×

Utilizziamo i cookies per contribuire a migliorare LingQ. Visitando il sito, acconsenti alla nostra politica dei cookie.


image

Max Havelaar, door Multatuli, Max Havelaar, door Multatuli - Veertiende hoofdstuk, eerste deel

Max Havelaar, door Multatuli - Veertiende hoofdstuk, eerste deel

VEERTIENDE HOOFDSTUK

Ge weet, begon Havelaar, hoe de nederlandsche bezittingen ter Westkust van Sumatra aan de onafhankelyke ryken in den noordhoek grenzen, waarvan Atjeh het aanzienlykste is. Men zegt dat een geheim artikel in het traktaat van 1824, ons jegens de Engelschen de verplichting oplegt, de rivier van Singkel niet te overschryden. De generaal Vandamme, die met een faux-air Napoléon gaarne zyn gouvernement zoo vèr mogelyk uitbreidde, stuitte dus in die richting op een onoverkomelyken hinderpaal. Ik moet aan 't bestaan van dat geheim artikel wel gelooven, omdat het me anders bevreemden zou dat de Radjahs van Troeman en Analaboe , wier provincien niet zonder gewicht zyn door den peperhandel die daar gedreven wordt, niet sedert lang onder nederlandsche souvereiniteit zyn gebracht. Ge weet hoe gemakkelyk men een voorwendsel vindt om zulke landjes den oorlog aantedoen, en zich daarvan meester te maken. Het stelen van een landschap zal altyd makkelyker blyven dan van een molen. Ik geloof van den generaal Vandamme, dat hy zelfs een molen zou weggenomen hebben als hy daarin lust gevoeld had, en begryp dus niet dat hy die landschappen in de Noord zou hebben verschoond, wanneer niet daarvoor steviger gronden hadden bestaan dan recht en billykheid. [107]

Hoe dit zy, hy richtte zyn veroveraarsblikken niet Noord- maar Oostwaarts. De landstreken Mandhéling en Ankola —dit was de naam der adsistent-residentie die gevormd was uit de pas tot rust gebrachte Battahlanden—waren wel nog niet gezuiverd van atjineschen invloed—want waar dweepzucht eens wortel schiet, is 't uitroeien moeielyk—maar de Atjinezen zelf waren er toch niet meer. Dit was evenwel den Gouverneur niet genoeg. Hy breidde zyn gezag tot aan de oostkust uit, en er werden nederlandsche beambten en nederlandsche garnizoenen gezonden naar Bila en Pertibie , welke posten echter—zooals je weet, Verbrugge—later weer ontruimd zyn.

Toen er op Sumatra een Regeeringskommissaris[108] aankwam, die deze uitbreiding doelloos vond en ze hierom afkeurde, vooral ook wyl ze in stryd was met de wanhopige spaarzaamheid waarop door 't moederland zoozeer was aangedrongen, beweerde de generaal Vandamme dat die uitbreiding geen bezwarenden invloed behoefde te hebben op de begrooting, want dat de nieuwe garnizoenen gevormd waren uit troepen waarvoor toch reeds gelden waren toegestaan, zoodat hy een zeer groote landstreek onder nederlandsch bestuur had gebracht, zonder dat hieruit geldelijke uitgaven waren voortgevloeid. En wat voorts het gedeeltelyk ontblooten van andere plaatsen aanging, voornamelyk in 't Mandhélingsche, meende hy genoeg te kunnen rekenen op de trouw en de aanhankelykheid van Jang di Pertoean , 't voornaamste hoofd in de Battahlanden, om hierin geen bezwaar te zien. [109]

Met weerzin gaf de Regeeringskommissaris toe, en wel op de herhaalde betuigingen van den generaal dat hy persoonlijk zich tot borg stelde voor Jang di Pertoean's trouw. Nu was de kontroleur die vóór my de afdeeling Natal bestuurde, de schoonzoon van den adsistent-resident in de Battahlanden, welke ambtenaar met Jang di Pertoean in onmin leefde. Later heb ik veel hooren spreken van klachten die tegen dien adsistent-resident waren ingebracht, doch men moest voorzichtig wezen met geloof-slaan aan deze beschuldigingen, omdat ze grootendeels uit den mond kwamen van Jang di Pertoean , en wel op een oogenblik toen deze zelf van veel zwaarder vergrypen was aangeklaagd, hetgeen hem misschien noopte zyn verdediging te zoeken in de fouten van zyn beschuldiger … wat meer gebeurt. Hoe dit zy, de gezaghebber van Natal omhelsde de party van zyn schoonvader tegen Jang di Pertoean , en dit te vuriger misschien omdat die kontroleur zeer bevriend was met zekeren Soetan Salim , een natalsch Hoofd dat ook zeer op den battakschen chef gebeten was. Sedert lang heerschte er een veete tusschen de familien dezer beide hoofden. Er waren huwelyksvoorstellen afgeslagen, er bestond yverzucht over invloed, trots aan den kant van Jang di Pertoean die van beter geboorte was, en meer andere oorzaken nog liepen samen om Natal en Mandhéling tegen elkander opgezet te houden.

Op-eenmaal verspreidde zich 't gerucht dat er in Mandhéling een komplot was ontdekt, waarin Jang di Pertoean zou betrokken wezen, en dat ten-doel had de heilige vaan des opstands uittesteken en alle Europeanen te vermoorden. De eerste ontdekking hiervan had te Natal plaats gehad, wat natuurlyk is, daar men in nabyliggende provincien altyd beter van den stand der zaken onderricht wordt dan op de plaats zelf, dewyl velen die te-huis door vrees voor een betrokken Hoofd zich laten weerhouden van de openbaring eener hun bekende omstandigheid, die vrees eenigermate overwinnen zoodra ze zich op een grondgebied bevinden waar dat Hoofd geen invloed heeft.

Dit is dan ook de reden, Verbrugge, waarom ik geen vreemdeling ben in de zaken van Lebak , en dat ik redelyk veel wist van wat hier omgaat, voor ik dacht hier ooit te zullen geplaatst worden. Ik was in 1846 in 't Krawangsche , en heb veel rondgedwaald in de Preanger waar ik reeds in 1840 Lebaksche uitgewekenen ontmoette. Ook ben ik bekend met sommige eigenaren van partikuliere landen in 't Buitenzorgsche en in de Bataviasche ommelanden, en ik weet hoe van-oudsher die landheeren verheugd zyn over den slechten toestand dezer Afdeeling, omdat dit hun landeryen bevolkt. [110]

Zóó ook zou dan te Natal de samenzwering ontdekt wezen, die— als ze bestaan heeft, wat ik niet weet— Jang di Pertoean deed kennen als verrader. Volgens door den kontroleur van Natal afgenomen verklaringen van getuigen, zou hy gezamenlyk met zyn broeder Soetan Adam de battaksche Hoofden hebben doen verzamelen in een heilig bosch waarin zy zouden gezworen hebben niet te rusten voor 't gezag der "christenhonden" in Mandhéling vernietigd was. Het spreekt vanzelf, dat hy hiertoe een ingeving van den hemel had ontvangen. Ge weet, dat dit by zulke gelegenheden nooit uitblyft. [111]

Of nu inderdaad dit voornemen by Jang di Pertoean bestaan heeft, kan ik niet verzekeren. Ik heb de verklaringen der getuigen gelezen, doch ge zult terstond inzien waarom daaraan niet onvoorwaardelyk geloof mag worden geslagen. Zéker is 't dat de man, wat zyn islamsche dweepzucht aangaat, wel tot zoo-iets kan in-staat geweest zyn. Hy was, met de geheele battaksche bevolking, eerst kort te voren door de Padries overgehaald tot het ware geloof, en nieuwbekeerden zyn gewoonlyk fanatiek. [112]

Het gevolg van die ware of vermeende ontdekking was dat Jang di Pertoean door den adsistent-resident van Mandhéling , werd gevangen genomen en naar Natal gezonden. Hier sloot de kontroleur hem voorloopig in 't fort op, en liet hy hem met de eerste geschikte scheepsgelegenheid gevankelyk naar Padang , vervoeren. Het spreekt vanzelf dat men den Gouverneur al de stukken aanbood, waarin de zoo bezwarende getuigenissen waren opgenomen, en die de strengheid van de genomen maatregelen moesten wettigen. Onze Jang di Pertoean was dus van Mandhéling , vertrokken als een gevangene . Te Natal was hy gevangen . Aan-boord van 't oorlogsvaartuig dat hem overvoerde, was hy ook natuurlyk een gevangene . Hy verwachtte dus—schuldig of niet, dit doet niets tot de zaak, daar hy in wettigen vorm en door bevoegde autoriteit was beschuldigd van hoogverraad—ook te Padang , als een gevangene te zullen aankomen. Wèl moet hy dus zeer verwonderd hebben gestaan, by de ontscheping te vernemen dat hy vry was niet alleen, maar dat de generaal, wiens rytuig hem by 't aan wal stappen opwachtte, het zich tot een eer rekenen zou hem by zich aan huis te ontvangen en te herbergen. Zeker is nooit een van hoogverraad beschuldigde aangenamer verrast geworden. Kort hierop werd de adsistent-resident van Mandhéling , in zyn betrekking geschorst wegens allerlei vergrypen die ik hier niet beoordeel. Jang di Pertoean echter, na op Padang , eenigen tyd ten-huize van den generaal te hebben vertoefd, en na door dezen met de meeste onderscheiding te zyn behandeld, keerde over Natal naar Mandhéling terug, niet met het zelfgevoel van den onschuldig- verklaarde, maar met den trots van iemand die zóó hoog staat dat hy geen verklaring van onschuld noodig heeft. Immers, onderzocht was de zaak niet! Aannemende dat men de tegen hem ingebrachte beschuldiging voor valsch hield, dan had reeds dit vermoeden een onderzoek vereischt, teneinde de valsche getuigen te straffen, en vooral hen die blyken zouden zoodanige valsheid te hebben uitgelokt. Het schynt dat de generaal zyn redenen had om dit onderzoek niet te doen plaats hebben. De tegen Jang di Pertoean ingebrachte aanklacht werd beschouwd als non avenu , en ik houd voor zeker dat de daarop doelende stukken nooit onder de oogen der Regeering te Batavia gebracht zyn.

Kort na Jang di Pertoean's terugkeer kwam ik te Natal aan om 't bestuur van die afdeeling overtenemen. Myn voorganger verhaalde me natuurlyk wat er kort geleden in 't Mandhélingsche was voorgevallen, en gaf my de noodige inlichting over de staatkundige verhouding tusschen die landstreek en myn Afdeeling. Het was hem niet euvel te duiden dat hy zich zeer beklaagde over de zyns inziens onrechtvaardige behandeling die zyn schoonvader ten-deel viel, en over de onbegrypelyke bescherming die Jang di Pertoean van den generaal bleek te genieten. Noch hy noch ik wisten op dàt oogenblik dat de opzending van Jang di Pertoean naar Batavia , een vuistslag in 't gelaat van dien generaal zou geweest zyn, en dat deze—persoonlyk voor de trouw van dat hoofd hebbende ingestaan —gegronde redenen had, wat het ook kosten mocht, hem te vrywaren tegen een beschuldiging van hoogverraad. Dit was voor den generaal des te belangryker, omdat inmiddels de zoo-even bedoelde Regeeringskommissaris zelf Gouverneur-generaal was geworden, en hem dus hoogstwaarschynlyk uit zyn gouvernement zou hebben teruggeroepen, uit verstoordheid over 't ongegrond vertrouwen op Jang di Pertoean , en over de hierop steunende hoofdigheid waarmee de generaal zich tegen 't ontruimen van de Oostkust verzet had. "Doch, zei myn voorganger, wat ook den generaal moge bewegen al de beschuldigingen tegen myn schoonvader voetstoots aantenemen, en de veel zwaarder grieven tegen Jang di Pertoean niet eens een onderzoek waardig te keuren, de zaak is niet uit! En als men te Padang , zooals ik gis, de afgelegde getuigenissen vernietigd heeft, ziehier iets anders dat niet vernietigd worden kan ." En hy toonde my een vonnis van den Rappat-raad te Natal [113] waarvan hy voorzitter was, houdende: VEROORDEELING VAN ZEKEREN Si Pamaga TOT DE STRAF VAN GEESELING EN BRANDMERK, EN—ik meen—TWINTIGJARIGEN DWANGARBEID, WEGENS POGING TOT MOORD OP DEN TOEANKOE VAN NATAL.

"Lees eens het proces-verbaal van de terechtzitting, zei myn voorganger, en beoordeel dan of myn schoonvader niet zal geloofd worden te Batavia , als hy dáár Jang di Pertoean aanklaagt van hoogverraad! Ik las de stukken. Volgens verklaringen van getuigen en " de bekentenis van den beklaagde " was Si Pamaga omgekocht om te Natal den Toeankoe , diens pleegvader Soetan Salim en den gezaghebbenden kontroleur te vermoorden. Hy had zich, om dit opzet uittevoeren, naar de woning van den Toeankoe begeven, en daar met de bedienden die op den trap der buitengalery zaten, een gesprek aangeknoopt over een Sewah [114] met het doel zyn tegenwoordigheid te rekken tot hy den Toeankoe zou gewaar worden, die zich dan ook weldra, omgeven van eenige verwanten en bedienden, vertoonde. Pamaga was met zyn Sewah op den Toeankoe losgegaan, doch had uit onbekende oorzaken zyn moorddadig opzet niet kunnen volvoeren. De Toeankoe was verschrikt uit het venster gesprongen, en Pamaga nam de vlucht. Hy verschool zich in 't bosch, en werd eenige dagen later door de natalsche policie opgevat. "Aan den beschuldigde gevraagd: wat hem tot dezen aanslag en den voorgenomen moord op Soetan Salim en den kontroleur van Natal had bewogen ?" antwoordt hy: "DAARTOE TE ZYN OMGEKOCHT DOOR SOETAN ADAM, UIT NAAM VAN DIENS BROEDER JANG DI PERTOEAN VAN MANDHÉLING." "Is dit duidelyk of niet? vroeg myn voorganger. Het vonnis is na fiat exekutie van den resident, ten-uitvoer gelegd wat de geeseling en 't brandmerk aangaat, en Si Pamaga is op weg naar Padang , om vandaar als kettingganger naar Java te worden gezonden. Gelyk met hem komen de processtukken van de zaak te Batavia , en dan kan men dáár zien wie de man is, op wiens aanklacht myn schoonvader gesuspendeerd werd! Dat vonnis kan de generaal niet vernietigen, al wilde hy." Ik nam het bestuur der natalsche afdeeling over, en myn voorganger vertrok. Na eenigen tyd ontving ik bericht dat de generaal met een oorlogsstoomboot in de Noord komen, en ook Natal bezoeken zou. Hy stapte met veel gevolg ten-mynen huize af, en verlangde oogenblikkelyk de oorspronkelyke processtukken te zien van: "den armen man dien men zoo vreeselyk mishandeld had." "Zyzelf hadden een geeseling en een brandmerk verdiend!" voegde hy er by.

Ik begreep er niets van. Want de oorzaken van den stryd over Jang di Pertoean waren my toen nog onbekend, en 't kon dus niet in myn gedachten opkomen, evenmin dat myn voorganger willens en wetens een onschuldige zou veroordeeld hebben tot zóó zware straf, als dat de generaal een misdadiger zou in bescherming nemen tegen een rechtvaardig vonnis. Ik ontving den last, Soetan Salim en den Toeankoe te doen gevangen nemen. Daar de jonge Toeankoe by de bevolking zeer bemind was, en we slechts weinig garnizoen in 't fort hadden, verzocht ik den generaal hem op vrye voeten te mogen laten, hetgeen me werd toegestaan. Doch voor Soetan Salim , den byzonderen vyand van Jang di Pertoean , was geen genade. De bevolking was in groote spanning. De Natallers vermoedden dat de generaal zich verlaagde tot een werktuig van mandhélingschen haat, en 't was in die omstandigheden dat ik van-tyd tot-tyd iets doen kon, wat hy "kordaat" vond, vooral daar hy de weinige macht die er uit het fort kon gemist worden, en het detachement mariniers dat hy van boord had meegebracht, niet aan my afstond ter bedekking als ik naar de plekken reed waar men samenschoolde. Ik heb by die gelegenheid opgemerkt dat de generaal Vandamme zeer goed zorgde voor zyn eigen veiligheid, en 't is dáárom dat ik zyn roem van dapperheid niet onderschryven mag voor ik er meer van gezien heb, of iets anders. Hy vormde in groote overhaasting een Raad, dien ik ad hoc zou kunnen noemen. Daarin waren leden: een paar adjudanten, andere officieren, de officier van Justitie of fiskaal, dien hy van Padang had meegenomen, en ik. Deze Raad zou een onderzoek instellen naar de wyze waarop onder myn voorganger 't proces tegen Si Pamaga was gevoerd geworden. Ik moest een tal van getuigen laten oproepen, wier verklaringen daartoe noodig waren. De generaal, die natuurlyk vóórzat, ondervroeg en de proces-verbalen werden geschreven door den fiskaal. Daar evenwel deze beambte weinig maleisch verstond—en volstrekt niet het maleisch dat in de Noord van Sumatra wordt gesproken—was 't dikwyls noodig hem de antwoorden der getuigen te vertolken, hetgeen meestal de generaal zelf deed. Uit de zittingen van dien Raad zyn stukken voortgekomen, die ten-duidelykste schynen te bewyzen: dat Si Pamaga nooit het voornemen gekoesterd had iemand, wien het ook zy, te vermoorden. Dat hy noch Soelan Adam , noch Jang di Pertoean ooit had gezien of gekend. Dat hy niet op den Toeankoe van Natal was toegesprongen. Dat deze niet uit het venster gevlucht was … en zoo voort! Verder: dat het vonnis tegen den ongelukkigen Si Pamaga was geslagen onder de pressie van den voorzitter—myn voorganger—en van 't Raadslid Soetan Salim , welke personen de voorgewende misdaad van Si Pamaga hadden verzonnen om aan den gesuspendeerden adsistent-resident van Mandhéling een wapen ter zyner verdediging in de hand te stellen, en om lucht te geven aan hun haat jegens Jang di Pertoean . De wyze nu waarop de generaal by die gelegenheid ondervroeg, deed denken aan de whistparty van zekeren keizer van Marokko die zyn partner toevoegde: "speel harten, of ik sny je den hals af." Ook de vertalingen, zooals hy die den fiskaal in den pen gaf, lieten veel te wenschen over.

Of nu Soetan Salim en myn voorganger pressie hebben uitgeoefend op den natalschen Rechtsraad om Si Pamaga schuldig te verklaren, is my onbekend. Maar wel weet ik dat de generaal Vandamme pressie heeft uitgeoefend op de verklaringen die 's mans onschuld moesten bewyzen. Zonder op dat oogenblik nog de strekking daarvan te begrypen, heb ik me tegen die … onnauwkeurigheid verzet, hetgeen zóó ver gegaan is dat ik heb moeten weigeren eenige verbalen mede te onderteekenen, en ziedaar nu de zaak waarin ik den generaal zoo "gekontrarieerd" had. Ge begrypt nu ook waarop de woorden doelen, waarmee ik de beantwoording sloot van de aanmerkingen die er op myn geldelyk beheer gemaakt waren, de woorden waarin ik verzocht van alle welwillende konsideratien verschoond te blyven.

—Het was inderdaad zeer sterk voor iemand van uw jaren, zei Duclari. [115]

—Ik vond het natuurlyk. Doch zeker is 't, dat de generaal Vandamme niet aan zoo-iets gewoon was. Ik heb dan ook onder de gevolgen van die zaak veel geleden. O neen, Verbrugge, ik zie wat je zeggen wilt, berouwd heeft het me nooit. Zelfs moet ik hierby voegen dat ik me niet zou bepaald hebben tot eenvoudig protesteeren tegen de wys waarop de generaal de getuigen ondervroeg, noch tot het weigeren myner handteekening op enkele verbalen, indien ik toen had kunnen gissen wat ik eerst later te weten kwam, dat alles voortsproot uit een vooraf vastgestelden toeleg om myn voorganger te bezwaren. Ik meende dat de generaal, overtuigd van Si Pamaga's onschuld, zich liet meesleepen door de achtenswaardige zucht om een onschuldig slachtoffer te redden van de gevolgen eener rechtsdwaling, voor-zoo-ver dit na de geeseling en 't brandmerk nog mogelyk was. Deze meening deed my wel in verzet komen tegen valsheid, maar ik was daarover niet zóó verontwaardigd als ik zou geweest zyn indien ik geweten had dat het hier geenszins te doen was om een onschuldige te redden, maar dat deze valsheid de strekking had om ten-koste van de eer en 't welzyn myns voorgangers, de bewyzen te vernietigen die de politiek van den generaal in den weg stonden. —En hoe ging 't verder met uw voorganger? vroeg Verbrugge.

—Gelukkig voor hem was hy reeds naar Java vertrokken voor de generaal te Padang , terugkeerde. Hy schynt zich by de Regeering te Batavia te hebben kunnen verantwoorden, althans hy is in dienst gebleven. De resident van Ayer Bangie die op 't vonnis fiat exekutie verleend had, werd … —Gesuspendeerd?

—Natuurlyk! Ge ziet dat ik niet zoo heel onrecht had, in myn puntdicht te zeggen dat de Gouverneur ons schorsend regeerde.

—En wat is er geworden van al die gesuspendeerde ambtenaren?

—O, er waren er nog veel meer! Allen, de een voor, de ander na, zyn in hun betrekkingen hersteld. Enkelen van hen hebben later zeer aanzienlyke ambten bekleed. [116]

—En Soetan Salim ?

—De generaal voerde hem gevankelyk mede naar Padang , en vandaar werd hy als balling naar Java gezonden. Hy is thans nog te Tjanjor in de Preanger regentschappen. Toen ik in 1846 daar was, heb ik hem een bezoek gebracht. Weet je nog wat ik te Tjanjor kwam doen, Tine?

—Neen, Max, dat is me glad ontgaan.

—Wie kan ook alles onthouden? Ik ben daar getrouwd, heeren!

—Maar, vroeg Duclari, daar ge nu toch aan 't vertellen zyt, mag ik vragen of 't waar is dat ge te Padang zoo dikwyls geduelleerd hebt? —Ja, zeer dikwyls, en daartoe was aanleiding. Ik heb u reeds gezegd dat de gunst van den Gouverneur op zoodanigen buitenpost de maatstaf is, waarnaar velen hun welwillendheid afmeten. De meesten waren dus voor my zeer _on_welwillend, en vaak ging dit over in grofheid. Ik van myn kant was prikkelbaar. Een niet beantwoorde groet, een schimpscheut op de "zotterny van iemand die 't wil opnemen tegen den generaal" een toespeling op myn armoede, op myn hongerlyden, op 't slechte voedsel dat er scheen te liggen in zedelyke onafhankelykheid … dit alles, begrypt ge, maakte my bitter. Velen, vooral onder de officieren, wisten dat de generaal niet ongaarne zag dat er geduelleerd werd, en vooral met iemand die zoo in ongenade was als ik. Misschien wekte men dus myn gevoeligheid met voordacht op. Ook duelleerde ik wel eens voor een ander dien ik voor verongelykt hield. Hoe dit zy, het duel was daar in dien tyd aan de orde van den dag, en meer dan eens is 't gebeurd dat ik twee samenkomsten had op een ochtend. O, er is iets zeer aantrekkelyks in het duel, vooral met de sabel, of "op" de sabel, zooals ze 't noemen … ik weet niet waarom. Ge begrypt echter dat ik nu zoo-iets niet meer doen zou, ook al ware daartoe zooveel aanleiding als in die dagen … kom eens hier, Max—neen, vang dat beestje niet—kom hier? Hoor eens, je moet nooit kapellen vangen. Dat arme dier heeft eerst langen tyd als rups op een boom rondgekropen, dat was geen vroolyk leven! Nu heeft het pas vleugeltjes gekregen, en wil wat rondvliegen in de lucht, en zich vermaken, en 't zoekt voedsel in de bloemen, en doet niemand leed … kyk, is 't niet veel aardiger het daar zoo te zien rondfladderen? Zoo kwam 't gesprek van de duellen op de vlinders, op de ontferming des rechtvaardigen over zyn vee, op het dieren plagen, op de loi Grammont , op de Nationale Vergadering waarin die wet werd aangenomen, op de republiek, en op wat niet al! Eindelyk stond Havelaar op. Hy verontschuldigde zich by zyn gasten, wyl hy bezigheden had. Toen de kontroleur hem den volgenden morgen op zyn kantoor bezocht, wist hy niet dat de nieuwe adsistent-resident den vorigen dag na de gesprekken in de voorgalery, was uitgereden naar Parang-Koedjang —het distrikt der " verregaande misbruiken"—en eerst dien ochtend vroeg van daar was teruggekeerd. * * * * *

Ik verzoek den lezer te gelooven dat Havelaar te wellevend was om aan zyn eigen tafel zooveel te spreken als ik in de laatste hoofdstukken heb opgegeven, en waardoor ik op hem den schyn laad alsof hy zich meester zou hebben gemaakt van 't gesprek, met verwaarloozing der plichten van een gastheer, die voorschryven aan zyn gasten de gelegenheid te laten of te verschaffen "zich te doen uitkomen." Ik heb uit de vele bouwstoffen die voor me liggen, een paar grepen gedaan, en zou nog lang de tafelgesprekken hebben kunnen voortzetten, met minder moeite dan 't afbreken daarvan me gekost heeft. Ik hoop echter dat het meegedeelde voldoende wezen zal om eenigermate de beschryving te rechtvaardigen, die ik van Havelaars inborst en hoedanigheden gegeven heb, en dat de lezer niet geheel zonder belangstelling de lotgevallen zal gadeslaan, die hem en de zynen wachtten te Rangkas-Betoeng .

De kleine familie leefde stil voort. Havelaar was dikwyls over-dag uit, en bracht halve nachten op zyn bureau door. De verhouding tusschen hem en den kommandant van 't kleine garnizoen was alleraangenaamst, en ook in den huiselyken omgang met den kontroleur was geen spoor te ontdekken van 't rangverschil dat anders in Indie zoo vaak het verkeer styf en vervelend maakt, terwyl bovendien Havelaars zucht om hulp te verleenen waar hy maar eenigszins kon, dikwyls den Regent te-stade kwam, die dan ook zeer met zyn "ouderen broeder" was ingenomen. En ten-slotte bracht de lieftalligheid van mevrouw Havelaar veel toe tot het aangenaam verkeer met de weinige op de plaats aanwezige Europeanen en de Inlandsche Hoofden. De dienstkorrespondentie met den resident te Serang droeg blyken van wederzydsche welwillendheid, terwyl de bevelen van den resident, met heusheid gegeven, stipt werden opgevolgd.

Tine's huishouding was spoedig geregeld. Na lang wachten waren de meubels van Batavia aangekomen, en waren ketimon's in zout gelegd, en als Max aan-tafel iets verhaalde, geschiedde dit in 't vervolg niet meer uit gebrek aan eieren voor de omelet, hoewel toch altyd de levenswys van 't klein gezin duidelyke blyken droeg dat de voorgenomen spaarzaamheid zeer werd in acht genomen. Mevrouw Slotering verliet zelden haar huis, en gebruikte slechts eenige malen de thee by de familie Havelaar in de voorgalery. Ze sprak weinig, en bleef altyd een wakend oog houden op ieder die hare of Havelaars woning naderde. Men was echter gewoon geraakt aan wat men haar monomanie begon te noemen, en lette daarop weldra niet meer.

Alles scheen kalmte te ademen, want voor Max en Tine was 't vergelykenderwyze een kleinigheid zich te schikken in ontberingen die op een niet aan den grooten weg gelegen binnenpost onvermydelyk zyn. Daar er op de plaats geen brood werd gebakken, at men geen brood. Men had het van Serang kunnen laten komen, maar de kosten op dat vervoer waren te hoog. Max wist zoo goed als ieder ander dat er veel middelen te vinden waren om zònder betaling brood naar Rangkas-Betoeng te laten brengen, maar onbetaalde arbeid , die Indische kanker, was hem een gruwel. Zoo was er veel te Lebak , dat wel door gezag te verkrygen was om-niet maar niet te-koop voor billyken prys, en onder zulke gegevens schikten zich Havelaar en zyn Tine gaarne in 't gemis. Ze hadden wel andere ontberingen beleefd! Had niet die arme vrouw maanden doorgebracht aan-boord van een Arabisch vaartuig, zonder andere legerstede dan 't scheepsdek zonder andere beschutting tegen zonnehitte en westmoessonsbuien, dan een tafeltje tusschen welks pooten ze zich moest vastklemmen? Had ze niet op dat schip zich moeten vergenoegen met een klein rantsoen droge ryst en vuil water? En was ze niet in die en vele andere omstandigheden altyd tevreden geweest, als ze maar mocht samen wezen met haar Max?

Eén omstandigheid echter was er te Lebak , die haar verdriet berokkende: kleine Max kon niet in den tuin spelen omdat daar zooveel slangen waren. Toen ze dit bemerkte en hierover zich by Havelaar beklaagde, loofde deze aan de bedienden een prys uit voor elke slang die ze vangen zouden, doch reeds de eerste dagen betaalde hy zóóveel aan premien dat hy zyn belofte moest intrekken voor 't vervolg, want ook in gewone omstandigheden en dus zonder de voor hem zoo noodzakelyke zuinigheid, zou die betaling spoedig zyn middelen zyn te-boven gegaan. Er werd alzoo vastgesteld dat kleine Max voortaan 't huis niet meer zou verlaten, en dat hy zich, om frissche lucht te scheppen, vergenoegen moest met spelen in de voorgalery. In-weerwil van deze voorzorg was Tine toch altyd angstig, en vooral 's avends, daar men weet hoe slangen dikwyls in de huizen kruipen en zich, om warmte te zoeken, in de slaapkamers verbergen. Slangen en dergelyk ongedierte vindt men wel-is-waar in Indiën overal, maar op de grootere hoofdplaatsen waar de bevolking dichter op elkander woont, komen zy natuurlyk zeldzamer voor dan in meer wilde streken, zooals te Rangkas-Betoeng . Indien echter Havelaar had kunnen besluiten zyn erf van onkruid te doen reinigen tot aan den rand van den ravyn toe, zouden toch wel de slangen zich van-tyd tot-tyd in den tuin vertoond hebben, maar niet in zóó grooten getale als dit nu 't geval was. De natuur dezer dieren doet hun duisternis en schuiling voortrekken boven 't licht van open plaatsen, zoodat, als Havelaars erf zindelyk ware gehouden, de slangen niet dan als 't ware haars ondanks en verdwaald, de ruigte in den ravyn zouden verlaten hebben. Maar 't erf van Havelaar was niet zindelyk, en ik wensch de reden hiervan te ontwikkelen, daar ze een blik te meer doet slaan op de misbruiken die byna alom in de nederlandsch-indische bezittingen heerschen. De woningen der gezagvoerders in de binnenlanden staan op gronden die aan de gemeenten toebehooren, voor-zoover men van gemeente-eigendom spreken kan in een land waar de Regeering zich alles toeëigent. Genoeg, dat die erven niet toebehooren aan den ambtelyken bewoner zelf. Deze toch zou, als dit het geval ware, zich wachten een grond te koopen of te huren, waarvan 't onderhoud boven zyn krachten ging. Wanneer nu het erf van de hem aangewezen woning te groot is om behoorlyk te worden onderhouden, zou dit, by den weligen tropischen plantengroei, binnen weinig tyds in een wildernis ontaarden. En toch ziet men zelden of nooit zoodanig erf in slechten staat. Ja dikwyls zelfs staat de reiziger verbaasd over 't schoone park dat een residentswoning omringt. Geen beambte in de binnenlanden heeft inkomen genoeg om den hiertoe noodigen arbeid te doen verrichten tegen behoorlyke betaling, en daar nu toch een deftig aanzien van de woning des gezaghebbers een vereischte is, opdat niet de bevolking die zooveel hecht aan uiterlykheden, in slordigheid grond vinde voor minachting, doet zich de vraag op, hoe dan dit doel bereikt wordt? Op de meeste plaatsen hebben de gezaghebbers te beschikken over eenige ketting-gangers, dat zyn: elders veroordeelde misdadigers, een soort van werklieden echter dat in Bantam om meer of min geldige redenen van politieken aard niet aanwezig was. Doch ook op plaatsen waar zich wel zoodanige veroordeelden bevinden, is hun aantal, vooral met het oog op de behoefte aan anderen arbeid, zelden in evenredigheid met het werk dat zou vereischt worden tot het goed onderhouden van een groot erf. Er moeten dus andere middelen gevonden worden, en de oproeping van arbeiders tot het verrichten van heeredienst ligt voor-de-hand. De Regent of de Dhemang die zoodanige oproeping ontvangt, haast zich daaraan te voldoen, want hy weet zeer goed dat het den gezaghebbenden ambtenaar die van dat gezag misbruik maakt, later moeielyk vallen zou een inlandsch Hoofd te bestraffen over een gelyke fout. En alzoo strekt het vergryp van den een tot vrybrief voor den ander.

Het komt my echter voor, dat dusdanige fout van een gezaghebber in sommige gevallen niet al te streng, en vooral niet naar europesche begrippen, moet worden beoordeeld. De bevolking zelf toch zou 't—misschien uit ongewoonte—zeer vreemd vinden als hy altyd en in alle gevallen zich stipt hield aan de bepalingen die 't getal der voor zyn erf bestemde heeredienstplichtigen voorschryven, daar er omstandigheden kunnen voorkomen die by deze bepalingen niet waren voorzien. Maar zoodra eenmaal de grens van 't strikt wettige is overschreden, wordt het moeielyk een punt vasttestellen, waarop zoodanige overschryding zou overgaan in misdadige willekeur, en vooral wordt groote omzichtigheid noodig zoodra men weet dat de Hoofden alleen wachten op een slecht voorbeeld, om dat met verregaande uitbreiding natevolgen. De vertelling over zekeren koning die niet wilde dat men de betaling verzuimde van één korrel zout die hy by zyn eenvoudig maal gebruikt had, toen hy aan 't hoofd zyns legers het land doortrok—omdat, naar hy zeide, dit het begin was van een onrecht dat ten-laatste zyn geheel ryk zou vernietigen—hy moge dan Timoerleng , Noereddien of Djengis-Khan geheeten hebben, zeker is òf die fabel, òf als 't geen fabel is, het voorval zelf, van aziatischen oorsprong. En even als 't aanschouwen van zeedyken aan de mogelykheid van hoog water doet gelooven, mag men aannemen dat er neiging bestaat tot zulke misbruiken in een land waar zulke lessen worden gegeven. Het gering getal lieden nu waarover Havelaar wettig beschikken mocht, konden niet dan slechts een zeer klein gedeelte van zyn erf, in de onmiddellyke nabyheid der woning, van onkruid en kreupelhout vryhouden. Het overige was binnen weinig weken een volslagen wildernis. Havelaar schreef aan den resident over de middelen om hierin te voorzien, hetzy door een geldelyke toelage, hetzy door aan de Regeering voortestellen even als elders kettinggangers in de residentie Bantam te doen arbeiden. Hy ontving hierop een weigerend antwoord, met de opmerking dat hy immers 't recht had de personen die door hem by policievonnis waren veroordeeld tot "arbeid aan den publieken weg" op zyn erf te-werk te stellen. Dit wist Havelaar wel, of althans 't was hem meer dan voldoende bekend dat zoodanige beschikking over gekondemneerden overal de gewoonste zaak van de wereld was, maar nooit had hy, noch te Rangkas-Betoeng noch te Amboina , noch te Menado , noch te Natal , van dat vermeend recht willen gebruik maken. Het stuitte hem, zyn tuin te laten onderhouden als boete voor kleine vergrypen, en meermalen had hy zich afgevraagd hoe de Regeering bepalingen kon laten bestaan, die den ambtenaar in verzoeking kunnen brengen kleine verschoonbare fouten te straffen, niet in evenredigheid met het vergryp, maar met den toestand of de uitgestrektheid van zyn erf? Het denkbeeld alleen dat de gestrafte, ook zelfs hy die rechtvaardig gestraft was, vermeenen zou dat er eigenbelang schuilde onder het geslagen vonnis, deed hem, waar hy straffen moest, altyd de voorkeur geven aan de anders zeer afkeurenswaardige opsluiting. [117]

En vandaar kwam het dat kleine Max niet spelen mocht in den tuin, en dat ook Tine van de bloemen niet zooveel genoegen smaakte als ze zich had voorgesteld op den dag van haar aankomst te Rangkas-Betoeng .

Het spreekt vanzelf dat deze en dergelyke kleine verdrietelykheden geen invloed uitoefenden op de stemming van een gezin dat zooveel bouwstoffen bezat om zich een gelukkig huiselyk leven te verschaffen, en 't was dan ook niet toeteschryven aan zulke kleinigheden, wanneer Havelaar soms met een bewolkt voorhoofd binnentrad, by het terugkeeren van een uitstap, of na 't aanhooren van dezen en genen die verzocht hadden hem te spreken. We hebben uit zyn toespraak aan de Hoofden gehoord dat hy zyn plicht wilde doen, dat hy onrecht wilde te-keer gaan, en tevens hoop ik dat de lezer uit de gesprekken die ik meedeelde, hem heeft leeren kennen als iemand die wel in-staat was iets uittevinden en tot klaarheid te brengen, dat voor sommige anderen verborgen was of in 't duister lag. Er was dus te veronderstellen dat niet veel van wat er in Lebak omging zyn aandacht ontgaan zou. Ook zagen we dat hy vele jaren vroeger op die afdeeling gelet had, zoodat hy reeds den eersten dag, toen Verbrugge hem ontmoette in de pendoppo waar myn verhaal aanvangt, toonde in zyn nieuwen werkkring geen vreemdeling te zyn. Hy had door nasporing op de plaatsen zelf, veel bevestigd gevonden van wat hy vroeger vermoedde, en vooral uit het archief was hem gebleken dat de landstreek waarvan het bestuur aan zyn zorg was toevertrouwd, werkelyk in een hoogsttreurigen toestand verkeerde.

Uit brieven en aanteekeningen van zyn voorganger bemerkte hy dat deze dezelfde opmerkingen gemaakt had. De korrespondentie met de Hoofden bevatte verwyt op verwyt, bedreiging op bedreiging, en deden zeer goed begrypen hoe die ambtenaar ten laatste zou gezegd hebben, zich rechtstreeks tot de Regeering te zullen wenden indien niet aan dien stand van zaken een einde werd gemaakt.

Toen Verbrugge dit aan Havelaar meedeelde, had deze geantwoord dat zyn voorganger daaraan verkeerd zou gedaan hebben, daar de adsistent-resident van Lebak in geen geval den resident van Bantam mocht voorbygaan, en hy had daarby gevoegd dat dit ook door volstrekt niets zoude gewettigd zyn, daar het toch niet te denken was dat die hooge beambte party zou trekken voor afpersing en knevelary.

Zoodanig partytrekken was dan ook waarlyk niet te veronderstellen in den zin zooals Havelaar 't bedoelde, niet namelyk alsof den resident eenig voordeel of gewin zou ten-deel vallen van die vergrypen. Doch wèl bestond er een oorzaak die hem bewoog niet dan zeer ongaarne op de klachten van Havelaars voorganger recht te doen. We hebben gezien hoe die voorganger meermalen met den resident over de heerschende misbruiken had gesproken— geaboucheerd , zei Verbrugge—en hoe weinig hem dit gebaat had. Het is dus niet van belang ontbloot, te onderzoeken waarom een zoo hooggeplaatst ambtenaar, die als hoofd van de geheele residentie evenzeer als de adsistent-resident, ja meer nog dan deze, gehouden was te zorgen dat er recht geschiedde, byna altyd reden meende te hebben om den loop van dat recht te stuiten. [118]

Reeds te Serang , toen Havelaar daar ten-huize van den resident vertoefde, had hy dezen over de Lebaksche misbruiken gesproken, en hierop ten-antwoord bekomen: "dat dit alles in meer of mindere mate overal 't geval was." Dit nu kon Havelaar niet ontkennen. Wie toch zou beweren een land te hebben gezien waar niets verkeerds geschiedt? Maar hy meende dat dit geen beweegreden was om misbruiken, waar men die vond, te laten bestaan, vooral niet wanneer men uitdrukkelyk tot het tegengaan daarvan geroepen was, en tevens dat, na al wat hy van Lebak wist, hier geen spraak was van meer of mindere , doch van zeer groote maat, waarop de resident hem onder anderen antwoordde: "dat het in de afdeeling Tjiringien —ook tot Bantam behoorende—nog erger gesteld was." Wanneer men nu aanneemt, zooals men aannemen kan, dat een resident geen rechtstreeks voordeel heeft van afpersing en van willekeurig beschikken over de bevolking, doet zich de vraag op, wat dan zoovelen beweegt in tegenspraak met eed en plicht zulke misbruiken te laten bestaan, zonder daarvan aan de Regeering kennis te geven? En wie hierover nadenkt, moet het al zeer vreemd vinden dat men zoo koelbloedig 't bestaan van die misbruiken erkent, als ware er spraak van iets dat buiten bereik of bevoegdheid lag. Ik zal trachten de oorzaken hiervan te ontwikkelen.


Max Havelaar, door Multatuli - Veertiende hoofdstuk, eerste deel Max Havelaar, by Multatuli - Fourteenth chapter, first part

VEERTIENDE HOOFDSTUK

Ge weet, begon Havelaar, hoe de nederlandsche bezittingen ter Westkust van Sumatra aan de onafhankelyke ryken in den noordhoek grenzen, waarvan  Atjeh  het aanzienlykste is. Men zegt dat een geheim artikel in het traktaat van 1824, ons jegens de Engelschen de verplichting oplegt, de rivier van  Singkel  niet te overschryden. De generaal Vandamme, die met een  faux-air Napoléon  gaarne zyn gouvernement zoo vèr mogelyk uitbreidde, stuitte dus in die richting op een onoverkomelyken hinderpaal. Ik moet aan 't bestaan van dat geheim artikel wel gelooven, omdat het me anders bevreemden zou dat de Radjahs van  Troeman  en  Analaboe , wier provincien niet zonder gewicht zyn door den peperhandel die daar gedreven wordt, niet sedert lang onder nederlandsche souvereiniteit zyn gebracht. Ge weet hoe gemakkelyk men een voorwendsel vindt om zulke landjes den oorlog aantedoen, en zich daarvan meester te maken. Het stelen van een landschap zal altyd makkelyker blyven dan van een molen. Ik geloof van den generaal Vandamme, dat hy zelfs een molen zou weggenomen hebben als hy daarin lust gevoeld had, en begryp dus niet dat hy die landschappen in de Noord zou hebben verschoond, wanneer niet daarvoor steviger gronden hadden bestaan dan recht en billykheid. [107]

Hoe dit zy, hy richtte zyn veroveraarsblikken niet Noord- maar Oostwaarts. De landstreken  Mandhéling  en  Ankola —dit was de naam der adsistent-residentie die gevormd was uit de pas tot rust gebrachte Battahlanden—waren wel nog niet gezuiverd van atjineschen invloed—want waar dweepzucht eens wortel schiet, is 't uitroeien moeielyk—maar de Atjinezen zelf waren er toch niet meer. Dit was evenwel den Gouverneur niet genoeg. Hy breidde zyn gezag tot aan de oostkust uit, en er werden nederlandsche beambten en nederlandsche garnizoenen gezonden naar  Bila  en  Pertibie , welke posten echter—zooals je weet, Verbrugge—later weer ontruimd zyn.

Toen er op Sumatra een Regeeringskommissaris[108] aankwam, die deze uitbreiding doelloos vond en ze hierom afkeurde, vooral ook wyl ze in stryd was met de wanhopige spaarzaamheid waarop door 't moederland zoozeer was aangedrongen, beweerde de generaal Vandamme dat die uitbreiding geen bezwarenden invloed behoefde te hebben op de begrooting, want dat de nieuwe garnizoenen gevormd waren uit troepen waarvoor toch reeds gelden waren toegestaan, zoodat hy een zeer groote landstreek onder nederlandsch bestuur had gebracht, zonder dat hieruit geldelijke uitgaven waren voortgevloeid. En wat voorts het gedeeltelyk ontblooten van andere plaatsen aanging, voornamelyk in 't Mandhélingsche, meende hy genoeg te kunnen rekenen op de trouw en de aanhankelykheid van  Jang di Pertoean , 't voornaamste hoofd in de Battahlanden, om hierin geen bezwaar te zien. [109]

Met weerzin gaf de Regeeringskommissaris toe, en wel op de herhaalde betuigingen van den generaal dat hy  persoonlijk  zich tot borg stelde voor  Jang di Pertoean's  trouw. Nu was de kontroleur die vóór my de afdeeling  Natal  bestuurde, de schoonzoon van den adsistent-resident in de Battahlanden, welke ambtenaar met  Jang di Pertoean  in onmin leefde. Later heb ik veel hooren spreken van klachten die tegen dien adsistent-resident waren ingebracht, doch men moest voorzichtig wezen met geloof-slaan aan deze beschuldigingen, omdat ze grootendeels uit den mond kwamen van  Jang di Pertoean , en wel op een oogenblik toen deze zelf van veel zwaarder vergrypen was aangeklaagd, hetgeen hem misschien noopte zyn verdediging te zoeken in de fouten van zyn beschuldiger … wat meer gebeurt. Hoe dit zy, de gezaghebber van  Natal  omhelsde de party van zyn schoonvader tegen  Jang di Pertoean , en dit te vuriger misschien omdat die kontroleur zeer bevriend was met zekeren Soetan Salim , een natalsch Hoofd dat ook zeer op den battakschen chef gebeten was. Sedert lang heerschte er een veete tusschen de familien dezer beide hoofden. Er waren huwelyksvoorstellen afgeslagen, er bestond yverzucht over invloed, trots aan den kant van  Jang di Pertoean  die van beter geboorte was, en meer andere oorzaken nog liepen samen om  Natal  en  Mandhéling  tegen elkander opgezet te houden.

Op-eenmaal verspreidde zich 't gerucht dat er in  Mandhéling  een komplot was ontdekt, waarin  Jang di Pertoean  zou betrokken wezen, en dat ten-doel had de heilige vaan des opstands uittesteken en alle Europeanen te vermoorden. De eerste ontdekking hiervan had te  Natal  plaats gehad, wat natuurlyk is, daar men in nabyliggende provincien altyd beter van den stand der zaken onderricht wordt dan op de plaats zelf, dewyl velen die te-huis door vrees voor een betrokken Hoofd zich laten weerhouden van de openbaring eener hun bekende omstandigheid, die vrees eenigermate overwinnen zoodra ze zich op een grondgebied bevinden waar dat Hoofd geen invloed heeft.

Dit is dan ook de reden, Verbrugge, waarom ik geen vreemdeling ben in de zaken van  Lebak , en dat ik redelyk veel wist van wat hier omgaat, voor ik dacht hier ooit te zullen geplaatst worden. Ik was in 1846 in 't  Krawangsche , en heb veel rondgedwaald in de  Preanger  waar ik reeds in 1840  Lebaksche  uitgewekenen ontmoette. Ook ben ik bekend met sommige eigenaren van partikuliere landen in 't Buitenzorgsche en in de Bataviasche ommelanden, en ik weet hoe van-oudsher die landheeren verheugd zyn over den slechten toestand dezer Afdeeling, omdat dit hun landeryen bevolkt. [110]

Zóó ook zou dan te  Natal  de samenzwering ontdekt wezen, die— als  ze bestaan heeft, wat ik niet weet— Jang di Pertoean  deed kennen als verrader. Volgens door den kontroleur van Natal afgenomen verklaringen van getuigen, zou hy gezamenlyk met zyn broeder  Soetan Adam  de battaksche Hoofden hebben doen verzamelen in een heilig bosch waarin zy zouden gezworen hebben niet te rusten voor 't gezag der "christenhonden" in  Mandhéling  vernietigd was. Het spreekt vanzelf, dat hy hiertoe een ingeving van den hemel had ontvangen. Ge weet, dat dit by zulke gelegenheden nooit uitblyft. [111]

Of nu inderdaad dit voornemen by  Jang di Pertoean  bestaan heeft, kan ik niet verzekeren. Ik heb de verklaringen der getuigen gelezen, doch ge zult terstond inzien waarom daaraan niet onvoorwaardelyk geloof mag worden geslagen. Zéker is 't dat de man, wat zyn islamsche dweepzucht aangaat, wel tot zoo-iets kan in-staat geweest zyn. Hy was, met de geheele battaksche bevolking, eerst kort te voren door de  Padries  overgehaald tot het ware geloof, en nieuwbekeerden zyn gewoonlyk fanatiek. [112]

Het gevolg van die ware of vermeende ontdekking was dat  Jang di Pertoean  door den adsistent-resident van  Mandhéling , werd gevangen genomen en naar  Natal  gezonden. Hier sloot de kontroleur hem voorloopig in 't fort op, en liet hy hem met de eerste geschikte scheepsgelegenheid gevankelyk naar  Padang , vervoeren. Het spreekt vanzelf dat men den Gouverneur al de stukken aanbood, waarin de zoo bezwarende getuigenissen waren opgenomen, en die de strengheid van de genomen maatregelen moesten wettigen. Onze  Jang di Pertoean  was dus van  Mandhéling , vertrokken als een  gevangene . Te Natal  was hy  gevangen . Aan-boord van 't oorlogsvaartuig dat hem overvoerde, was hy ook natuurlyk een  gevangene . Hy verwachtte dus—schuldig of niet, dit doet niets tot de zaak, daar hy in wettigen vorm en door bevoegde autoriteit was beschuldigd van hoogverraad—ook te  Padang , als een gevangene te zullen aankomen. Wèl moet hy dus zeer verwonderd hebben gestaan, by de ontscheping te vernemen dat hy  vry  was niet alleen, maar dat de generaal, wiens rytuig hem by 't aan wal stappen opwachtte, het zich tot een eer rekenen zou hem by zich aan huis te ontvangen en te herbergen. Zeker is nooit een van hoogverraad beschuldigde aangenamer verrast geworden. Kort hierop werd de adsistent-resident van  Mandhéling , in zyn betrekking geschorst wegens allerlei vergrypen die ik hier niet beoordeel. Jang di Pertoean  echter, na op  Padang , eenigen tyd ten-huize van den generaal te hebben vertoefd, en na door dezen met de meeste onderscheiding te zyn behandeld, keerde over  Natal  naar Mandhéling  terug, niet met het zelfgevoel van den onschuldig- verklaarde, maar met den trots van iemand die zóó hoog staat dat hy geen verklaring van onschuld noodig heeft. Immers,  onderzocht  was de zaak niet! Aannemende dat men de tegen hem ingebrachte beschuldiging voor valsch hield, dan had reeds dit vermoeden een onderzoek vereischt, teneinde de valsche getuigen te straffen, en vooral hen die blyken zouden zoodanige valsheid te hebben uitgelokt. Het schynt dat de generaal zyn redenen had om dit onderzoek niet te doen plaats hebben. De tegen  Jang di Pertoean  ingebrachte aanklacht werd beschouwd als  non avenu , en ik houd voor zeker dat de daarop doelende stukken nooit onder de oogen der Regeering te  Batavia  gebracht zyn.

Kort na  Jang di Pertoean's  terugkeer kwam ik te  Natal  aan om 't bestuur van die afdeeling overtenemen. Myn voorganger verhaalde me natuurlyk wat er kort geleden in 't Mandhélingsche was voorgevallen, en gaf my de noodige inlichting over de staatkundige verhouding tusschen die landstreek en myn Afdeeling. Het was hem niet euvel te duiden dat hy zich zeer beklaagde over de zyns inziens onrechtvaardige behandeling die zyn schoonvader ten-deel viel, en over de onbegrypelyke bescherming die  Jang di Pertoean  van den generaal bleek te genieten. Noch hy noch ik wisten op dàt oogenblik dat de opzending van  Jang di Pertoean  naar  Batavia , een vuistslag in 't gelaat van dien generaal zou geweest zyn, en dat deze—persoonlyk voor de trouw van dat hoofd hebbende ingestaan —gegronde redenen had, wat het ook kosten mocht, hem te vrywaren tegen een beschuldiging van hoogverraad. Dit was voor den generaal des te belangryker, omdat inmiddels de zoo-even bedoelde Regeeringskommissaris zelf Gouverneur-generaal was geworden, en hem dus hoogstwaarschynlyk uit zyn gouvernement zou hebben teruggeroepen, uit verstoordheid over 't ongegrond vertrouwen op  Jang di Pertoean , en over de hierop steunende hoofdigheid waarmee de generaal zich tegen 't ontruimen van de Oostkust verzet had. "Doch, zei myn voorganger, wat ook den generaal moge bewegen al de beschuldigingen tegen myn schoonvader voetstoots aantenemen, en de veel zwaarder grieven tegen  Jang di Pertoean  niet eens een onderzoek waardig te keuren, de zaak is niet uit! En als men te  Padang , zooals ik gis, de afgelegde getuigenissen vernietigd heeft, ziehier iets anders dat niet vernietigd worden  kan ." En hy toonde my een vonnis van den Rappat-raad te  Natal [113] waarvan hy voorzitter was, houdende: VEROORDEELING VAN ZEKEREN  Si Pamaga  TOT DE STRAF VAN GEESELING EN BRANDMERK, EN—ik meen—TWINTIGJARIGEN DWANGARBEID, WEGENS POGING TOT MOORD OP DEN TOEANKOE VAN NATAL.

"Lees eens het proces-verbaal van de terechtzitting, zei myn voorganger, en beoordeel dan of myn schoonvader niet zal geloofd worden te  Batavia , als hy dáár  Jang di Pertoean  aanklaagt van hoogverraad! Ik las de stukken. Volgens verklaringen van getuigen en " de bekentenis van den beklaagde " was  Si Pamaga  omgekocht om te  Natal  den  Toeankoe , diens pleegvader  Soetan Salim  en den gezaghebbenden kontroleur te vermoorden. Hy had zich, om dit opzet uittevoeren, naar de woning van den  Toeankoe  begeven, en daar met de bedienden die op den trap der buitengalery zaten, een gesprek aangeknoopt over een  Sewah [114] met het doel zyn tegenwoordigheid te rekken tot hy den  Toeankoe  zou gewaar worden, die zich dan ook weldra, omgeven van eenige verwanten en bedienden, vertoonde. Pamaga  was met zyn  Sewah  op den  Toeankoe  losgegaan, doch had uit onbekende oorzaken zyn moorddadig opzet niet kunnen volvoeren. De  Toeankoe  was verschrikt uit het venster gesprongen, en Pamaga  nam de vlucht. Hy verschool zich in 't bosch, en werd eenige dagen later door de natalsche policie opgevat. "Aan den beschuldigde gevraagd:  wat hem tot dezen aanslag en den voorgenomen moord op  Soetan Salim  en den kontroleur van Natal had bewogen ?" antwoordt hy: "DAARTOE TE ZYN OMGEKOCHT DOOR SOETAN ADAM, UIT NAAM VAN DIENS BROEDER JANG DI PERTOEAN VAN MANDHÉLING." "Is dit duidelyk of niet? vroeg myn voorganger. Het vonnis is na  fiat exekutie  van den resident, ten-uitvoer gelegd wat de geeseling en 't brandmerk aangaat, en  Si Pamaga  is op weg naar  Padang , om vandaar als kettingganger naar Java te worden gezonden. Gelyk met hem komen de processtukken van de zaak te  Batavia , en dan kan men dáár zien wie de man is, op wiens aanklacht myn schoonvader gesuspendeerd werd! Dat vonnis kan de generaal niet vernietigen, al wilde hy." Ik nam het bestuur der natalsche afdeeling over, en myn voorganger vertrok. Na eenigen tyd ontving ik bericht dat de generaal met een oorlogsstoomboot in de Noord komen, en ook  Natal  bezoeken zou. Hy stapte met veel gevolg ten-mynen huize af, en verlangde oogenblikkelyk de oorspronkelyke processtukken te zien van: "den armen man dien men zoo vreeselyk mishandeld had." "Zyzelf hadden een geeseling en een brandmerk verdiend!" voegde hy er by.

Ik begreep er niets van. Want de oorzaken van den stryd over  Jang di Pertoean  waren my toen nog onbekend, en 't kon dus niet in myn gedachten opkomen, evenmin dat myn voorganger willens en wetens een onschuldige zou veroordeeld hebben tot zóó zware straf, als dat de generaal een misdadiger zou in bescherming nemen tegen een rechtvaardig vonnis. Ik ontving den last,  Soetan Salim  en den  Toeankoe te doen gevangen nemen. Daar de jonge  Toeankoe  by de bevolking zeer bemind was, en we slechts weinig garnizoen in 't fort hadden, verzocht ik den generaal hem op vrye voeten te mogen laten, hetgeen me werd toegestaan. Doch voor  Soetan Salim , den byzonderen vyand van  Jang di Pertoean , was geen genade. De bevolking was in groote spanning. De Natallers vermoedden dat de generaal zich verlaagde tot een werktuig van mandhélingschen haat, en 't was in  die  omstandigheden dat ik van-tyd tot-tyd iets doen kon, wat hy "kordaat" vond, vooral daar hy de weinige macht die er uit het fort kon gemist worden, en het detachement mariniers dat hy van boord had meegebracht, niet aan  my  afstond ter bedekking als ik naar de plekken reed waar men samenschoolde. Ik heb by die gelegenheid opgemerkt dat de generaal Vandamme zeer goed zorgde voor zyn eigen veiligheid, en 't is dáárom dat ik zyn roem van dapperheid niet onderschryven mag voor ik er meer van gezien heb, of iets anders. Hy vormde in groote overhaasting een Raad, dien ik  ad hoc  zou kunnen noemen. Daarin waren leden: een paar adjudanten, andere officieren, de officier van Justitie of fiskaal, dien hy van  Padang  had meegenomen, en ik. Deze Raad zou een onderzoek instellen naar de wyze waarop onder myn voorganger 't proces tegen  Si Pamaga  was gevoerd geworden. Ik moest een tal van getuigen laten oproepen, wier verklaringen daartoe noodig waren. De generaal, die natuurlyk vóórzat, ondervroeg en de proces-verbalen werden geschreven door den fiskaal. Daar evenwel deze beambte weinig maleisch verstond—en volstrekt niet het maleisch dat in de Noord van Sumatra wordt gesproken—was 't dikwyls noodig hem de antwoorden der getuigen te vertolken, hetgeen meestal de generaal zelf deed. Uit de zittingen van dien Raad zyn stukken voortgekomen, die ten-duidelykste schynen te bewyzen: dat  Si Pamaga  nooit het voornemen gekoesterd had iemand, wien het ook zy, te vermoorden. Dat hy noch  Soelan Adam , noch  Jang di Pertoean  ooit had gezien of gekend. Dat hy  niet  op den  Toeankoe  van  Natal  was toegesprongen. Dat deze  niet  uit het venster gevlucht was … en zoo voort! Verder: dat het vonnis tegen den ongelukkigen  Si Pamaga  was geslagen onder de pressie van den voorzitter—myn voorganger—en van 't Raadslid  Soetan Salim , welke personen de voorgewende misdaad van  Si Pamaga  hadden verzonnen om aan den gesuspendeerden adsistent-resident van  Mandhéling  een wapen ter zyner verdediging in de hand te stellen, en om lucht te geven aan hun haat jegens  Jang di Pertoean . De wyze nu waarop de generaal by die gelegenheid ondervroeg, deed denken aan de whistparty van zekeren keizer van Marokko die zyn partner toevoegde: "speel harten, of ik sny je den hals af." Ook de vertalingen, zooals hy die den fiskaal in den pen gaf, lieten veel te wenschen over.

Of nu  Soetan Salim  en myn voorganger pressie hebben uitgeoefend op den natalschen Rechtsraad om  Si Pamaga  schuldig te verklaren, is my onbekend. Maar wel weet ik dat de generaal Vandamme pressie heeft uitgeoefend op de verklaringen die 's mans  onschuld  moesten bewyzen. Zonder op dat oogenblik nog de strekking daarvan te begrypen, heb ik me tegen die … onnauwkeurigheid verzet, hetgeen zóó ver gegaan is dat ik heb moeten weigeren eenige verbalen mede te onderteekenen, en ziedaar nu de zaak waarin ik den generaal zoo "gekontrarieerd" had. Ge begrypt nu ook waarop de woorden doelen, waarmee ik de beantwoording sloot van de aanmerkingen die er op myn geldelyk beheer gemaakt waren, de woorden waarin ik verzocht van alle welwillende konsideratien verschoond te blyven.

—Het was inderdaad zeer sterk voor iemand van uw jaren, zei Duclari. [115]

—Ik vond het natuurlyk. Doch zeker is 't, dat de generaal Vandamme niet aan zoo-iets gewoon was. Ik heb dan ook onder de gevolgen van die zaak veel geleden. O neen, Verbrugge, ik zie wat je zeggen wilt,  berouwd  heeft het me nooit. Zelfs moet ik hierby voegen dat ik me niet zou bepaald hebben tot eenvoudig protesteeren tegen de wys waarop de generaal de getuigen ondervroeg, noch tot het weigeren myner handteekening op enkele verbalen, indien ik toen had kunnen gissen wat ik eerst later te weten kwam, dat alles voortsproot uit een vooraf vastgestelden toeleg om myn voorganger te bezwaren. Ik meende dat de generaal, overtuigd van  Si Pamaga's  onschuld, zich liet meesleepen door de achtenswaardige zucht om een onschuldig slachtoffer te redden van de gevolgen eener rechtsdwaling, voor-zoo-ver dit na de geeseling en 't brandmerk nog mogelyk was. Deze meening deed my wel in verzet komen tegen valsheid, maar ik was daarover niet zóó verontwaardigd als ik zou geweest zyn indien ik geweten had dat het hier geenszins te doen was om een onschuldige te redden, maar dat deze valsheid de strekking had om ten-koste van de eer en 't welzyn myns voorgangers, de bewyzen te vernietigen die de politiek van den generaal in den weg stonden. —En hoe ging 't verder met uw voorganger? vroeg Verbrugge.

—Gelukkig voor hem was hy reeds naar Java vertrokken voor de generaal te  Padang , terugkeerde. Hy schynt zich by de Regeering te  Batavia  te hebben kunnen verantwoorden, althans hy is in dienst gebleven. De resident van  Ayer Bangie  die op 't vonnis  fiat exekutie  verleend had, werd … —Gesuspendeerd?

—Natuurlyk! Ge ziet dat ik niet zoo heel onrecht had, in myn puntdicht te zeggen dat de Gouverneur ons schorsend regeerde.

—En wat is er geworden van al die gesuspendeerde ambtenaren?

—O, er waren er nog veel meer! Allen, de een voor, de ander na, zyn in hun betrekkingen hersteld. Enkelen van hen hebben later zeer aanzienlyke ambten bekleed. [116]

—En  Soetan Salim ?

—De generaal voerde hem gevankelyk mede naar  Padang , en vandaar werd hy als balling naar Java gezonden. Hy is thans nog te  Tjanjor  in de Preanger regentschappen. Toen ik in 1846 daar was, heb ik hem een bezoek gebracht. Weet je nog wat ik te  Tjanjor  kwam doen, Tine?

—Neen, Max, dat is me glad ontgaan.

—Wie kan ook alles onthouden? Ik ben daar getrouwd, heeren!

—Maar, vroeg Duclari, daar ge nu toch aan 't vertellen zyt, mag ik vragen of 't waar is dat ge te  Padang  zoo dikwyls geduelleerd hebt? —Ja, zeer dikwyls, en daartoe was aanleiding. Ik heb u reeds gezegd dat de gunst van den Gouverneur op zoodanigen buitenpost de maatstaf is, waarnaar velen hun welwillendheid afmeten. De meesten waren dus voor my zeer _on_welwillend, en vaak ging dit over in grofheid. Ik van myn kant was prikkelbaar. Een niet beantwoorde groet, een schimpscheut op de "zotterny van iemand die 't wil opnemen tegen den generaal" een toespeling op myn armoede, op myn hongerlyden, op 't slechte voedsel dat er scheen te liggen in zedelyke onafhankelykheid … dit alles, begrypt ge, maakte my bitter. Velen, vooral onder de officieren, wisten dat de generaal niet ongaarne zag dat er geduelleerd werd, en vooral met iemand die zoo in ongenade was als ik. Misschien wekte men dus myn gevoeligheid met voordacht op. Ook duelleerde ik wel eens voor een ander dien ik voor verongelykt hield. Hoe dit zy, het duel was daar in dien tyd aan de orde van den dag, en meer dan eens is 't gebeurd dat ik twee samenkomsten had op een ochtend. O, er is iets zeer aantrekkelyks in het duel, vooral met de sabel, of "op" de sabel, zooals ze 't noemen … ik weet niet waarom. Ge begrypt echter dat ik nu zoo-iets niet meer doen zou, ook al ware daartoe zooveel aanleiding als in die dagen … kom eens hier, Max—neen, vang dat beestje niet—kom hier? Hoor eens, je moet nooit kapellen vangen. Dat arme dier heeft eerst langen tyd als rups op een boom rondgekropen, dat was geen vroolyk leven! Nu heeft het pas vleugeltjes gekregen, en wil wat rondvliegen in de lucht, en zich vermaken, en 't zoekt voedsel in de bloemen, en doet niemand leed … kyk, is 't niet veel aardiger het daar zoo te zien rondfladderen? Zoo kwam 't gesprek van de duellen op de vlinders, op de ontferming des rechtvaardigen over zyn vee, op het dieren plagen, op de  loi Grammont , op de Nationale Vergadering waarin die wet werd aangenomen, op de republiek, en op wat niet al! Eindelyk stond Havelaar op. Hy verontschuldigde zich by zyn gasten, wyl hy bezigheden had. Toen de kontroleur hem den volgenden morgen op zyn kantoor bezocht, wist hy niet dat de nieuwe adsistent-resident den vorigen dag na de gesprekken in de voorgalery, was uitgereden naar  Parang-Koedjang —het distrikt der " verregaande  misbruiken"—en eerst dien ochtend vroeg van daar was teruggekeerd. * * * * *

Ik verzoek den lezer te gelooven dat Havelaar te wellevend was om aan zyn eigen tafel zooveel te spreken als ik in de laatste hoofdstukken heb opgegeven, en waardoor ik op hem den schyn laad alsof hy zich meester zou hebben gemaakt van 't gesprek, met verwaarloozing der plichten van een gastheer, die voorschryven aan zyn gasten de gelegenheid te laten of te verschaffen "zich te doen uitkomen." Ik heb uit de vele bouwstoffen die voor me liggen, een paar grepen gedaan, en zou nog lang de tafelgesprekken hebben kunnen voortzetten, met minder moeite dan 't afbreken daarvan me gekost heeft. Ik hoop echter dat het meegedeelde voldoende wezen zal om eenigermate de beschryving te rechtvaardigen, die ik van Havelaars inborst en hoedanigheden gegeven heb, en dat de lezer niet geheel zonder belangstelling de lotgevallen zal gadeslaan, die hem en de zynen wachtten te  Rangkas-Betoeng .

De kleine familie leefde stil voort. Havelaar was dikwyls over-dag uit, en bracht halve nachten op zyn bureau door. De verhouding tusschen hem en den kommandant van 't kleine garnizoen was alleraangenaamst, en ook in den huiselyken omgang met den kontroleur was geen spoor te ontdekken van 't rangverschil dat anders in Indie zoo vaak het verkeer styf en vervelend maakt, terwyl bovendien Havelaars zucht om hulp te verleenen waar hy maar eenigszins kon, dikwyls den Regent te-stade kwam, die dan ook zeer met zyn "ouderen broeder" was ingenomen. En ten-slotte bracht de lieftalligheid van mevrouw Havelaar veel toe tot het aangenaam verkeer met de weinige op de plaats aanwezige Europeanen en de Inlandsche Hoofden. De dienstkorrespondentie met den resident te  Serang  droeg blyken van wederzydsche welwillendheid, terwyl de bevelen van den resident, met heusheid gegeven, stipt werden opgevolgd.

Tine's huishouding was spoedig geregeld. Na lang wachten waren de meubels van  Batavia  aangekomen, en waren  ketimon's  in zout gelegd, en als Max aan-tafel iets verhaalde, geschiedde dit in 't vervolg niet meer uit gebrek aan eieren voor de omelet, hoewel toch altyd de levenswys van 't klein gezin duidelyke blyken droeg dat de voorgenomen spaarzaamheid zeer werd in acht genomen. Mevrouw Slotering verliet zelden haar huis, en gebruikte slechts eenige malen de thee by de familie Havelaar in de voorgalery. Ze sprak weinig, en bleef altyd een wakend oog houden op ieder die hare of Havelaars woning naderde. Men was echter gewoon geraakt aan wat men haar  monomanie  begon te noemen, en lette daarop weldra niet meer.

Alles scheen kalmte te ademen, want voor Max en Tine was 't vergelykenderwyze een kleinigheid zich te schikken in ontberingen die op een niet aan den grooten weg gelegen binnenpost onvermydelyk zyn. Daar er op de plaats geen brood werd gebakken, at men geen brood. Men had het van  Serang  kunnen laten komen, maar de kosten op dat vervoer waren te hoog. Max wist zoo goed als ieder ander dat er veel middelen te vinden waren om zònder betaling brood naar  Rangkas-Betoeng  te laten brengen, maar  onbetaalde arbeid , die Indische kanker, was hem een gruwel. Zoo was er veel te  Lebak , dat wel door gezag te verkrygen was om-niet maar niet te-koop voor billyken prys, en onder zulke gegevens schikten zich Havelaar en zyn Tine gaarne in 't gemis. Ze hadden wel andere ontberingen beleefd! Had niet die arme vrouw maanden doorgebracht aan-boord van een Arabisch vaartuig, zonder andere legerstede dan 't scheepsdek zonder andere beschutting tegen zonnehitte en westmoessonsbuien, dan een tafeltje tusschen welks pooten ze zich moest vastklemmen? Had ze niet op dat schip zich moeten vergenoegen met een klein rantsoen droge ryst en vuil water? En was ze niet in die en vele andere omstandigheden altyd tevreden geweest, als ze maar mocht samen wezen met haar Max?

Eén omstandigheid echter was er te  Lebak , die haar verdriet berokkende: kleine Max kon niet in den tuin spelen omdat daar zooveel slangen waren. Toen ze dit bemerkte en hierover zich by Havelaar beklaagde, loofde deze aan de bedienden een prys uit voor elke slang die ze vangen zouden, doch reeds de eerste dagen betaalde hy zóóveel aan premien dat hy zyn belofte moest intrekken voor 't vervolg, want ook in gewone omstandigheden en dus zonder de voor hem zoo noodzakelyke zuinigheid, zou die betaling spoedig zyn middelen zyn te-boven gegaan. Er werd alzoo vastgesteld dat kleine Max voortaan 't huis niet meer zou verlaten, en dat hy zich, om frissche lucht te scheppen, vergenoegen moest met spelen in de voorgalery. In-weerwil van deze voorzorg was Tine toch altyd angstig, en vooral 's avends, daar men weet hoe slangen dikwyls in de huizen kruipen en zich, om warmte te zoeken, in de slaapkamers verbergen. Slangen en dergelyk ongedierte vindt men wel-is-waar in Indiën overal, maar op de grootere hoofdplaatsen waar de bevolking dichter op elkander woont, komen zy natuurlyk zeldzamer voor dan in meer wilde streken, zooals te  Rangkas-Betoeng . Indien echter Havelaar had kunnen besluiten zyn erf van onkruid te doen reinigen tot aan den rand van den ravyn toe, zouden toch wel de slangen zich van-tyd tot-tyd in den tuin vertoond hebben, maar niet in zóó grooten getale als dit nu 't geval was. De natuur dezer dieren doet hun duisternis en schuiling voortrekken boven 't licht van open plaatsen, zoodat, als Havelaars erf zindelyk ware gehouden, de slangen niet dan als 't ware haars ondanks en verdwaald, de ruigte in den ravyn zouden verlaten hebben. Maar 't erf van Havelaar was niet zindelyk, en ik wensch de reden hiervan te ontwikkelen, daar ze een blik te meer doet slaan op de misbruiken die byna alom in de nederlandsch-indische bezittingen heerschen. De woningen der gezagvoerders in de binnenlanden staan op gronden die aan de gemeenten toebehooren, voor-zoover men van gemeente-eigendom spreken kan in een land waar de Regeering zich alles toeëigent. Genoeg, dat die erven niet toebehooren aan den ambtelyken bewoner zelf. Deze toch zou, als dit het geval ware, zich wachten een grond te koopen of te huren, waarvan 't onderhoud boven zyn krachten ging. Wanneer nu het erf van de hem aangewezen woning te groot is om behoorlyk te worden onderhouden, zou dit, by den weligen tropischen plantengroei, binnen weinig tyds in een wildernis ontaarden. En toch ziet men zelden of nooit zoodanig erf in slechten staat. Ja dikwyls zelfs staat de reiziger verbaasd over 't schoone park dat een residentswoning omringt. Geen beambte in de binnenlanden heeft inkomen genoeg om den hiertoe noodigen arbeid te doen verrichten tegen behoorlyke betaling, en daar nu toch een deftig aanzien van de woning des gezaghebbers een vereischte is, opdat niet de bevolking die zooveel hecht aan uiterlykheden, in slordigheid grond vinde voor minachting, doet zich de vraag op, hoe dan dit doel bereikt wordt? Op de meeste plaatsen hebben de gezaghebbers te beschikken over eenige ketting-gangers, dat zyn: elders veroordeelde misdadigers, een soort van werklieden echter dat in  Bantam  om meer of min geldige redenen van politieken aard niet aanwezig was. Doch ook op plaatsen waar zich wel zoodanige veroordeelden bevinden, is hun aantal, vooral met het oog op de behoefte aan anderen arbeid, zelden in evenredigheid met het werk dat zou vereischt worden tot het goed onderhouden van een groot erf. Er moeten dus andere middelen gevonden worden, en de oproeping van arbeiders tot het verrichten van  heeredienst  ligt voor-de-hand. De Regent of de Dhemang  die zoodanige oproeping ontvangt, haast zich daaraan te voldoen, want hy weet zeer goed dat het den gezaghebbenden ambtenaar die van dat gezag misbruik maakt, later moeielyk vallen zou een inlandsch Hoofd te bestraffen over een gelyke fout. En alzoo strekt het vergryp van den een tot vrybrief voor den ander.

Het komt my echter voor, dat dusdanige fout van een gezaghebber  in sommige gevallen  niet al te streng, en vooral niet naar europesche begrippen, moet worden beoordeeld. De bevolking zelf toch zou 't—misschien uit ongewoonte—zeer vreemd vinden als hy  altyd  en  in alle gevallen  zich stipt hield aan de bepalingen die 't getal der voor zyn erf bestemde heeredienstplichtigen voorschryven, daar er omstandigheden kunnen voorkomen die by deze bepalingen niet waren voorzien. Maar zoodra eenmaal de grens van 't strikt wettige is overschreden, wordt het moeielyk een punt vasttestellen, waarop zoodanige overschryding zou overgaan in misdadige willekeur, en vooral wordt groote omzichtigheid noodig zoodra men weet dat de Hoofden alleen wachten op een slecht voorbeeld, om dat met verregaande uitbreiding natevolgen. De vertelling over zekeren koning die niet wilde dat men de betaling verzuimde van één korrel zout die hy by zyn eenvoudig maal gebruikt had, toen hy aan 't hoofd zyns legers het land doortrok—omdat, naar hy zeide, dit het begin was van een onrecht dat ten-laatste zyn geheel ryk zou vernietigen—hy moge dan  Timoerleng ,  Noereddien  of  Djengis-Khan  geheeten hebben, zeker is òf die fabel, òf als 't geen fabel is, het voorval zelf, van aziatischen oorsprong. En even als 't aanschouwen van zeedyken aan de mogelykheid van hoog water doet gelooven, mag men aannemen dat er neiging bestaat tot  zulke  misbruiken in een land waar  zulke  lessen worden gegeven. Het gering getal lieden nu waarover Havelaar wettig beschikken mocht, konden niet dan slechts een zeer klein gedeelte van zyn erf, in de onmiddellyke nabyheid der woning, van onkruid en kreupelhout vryhouden. Het overige was binnen weinig weken een volslagen wildernis. Havelaar schreef aan den resident over de middelen om hierin te voorzien, hetzy door een geldelyke toelage, hetzy door aan de Regeering voortestellen even als elders kettinggangers in de residentie  Bantam  te doen arbeiden. Hy ontving hierop een weigerend antwoord, met de opmerking dat hy immers 't recht had de personen die door hem by policievonnis waren veroordeeld tot "arbeid aan den publieken weg" op zyn erf te-werk te stellen. Dit wist Havelaar wel, of althans 't was hem meer dan voldoende bekend dat zoodanige beschikking over gekondemneerden overal de gewoonste zaak van de wereld was, maar nooit had hy, noch te  Rangkas-Betoeng  noch te  Amboina , noch te  Menado , noch te  Natal , van dat vermeend recht willen gebruik maken. Het stuitte hem, zyn tuin te laten onderhouden als boete voor kleine vergrypen, en meermalen had hy zich afgevraagd hoe de Regeering bepalingen kon laten bestaan, die den ambtenaar in verzoeking kunnen brengen kleine verschoonbare fouten te straffen, niet in evenredigheid met het vergryp, maar met den toestand of de uitgestrektheid van zyn erf? Het denkbeeld alleen dat de gestrafte, ook zelfs hy die rechtvaardig gestraft was, vermeenen zou dat er eigenbelang schuilde onder het geslagen vonnis, deed hem, waar hy straffen moest, altyd de voorkeur geven aan de anders zeer afkeurenswaardige opsluiting. [117]

En vandaar kwam het dat kleine Max niet spelen mocht in den tuin, en dat ook Tine van de bloemen niet zooveel genoegen smaakte als ze zich had voorgesteld op den dag van haar aankomst te  Rangkas-Betoeng .

Het spreekt vanzelf dat deze en dergelyke kleine verdrietelykheden geen invloed uitoefenden op de stemming van een gezin dat zooveel bouwstoffen bezat om zich een gelukkig huiselyk leven te verschaffen, en 't was dan ook niet toeteschryven aan zulke kleinigheden, wanneer Havelaar soms met een bewolkt voorhoofd binnentrad, by het terugkeeren van een uitstap, of na 't aanhooren van dezen en genen die verzocht hadden hem te spreken. We hebben uit zyn toespraak aan de Hoofden gehoord dat hy zyn plicht wilde doen, dat hy onrecht wilde te-keer gaan, en tevens hoop ik dat de lezer uit de gesprekken die ik meedeelde, hem heeft leeren kennen als iemand die wel in-staat was iets uittevinden en tot klaarheid te brengen, dat voor sommige anderen verborgen was of in 't duister lag. Er was dus te veronderstellen dat niet veel van wat er in  Lebak  omging zyn aandacht ontgaan zou. Ook zagen we dat hy vele jaren vroeger op die afdeeling gelet had, zoodat hy reeds den eersten dag, toen Verbrugge hem ontmoette in de pendoppo  waar myn verhaal aanvangt, toonde in zyn nieuwen werkkring geen vreemdeling te zyn. Hy had door nasporing op de plaatsen zelf, veel bevestigd gevonden van wat hy vroeger vermoedde, en vooral uit het archief was hem gebleken dat de landstreek waarvan het bestuur aan zyn zorg was toevertrouwd, werkelyk in een hoogsttreurigen toestand verkeerde.

Uit brieven en aanteekeningen van zyn voorganger bemerkte hy dat deze dezelfde opmerkingen gemaakt had. De korrespondentie met de Hoofden bevatte verwyt op verwyt, bedreiging op bedreiging, en deden zeer goed begrypen hoe die ambtenaar ten laatste zou gezegd hebben, zich rechtstreeks tot de Regeering te zullen wenden indien niet aan dien stand van zaken een einde werd gemaakt.

Toen Verbrugge dit aan Havelaar meedeelde, had deze geantwoord dat zyn voorganger daaraan verkeerd zou gedaan hebben, daar de adsistent-resident van  Lebak  in geen geval den resident van  Bantam mocht voorbygaan, en hy had daarby gevoegd dat dit ook door volstrekt niets zoude gewettigd zyn, daar het toch niet te denken was dat die hooge beambte party zou trekken voor afpersing en knevelary.

Zoodanig partytrekken was dan ook waarlyk niet te veronderstellen in den zin zooals Havelaar 't bedoelde, niet namelyk alsof den resident eenig voordeel of gewin zou ten-deel vallen van die vergrypen. Doch wèl bestond er een oorzaak die hem bewoog niet dan zeer ongaarne op de klachten van Havelaars voorganger recht te doen. We hebben gezien hoe die voorganger meermalen met den resident over de heerschende misbruiken had gesproken— geaboucheerd , zei Verbrugge—en hoe weinig hem dit gebaat had. Het is dus niet van belang ontbloot, te onderzoeken waarom een zoo hooggeplaatst ambtenaar, die als hoofd van de geheele residentie evenzeer als de adsistent-resident, ja meer nog dan deze, gehouden was te zorgen dat er recht geschiedde, byna altyd reden meende te hebben om den loop van dat recht te stuiten. [118]

Reeds te  Serang , toen Havelaar daar ten-huize van den resident vertoefde, had hy dezen over de Lebaksche misbruiken gesproken, en hierop ten-antwoord bekomen: "dat dit alles in meer of mindere mate overal 't geval was." Dit nu kon Havelaar niet ontkennen. Wie toch zou beweren een land te hebben gezien waar niets verkeerds geschiedt? Maar hy meende dat dit geen beweegreden was om misbruiken, waar men die vond, te laten bestaan, vooral niet wanneer men uitdrukkelyk tot het tegengaan daarvan geroepen was, en tevens dat, na al wat hy van  Lebak  wist, hier geen spraak was van  meer of mindere , doch van  zeer groote  maat, waarop de resident hem onder anderen antwoordde: "dat het in de afdeeling  Tjiringien —ook tot  Bantam  behoorende—nog erger gesteld was." Wanneer men nu aanneemt, zooals men aannemen kan, dat een resident geen rechtstreeks voordeel heeft van afpersing en van willekeurig beschikken over de bevolking, doet zich de vraag op, wat dan zoovelen beweegt in tegenspraak met eed en plicht zulke misbruiken te laten bestaan, zonder daarvan aan de Regeering kennis te geven? En wie hierover nadenkt, moet het al zeer vreemd vinden dat men zoo koelbloedig 't bestaan van die misbruiken erkent, als ware er spraak van iets dat buiten bereik of bevoegdheid lag. Ik zal trachten de oorzaken hiervan te ontwikkelen.