×

Usamos cookies para ayudar a mejorar LingQ. Al visitar este sitio, aceptas nuestras politicas de cookie.

image

Een Coquette Vrouw van Carry van Bruggen, Hoofdstuk 8 - 1

Hoofdstuk 8 - 1

Ina was nu enkele dagen buiten, in een omgeving van volmaakte landelijke kalmte, maar ze kon niet tot rust en evenwicht komen. Het was einde Februari en er woeien dagelijks vochtige winden, regen sloeg uit zware wolken op de beuken en pijnen neer, klaterde koud in den beek achter het huis -, en al dat sombere en ruwaardige droeg tegelijkertijd een zoo duidelijke belofte van komende lente in zich mee, dat Ina zich onrustig en beklemd gevoelde. Het was in de rosse wildheid der diepe avondlijke verschieten, in de vochtige kleuren der beukestammen, het trok rillend over het naakte water en over de velden, het scheen haar met gefluisterde beloften als uit zichzelve weg te lokken, en ze wist niet waarheen het haar voeren wilde. Het was, als had elk ding een eigen geheim, een eigen kloppend hart, het hare na, met het hare één, en waar haar bewustzijn toch geen deel aan had, zoomin als aan haar eigen hart. Had ze maar gedachteloos zich aan de wijde frischheid van lucht en wind en water kunnen overgeven -, werd ze maar niet zoo dag aan dag door dat geheime leven beslopen, door die geheime stemmen verontrust -, nu verlangde ze bij tijden bijna terug naar de nuchtere stad, waar niets tot haar sprak en niets haar verontrustte, zooals ze vaak in zoete vertwijfeling door den geur der eerste hyacinthen - zóó smachtend verbeid - naar den starren winter had terugverlangd. Ook thuis vond ze geen rust. Gedwee had ze ditmaal allen raad, die haar gegeven was, opgevolgd, de boeken thuisgelaten, het werk laten rusten, besloten zich zwaar te voeden en met lichaamsinspanning te vergenoegen -, maar het ging niet. Den eersten middag al had ze zich gretig meester gemaakt van een stoffig dik geschiedenisboek, dat de boer op zolder had liggen, in een plotseling verlangen te weten te komen hoe haar gevoel zich thans verhield tegenover de dingen, waarnaar ze op school gedachteloos geluisterd had. En terwijl ze las- van vurige kruisvaarders, dwepende godsdienstpredikers, idealisten en helden - was het als zat Egbert tegenover haar met zijn zelfgenoegzaamheid en zijn spot, die voor geen raadsel stond, alles in drie tellen met drie woorden besliste, elk raadsel van verleden of heden oploste met een handomdraaien en hetzelfde ‘historisch-materialistische' ezelsbruggetje, dat zijn hoogste wereldwijsheid uitmaakte en waarop hij elken avond in volkomen gemoedsrust het hoofd te slapen lei. Voor hem scheen de wereld uitsluitend te bestaan uit bedriegers en bedrogenen -, met een kleine uitgelezen keurbende van krachtige geesten, sluwe vossen zooals hij, die ontoegankelijk waren voor eenig sentimenteel of ‘ethisch' boerenbedrog! Ze voelde somtijds wel het armhartige en enge en ontoereikende van die opvattingen, maar vond geenerlei vastheid van beschouwing in zichzelf om er tegenover te stellen en kon zich dus aan hun invloed niet onttrekken. Ze was, na haar laatste vertelling, niet weer opnieuw tot werken gekomen -, maanden lang had het haar geschenen als was ze leeg en uitgeput, als had ze alles wat ze wist, eens en voor altijd uitgesproken. Maar langzaam aan begonnen als op den achtergrond van haar geest zich weer nieuwe beelden en nieuwe gestalten te vormen -, doch wanneer zij ze naar zich toehalen wilde, vielen ze als asch uiteen. Het gaf het gevoel van vroeger -, dat ze op eenige wijze van zichzelf was afgesloten en soms dacht ze aan het Scheppingsverhaal, hoe God een wezen kneedde uit leem en daarna leven gaf met zijn adem -, dan haakte ze naar den Gods-adem, die de leemen beelden binnen in haar leven inblazen zou -, maar ze wist niet langs welke wegen die tot haar zou kunnen komen. Door al die bewogenheid en strijd verkeerde ze de eerste week in zulk een toestand van neerslachtigheid, dat ze ondanks de zware voeding en de gezonde lucht bleeker en slapper was dan tevoren. Ze schreef Egbert alle dagen, maar verzweeg als vanzelf voor hem, wat haar het veelvuldigst bezighield. Ze vertelde hem van den jongen, over de ligging van het huis, de omgeving en de mensenen, over een oude kast, die ze bij buren had ontdekt en die misschien wel te koop zou zijn. Hij antwoordde in denzelfden opgewekt-schertsenden toon, maande haar vol hartelijkheid dat ze flink eten en ‘lucht-happen' moest en betuigde dat hij haar benijdde om het buitenleven dat ze genoot. En Ina drong er op aan, dat hij zich voor een paar dagen vrijmaken moest en overkomen, en dat ze dan weer als vroeger tezamen zouden wandelen en zwerven. Wanneer ze hem zoo schreef, voelde ze zich vol gehechtheid, teederheid en trouw, warm van dankbare herinnering en dan was het haar als moest ze maar weer gauw tot hem gaan en zonder zwarigheid en botsing voortaan met hem leven -; het scheen haar in dit licht gezien, ook zoo gemakkelijk te volvoeren. Op een avond dat het regende en ze alleen zat in de lage, halfweg witgekalkte bovenkamer, turend in de lamp, met in haar borst dat oude gevoel van knagend ongeduur, datstage vragen, altijd op dat eene gericht: wat toch haar hier-zijn beduidde -, en wat haar zijn tusschen de menschen beduidde -, hoorde ze beneden in de keuken spreken en lachen. De oude menschen schenen bezoek te hebben en nu ze goed luisterde, onderscheidde ze èen mannenstem, buigzaam en diep van klank, die niet van een boer kon zijn. Nieuwsgierigheid prikkelde haar: wie kon die vreemde wezen met zijn beschaafde, welluidende stem? Ze voelde plotseling een sterk verlangen op te staan en zich bij hen te voegen, het nieuwe gezicht te zien, de nieuwe oogen, de nieuwe stem te hooren, ze stond al naast haar stoel, de hand op de leuning en bedacht zich gejaagd op een voorwendsel - er was al een dalende klank in de stemmen beneden, als waren ze opgestaan en spraken van heengaan - kon ze niet vragen wat later gewekt te worden morgen of naar de post om brieven? Ze bedacht zich niet langer, maar liep hakkelend de steile trap af, het rosverlichte blauwe gangetje door waar het naar versche kaas rook en naar melk, en kwam de keuken binnen. De vreemde bleek juist gereed om heen te gaan -, een zoete, warme harsreuk stroomde haar tegemoet, de hitte van het houtvuur omvatte haar en trok haar binnen als met zachte handen. Tegen het licht der vlammen stond hij stoer en donker in ruige sportkleeren, en wendde het hoofd naar haar om bij haar binnenkomen. ‘Een gast?' vroeg hij verwonderd-glimlachend de oude boerin. Maar die scheen met haar komen niet ingenomen. Ze knikte met een stijf lachje en bood haar met minder vriendelijkheid dan anders een stoel bij het vuur. Het verkilde Ina, het gaf haar het gevoel als was zij een onwelkome indringster en de oude vrouw heimelijk jaloersch. De boer daarentegen toonde zich met haar komst uitbundig verheugd. Hij had het immers wel voorspeld, ze zou het niet avond aan avond boven alleen uithouden! Hij en zijn vrouw hadden het al telkens vorige avonden gezegd: zou het mevrouwtje niet eens naar beneden komen? Maar nu, hij wist het zeker, nu kwam ze op meneer af -, en ze hoefde er geen kleur om te krijgen, er waren er wel meer met rokken aan die hem wat graag lijden mochten! Ze trilde van verlegenheid, om haar eigen fellen blos, die haar verried. ‘Ik wist niet dat u bezoek had,' stamelde ze, maar de oude boer schaterde, den mond breed open in zijn steenrood gezicht en knipoogde den bezoeker toe. Hij glimlachte -, maar toen hij bemerkte dat Ina fel naar hem keek, werd hij dadelijk ernstig en correct. Hij had een mager, bruin gezicht, met scherpe trekken, hardglanzende blauwe oogen en smalle pezige handen, zijn heele wezen drukte gemak en vastheid van optreden uit, alsof hij veel had gereisd en in allerlei kringen verkeerd. Hij was, op het uitgelaten aandringen van den boer, weer gaan zitten, maar eigenlijk tegen zijn zin, meende Ina te bemerken en ze voelde zich gekrenkt. Ze zat naast de boerin en wendde zich in het spreken opzettelijk geheel om op haar stoel, om uit den hoek van haar oog hem steelsgewijs en ongezien gade te slaan en te weten of hij ook naar haar kijken zou. Hij deed het, de harde staalblauwe blik rustte op haar gezicht, streek langs haar handen en langs haar gestalte en verzachtte zich in het kijken -, om den stroeven mond kwam de schaduw van een glimlach - belangstelling in de oogen, en inmiddels praatte Ina met de boerin, niet recht wetend wat ze zeide, krampachtig haar vasthoudend in gesprek, om niet gedwongen te zijn, de oogen in zijn richting te wenden en zijn streelend kijken af te snijden. Want het ving en bekoorde haar, dat kijken, en schonk haar eenzelfde zoete verdooving als zat ze onder een bloeienden boom en liet de bladeren zacht tusschen haar nekharen krieuwen, terwijl boven haar hoofd de takken ruischten en nu en dan er bloesem viel - en ze ervoer wat ze dien avond bij Coba's vriendin had ervaren -, een trillend uitstroomen van haar wezen naar hem toe, als om het zijne te omvatten en daarmee één te zijn -, niet langer alleen, verlaten, zonder begrip en warmte en steun. Ze had willen weten of ze hem bekoorde, maar ze liet niets van haar gevoel blijken -, ze trachtte het integendeel te verbergen, nu ze bijna zeker wist, dat hij haar blozen opgemerkt had en er om geglimlacht, nu ze vreezen moest, dat hij haar komen om zijnentwil vermoedde. Ze antwoordde dus op zijn vragen - geërgerd en toch bekoord door een bijzondere, weeke klank in de stem, die ze onmiddellijk voelde opzettelijk, voor haar, en niet van alle dagen, - zoo koel en norsch, dat hij even de wenkbrauwen optrok en bijna onmerkbaar, vluchtig den boer aankeek met ondervragende oogen. Het ontging Ina niet en ze voelde zich vernederd, ook geprikkeld tegen zichzelf: had die vreemde man het nu weer dadelijk in zijn macht, haar van kalmte en evenwicht te berooven, zoodat ze zich van louter nerveuze gejaagdheid, zonder zin of redelijken grond, aanstelde als een malle bakvisch, met koele, preutsch-geprikkelde woordjes en een wrevelig mondje? Wat moest hij van haar denken? Het beste was nu nog maar, dat hij haar voor nukkig en onvriendelijk hield. Hij ging nu gauw heen -, de atmosfeer leek verkild, Ina had weer het gevoel alsof door haar het vriendschappelijk samenzijn was verstoord, en verlegen, zonder veel woorden, klauterde ze na zijn vertrek haar trapje weer op naar boven. Maar den anderen morgen in het wakker worden was haar eerste gedachte bij hem. Nauwkeurig ging ze na al wat er dien vorigen avond gezegd en gebeurd was, elken blik, elk gebaar haalde ze naar voren als om het van alle kanten te betasten en te bezien. Wat zou hij van haar denken, hoe zou hij haar vinden? Hij scheen haar als mysterieus -, ze dacht aan zijn smalle, pezige handen, als waren het de eerste mannenhanden, die ze ooit zag; aan zijn onnatuurlijke zoet-slepende stem, als afgericht om vrouwen te lokken -, ze vermoedde dat hij een man-voor-vrouwen was, ze wist dat er in werkelijkheid niets wonderlijks aan hem bestond, niet aan zijn handen en niet aan zijn gelaat -, dat zij er na enkele malen ontmoeten ook niets wonderlijks meer in ontdekken zou -, en nochtans kon ze dat gevoel van gespannen verwachting niet van zich afzetten. Dien heelen dag was ze vervuld van de gedachte aan hem, bracht in den namiddag den ouden boer aan de praat over hem, op gevaar af dat hij haar doorgronden en weer verraden zou -, en verweet zichzelf beschaamd die spanning, dat verborgen verlangen naar opnieuw de ontroering van zijn aanwezigheid, als onwaardig, ongegrond, karakterloos en klein. Vooral wanneer ze de gedachte aan hem verbond met die aan Egbert, gloeide de schaamte in haar aan. Wat zou hij zeggen, als hij het wist, dat den ganschen dag haar gedachten hadden vertoeft bij een onverschilligen vreemde, met wien ze geen tien woorden gesproken had -, dat haar oogen helderder stonden, haar wangen fleuriger bloosden bij de enkele veronderstelling dat die vreemde man haar bekoorlijk vond! Egbert zou haar schimpen, hoonen, verachten -, het was immers ook karakterloos -, het was om den spiegel om te keeren en te ontkennen, dat ze fleuriger was geworden door de gedachte dat ze een vreemden man had bekoord en door de verwachting van hun wederzien. Ze was toch niet de eerste de beste! Ze was geen bakvisch meer, geen leeghoofdig, loszinnig wijfjesdier, dat voor haar genot en haar ijdelheid leeft -, maar een vrouw van vier en twintig jaar, met ontwikkeling en misschien zelfs talent, moeder van een kind, waarvoor ze aansprakelijk was, dat ze opvoeden moest! Ze hield het zich ernstig voor, den heelen avond door, maar toen de andere morgen grauwde door het triest-beslagen lage raam in den kalkmuur -, was het weer de gedachte aan de mogelijkheid dat ze hem dien dag zou zien -, want hij woonde in de buurt en hij wandelde veel - die een zachten gloed in haar ontbond en plotseling het uitzicht van den dag ophief en meer dan draaglijk, uitlokkend maakte. Ook dien dag ontmoette ze hem echter niet -, doch ze liep langs zijn huis, dat de boer haar wees, een statig ouder-wetsch huis met een witten gevel en veel groengeluikte ramen in een tuin met glooiende, geschoren gazonnen en platte bruggetjes zonder leuningen over smalle vijvertjes; rondom tegen de witte hekken stond hoog opgaand geboomte. Maar den anderen dag in den morgen zag ze hem ineens van een heel eind ver in de beukenlaan tegenover het huis op zich afkomen; zijzelf liep achter den kinderwagen, waarin het jongetje rechtop zat en ernstig en zoet speelde met een lappen pop -, ze werd warm van schrik, maar tegelijk was het als raakte er in haar bewustzijn, in haar zelfbeheersching iets los en deed het uiteen vallen: gejaagd, terwijl haar hart bonsde, in een vreemde ijlhoofdigheid vroeg ze zich af, wat ze hem zeggen zou, als hij haar aansprak en hoe ze haar bewogenheid verbergen moest, ook als hij haar met een enkelen groet voorbij ging. Om alles ter wereld wilde ze zich niet weer verraden, zich niet aan zijn genade, mogelijk aan zijn verachting prijsgeven. Haar vroegere ervaringen stonden in haar op als om haar te waarschuwen en te vermanen. Als ze nu maar gewoon kon zijn -, zonder die malle, redelooze snauwerigheid, waarmede een schoolbakvisch haar waardigheid ophoudt tegenover ‘de jongens' -, maar ook zonder dien heetgestookten drang hem stormenderhand te bekoren en te winnen, die haar met radde stem zinledige dingen zou doen zeggen, zoodat ze zich in het herinneren berouwen zou en vol afkeer afwenden van zichzelf. Zou ze hem wel ontmoeten, zou hij niet de smalle zij-laan inslaan, voordat hij haar had gezien? Ze duwde het wagentje sneller voort, om die vóór hem te bereiken en hem den pas af te snijden, en schaamde zich in het oogenblik zelf, voor wat ze deed. O, als hij iets van voorkeur of ingenomenheid in haar bemerkte, zou hij haar immers belachen en verachten, zooals de anderen, zooals Egbert -, ze was getrouwd en hij wist het, ze mocht niet eens aan hem denken. Haar hart stormde -, nu was hij vlak bij -, nu nam hij zijn hoed af, correct en strak en ging langs haar heen verder, zonder een blik op haar, zonder een blik op het kind. Ze bemerkte nu pas, hoe stellig ze erop had gerekend, dat hij haar aanspreken zou, ze werd gloeiend rood van schaamte -, zij was vervuld van hem en hij dacht zelfs niet aan haar -, het was zoo krenkend en alles wat ze omtrent haar houding vastgesteld en bedacht had, ineens zoo belachelijk van overbodigheid. Ze kampte met haar tranen -, de wind voer zwaar door de natte takken, maar het machtige ruischen, dat haar anders onmiddellijk beetgreep en meesleepte, ging ongehoord langs haar heen -, haar gespannen denken, haar strakke verwachting stond naar hem gericht, als was hij plotseling de eenige spil van haar bestaan, de hoeksteen van haar wezen, als moest van hem alle geluk komen en alle leed en alle nooden. Was ze ‘verliefd'? Maar ze kende hem niet. Er was geen verantwoording voor -, het het was niets dan beschamend, verwarrend, ellendig, belachelijk. Ze was aan het eind van de laan gekomen en wendde het wagentje om, ze had het eerder niet gedurfd -, ze kon nu uitzien hoe snel hij was doorgeloopen, of hij al verdwenen was in de richting van het huis of de zijlaan in -, maar het bloed stroomde haar in een heete golf naar het hart -, op geen tien passen afstand stond hij tegen een boom geleund te wachten. Zou hij op haar wachten en zou hij nu naar haar toe komen? Voor ze het zich recht had afgevraagd, stond hij naast het wagentje en ze begroetten elkaar en ze hoorde zijn stem als uit verten, zoo verbijsterd als ze was. ‘Mag ik u eens wat vragen? U moet het niet onbescheiden vinden. Maar dien avond bij de oudjes daar, heb ik toen misschien iets gezegd of iets gedaan dat u onaangenaam was?' Zijn stem klonk zoo nederig en week, dat ze ineens ernaar haakte, hem lieve, teedere en verteederende woorden tot belooning te zeggen -, maar ze bedwong zich. ‘Waarom denkt u dat?' ‘Wel, omdat.... Zouden we niet even oploopen? Het kan niet goed voor uw baby zijn, zoo stil te staan in den wind.' Haar hart versmolt van dankbaarheid voor zijn zorg, ze gingen verder, hij naast het wagentje. ‘Ik vraag het u maar,' vleide de stem, ‘omdat u mij zoo koel groette, daareven, en daarmee bracht ik in verband dat u dien avond ineens zoo stroef en bijna vijandig werd tegen mij. Met die bedoeling kwam u toch niet bij ons binnen, is het wel? Het moet dus aan mij gelegen hebben.' Weer had ze, terwijl hij sprak, het gevoel, als was zijn nederigheid deels schijn en nam zijn stem alleen dien overweldigend-zoeten klank maar aan, om haar te vleien en te verlokken -, doch ze wilde immers maar al te gaarne gevleid zijn en verlokt -, hoe zoet bonsde haar het hart, en een zalig zacht zengen trok door haar bloed. Haar stem hoorde ze ook week en gedempt en een blos overtoog haar wangen. ‘Ja, het lag ook aan u. Aan de manier, waarop u glimlachte toen u begreep dat ik om u was gekomen -, dat is te zeggen, dat ik was gekomen omdat ik hoorde dat er bezoek was.' ‘Hèt vleide mij. En u was zoo grappig, toen u jokte “ik wist niet dat er bezoek was”. Het was tegelijk zoo duidelijk dat u jokte en het ging u zoo slecht af. Dat was de bekoring. En daarom lachte ik. Dat mocht toch wel even?' ‘Dus niet, omdat u mij verachtte?' -, haar stem klonk bijna onhoorbaar, zooals haar de overzoete klank der zijne omstrikte. ‘Omdat ik u verachtte! Waarom zou ik?' Ze antwoordde niet, ze stond stil naast het wagentje en lei het kind, dat zittend in slaap gevallen was, op zijn kussen neer -, ze deed het vlug, zakelijk en ze was hem dankbaar dat hij niets zei, want ze wilde nu niet ‘moedertje-spelen' voor hem en ook niet dat hij het vermoeden zou. Toen greep ze de kruk, wat rood van het bukken, en reed verder. ‘De meeste menschen verachten iemand, die maar het geringste blijk van ingenomenheid met ze geeft,' zei ze hard, en voelde zelf dat die hardheid tot bedoeling had, zijn belangstelling te prikkelen. ‘Hebt u die ervaring opgedaan?' ‘Ja.' Ze zweeg. ‘Hij wil mij laten “uitpraten” en klagen,' zei ze zichzelf, ‘maar ik wil niet uitpraten en klagen, hoe ik er ook naar verlang.' ‘

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 8 - 1 Chapter 8 - 1 Bölüm 8 - 1

Ina was nu enkele dagen buiten, in een omgeving van volmaakte landelijke kalmte, maar ze kon niet tot rust en evenwicht komen. Ina had now been outside for several days, in an environment of perfect rural calm, but she could not find peace and balance. Het was einde Februari en er woeien dagelijks vochtige winden, regen sloeg uit zware wolken op de beuken en pijnen neer, klaterde koud in den beek achter het huis -, en al dat sombere en ruwaardige droeg tegelijkertijd een zoo duidelijke belofte van komende lente in zich mee, dat Ina zich onrustig en beklemd gevoelde. It was late February and humid winds blew daily, rain beat down from heavy clouds on the beeches and pines, gurgled coldly in the stream behind the house -, and all that gloomy and roughness carried at the same time such a clear promise of coming spring, that Ina felt restless and oppressed. Era final de fevereiro, e ventos úmidos sopravam diariamente, a chuva caía das nuvens pesadas sobre as faias e pinheiros, respingava no riacho atrás da casa - toda aquela escuridão e aspereza ao mesmo tempo traziam uma promessa tão clara de vir primavera. Observe que Ina se sentia inquieta e oprimida. Het was in de rosse wildheid der diepe avondlijke verschieten, in de vochtige kleuren der beukestammen, het trok rillend over het naakte water en over de velden, het scheen haar met gefluisterde beloften als uit zichzelve weg te lokken, en ze wist niet waarheen het haar voeren wilde. It was in the reddish wildness of deep evening shifts, in the damp colors of beech logs, it traveled shivering over the naked water and across the fields, it seemed to lure her away with whispered promises as if from herself, and she did not know whither it would take her. Het was, als had elk ding een eigen geheim, een eigen kloppend hart, het hare na, met het hare één, en waar haar bewustzijn toch geen deel aan had, zoomin als aan haar eigen hart. It was, as if each thing had its own secret, its own beating heart, hers after, with hers one, and in which her consciousness yet had no part, any more than in her own heart. Had ze maar gedachteloos zich aan de wijde frischheid van lucht en wind en water kunnen overgeven -, werd ze maar niet zoo dag aan dag door dat geheime leven beslopen, door die geheime stemmen verontrust -, nu verlangde ze bij tijden bijna terug naar de nuchtere stad, waar niets tot haar sprak en niets haar verontrustte, zooals ze vaak in zoete vertwijfeling door den geur der eerste hyacinthen - zóó smachtend verbeid - naar den starren winter had terugverlangd. If only she could have surrendered thoughtlessly to the wide freshness of air and wind and water - if only she had not been stalked so much day after day by that secret life, troubled by those secret voices -, now at times she almost longed to return to the sober city, where nothing spoke to her and nothing troubled her, just as she had often longed in sweet despair for the starry winter through the fragrance of the first hyacinths - so longed for. Ook thuis vond ze geen rust. She also found no peace at home. Gedwee had ze ditmaal allen raad, die haar gegeven was, opgevolgd, de boeken thuisgelaten, het werk laten rusten, besloten zich zwaar te voeden en met lichaamsinspanning te vergenoegen -, maar het ging niet. This time she had obediently followed all the advice that had been given to her, left the books at home, rested the work, decided to feed herself heavily and indulge in physical exertion -, but it did not work out. Den eersten middag al had ze zich gretig meester gemaakt van een stoffig dik geschiedenisboek, dat de boer op zolder had liggen, in een plotseling verlangen te weten te komen hoe haar gevoel zich thans verhield tegenover de dingen, waarnaar ze op school gedachteloos geluisterd had. The very first afternoon she had eagerly taken hold of a dusty thick history book the farmer had in the attic, in a sudden desire to find out how her feelings now related to the things she had thoughtlessly listened to at school. En terwijl ze las- van vurige kruisvaarders, dwepende godsdienstpredikers, idealisten en helden - was het als zat Egbert tegenover haar met zijn zelfgenoegzaamheid en zijn spot, die voor geen raadsel stond, alles in drie tellen met drie woorden besliste, elk raadsel van verleden of heden oploste met een handomdraaien en hetzelfde ‘historisch-materialistische' ezelsbruggetje, dat zijn hoogste wereldwijsheid uitmaakte en waarop hij elken avond in volkomen gemoedsrust het hoofd te slapen lei. And as she read - of ardent crusaders, devout religious preachers, idealists and heroes - it was as if Egbert sat opposite her with his complacency and mockery, standing before no riddle, deciding everything at the stroke of three with three words, solving every riddle of past or present with a turn of the hand and the same "historical-materialist" mnemonic, which constituted his highest worldly wisdom and on which he laid his head to sleep every evening in complete peace of mind. Voor hem scheen de wereld uitsluitend te bestaan uit bedriegers en bedrogenen -, met een kleine uitgelezen keurbende van krachtige geesten, sluwe vossen zooals hij, die ontoegankelijk waren voor eenig sentimenteel of ‘ethisch' boerenbedrog! To him, the world seemed to consist exclusively of cheaters and deceived - with a small select band of powerful minds, cunning foxes like him, who were inaccessible to any sentimental or "ethical" peasant trickery! Ze voelde somtijds wel het armhartige en enge en ontoereikende van die opvattingen, maar vond geenerlei vastheid van beschouwing in zichzelf om er tegenover te stellen en kon zich dus aan hun invloed niet onttrekken. She did at times feel the shabby and narrow and inadequate of those views, but found no firmness of contemplation in herself to oppose them and so could not escape their influence. Ze was, na haar laatste vertelling, niet weer opnieuw tot werken gekomen -, maanden lang had het haar geschenen als was ze leeg en uitgeput, als had ze alles wat ze wist, eens en voor altijd uitgesproken. She had not, after her last telling, come back to work again -, for months it had seemed to her as if she were empty and exhausted, as if she had spoken all she knew, once and for all. Maar langzaam aan begonnen als op den achtergrond van haar geest zich weer nieuwe beelden en nieuwe gestalten te vormen -, doch wanneer zij ze naar zich toehalen wilde, vielen ze als asch uiteen. But slowly, as if in the background of her mind, new images and new shapes began to form again - but when she wanted to draw them to herself, they disintegrated like ashes. Het gaf het gevoel van vroeger -, dat ze op eenige wijze van zichzelf was afgesloten en soms dacht ze aan het Scheppingsverhaal, hoe God een wezen kneedde uit leem en daarna leven gaf met zijn adem -, dan haakte ze naar den Gods-adem, die de leemen beelden binnen in haar leven inblazen zou -, maar ze wist niet langs welke wegen die tot haar zou kunnen komen. It gave the feeling of before -, that she was in some way closed off from herself, and sometimes she thought of the Creation story, how God molded a creature out of clay and then gave it life with his breath -, then she yearned for the God-breath, which would breathe into the loamy images inside her -, but she did not know by what ways it could come to her. Door al die bewogenheid en strijd verkeerde ze de eerste week in zulk een toestand van neerslachtigheid, dat ze ondanks de zware voeding en de gezonde lucht bleeker en slapper was dan tevoren. Because of all this agitation and struggle, she was in such a state of dejection for the first week that, despite the heavy diet and healthy air, she was paler and weaker than before. Ze schreef Egbert alle dagen, maar verzweeg als vanzelf voor hem, wat haar het veelvuldigst bezighield. She wrote Egbert every day, but, as a matter of course, concealed from him what occupied her most frequently. Ze vertelde hem van den jongen, over de ligging van het huis, de omgeving en de mensenen, over een oude kast, die ze bij buren had ontdekt en die misschien wel te koop zou zijn. She told him about den boy, about the location of the house, the surroundings and the people, about an old cupboard, which she had discovered at neighbors and which might be for sale. Hij antwoordde in denzelfden opgewekt-schertsenden toon, maande haar vol hartelijkheid dat ze flink eten en ‘lucht-happen' moest en betuigde dat hij haar benijdde om het buitenleven dat ze genoot. He replied in the same cheerfully-sharp tone, exhorting her full of cordiality that she should eat heartily and "air-hap" and expressing his envy for the outdoor life she enjoyed. En Ina drong er op aan, dat hij zich voor een paar dagen vrijmaken moest en overkomen, en dat ze dan weer als vroeger tezamen zouden wandelen en zwerven. And Ina urged him to take time off for a few days and come over, and then they would walk and roam together as before. Wanneer ze hem zoo schreef, voelde ze zich vol gehechtheid, teederheid en trouw, warm van dankbare herinnering en dan was het haar als moest ze maar weer gauw tot hem gaan en zonder zwarigheid en botsing voortaan met hem leven -; het scheen haar in dit licht gezien, ook zoo gemakkelijk te volvoeren. When she wrote to him in this way, she felt full of attachment, tenderness and fidelity, warm with grateful remembrance, and then it seemed to her as if she had to go to him again soon and live with him henceforth without trouble and collision -; it seemed to her in this light, too, so easy to accomplish. Op een avond dat het regende en ze alleen zat in de lage, halfweg witgekalkte bovenkamer, turend in de lamp, met in haar borst dat oude gevoel van knagend ongeduur, datstage vragen, altijd op dat eene gericht: wat toch haar hier-zijn beduidde -, en wat haar zijn tusschen de menschen beduidde -, hoorde ze beneden in de keuken spreken en lachen. One evening when it was raining and she was sitting alone in the low, half-whitewashed upstairs room, peering into the lamp, with in her chest that old feeling of gnawing unhappiness, thatstage questioning, always focused on that one thing: what after all her being here meant -, and what her being among people meant -, she heard talking and laughing downstairs in the kitchen. De oude menschen schenen bezoek te hebben en nu ze goed luisterde, onderscheidde ze èen mannenstem, buigzaam en diep van klank, die niet van een boer kon zijn. The old people seemed to have visitors, and now that she was listening carefully, she distinguished èen male voice, pliable and deep in sound, which could not belong to a farmer. Nieuwsgierigheid prikkelde haar: wie kon die vreemde wezen met zijn beschaafde, welluidende stem? Curiosity excited her: who could this stranger be with his civilized, sonorous voice? Ze voelde plotseling een sterk verlangen op te staan en zich bij hen te voegen, het nieuwe gezicht te zien, de nieuwe oogen, de nieuwe stem te hooren, ze stond al naast haar stoel, de hand op de leuning en bedacht zich gejaagd op een voorwendsel - er was al een dalende klank in de stemmen beneden, als waren ze opgestaan en spraken van heengaan - kon ze niet vragen wat later gewekt te worden morgen of naar de post om brieven? She suddenly felt a strong desire to get up and join them, to see the new face, the new eyes, to hear the new voice; she was already standing beside her chair, hand on the banister, and thinking hurriedly of a pretext - there was already a descending sound in the voices below, as if they had risen and were speaking of going away - couldn't she ask to be woken up a little later tomorrow or to the post office for letters? Ze bedacht zich niet langer, maar liep hakkelend de steile trap af, het rosverlichte blauwe gangetje door waar het naar versche kaas rook en naar melk, en kwam de keuken binnen. She no longer thought twice, but staggered down the steep stairs, down the ruddy-lit blue corridor where it smelled of shipped cheese and of milk, and entered the kitchen. De vreemde bleek juist gereed om heen te gaan -, een zoete, warme harsreuk stroomde haar tegemoet, de hitte van het houtvuur omvatte haar en trok haar binnen als met zachte handen. The stranger appeared just ready to go -, a sweet, warm resin smell flowed towards her, the heat of the wood fire encompassed her and drew her in as if with soft hands. Tegen het licht der vlammen stond hij stoer en donker in ruige sportkleeren, en wendde het hoofd naar haar om bij haar binnenkomen. Against the light of the flames, he stood sturdy and dark in shaggy sports clothes, turning his head to her as she entered. ‘Een gast?' "A guest? vroeg hij verwonderd-glimlachend de oude boerin. He asked the old farmer's wife, smiling wonderingly. Maar die scheen met haar komen niet ingenomen. But the latter did not seem taken with her coming. Ze knikte met een stijf lachje en bood haar met minder vriendelijkheid dan anders een stoel bij het vuur. She nodded with a stiff smile, offering her a chair by the fire with less kindness than usual. Het verkilde Ina, het gaf haar het gevoel als was zij een onwelkome indringster en de oude vrouw heimelijk jaloersch. It chilled Ina, it made her feel as if she were an unwelcome intruder and the old woman secretly jealous. De boer daarentegen toonde zich met haar komst uitbundig verheugd. The farmer, on the other hand, expressed exuberant joy at her arrival. Hij had het immers wel voorspeld, ze zou het niet avond aan avond boven alleen uithouden! After all, he had predicted, she would not last night after night upstairs alone! Hij en zijn vrouw hadden het al telkens vorige avonden gezegd: zou het mevrouwtje niet eens naar beneden komen? He and his wife had said it over and over again previous evenings: wouldn't the little lady come down? Maar nu, hij wist het zeker, nu kwam ze op meneer af -, en ze hoefde er geen kleur om te krijgen, er waren er wel meer met rokken aan die hem wat graag lijden mochten! But now, he knew for sure, now she was coming down on Mr. -, and she didn't have to get color for it, there were others with skirts on who liked him somewhat to suffer! Ze trilde van verlegenheid, om haar eigen fellen blos, die haar verried. She trembled with embarrassment at her own fierce blush, which betrayed her. ‘Ik wist niet dat u bezoek had,' stamelde ze, maar de oude boer schaterde, den mond breed open in zijn steenrood gezicht en knipoogde den bezoeker toe. 'I didn't know you had a visitor,' she stammered, but the old farmer scowled, the mouth wide open in his brick-red face, and winked at the visitor. Hij glimlachte -, maar toen hij bemerkte dat Ina fel naar hem keek, werd hij dadelijk ernstig en correct. He smiled - but when he noticed that Ina was looking at him fiercely, he immediately became serious and correct. Hij had een mager, bruin gezicht, met scherpe trekken, hardglanzende blauwe oogen en smalle pezige handen, zijn heele wezen drukte gemak en vastheid van optreden uit, alsof hij veel had gereisd en in allerlei kringen verkeerd. He had a lean brown face, with sharp features, hard shining blue eyes and narrow sinewy hands, his whole being expressed ease and firmness of appearance, as if he had traveled a lot and been in all kinds of circles. Hij was, op het uitgelaten aandringen van den boer, weer gaan zitten, maar eigenlijk tegen zijn zin, meende Ina te bemerken en ze voelde zich gekrenkt. He had, at the farmer's exultant insistence, sat down again, but actually against his will, Ina mused, and she felt aggrieved. Ze zat naast de boerin en wendde zich in het spreken opzettelijk geheel om op haar stoel, om uit den hoek van haar oog hem steelsgewijs en ongezien gade te slaan en te weten of hij ook naar haar kijken zou. She sat next to the farmer's wife and, in speaking, deliberately turned completely around on her chair, to watch him stealthily and unseeingly from the corner of her eye and to know if he would also look at her. Hij deed het, de harde staalblauwe blik rustte op haar gezicht, streek langs haar handen en langs haar gestalte en verzachtte zich in het kijken -, om den stroeven mond kwam de schaduw van een glimlach - belangstelling in de oogen, en inmiddels praatte Ina met de boerin, niet recht wetend wat ze zeide, krampachtig haar vasthoudend in gesprek, om niet gedwongen te zijn, de oogen in zijn richting te wenden en zijn streelend kijken af te snijden. He did so, the hard steel-blue gaze rested on her face, stroked along her hands and along her stature and softened in looking -, around the stricken mouth came the shadow of a smile - interest in the eyes, and meanwhile Ina was talking to the peasant woman, not knowing rightly what she was saying, frenetically holding her in conversation, so as not to be forced to turn the eyes in his direction and cut off his caressing gaze. Want het ving en bekoorde haar, dat kijken, en schonk haar eenzelfde zoete verdooving als zat ze onder een bloeienden boom en liet de bladeren zacht tusschen haar nekharen krieuwen, terwijl boven haar hoofd de takken ruischten en nu en dan er bloesem viel - en ze ervoer wat ze dien avond bij Coba's vriendin had ervaren -, een trillend uitstroomen van haar wezen naar hem toe, als om het zijne te omvatten en daarmee één te zijn -, niet langer alleen, verlaten, zonder begrip en warmte en steun. For it caught and enchanted her, that look, and gave her the same sweet numbness as if she were sitting under a flowering tree and let the leaves gently tickle between the hairs of her neck, while above her head the branches rustled and now and then blossoms fell - and she experienced what she had experienced that evening with Coba's friend - a trembling outflow of her being toward him, as if to encompass his and be one with him -, no longer alone, abandoned, without understanding and warmth and support. Ze had willen weten of ze hem bekoorde, maar ze liet niets van haar gevoel blijken -, ze trachtte het integendeel te verbergen, nu ze bijna zeker wist, dat hij haar blozen opgemerkt had en er om geglimlacht, nu ze vreezen moest, dat hij haar komen om zijnentwil vermoedde. She had wanted to know if she charmed him, but she did not show any of her feelings - on the contrary, she tried to hide them, now that she was almost certain that he had noticed her blush and smiled at it, now that she had to fear that he suspected her coming for his sake. Ze antwoordde dus op zijn vragen - geërgerd en toch bekoord door een bijzondere, weeke klank in de stem, die ze onmiddellijk voelde opzettelijk, voor haar, en niet van alle dagen, - zoo koel en norsch, dat hij even de wenkbrauwen optrok en bijna onmerkbaar, vluchtig den boer aankeek met ondervragende oogen. So she answered his questions - exasperated and yet charmed by a peculiar, woeful sound in the voice, which she immediately felt intentional, for her, and not of all days, - so cool and gruff, that for a moment he raised an eyebrow and, almost imperceptibly, fleetingly looked at the farmer with questioning eyes. Het ontging Ina niet en ze voelde zich vernederd, ook geprikkeld tegen zichzelf: had die vreemde man het nu weer dadelijk in zijn macht, haar van kalmte en evenwicht te berooven, zoodat ze zich van louter nerveuze gejaagdheid, zonder zin of redelijken grond, aanstelde als een malle bakvisch, met koele, preutsch-geprikkelde woordjes en een wrevelig mondje? It didn't escape Ina's notice and she felt humiliated, also irritated at herself: did this strange man have it in his power again right away to rob her of composure and equilibrium, so that she acted out of sheer nervous agitation, without sense or reasonable reason, like a silly frying pan, with cool, prudishly-prickly words and a resentful mouth? Wat moest hij van haar denken? What was he to think of her? Het beste was nu nog maar, dat hij haar voor nukkig en onvriendelijk hield. The best thing now was that he mistook her for petulant and unfriendly. Hij ging nu gauw heen -, de atmosfeer leek verkild, Ina had weer het gevoel alsof door haar het vriendschappelijk samenzijn was verstoord, en verlegen, zonder veel woorden, klauterde ze na zijn vertrek haar trapje weer op naar boven. He was leaving soon now -, the atmosphere seemed chilled, Ina again felt as if because of her the friendly togetherness had been disturbed, and shyly, without many words, after his departure, she clambered back up her stairs to the top. Maar den anderen morgen in het wakker worden was haar eerste gedachte bij hem. Nauwkeurig ging ze na al wat er dien vorigen avond gezegd en gebeurd was, elken blik, elk gebaar haalde ze naar voren als om het van alle kanten te betasten en te bezien. Wat zou hij van haar denken, hoe zou hij haar vinden? What would he think of her, how would he find her? Hij scheen haar als mysterieus -, ze dacht aan zijn smalle, pezige handen, als waren het de eerste mannenhanden, die ze ooit zag; aan zijn onnatuurlijke zoet-slepende stem, als afgericht om vrouwen te lokken -, ze vermoedde dat hij een man-voor-vrouwen was, ze wist dat er in werkelijkheid niets wonderlijks aan hem bestond, niet aan zijn handen en niet aan zijn gelaat -, dat zij er na enkele malen ontmoeten ook niets wonderlijks meer in ontdekken zou -, en nochtans kon ze dat gevoel van gespannen verwachting niet van zich afzetten. He seemed mysterious to her -, she thought of his narrow, sinewy hands, as if they were the first male hands she had ever seen; of his unnatural sweet-smiling voice, as if trained to lure women -, she suspected he was a man-for-women, she knew that in reality there was nothing wonderful about him, not in his hands and not in his face -, that after meeting him a few times she would not discover anything wonderful in him either -, and yet she could not shake off that feeling of tense expectation. Dien heelen dag was ze vervuld van de gedachte aan hem, bracht in den namiddag den ouden boer aan de praat over hem, op gevaar af dat hij haar doorgronden en weer verraden zou -, en verweet zichzelf beschaamd die spanning, dat verborgen verlangen naar opnieuw de ontroering van zijn aanwezigheid, als onwaardig, ongegrond, karakterloos en klein. That whole day she was filled with the thought of him, spent the afternoon talking to the old farmer about him, at the risk of his fathoming her and betraying her again -, and ashamedly reproached herself for that excitement, that hidden desire for the emotion of his presence again, as unworthy, unfounded, characterless and small. Vooral wanneer ze de gedachte aan hem verbond met die aan Egbert, gloeide de schaamte in haar aan. Especially when she connected the thought of him with that of Egbert, shame glowed within her. Wat zou hij zeggen, als hij het wist, dat den ganschen dag haar gedachten hadden vertoeft bij een onverschilligen vreemde, met wien ze geen tien woorden gesproken had -, dat haar oogen helderder stonden, haar wangen fleuriger bloosden bij de enkele veronderstelling dat die vreemde man haar bekoorlijk vond! What would he say, if he knew it, that all day her thoughts had lingered with an indifferent stranger, with whom she had not spoken ten words - that her eyes were brighter, her cheeks blushed more brightly at the mere supposition that this strange man found her charming! Egbert zou haar schimpen, hoonen, verachten -, het was immers ook karakterloos -, het was om den spiegel om te keeren en te ontkennen, dat ze fleuriger was geworden door de gedachte dat ze een vreemden man had bekoord en door de verwachting van hun wederzien. Egbert would scold her, taunt her, scorn her -, after all, it was also characterless -, it was to reverse the mirror and deny, that she had become brighter by the thought of having charmed a strange man and by the anticipation of their reunion. Ze was toch niet de eerste de beste! Surely she wasn't the first person! Ze was geen bakvisch meer, geen leeghoofdig, loszinnig wijfjesdier, dat voor haar genot en haar ijdelheid leeft -, maar een vrouw van vier en twintig jaar, met ontwikkeling en misschien zelfs talent, moeder van een kind, waarvoor ze aansprakelijk was, dat ze opvoeden moest! She was no longer a bakvish, not an empty-headed, detached female animal, living for her pleasure and her vanity -, but a woman of twenty-four, with development and perhaps even talent, mother of a child, for whom she was liable, that she had to raise! Ze hield het zich ernstig voor, den heelen avond door, maar toen de andere morgen grauwde door het triest-beslagen lage raam in den kalkmuur -, was het weer de gedachte aan de mogelijkheid dat ze hem dien dag zou zien -, want hij woonde in de buurt en hij wandelde veel - die een zachten gloed in haar ontbond en plotseling het uitzicht van den dag ophief en meer dan draaglijk, uitlokkend maakte. She imagined it earnestly, all through the evening, but when the other morning blew bleakly through the sad-strewn low window in the limestone wall -, it was again the thought of the possibility that she would see him that day -, for he lived nearby and he walked a lot - that dissolved a sultry glow in her and suddenly lifted the day's outlook and made it more than bearable, enticing. Ook dien dag ontmoette ze hem echter niet -, doch ze liep langs zijn huis, dat de boer haar wees, een statig ouder-wetsch huis met een witten gevel en veel groengeluikte ramen in een tuin met glooiende, geschoren gazonnen en platte bruggetjes zonder leuningen over smalle vijvertjes; rondom tegen de witte hekken stond hoog opgaand geboomte. That day, too, however, she did not meet him - but she walked past his house, which the farmer pointed out to her, a stately old-fashioned house with a white façade and many green-lined windows in a garden with sloping, shaven lawns and flat bridges without railings over narrow ponds; all around against the white fences stood tall upright trees. Maar den anderen dag in den morgen zag ze hem ineens van een heel eind ver in de beukenlaan tegenover het huis op zich afkomen; zijzelf liep achter den kinderwagen, waarin het jongetje rechtop zat en ernstig en zoet speelde met een lappen pop -, ze werd warm van schrik, maar tegelijk was het als raakte er in haar bewustzijn, in haar zelfbeheersching iets los en deed het uiteen vallen: gejaagd, terwijl haar hart bonsde, in een vreemde ijlhoofdigheid vroeg ze zich af, wat ze hem zeggen zou, als hij haar aansprak en hoe ze haar bewogenheid verbergen moest, ook als hij haar met een enkelen groet voorbij ging. But the other day in the morning she suddenly saw him coming towards her from afar in the beech avenue opposite the house; she herself was walking behind the baby carriage, in which the little boy was sitting upright and was playing earnestly and sweetly with a rag doll -, she became warm with fright, but at the same time it was as if something got loose in her consciousness, in her self-control, and made it fall apart: agitated, while her heart was pounding, in a strange thin-headedness she wondered what she should say to him when he addressed her and how she should hide her emotion, even if he passed her by with a single greeting. Om alles ter wereld wilde ze zich niet weer verraden, zich niet aan zijn genade, mogelijk aan zijn verachting prijsgeven. For anything in the world, she did not want to betray herself again, to give herself up to his mercy, possibly to his contempt. Haar vroegere ervaringen stonden in haar op als om haar te waarschuwen en te vermanen. Her past experiences rose up in her as if to warn and admonish her. Als ze nu maar gewoon kon zijn -, zonder die malle, redelooze snauwerigheid, waarmede een schoolbakvisch haar waardigheid ophoudt tegenover ‘de jongens' -, maar ook zonder dien heetgestookten drang hem stormenderhand te bekoren en te winnen, die haar met radde stem zinledige dingen zou doen zeggen, zoodat ze zich in het herinneren berouwen zou en vol afkeer afwenden van zichzelf. If only she could be ordinary now -, without that silly, redundant snarl, with which a school fry holds up her dignity in the face of "the boys" -, but also without that hotly instilled urge to charm and win him stormily, which would make her say meaningless things in a raddled voice, so that she would repent in remembering and turn away from herself in disgust. Zou ze hem wel ontmoeten, zou hij niet de smalle zij-laan inslaan, voordat hij haar had gezien? Would she even meet him, would he not turn down the narrow side avenue before he had seen her? Ze duwde het wagentje sneller voort, om die vóór hem te bereiken en hem den pas af te snijden, en schaamde zich in het oogenblik zelf, voor wat ze deed. She pushed the cart faster, to reach the one before him and cut him off, and in the very moment, was ashamed of what she was doing. O, als hij iets van voorkeur of ingenomenheid in haar bemerkte, zou hij haar immers belachen en verachten, zooals de anderen, zooals Egbert -, ze was getrouwd en hij wist het, ze mocht niet eens aan hem denken. Oh, if he noticed anything of liking or ingenomenness in her, after all, he would laugh at her and despise her, like the others, like Egbert -, she was married and he knew it, she was not even allowed to think of him. Haar hart stormde -, nu was hij vlak bij -, nu nam hij zijn hoed af, correct en strak en ging langs haar heen verder, zonder een blik op haar, zonder een blik op het kind. Her heart stormed -, now he was close -, now he took off his hat, correctly and tightly and continued past her, without a glance at her, without a glance at the child. Ze bemerkte nu pas, hoe stellig ze erop had gerekend, dat hij haar aanspreken zou, ze werd gloeiend rood van schaamte -, zij was vervuld van hem en hij dacht zelfs niet aan haar -, het was zoo krenkend en alles wat ze omtrent haar houding vastgesteld en bedacht had, ineens zoo belachelijk van overbodigheid. Only now did she realize how confident she had been that he would address her, she was glowing red with embarrassment - she was filled with him and he wasn't even thinking of her -, it was so hurtful and all that she had established and thought about her attitude, suddenly so ridiculous of redundancy. Ze kampte met haar tranen -, de wind voer zwaar door de natte takken, maar het machtige ruischen, dat haar anders onmiddellijk beetgreep en meesleepte, ging ongehoord langs haar heen -, haar gespannen denken, haar strakke verwachting stond naar hem gericht, als was hij plotseling de eenige spil van haar bestaan, de hoeksteen van haar wezen, als moest van hem alle geluk komen en alle leed en alle nooden. She struggled with her tears -, the wind sailed heavily through the wet branches, but the mighty rustling, which otherwise immediately seized her and dragged her along, went unheard past her -, her tense thinking, her tight expectation was directed toward him, as if he were suddenly the only pivot of her existence, the cornerstone of her being, as if from him all happiness and all suffering and all distress had to come. Was ze ‘verliefd'? Was she "in love? Maar ze kende hem niet. But she didn't know him. Er was geen verantwoording voor -, het het was niets dan beschamend, verwarrend, ellendig, belachelijk. There was no accounting for -, it it was nothing but embarrassing, confusing, miserable, ridiculous. Ze was aan het eind van de laan gekomen en wendde het wagentje om, ze had het eerder niet gedurfd -, ze kon nu uitzien hoe snel hij was doorgeloopen, of hij al verdwenen was in de richting van het huis of de zijlaan in -, maar het bloed stroomde haar in een heete golf naar het hart -, op geen tien passen afstand stond hij tegen een boom geleund te wachten. She had come to the end of the avenue and turned the trolley, she had not dared before -, she could now see how fast he had run on, whether he had already disappeared toward the house or into the side avenue -, but the blood rushed to her heart in a hot wave -, not ten paces away he was leaning against a tree, waiting. Zou hij op haar wachten en zou hij nu naar haar toe komen? Voor ze het zich recht had afgevraagd, stond hij naast het wagentje en ze begroetten elkaar en ze hoorde zijn stem als uit verten, zoo verbijsterd als ze was. ‘Mag ik u eens wat vragen? U moet het niet onbescheiden vinden. Maar dien avond bij de oudjes daar, heb ik toen misschien iets gezegd of iets gedaan dat u onaangenaam was?' Zijn stem klonk zoo nederig en week, dat ze ineens ernaar haakte, hem lieve, teedere en verteederende woorden tot belooning te zeggen -, maar ze bedwong zich. His voice sounded so humble and soft that she suddenly yearned to say sweet, tender and endearing words of reward to him -, but she restrained herself. ‘Waarom denkt u dat?' "What makes you think that? ‘Wel, omdat.... Zouden we niet even oploopen? 'Well, because.... Shouldn't we run out? Het kan niet goed voor uw baby zijn, zoo stil te staan in den wind.' Haar hart versmolt van dankbaarheid voor zijn zorg, ze gingen verder, hij naast het wagentje. ‘Ik vraag het u maar,' vleide de stem, ‘omdat u mij zoo koel groette, daareven, en daarmee bracht ik in verband dat u dien avond ineens zoo stroef en bijna vijandig werd tegen mij. Met die bedoeling kwam u toch niet bij ons binnen, is het wel? You didn't come to us with that intention, did you? Het moet dus aan mij gelegen hebben.' So it must have been up to me. Weer had ze, terwijl hij sprak, het gevoel, als was zijn nederigheid deels schijn en nam zijn stem alleen dien overweldigend-zoeten klank maar aan, om haar te vleien en te verlokken -, doch ze wilde immers maar al te gaarne gevleid zijn en verlokt -, hoe zoet bonsde haar het hart, en een zalig zacht zengen trok door haar bloed. Again, as he spoke, she felt as if his humility were partly pretense and his voice only took on that overwhelmingly sweet sound, to flatter and entice her - yet she wanted only too gladly to be flattered and enticed - how sweetly her heart pounded, and a blissful soft zengen ran through her blood. Haar stem hoorde ze ook week en gedempt en een blos overtoog haar wangen. Her voice she also heard softened and muffled, and a blush overtook her cheeks. ‘Ja, het lag ook aan u. Aan de manier, waarop u glimlachte toen u begreep dat ik om u was gekomen -, dat is te zeggen, dat ik was gekomen omdat ik hoorde dat er bezoek was.' ‘Hèt vleide mij. En u was zoo grappig, toen u jokte “ik wist niet dat er bezoek was”. Het was tegelijk zoo duidelijk dat u jokte en het ging u zoo slecht af. Dat was de bekoring. En daarom lachte ik. Dat mocht toch wel even?' That was allowed for a while, right? ‘Dus niet, omdat u mij verachtte?' "So not because you despised me? -, haar stem klonk bijna onhoorbaar, zooals haar de overzoete klank der zijne omstrikte. -, her voice sounded almost inaudible as it surrounded the oversweet sound of his. ‘Omdat ik u verachtte! 'Because I despised you! Waarom zou ik?' Ze antwoordde niet, ze stond stil naast het wagentje en lei het kind, dat zittend in slaap gevallen was, op zijn kussen neer -, ze deed het vlug, zakelijk en ze was hem dankbaar dat hij niets zei, want ze wilde nu niet ‘moedertje-spelen' voor hem en ook niet dat hij het vermoeden zou. Toen greep ze de kruk, wat rood van het bukken, en reed verder. ‘De meeste menschen verachten iemand, die maar het geringste blijk van ingenomenheid met ze geeft,' zei ze hard, en voelde zelf dat die hardheid tot bedoeling had, zijn belangstelling te prikkelen. ‘Hebt u die ervaring opgedaan?' ‘Ja.' Ze zweeg. ‘Hij wil mij laten “uitpraten” en klagen,' zei ze zichzelf, ‘maar ik wil niet uitpraten en klagen, hoe ik er ook naar verlang.' ‘