beetje bang voor Addy, ging Alex zoeken, bracht hem meê. Hij was lang, slank, bleek, blond: hij scheen niet sterk, hoewel hij vooral als kind op zijn vader had geleken; ieder jaar schenen zijne trekken meer en meer te verstarren, en werd zijn gelaat een spookachtig masker van bleekheid, den blik wat schuw, onder op de wimpers, als met een bang, schuchter, en tegelijk diep in zich verbergen van onzichtbare, stille dingen... Nu, dat zijn moeder hem was komen halen, uit de kamer, waar hij had zitten lezen, kwam hij binnen met haar, klaarblijkelijk nerveus om het gesprek, dat hij met Addy voorzag. Maar Addy zeide:
- Ik moet eigenlijk uit, tante... Alex, kan je een eind met me meêgaan, dan kunnen wij al loopende praten... De wegen zijn te nat om te fietsen...
Addy's blik en zijn stem stelden Adeline gerust - alsof hij haar zeide, dat het wel zoû gaan... op de Handelsschool...
Nu liepen zij buiten, de beide neven; de boomen druipten van water uit, en de snelle driftige wind joeg de groote wolken verder in een zelfde richting, maar de hemel bleef grijs, en schemerde. De perspectieven der buitenwegen mistten weg in droefgeestige vaalte, en zonder woorden eerst gingen de beide jonge mannen voort.
- Ik ben daar gisteren voor je gaan informeeren, Alex, zei Addy. Je kan je examen doen, en... je hebt dus nog eenigen tijd om te werken... Ik hoop, dat het dezen keer beter zal lukken, kerel... Je bent nu al bijna twintig... Als het dezen keer niet lukt, dan...
Hij had een vaag gebaar en Alex nam zijn arm.
- Je bent wel goed, Addy, zooveel moeite voor me te doen; ook hoop ik... dat het beter lukt... dezen keer...
- Mama had je gaarne officier gezien.
- Ik heb eigenlijk toch geen militair element in me... Het is jammer, dat ik het niet bedacht had, voor ik naar Alkmaar ging... Maar daar dadelijk... voelde ik het: dat ik geen militair element in me had.
- Zoo zijn er jaren verloren gegaan... En nu, als je op de Handelsschool bent, hoop ik... dat je niet in eens zal bemerken... dat je geen commercieel element in je hebt... niet voor ‘zaken' geschikt bent... Je kan ook consul worden. - Ja... misschien...
- Het is jammer, Alex, dat je uit jezelf niet zeker weet... geen bepaald idee hebt...
- Neen... dat is het juist...
- Maar je moet toch iets zijn, niet waar... Geld hebben jullie niet... en zelfs al hadt je geld... een man moet toch iets zijn... om goed en gelukkig te zijn... voor zich en zijn omgeving...
- Ja, Addy...
- Beloof me nu, kerel, je best te doen... Niet waar, ik speel nu eenmaal vadertje over jullie... ook al ben ik maar zes jaar ouder dan jij... Ik voel me ook vader over jullie, niet waar... en gaarne zoû ik jullie allen gelukkig zien... in de wereld... Maar help dan meê... Heb een beetje energie, Alex... Als je het niet dadelijk hadt laten liggen te Alkmaar, dan was je nu al gauw officier...
- Ja...
- Net als je vader... Mama had het gaarne gezien. Maar we zullen daar nu maar niet meer over praten en hopen, dat het beter lukt te Amsterdam... - Addy... papa, herinner je je dien goed?
- Ja zeker...
- Ik ook... Ik was acht jaar, toen hij stierf... Ik herinner me zelfs...
- Wat...?
- Dien avond... hoewel ik toen niet begreep... waarom mama zoo huilde... zoo gilde... waarom tante Constance er was, oom Henri... Later, pas jaren later, heb ik alles begrepen... Maar gezien... papa ZIEN liggen... in zijn bloed... dat heb ik altijd... en dat is een indruk... die me altijd... die me altijd... voor oogen wemelt. IK ZIE HET ALTIJD , Addy!! Zeg Addy... weet jij, waarom papa het gedaan heeft... Er was toch niets, dat hem zóo ongelukkig maakte...?
- Hij was heel ziek...
- Maar niet ongeneeslijk?
- Hij dacht zich ongeneeslijk...
- Hij was toch sterk?
- Ja, hij had een sterk lichaam.
- Hij leek op Guy, niet waar?
- Ja, Guy lijkt op hem. Uiterlijk... Hij was groot, breed, blond...
- Ja, zoo herinner ik hem mij ook. Ik, ik was acht jaar...
- Jullie waren een aardig troepje.
- En nu niets dan last... voor jou...
- Kom... zoo erg is het niet...
- Ik hoop, dat het lukken zal... Addy... te Amsterdam...
- Waarom ben je zoo stil, Alex... al zoo langen, langen tijd.
- Ik... ben ik stil...
- Thuis spreek je nooit... met de anderen... Alleen nog wel eens met mij... als we alleen zijn. Na Alkmaar... ben je zoo stil geworden... Toch niet, omdat ik toen boos was.
- Ja... daarom ook...
- Waarom dan nog meer...?
- Ik durf dat niet zeggen.
- Zeg mij, Alex, als ik iets voor je doen kan...?
- Je doet al zooveel... alles... Addy.
- Maar praat eens geheel open met mij... Misschien kan ik nog meer voor je doen...
- Neen, wat zoû je nog meer doen.
- Er hindert je iets.
- Neen...
- Je hebt verdriet.
- Neen...
- Je bent in jezelven teruggetrokken.
- Ik ben altijd stil...
- Probeer eens, Alex, vertrouwen in me te hebben.
- Ik heb vertrouwen in je...
- Spreek dan eens met mij.
- Maar ik heb... niets te zeggen, Addy. - Ik weet, Alex... dat je me wel iets te zeggen zoû hebben...
- Neen...
- Ik weet het, Alex.
- Neen, Addy, heusch... ik heb niets te zeggen...
De jongen wilde zijn arm lostrekken uit Addy's arm, maar Addy drukte hem vaster.
- Blijf zoo wat wandelen...
- Waar ga je heen?...
- Ik heb een paar patienten te zien... Breng me tot daar, Alex... en spreek, spreek ronduit...
- Ik kan niet spreken.
- Zoek dan je woorden... ik zal je helpen...
- Van daag... van daag niet... Addy... buiten... op den weg... Misschien een anderen keer... in huis.
- Goed, dan een anderen keer, in huis. Ik hoû je aan je woord. Nu, laten wij dan nu niet anders spreken dan over de Handelsschool...
En, Alex steeds aan zijn arm, vertelde hij hem van de directie, de leeraars, de lessen daarginds... vooral Alex voorspiegelend, dat het daar alles geleidelijk en gemakkelijk gaan zoû. Wist hij niet en doorzag hij niet, Addy, dat de jongen zoo vreeslijk opzag tegen het leven - de dagen, die komen zouden, - omdat altijd een schemering op hem neêr was blijven drukken - de schemering van den zelfdood van zijn vader... Het had het kind, voor zoover hij het toen begrepen had, eene ijzing gegeven, en donker was het plotseling om hem heen geworden, om zijn kinderziel, en toen de gedachten zich later in hem hadden ontwikkeld, was altijd gebleven de bangheid in die duisternis, omdat iederen dag het onbewuste leven voortging... en omdat zijn vader zich, - waarom, waarom? - uit het onbewuste leven had weggerukt, den zelfdood had gedaan... Zoo - zonder dat Alex toch had gesproken - meende Addy het te doorzien: zoo doorzag hij het in werkelijkheid, met dien vreemden blik van doordringen, met die vreemde gave van vizionaire diagnoze... En als hij zoo doorzag een ander, dacht hij niet meer aan zichzelven, week zijne zelfonvoldaanheid van hem weg, - en scheen hij voor dien ander te weten, zeker en vast te weten, heilig te weten - zooals hij nooit wist voor zich... Terwijl zij doorliepen en hij Alex' arm vast hield, meende hij, dat de loome stap van den jongen rythmiescher werd en rustiger... Dat zijne antwoorden - nu zij doorspraken over Amsterdam, over den leeraar, bij wien hij zoû inwonen - klankrijker werden, als stelde hij dieper belang... Twijfel klonk niet in Addy's stem; integendeel, zijn stem deed klaar in den mist, hangende onder de boomen en over den weg - de beide jaren van studie daarginds - het geheele leven daarna van werkzaam mensch - opkleuren als een helder bestaan, dat zich openbreidde, met zijn onbewolkte kimmen van menschelijke toekomst, - of heel het onbewuste leven gemakkelijk gaan zoû langs geleidelijke lijnen... Hijzelve, hij had ze nooit zoo gekend, de vrees voor de dagen, die komen zouden - omdat hij in die toekomst zijn doel vóor zich gezien had... Waarom dan ziekte in hem de onvoldaanheid...?
Nu, nu wilde hij niet aan ze denken; nu week ze van hem weg als een spook. Nu, nu voelde hij - zelfs na zijn slaaploozen nacht - de energie zich in hem krachtig spreiden, de fluïde uit hem stralen als vitale warmte. Nu, nu voelde hij alleen den weldadigen drang dien jongen naast zich zijn komende leven te doen inzien, hem zijn toekomstangst te ontnemen. Mystische machten dwongen hem het voor een ander uit te doen lichten, en op te doen klaren den somberen angst voor de komende dagen...
En toen hij afscheid had van Alex genomen, omdat hij niet toonen wilden welken weg op zijn zieken woonden, ging luchtiger de jongen terug, of de angst zoo zwaar niet meer drukte, in den helderder opgrijzenden hemel... hoe hij ook dacht aan zijn vader... altijd... hoe hij ook iederen dag DUIDELIJKER VOOR ZICH ZAG HET LIJK VAN ZIJN VADER IN BLOED ...