×

Utilizziamo i cookies per contribuire a migliorare LingQ. Visitando il sito, acconsenti alla nostra politica dei cookie.


image

Zielenschemering [part 1], Hoofdstuk 10

Hoofdstuk 10

Ook Dorine, bedacht Gerrit, was in Den Haag gebleven, en hij zocht haar op, in haar pension, waar zij twee kleine, ongerieflijke kamers bewoonde. Hij had haar in dagen - of waren het weken - niet gezien. Een paar keeren kwam hij te vergeefs, vond haar niet thuis: de meid wist niet waarheen, want de juffrouw was bijna altijd uit. Eindelijk trof Gerrit haar om twaalf uur, terwijl zij, heel haastig, op den rand van de tafel, haar stoel schuin, iets gebruikte voor haar lunch, met nerveuze hapjes, schichtige slokjes.

- Beste Dorine, waar zit je toch? vroeg Gerrit, luidruchtig, joviaal.

Zij was uit haar humeur, dat hij haar kwam overvallen.

- Waar ik zit? Waar ik zit? Ik zit nooit en nergens... hoor, dat kan ik je verzekeren. Ik heb het altijd zoo druk, dat ik nooit een moment vind om te zitten.

- Maar wat heb je dan toch te doen?

- Wat ik te doen heb? De dag vliegt om... ik heb nooit tijd te doen wat ik te doen heb... - Maar wat heb je dan te doen, Dorine!

- Beste Gerrit, ik zal je niet vervelen, met een opsomming van mijn bezigheden. Laat het je volstaan, dat het leven me soms TE druk is, want ik vind NOOIT een oogenblik rust...

Hij zette zich en keek naar haar lunch.

- Ik was gekomen om een boterham bij je te eten, en om je eens te zien. Maar ik merk, dat je zóo een haast heb, en niet heel veel op tafel, zoodat ik wel niet welkom zal zijn...

- Denk je, dat ik in mijn eentje hier zit te smullen... Neen, beste broêr, daar heb ik geen tijd voor.

- Heb je een boterham, voor me...

- Een boterham, jawel. Ik zal om een paar eieren voor je bellen.

Zij belde, bestelde de eieren, en Gerrit kreeg een bord, op den rand van de ongedekte tafel.

- Ik ben blij je eens te zien, zusje, zei Gerrit. Ik zie je nooit meer, nu we elkaâr bij mama niet meer zien.

- Nu, maar er is aan mij niets te zien.

- Nou, aimabel ben je niet van daag. Heb je ook een glas bier voor me.

- Neen, bier heb ik niet.

- Wat drink je dan... - Water, zooals je ziet.

- O, drink je niets dan water. Nu, dan zal ik ook maar een glas water nemen. Ik heb ook niet veel honger... jokte Gerrit, die altijd honger had. En zeg me nu eens, Dorine, ga je niet eens naar Nunspeet kijken.

- Ja, zei Dorine bedenkelijk; ik moet eigenlijk wel naar Nunspeet... mama heeft me geschreven... Adeline ook... maar ik weet het niet te combineeren.

- Hoe meen je: te combineeren.

- Nu - met wat ik hier te doen heb...

- Maar wat heb je dan toch te doen?

- Ach Gerrit, heusch niets, dat jou zoû interesseeren... De kwestie is, dat ik wel goed genoeg ben om naar Nunspeet te gaan... maar dat het natuurlijk zoû zijn om bonne te zijn voor jou kinderen.

- Maar Dorine!

- Ja natuurlijk! zeide zij boos, bits. Om bonne te zijn voor jou kinderen.

- Ik geloof, dat je daarvoor niet bang hoeft te zijn. Lien heeft de juffrouw meê...

- Nu, waarom wil dan iedereen me naar Nunspeet hebben: mama, Adeline, jij... Voor Ernst kan ik niets, want Ernst maakt me te zenuwachtig... - Maar Dorine, voor eens een verandering... omdat je hier zoo eenzaam bent.

- Eenzaam... eenzaam... zei Dorine.

Zij slokte haar laatsten teug water binnen, en zeide:

- Het kan me niet schelen eenzaam te zijn...

- Ja, dat weet ik nu wel, maar het is toch ongezellig.

- Ik vind het heerlijk eenzaam te zijn. Ik vind het juist gezellig.

- Vindt je dat gezellig?

- Ja.

- Hier, in die leêge kamer van je?

- Ja, hier in die leêge kamer van me.

- Maar Dorine, dat is niet mogelijk.

- Maar, mijn God, als ik je nu toch zeg...

Zij stampte driftig met den voet, zij keek hem aan boos, bits. Hij zag in haar donkere oogen optroebelen geheel een geheime verbittering, als een diepe rancune, die duisterde in hare ziel. En plotseling trof het hem, dat zij heel oud scheen, hoewel hij wist, dat zij nauwlijks negen-en-dertig telde. Haar haar, weggetrokken naar achteren, begon te grijzen; haar voorhoofd groefde zich met diepe rimpels, nu zij driftig was; in de lijn van haar wangen en kin, in haar bitsen mond was iets van een oude vrouw; haar figuur was als verschrompeld en verdroogd. En hij vond haar plotseling zoo om te beklagen in haar eenzaam leven van ongehuwde vrouw zonder belangen, over wie het eene jaar na het andere was heen-gegleden, zonder de weelde der wisselende seizoenen, of zij nooit had gehad een lente, of zij nooit zoû hebben een zomer, of het nu alleen maar herfstachtig aanschemeren zoû om haar heen, voor haar uit - of er nooit iets voor haar geweest was, of er nooit iets voor haar zijn zoû, nooit iets dan het belangelooze glijden der eentonige dagen van eenzaamheid, zoo eentonig en zoo eenzaam, dat zij zichzelve bedroog van dag op dag, dat zij zich schiep drukte, die niet bestond, belang, dat niet was, bezigheid, die zij zich verbeeldde - loopende winkel in, winkel uit voor een doos papier of een klos garen; daar tusschen door, een enkel liefdadigheidsbezoek, omslachtig, onpractisch gedaan - hij vond haar plotseling zoo om te beklagen in haar leven zonder liefde en troost, dat hij haar zeide:

- Weet je wat nu eens aardig van je zoû zijn, Dorine... En verstandig? Als je je rommel nu eens bij elkaâr pakte, de juffrouw hier beneden vaarwel zei... en bij ONS in kwam wonen.

Zij staarde hem met booze oogen aan, en de bitse lippen trokken samen.

- Bij JULLIE in komen wonen? vroeg zij verbaasd. Hoe meen je.

- Heel eenvoudig. Ons huis is niet groot, maar er is wel wat met de kinderen te schikken; je zoû een kabinet hebben - meer kan ik je niet geven - Lien houdt heel veel van je en de kinderen ook - en dan woonde je bij ons in, en je zoû het leuk hebben bij ons in huis.

- Bij jou inwonen? herhaalde zij en hij zag een weifeling in haar oogen: inderdaad was het of een warmte van heerlijkheid plotseling rondvloot om haar heen, en zij voelde haar booze en donkere oogen vochtig worden, waarom wist ze niet.

- Ja... zoû je dat nou niet leuk vinden?

- Maar hoe kom je op het idee, Gerrit...

- Omdat ik niet vind, dat je hier leuk zit...

- Jawel... ik ben hier heel tevreden.

- Nu ja... dat weet ik wel, maar bij ons zoû je toch gezelliger zijn...?

Zij deed zich geweld om de tranen in haar oogen terug te persen. Dat was ook altijd zoo, met die beroerde, nerveuze tranen: ze kwamen om niets, om niets. Het was geen gevoeligheid in haar, het was weeë nervoziteit - meende zijzelve - en ze kon er zich niet om uitstaan, om die tranen, die dadelijk glommen. Maar de woorden van Gerrit hadden haar verrast en maakten haar week, en zoo verrast en zoo week, dat zij zich schaamde het hem te toonen, en dat zij uitviel, opzettelijk, om zich te verschuilen in haar bitse boosheid en drift:

- Gezelliger? Bij jullie zoû ik gezelliger zijn...?? Bij jullie zoû ik KINDERMEID zijn!! Neen, ik heb er eindelijk genoeg van te leven voor iedereen, die me noodig heeft en die me kan gebruiken! Ik ga nu eens eindelijk leven, voor MIJ , voor mij alleen, voor mij alleen...

- Maar Dorine...

Hij voltooide niet. Hij wilde niet wreed haar zeggen, dat zij nooit anders geleefd had dan voor zich alleen, niet omdat zij egoïst was, want zij was dat niet in haar ziel, - maar omdat zij nooit had gevonden de roeping, langs een lijn waarheen zij haar eenzaam leven zoû hebben voortgestuwd naar een punt, doel, waarom zij haar kleinen kring van klein leven getrokken zoû hebben om zich en om wat zij zoû hebben liefgehad binnen dien kring. Over haar heen was het eene jaar na het andere gegleden, zonder de weelde der wisselende seizoenen: de illuzie der lente had zij nooit gekend, de zwoelte van zomer had zij nooit gekend, weldadige luwte had zij nooit gekend en zelfs van waaiende luchten, van woedenden storm had zij nooit geweten: het gevoelige in haar was verschrompeld als bloemen, die nooit zon heeft beschenen; het vrouwelijke in haar verwelkt, als bloemen, die nooit dauw heeft besprenkeld en verbitst en verboosd was het alles in haar tot een bijna onbewuste verbittering, in haar bestaan zonder doel, in haar leven zonder liefde - jaren, jaren lang. Was het nu al herfst voor haar uit, om haar heen, als een schemering in hare ziel, als een schemering om hare ziel... Hij stond op, zij maakte hem treurig. Hij ging weg, en zijn laatste woord was alleen:

- Neen Dorine, kindermeid zoû je niet bij ons worden. Wil je er nog over denken, doe het dan en wees verzekerd, Lien en ik zullen het leuk vinden, als je bij ons komt...

En hij deed zijn middagrit, hij zocht zijn eenzame wegen. Zoo met een paard, dat was als met een vriend... Hij klopte het dier aan den hals, en het trilde, als een vrouw onder een liefkoozing... Hij praatte er tegen en het schudde de spitse ooren, als begreep het, als antwoordde het met een gracieuze beweging van hals en hoofd. En terwijl hij zijn paard liet stappen, de teugels los in zijn hand, dacht hij hoe eenzaam het toch geworden was, in een meer en meer wordende schemering rondom hen allen heen. In helle schijnsels even dacht hij weêr aan zijn kinderjaren... daarginds... Buitenzorg... het witte paleis... de heerlijke tuin, eenig en wereldberoemd met zijn kostbare boomsoorten, zijn groepen van palmen, zijn reuzenvarens, zijn vreemde reuzenlianen, dik de stammen als pythons zich slingerend van boom naar boom... En achter de rivier... waar hij speelde met Karel, Constance... O, hoe maakte het hem week, dat even, hel, te bedenken, nu dat het al te schemeren begon om hen heen, nu dat die herinneringen waren als de laatste weêrschijning van het zonnige samenzijn der vele kinderen eens zelfden huisgezins... Langzamerhand... langzamerhand was het gaan gebeuren... onherroepelijk... het langzaam zich scheiden en vervloeïïen weg uit elkaâr... de banden ontknoopt tot allen ze los waren... nu, juist nu, in de sombere schemeringen, die naderden... Langzamerhand... langzamerhand... met ieder jaar, dat grooter en ouder de broêrs en de zusters werden, dat zij groeiden van kinderen tot menschen, menschen die zelve dan trokken den cirkel om zich heen, hun eigen cirkel van huwelijk, hun eigen kring van kinderen, zijzelve middelpunt nu, als eens waren geweest zijn vader en zijn moeder in HUN cirkel van huisgezin, in hun kinderen- en zelfs kleinkinderenkring... Langzamerhand... langzamerhand... met ieder jaar was het gaan gebeuren... als onmerkbaar eigenlijk... dat alle de broêrs en zusters, die waren geweest éen huisgezin, daar in het witte paleis, dat hem in dien tuin, daarginds zoo heel ver met mijlen en jaren verwijderd, toescheen als het sprookje van zijn jongenstijd - met het feeënfiguurtje van Constance er zwevend doorheen, bloemen aan de slapen - dat alle de broêrs en zusters zelve kring en cirkel om zich hadden getrokken, van huisgezin of van zichzelve alleen, en hadden de kringen die eerste jaren nog wel eens bewogen door elkaâr heen... langzamerhand... langzamerhand waren zij verder en verder geschoven uit een, en juist nu de sombere schemeringen naderen, weken zij al verder en verder weg... Had mama het altijd zoo, stilzwijgend, al voorzien en had zij daarom zoo hardnekkig vastgehou- den aan dien eenen wekelijkschen dag en avond, dien avond, waarom hij vroeger, met de anderen, gelachen had en gespot: altijd die Zondag van mama - het familietafereel - dat geregeld komen bij elkaâr, met het kaartje en het koekje - dat zij allen wel eens heel vervelend vonden, maar toch nooit verzuimden, ter wille der oude moeder, die de kinderen wilde bij elkaâr houden? Had mama het altijd zoo voorzien? O, dat bestond nog wel - het familie-tafereel - het kaartje en het koekje iederen Zondag - maar was het eigenlijk al niet meer en meer geworden een avond, die verloor zijn beteekenis - omdat de cirkels en kringen zoo héel ver geschoven waren uit een? Het schemerde somber om allen... o zoo beklemmend... en hij voelde het somber schemeren zelfs nu hij paard reed in den warmen zomerdag...: het schemerde somber... om Dorine... om Paul schemerde het met die eenzaamheid van eenzaam man en eenzame vrouw, die niet gezocht of niet gevonden hadden het warme licht voor hun latere jaren, hun nog wel jonge maar al latere jaren van kleine zielen, die bestaan, en zich, bewust, onbewust, zoo heel dikwijls afvragen de reden van dat kleine bestaan... Het schemerde zoo somber misschien nog niet om Adolfine, want zij had nog haàr cirkel, maar toch was die cirkel al zoo wijd geschoven uit den oorspronkelijken familie-kring weg zich bewegend - en heel somber, als een nacht, was het geschemerd om arme Bertha - zoo plotseling - nu zij zich versoesde in een klein huis in een dorp, waar zij niemand kende, en waar zij maar keek uit haar venster den tuin in en de donder der treinen haar wiegde de al trage heugenissen... Ook was het of haar kring gespat was uit elkaâr, als een helle cirkel eerst, die in vonken spat, vonken, die ver weg versomberen - nu zij alleen nog Marianne - arme meid - maar had bij zich, weggetreurd in haar noodlot, te groot voor haar kleine ziel. Karel, zijn broêr, was die nog wel zijn broêr, of had Karel, met zijn vrouw, die nooit in hunne familie innig was opgenomen, ook niet zijn cirkel ver, ver weg van hun aller cirkel weggeschoven... en om armen Ernst, had het niet om armen Ernst geschemerd van sombere eenzaamheid, tot hij er ziek van geworden was in zijn ziel en in zijn zinnen? En zoû het, nu alle die cirkels zoo ver weg en wijd uit een schoven, niet troosteloos worden van schemerende een- zaamheid om mama, juist om mama - die altijd middenpunt had willen blijven in de haar zoo noodige liefde en warmte van alle de haren?... En vreemd was het hem, toen hij aan Constance dacht, alsof integendeel haar cirkel zich dichter schoof en alsof er voor haar en voor Addy iets op nieuw daagde van licht, en vreemd was het vooral toen hij aan zichzelven dacht, en aan zijn troepje, dat hem nu wel tijdelijk verlaten had, maar dat toch van hem was en om hem rond altijd... altijd... alsof het daar heelemaal niet schemerde... alsof het daar daagde met een enkelen blonden dageraad van wijd uitzonnende stralen... O, kinderen, was het niet alles? Had hij niet goed gedaan zijn blonden dageraad te verwekken... Hij dacht niet aan zijn vrouw: hij dacht aan zijn kinderen: hij was meer vader dan echtgenoot... Had hij niet goed gedaan? Was het daàr niet... dat lachte de hoop voor hem, voor hen allen, voor arme mama, arme mama, die op dit oogenblik zelve haar eenzamen ouderdom koesterde in het jonge licht van dien dageraad! Had hij niet goed gedaan? Maar waarom, als hij dan goed had gedaan, moest hij dan twijfelen soms en verbaasd en zelfs angstig zijn, om dat jonge, stralende leven, dat hij verwekt had en dat als een warmte en een licht uitstráalde, waarin hij weldadig zich zijn vreemde ziel nu voelde koesteren... lichter en warmer dan den zonnedag, waardoor hij paard-reed... Waarom dan moest hij twijfelen, verbaasd en zelfs angstig zijn... O, hij wist het nu eensklaps: omdat ook later die blonde dageraad stralen zoû wijd uit van zijn middenpunt weg en schemeren zoû op zijn beurt...! Maar als het dan was een wet der natuur, als het dan niet anders kon, dat wat eerst hing aan elkaâr in zonnige liefde en zonnig samenzijn en samenleven - wemelde weg uit elkaâr - als het dan niet anders kon dan vercirkelen en verschemeren; als het dan niet anders kon, dat broêrs en zusters vervreemdden, tot zij schenen als niet geboren uit een zelfde moeder, en verwekt door een zelfden vader! Als het dan niet anders kon!... Waarom dan zoo te twijfelen, te verbazen en te angstigen en waarom niet te genieten van de warmte, zoo lang de eerste zon nog scheen, na het krieken van de troostende dageraden... O, hoe verlangde hij naar zijn dageraad: hoe verlangde hij naar zijn troepje! Morgen, morgen ging hij er heen! Ze allen te zien om zich heen, ze te omhelzen in eéne omhelzing, ze te zwaaien op zijn armen, ze te laten rijden op zijn rug en zijn schouders, ze te laten hossen op zijn knieën, met ze te ravotten tot ze rolden door een, op hun zachte kindervel zijn lippen te drukken, in die reine wellust van loutere liefkoozing... Morgen, morgen ging hij er heen...

Ja, hoe het schemerde om hen allen rond, voor hèm daagde het nog uit - zoo als het eéns had gedaagd - lange jaren geleden - voor zijn vader en zijn moeder - toen zij allen - nog kinderen, zijn broêrs en zusters - daar ginds in Indië in het witte paleis van grootheid, in de tuinen van het sprookje, uitgestraald waren als zijner ouders dageraad... Voor hèm daagde het nog uit... en al zoû het later zeer zeker ook van hèm wegcirkelen, al zoû het om zijn hoofd - om zijn ziel - schemeren, als het nu te schemeren begon om zijn arme moeder - er was nu nog het heden, en hij mòcht niet twijfelen en angstig zijn.

Hij reed terug en langs de bosschige wegen duisterde de avond, maar juist voor zijn oogen wemelde het van stofgoud... omdat hij zijn gedachte blij en zonnig gedwongen had: zijn blond troepje, daarginds, wemelend voor zijn blik... Juist voor zijn oogen wemelde het, van licht... Nu, terug in de stad, en gezeten met zijn kameraden, aan de tafel, waar hij dezer dagen at, merkte geen van allen aan hem noch dat hij het had zien schemeren, noch dat hij het had zien dagen, - en was hij alleen een groote blonde officier, een stevige vent, met een ruwe, luide blague-stem, met gebaren, waaronder kraakte zijn stoel en zijn glas telkens dreigde te breken, terwijl zijn mond luidruchtig vloekte, en zijn moppen met hun aller gelach de kamer daveren deden...

Hoofdstuk 10 Chapter 10

Ook Dorine, bedacht Gerrit, was in Den Haag gebleven, en hij zocht haar op, in haar pension, waar zij twee kleine, ongerieflijke kamers bewoonde. Dorine, Gerrit thought, had also remained in The Hague, and he sought her out, at her boarding house, where she occupied two small, unkempt rooms. Hij had haar in dagen - of waren het weken - niet gezien. He hadn't seen her in days - or was it weeks. Een paar keeren kwam hij te vergeefs, vond haar niet thuis: de meid wist niet waarheen, want de juffrouw was bijna altijd uit. A few times he came in vain, did not find her at home: the maid did not know where to go, for the missus was almost always out. Eindelijk trof Gerrit haar om twaalf uur, terwijl zij, heel haastig, op den rand van de tafel, haar stoel schuin, iets gebruikte voor haar lunch, met nerveuze hapjes, schichtige slokjes. At last Gerrit encountered her at noon, while, very hastily, on the edge of the table, her chair inclined, she used something for her lunch, with nervous bites, skittish sips.

- Beste Dorine, waar zit je toch? - Dear Dorine, where are you anyway? vroeg Gerrit, luidruchtig, joviaal. Gerrit asked, loudly, jovially.

Zij was uit haar humeur, dat hij haar kwam overvallen. She was out of her temper that he had come to ambush her.

- Waar ik zit? - Where am I sitting? Waar ik zit? Where am I sitting? Ik zit nooit en nergens... hoor, dat kan ik je verzekeren. I'm never and nowhere hear, I can assure you. Ik heb het altijd zoo druk, dat ik nooit een moment vind om te zitten. I'm always so busy, I never find a moment to sit.

- Maar wat heb je dan toch te doen? - But what do you have to do anyway?

- Wat ik te doen heb? - What I have to do? De dag vliegt om... ik heb nooit tijd te doen wat ik te doen heb...       - Maar wat heb je dan te doen, Dorine! The day flies by... I never have time to do what I have to do.... - But then what do you have to do, Dorine!

- Beste Gerrit, ik zal je niet vervelen, met een opsomming van mijn bezigheden. - Dear Gerrit, I won't bore you, with a list of my pursuits. Laat het je volstaan, dat het leven me soms TE druk is, want ik vind NOOIT een oogenblik rust... Let it suffice you, that life is sometimes too busy for me, because I NEVER find a moment's peace....

Hij zette zich en keek naar haar lunch. He braced himself and looked at her lunch.

- Ik was gekomen om een boterham bij je te eten, en om je eens te zien. - I had come to eat a sandwich with you, and to see you once. Maar ik merk, dat je zóo een haast heb, en niet heel veel op tafel, zoodat ik wel niet welkom zal zijn... But I notice you're in such a hurry, and not much on the table, so I probably won't be welcome...

- Denk je, dat ik in mijn eentje hier zit te smullen... Neen, beste broêr, daar heb ik geen tijd voor. - Do you think, I'm sitting here by myself feasting.... Nay, dear brother, I have no time for that.

- Heb je een boterham, voor me... - Do you have a sandwich, for me....

- Een boterham, jawel. - A sandwich, yes. Ik zal om een paar eieren voor je bellen. I will call for some eggs for you.

Zij belde, bestelde de eieren, en Gerrit kreeg een bord, op den rand van de ongedekte tafel. She called, ordered the eggs, and Gerrit got a plate, on the edge of the uncovered table.

- Ik ben blij je eens te zien, zusje, zei Gerrit. - I'm glad to see you for once, little sister, Gerrit said. Ik zie je nooit meer, nu we elkaâr bij mama niet meer zien. I never see you again, now that we don't see each other at Mom's.

- Nu, maar er is aan mij niets te zien. - Now, but there is nothing about me.

- Nou, aimabel ben je niet van daag. - Well, amiable you are not from today. Heb je ook een glas bier voor me. Do you also have a glass of beer for me.

- Neen, bier heb ik niet. - Nay, beer I have not.

- Wat drink je dan...       - Water, zooals je ziet. - What do you drink then... - Water, as you see.

- O, drink je niets dan water. - Oh, you drink nothing but water. Nu, dan zal ik ook maar een glas water nemen. Now, then, I'll just have a glass of water, too. Ik heb ook niet veel honger... jokte Gerrit, die altijd honger had. I'm not very hungry either... joked Gerrit, who was always hungry. En zeg me nu eens, Dorine, ga je niet eens naar Nunspeet kijken. And now tell me, Dorine, aren't you even going to look at Nunspeet.

- Ja, zei Dorine bedenkelijk; ik moet eigenlijk wel naar Nunspeet... mama heeft me geschreven... Adeline ook... maar ik weet het niet te combineeren. - Yes, said Dorine thoughtfully; I actually do have to go to Nunspeet Mama has written to me.... Adeline too... but I don't know how to combine it.

- Hoe meen je: te combineeren. - How do you mean: to combine.

- Nu - met wat ik hier te doen heb... - Now - with what I have to do here....

- Maar wat heb je dan toch te doen? - But what do you have to do anyway?

- Ach Gerrit, heusch niets, dat jou zoû interesseeren... De kwestie is, dat ik wel goed genoeg ben om naar Nunspeet te gaan... maar dat het natuurlijk zoû zijn om bonne te zijn voor jou kinderen. - Ah Gerrit, really nothing that would interest you... The thing is, I'm well enough to go to Nunspeet... but that it would be natural to be bonne for your children.

- Maar Dorine! - But Dorine!

- Ja natuurlijk! - Yes of course! zeide zij boos, bits. she said angrily, bitterly. Om bonne te zijn voor jou kinderen. To be bonne for you children.

- Ik geloof, dat je daarvoor niet bang hoeft te zijn. - I believe, you don't have to be afraid of that. Lien heeft de juffrouw meê... Lien brought the missus with her....

- Nu, waarom wil dan iedereen me naar Nunspeet hebben: mama, Adeline, jij... Voor Ernst kan ik niets, want Ernst maakt me te zenuwachtig...       - Maar Dorine, voor eens een verandering... omdat je hier zoo eenzaam bent. - Now, then why does everyone want me to go to Nunspeet: mom, Adeline, you.... For Ernst, I can't do anything, because Ernst makes me too nervous.... - But Dorine, for a change... Because you are so lonely here.

- Eenzaam... eenzaam... zei Dorine. - Lonely... lonely... Dorine said.

Zij slokte haar laatsten teug water binnen, en zeide: She gulped down her last gulp of water, and said:

- Het kan me niet schelen eenzaam te zijn... - I don't care to be lonely....

- Ja, dat weet ik nu wel, maar het is toch ongezellig. - Yes, I know that now, but it's still unsociable.

- Ik vind het heerlijk eenzaam te zijn. - I love being lonely. Ik vind het juist gezellig. On the contrary, I find it cozy.

- Vindt je dat gezellig? - Do you find that cozy?

- Ja. - Yes.

- Hier, in die leêge kamer van je? - Here, in that empty room of yours?

- Ja, hier in die leêge kamer van me. - Yes, here in this empty room of mine.

- Maar Dorine, dat is niet mogelijk. - But Dorine, that's not possible.

- Maar, mijn God, als ik je nu toch zeg... - But, my God, if I tell you right now....

Zij stampte driftig met den voet, zij keek hem aan boos, bits. She stamped her foot drily; she looked at him angrily, bitterly. Hij zag in haar donkere oogen optroebelen geheel een geheime verbittering, als een diepe rancune, die duisterde in hare ziel. He saw clouding up in her dark eyes entirely a secret bitterness, like a deep resentment, which was dark in her soul. En plotseling trof het hem, dat zij heel oud scheen, hoewel hij wist, dat zij nauwlijks negen-en-dertig telde. And suddenly it struck him that she seemed very old, although he knew she was barely thirty-nine. Haar haar, weggetrokken naar achteren, begon te grijzen; haar voorhoofd groefde zich met diepe rimpels, nu zij driftig was; in de lijn van haar wangen en       kin, in haar bitsen mond was iets van een oude vrouw; haar figuur was als verschrompeld en verdroogd. Her hair, pulled back, began to gray; her forehead furrowed with deep wrinkles, now that she was adrift; in the line of her cheeks and chin, in her bitten mouth was something of an old woman; her figure was like shriveled and withered. En hij vond haar plotseling zoo om te beklagen in haar eenzaam leven van ongehuwde vrouw zonder belangen, over wie het eene jaar na het andere was heen-gegleden, zonder de weelde der wisselende seizoenen, of zij nooit had gehad een lente, of zij nooit zoû hebben een zomer, of het nu alleen maar herfstachtig aanschemeren zoû om haar heen, voor haar uit - of er nooit iets voor haar geweest was, of er nooit iets voor haar zijn zoû, nooit iets dan het belangelooze glijden der eentonige dagen van eenzaamheid, zoo eentonig en zoo eenzaam, dat zij zichzelve bedroog van dag op dag, dat zij zich schiep drukte, die niet bestond, belang, dat niet was, bezigheid, die zij zich verbeeldde - loopende winkel in, winkel uit voor een doos papier of een klos garen; daar tusschen door, een enkel liefdadigheidsbezoek, omslachtig, onpractisch gedaan - hij vond haar plotseling zoo om te beklagen in haar leven zonder liefde en troost, dat hij haar zeide: And he suddenly found her so to lament in her lonely life of unmarried woman without interests, over whom one year after another had passed, without the wealth of changing seasons, as if she had never had a spring, as if she would never have a summer, as if it would only be autumn around her, in front of her - as if there had never been anything for her, if there would never be anything for her, if there would never be anything but the meaningless gliding of the monotonous days of solitude, so monotonous and so lonely, that she deceived herself from day to day, that she created for herself pressures that did not exist, interests that were not, occupations that she imagined - going in and out of stores for a box of paper or a spool of thread; in between, a single charitable visit, laboriously, impractically done - he suddenly found her so to lament in her life without love and comfort, that he said to her:

- Weet je wat nu eens aardig van je zoû zijn, Dorine... En verstandig? - You know what would be nice of you, Dorine? And sensible? Als je je rommel nu eens bij elkaâr pakte, de juffrouw hier       beneden vaarwel zei... en bij ONS in kwam wonen. How about you get your shit together, say goodbye to the lady down here and move in with US.

Zij staarde hem met booze oogen aan, en de bitse lippen trokken samen. She stared at him with angry eyes, and the bitty lips drew together.

- Bij JULLIE in komen wonen? - Move in with YOU? vroeg zij verbaasd. she asked in surprise. Hoe meen je. How mean.

- Heel eenvoudig. - Very simple. Ons huis is niet groot, maar er is wel wat met de kinderen te schikken; je zoû een kabinet hebben - meer kan ik je niet geven - Lien houdt heel veel van je en de kinderen ook - en dan woonde je bij ons in, en je zoû het leuk hebben bij ons in huis. Our house is not big, but there is something to arrange with the children; you would have a cabinet - that's all I can give you - Lien loves you very much and so do the children - and then you would live with us, and you would have a good time in our house.

- Bij jou inwonen? - Moving in with you? herhaalde zij en hij zag een weifeling in haar oogen: inderdaad was het of een warmte van heerlijkheid plotseling rondvloot om haar heen, en zij voelde haar booze en donkere oogen vochtig worden, waarom wist ze niet. she repeated, and he saw a wavering in her eyes: indeed it was as if a warmth of glory suddenly flew around her, and she felt her angry and dark eyes become moist, why she did not know.

- Ja... zoû je dat nou niet leuk vinden? - Yeah. wouldn't you like that?

- Maar hoe kom je op het idee, Gerrit... - But where did you get the idea, Gerrit....

- Omdat ik niet vind, dat je hier leuk zit... - Because I don't think, you're sitting here having fun....

- Jawel... ik ben hier heel tevreden. - Yep... I am very satisfied here.

- Nu ja... dat weet ik wel, maar bij ons zoû je toch gezelliger zijn...? - Now yes ... I know that, but with us you would be cozier ... wouldn't you?

Zij deed zich geweld om de tranen in haar oogen terug te persen. She did violence to squeeze back the tears in her eyes. Dat was ook altijd zoo, met die beroerde, nerveuze tranen: ze kwamen       om niets, om niets. It was always that way, too, with those lousy, nervous tears: they came for nothing, for nothing. Het was geen gevoeligheid in haar, het was weeë nervoziteit - meende zijzelve - en ze kon er zich niet om uitstaan, om die tranen, die dadelijk glommen. It wasn't sensitivity in her, it was woeful nervosity - she thought to herself - and she couldn't stand it, for those tears, which immediately glistened. Maar de woorden van Gerrit hadden haar verrast en maakten haar week, en zoo verrast en zoo week, dat zij zich schaamde het hem te toonen, en dat zij uitviel, opzettelijk, om zich te verschuilen in haar bitse boosheid en drift: But Gerrit's words had surprised her and softened her, and so surprised and so softened, that she was ashamed to show it to him, and she lashed out, deliberately, to hide in her bitterness of anger and temper:

- Gezelliger? - Cozier? Bij jullie zoû ik gezelliger zijn...?? With you I would be more sociable...? Bij jullie zoû ik KINDERMEID zijn!! With you I would be CHILDLY!!! Neen, ik heb er eindelijk genoeg van te leven voor iedereen, die me noodig heeft en die me kan gebruiken! Nay, I am finally tired of living for all who need me and can use me! Ik ga nu eens eindelijk leven, voor MIJ , voor mij alleen, voor mij alleen... I am finally going to live, for ME , for me alone, for me alone....

- Maar Dorine... - But Dorine ...

Hij voltooide niet. He did not complete. Hij wilde niet wreed haar zeggen, dat zij nooit anders geleefd had dan voor zich alleen, niet omdat zij egoïst was, want zij was dat niet in haar ziel, - maar omdat zij nooit had gevonden de roeping, langs een lijn waarheen zij haar eenzaam leven zoû hebben voortgestuwd naar een punt, doel, waarom zij haar kleinen kring van klein leven getrokken zoû hebben om zich en om wat zij zoû hebben liefgehad binnen dien kring. He would not cruelly tell her, that she had never lived other than for herself alone, not because she was selfish, for she was not in her soul, - but because she had never found the calling, along a line along which she would have propelled her solitary life toward a point, goal, why she would have drawn her little circle of small life around herself and around what she would have loved within that circle. Over haar heen was het eene jaar na het andere gegleden,       zonder de weelde der wisselende seizoenen: de illuzie der lente had zij nooit gekend, de zwoelte van zomer had zij nooit gekend, weldadige luwte had zij nooit gekend en zelfs van waaiende luchten, van woedenden storm had zij nooit geweten: het gevoelige in haar was verschrompeld als bloemen, die nooit zon heeft beschenen; het vrouwelijke in haar verwelkt, als bloemen, die nooit dauw heeft besprenkeld en verbitst en verboosd was het alles in haar tot een bijna onbewuste verbittering, in haar bestaan zonder doel, in haar leven zonder liefde - jaren, jaren lang. Was het nu al herfst voor haar uit, om haar heen, als een schemering in hare ziel, als een schemering om hare ziel... Hij stond op, zij maakte hem treurig. Hij ging weg, en zijn laatste woord was alleen:

- Neen Dorine, kindermeid zoû je niet bij ons worden. Wil je er nog over denken, doe het dan en wees verzekerd, Lien en ik zullen het leuk vinden, als je bij ons komt...

En hij deed zijn middagrit, hij zocht zijn eenzame wegen. Zoo met een paard, dat was als met een vriend... Hij klopte het dier aan den hals, en het trilde, als een vrouw onder een liefkoozing... Hij praatte er tegen en het       schudde de spitse ooren, als begreep het, als antwoordde het met een gracieuze beweging van hals en hoofd. En terwijl hij zijn paard liet stappen, de teugels los in zijn hand, dacht hij hoe eenzaam het toch geworden was, in een meer en meer wordende schemering rondom hen allen heen. In helle schijnsels even dacht hij weêr aan zijn kinderjaren... daarginds... Buitenzorg... het witte paleis... de heerlijke tuin, eenig en wereldberoemd met zijn kostbare boomsoorten, zijn groepen van palmen, zijn reuzenvarens, zijn vreemde reuzenlianen, dik de stammen als pythons zich slingerend van boom naar boom... En achter de rivier... waar hij speelde met Karel, Constance... O, hoe maakte het hem week, dat even, hel, te bedenken, nu dat het al te schemeren begon om hen heen, nu dat die herinneringen waren als de laatste weêrschijning van het zonnige samenzijn der vele kinderen eens zelfden huisgezins... Langzamerhand... langzamerhand was het gaan gebeuren... onherroepelijk... het langzaam zich scheiden en vervloeïïen weg uit elkaâr... de banden ontknoopt tot allen ze los waren... nu, juist nu, in de sombere schemeringen, die naderden... Langzamerhand... langzamerhand... met ieder jaar, dat grooter       en ouder de broêrs en de zusters werden, dat zij groeiden van kinderen tot menschen, menschen die zelve dan trokken den cirkel om zich heen, hun eigen cirkel van huwelijk, hun eigen kring van kinderen, zijzelve middelpunt nu, als eens waren geweest zijn vader en zijn moeder in HUN cirkel van huisgezin, in hun kinderen- en zelfs kleinkinderenkring... Langzamerhand... langzamerhand... met ieder jaar was het gaan gebeuren... als onmerkbaar eigenlijk... dat alle de broêrs en zusters, die waren geweest éen huisgezin, daar in het witte paleis, dat hem in dien tuin, daarginds zoo heel ver met mijlen en jaren verwijderd, toescheen als het sprookje van zijn jongenstijd - met het feeënfiguurtje van Constance er zwevend doorheen, bloemen aan de slapen - dat alle de broêrs en zusters zelve kring en cirkel om zich hadden getrokken, van huisgezin of van zichzelve alleen, en hadden de kringen die eerste jaren nog wel eens bewogen door elkaâr heen... langzamerhand... langzamerhand waren zij verder en verder geschoven uit een, en juist nu de sombere schemeringen naderen, weken zij al verder en verder weg... Had mama het altijd zoo, stilzwijgend, al voorzien en had zij daarom zoo hardnekkig vastgehou-       den aan dien eenen wekelijkschen dag en avond, dien avond, waarom hij vroeger, met de anderen, gelachen had en gespot: altijd die Zondag van mama - het familietafereel - dat geregeld komen bij elkaâr, met het kaartje en het koekje - dat zij allen wel eens heel vervelend vonden, maar toch nooit verzuimden, ter wille der oude moeder, die de kinderen wilde bij elkaâr houden? In bright lights for a moment he thought again of his childhood over there... Buitenzorg... the white palace... the lovely garden, unique and world famous with its precious trees, its groups of palms, its giant ferns, its strange giant lianas, thick trunks like pythons swinging from tree to tree... And beyond the river Where he played with Charles, Constance.... Oh, how it soothed him, that for a moment, hell, to think of that, now that it was already beginning to dim around them, now that those memories were like the last appearance of the sunny togetherness of the many children of the same household... Slowly... gradually it had begun to happen irrevocably... slowly separating and dissipating away from each other... the ties unknotted until all were loose.... now, just now, in the gloomy twilight that approached.... Slowly... slowly... with every year, that the brothers and sisters grew bigger and older, that they grew from children to people, people who themselves then drew the circle around them, their own circle of marriage, their own circle of children, they themselves center now, as once had been his father and his mother in THEIR circle of household, in their circle of children and even grandchildren... Slowly... slowly... with each year it had begun to happen as imperceptibly actually that all the brothers and sisters, who had been one family, there in the white palace, which seemed to him in that garden, over there so very far away by miles and years, like the fairy tale of his boyhood - with the fairy figure of Constance floating through it, flowers at the temples - that all the brothers and sisters themselves had drawn circles and circles around themselves, of the family or of themselves alone, and had the circles in those first years still sometimes moved through each other... gradually ... gradually they had moved further and further apart, and just as the gloomy twilight approached, they were already moving further and further away.... Had mama always foreseen it this way, silently, and did she therefore cling so stubbornly to that one weekly day and evening, that evening, for which he and the others used to laugh and mock: always that Sunday at mama's - the family scene - that regular coming together, with the card and the cookie - which they all found very annoying at times, but never failed, for the sake of old mother, who wanted to keep the children together? Had mama het altijd zoo voorzien? Had Mom always provided it that way? O, dat bestond nog wel - het familie-tafereel - het kaartje en het koekje iederen Zondag - maar was het eigenlijk al niet meer en meer geworden een avond, die verloor zijn beteekenis - omdat de cirkels en kringen zoo héel ver geschoven waren uit een? Oh, that still existed - the family tableau - the card and cookie every Sunday - but hadn't it actually become more and more of an evening, which was losing its meaning - because the circles and circles were so very far apart? Het schemerde somber om allen... o zoo beklemmend... en hij voelde het somber schemeren zelfs nu hij paard reed in den warmen zomerdag...: het schemerde somber... om Dorine... om Paul schemerde het met die eenzaamheid van eenzaam man en eenzame vrouw, die niet gezocht of niet gevonden hadden het warme licht voor hun latere jaren, hun nog wel jonge maar al latere jaren van kleine zielen, die bestaan, en zich, bewust, onbewust, zoo heel dikwijls afvragen de reden van dat kleine bestaan... Het schemerde zoo       somber misschien nog niet om Adolfine, want zij had nog haàr cirkel, maar toch was die cirkel al zoo wijd geschoven uit den oorspronkelijken familie-kring weg zich bewegend - en heel somber, als een nacht, was het geschemerd om arme Bertha - zoo plotseling - nu zij zich versoesde in een klein huis in een dorp, waar zij niemand kende, en waar zij maar keek uit haar venster den tuin in en de donder der treinen haar wiegde de al trage heugenissen... Ook was het of haar kring gespat was uit elkaâr, als een helle cirkel eerst, die in vonken spat, vonken, die ver weg versomberen - nu zij alleen nog Marianne - arme meid - maar had bij zich, weggetreurd in haar noodlot, te groot voor haar kleine ziel. It shimmered gloomily around all.... oh so oppressive.... and he felt it shimmer somber even as he rode horseback in the warm summer day...: it shimmered somber.... about Dorine... about Paul it shimmered with that loneliness of lonely man and lonely woman, who had not sought or not found the warm light for their later years, their still young but already later years of little souls, who exist, and wonder, consciously, unconsciously, so very often the reason of that little existence... It shimmered so gloomy perhaps not yet around Adolfine, for she still had her circle, yet that circle had already moved so wide away from the original family circle - and very gloomy, like a night, it had shimmered around poor Bertha - so suddenly - now that she was hiding in a small house in a village, where she knew no one, and where she looked out of her window into the garden and the thunder of trains rocked her the already slow memories... It was also as if her circle had splattered apart, like a bright circle at first, splashing into sparks, sparks, which fizzled far away - now she only had Marianne - poor girl - with her, torn away in her fate, too big for her little soul. Karel, zijn broêr, was die nog wel zijn broêr, of had Karel, met zijn vrouw, die nooit in hunne familie innig was opgenomen, ook niet zijn cirkel ver, ver weg van hun aller cirkel weggeschoven... en om armen Ernst, had het niet om armen Ernst geschemerd van sombere eenzaamheid, tot hij er ziek van geworden was in zijn ziel en in zijn zinnen? Charles, his broêr, was he still his broêr, or had not Charles, with his wife, who had never been intimately included in their family, also pushed his circle far, far away from all their circle.... and to poor Ernst, had it not to poor Ernst shone with gloomy loneliness, until it had made him sick in his soul and in his senses? En zoû het, nu alle die cirkels zoo ver weg en wijd uit een schoven, niet troosteloos worden van schemerende een-       zaamheid om mama, juist om mama - die altijd middenpunt had willen blijven in de haar zoo noodige liefde en warmte van alle de haren?... And wouldn't it, now that all those circles slid so far away and wide apart from one another, become desolate from shimmering unity around Mama, just around Mama - who had always wanted to remain center stage in the love and warmth so needed for her from all the hairs?.... En vreemd was het hem, toen hij aan Constance dacht, alsof integendeel haar cirkel zich dichter schoof en alsof er voor haar en voor Addy iets op nieuw daagde van licht, en vreemd was het vooral toen hij aan zichzelven dacht, en aan zijn troepje, dat hem nu wel tijdelijk verlaten had, maar dat toch van hem was en om hem rond altijd... altijd... alsof het daar heelemaal niet schemerde... alsof het daar daagde met een enkelen blonden dageraad van wijd uitzonnende stralen... O, kinderen, was het niet alles? And strange it was to him, when he thought of Constance, as if, on the contrary, her circle was drawing closer and as if something new of light was dawning for her and for Addy, and strange it was especially when he thought of himself, and of his little troop, which, although it had now temporarily left him, was nevertheless his and around him always always... as if it did not shine there at all... as if it dawned there with a single blond dawn of wide-sunny rays... Oh, children, wasn't it all? Had hij niet goed gedaan zijn blonden dageraad te verwekken... Hij dacht niet aan zijn vrouw: hij dacht aan zijn kinderen: hij was meer vader dan echtgenoot... Had hij niet goed gedaan? Had he not done well to conceive his blond dawn.... He did not think of his wife: he thought of his children: he was more father than husband.... Had he not done right? Was het daàr niet... dat lachte de hoop voor hem, voor hen allen, voor arme mama, arme mama, die op dit oogenblik zelve haar eenzamen ouderdom koesterde in het jonge licht van dien dageraad! Had hij niet goed gedaan? Had he not done well? Maar waarom, als hij dan goed had gedaan, moest hij dan twijfelen soms en verbaasd en zelfs angstig zijn, om dat jonge, stralende       leven, dat hij verwekt had en dat als een warmte en een licht uitstráalde, waarin hij weldadig zich zijn vreemde ziel nu voelde koesteren... lichter en warmer dan den zonnedag, waardoor hij paard-reed... Waarom dan moest hij twijfelen, verbaasd en zelfs angstig zijn... O, hij wist het nu eensklaps: omdat ook later die blonde dageraad stralen zoû wijd uit van zijn middenpunt weg en schemeren zoû op zijn beurt...! But why, then, if he had done right, should he doubt sometimes and be amazed and even anxious, for that young, radiant life, which he had conceived and which radiated like a warmth and a light, in which he benevolently felt his strange soul now basking Lighter and warmer than the sunny day, through which he rode horseback.... Why then should he doubt, be puzzled and even fearful.... Oh, he knew it now suddenly: because even later that blond dawn would shine wide from its center away and shine in turn...! Maar als het dan was een wet der natuur, als het dan niet anders kon, dat wat eerst hing aan elkaâr in zonnige liefde en zonnig samenzijn en samenleven - wemelde weg uit elkaâr - als het dan niet anders kon dan vercirkelen en verschemeren; als het dan niet anders kon, dat broêrs en zusters vervreemdden, tot zij schenen als niet geboren uit een zelfde moeder, en verwekt door een zelfden vader! But if then it was a law of nature, if then it could not be otherwise, that what first hung on to each other in sunny love and sunny togetherness and living together - swarmed away from each other - if then it could not be otherwise than to circle and fester; if then it could not be otherwise, that brothers and sisters alienated, until they seemed as if not born of the same mother, and conceived by the same father! Als het dan niet anders kon!... If nothing else then!.... Waarom dan zoo te twijfelen, te verbazen en te angstigen en waarom niet te genieten van de warmte, zoo lang de eerste zon nog scheen, na het krieken van de troostende dageraden... O, hoe verlangde hij naar zijn dageraad: hoe verlangde hij naar zijn troepje! Morgen, morgen ging hij er heen! Tomorrow, tomorrow he was going there! Ze allen te zien om zich heen, ze te omhelzen in eéne omhelzing, ze       te zwaaien op zijn armen, ze te laten rijden op zijn rug en zijn schouders, ze te laten hossen op zijn knieën, met ze te ravotten tot ze rolden door een, op hun zachte kindervel zijn lippen te drukken, in die reine wellust van loutere liefkoozing... Morgen, morgen ging hij er heen... Seeing them all around him, embracing them in one embrace, swaying them on his arms, letting them ride on his back and his shoulders, hosing them on his knees, romping with them until they rolled by one, pressing his lips on their soft children's skin, in that pure lust of mere caress.... Tomorrow, tomorrow he went there....

Ja, hoe het schemerde om hen allen rond, voor hèm daagde het nog uit - zoo als het eéns had gedaagd - lange jaren geleden - voor zijn vader en zijn moeder - toen zij allen - nog kinderen, zijn broêrs en zusters - daar ginds in Indië in het witte paleis van grootheid, in de tuinen van het sprookje, uitgestraald waren als zijner ouders dageraad... Voor hèm daagde het nog uit... en al zoû het later zeer zeker ook van hèm wegcirkelen, al zoû het om zijn hoofd - om zijn ziel - schemeren, als het nu te schemeren begon om zijn arme moeder - er was nu nog het heden, en hij mòcht niet twijfelen en angstig zijn. Yes, how it shimmered around them all, for him it still challenged - as it had once challenged - long years ago - for his father and his mother - when they all - still children, his brothers and sisters - there in India in the white palace of greatness, in the gardens of the fairy tale, radiated as his parents' dawn... For him it still challenged ... And though it would certainly circle away from him later, though it would shimmer around his head - around his soul - as it began to shimmer around his poor mother - there was still the present, and he should not doubt and be anxious.

Hij reed terug en langs de bosschige wegen duisterde de avond, maar juist voor zijn oogen wemelde het van stofgoud... omdat hij zijn gedachte blij en zonnig gedwongen had: zijn blond troepje, daarginds, wemelend voor zijn       blik... Juist voor zijn oogen wemelde het, van licht... Nu, terug in de stad, en gezeten met zijn kameraden, aan de tafel, waar hij dezer dagen at, merkte geen van allen aan hem noch dat hij het had zien schemeren, noch dat hij het had zien dagen, - en was hij alleen een groote blonde officier, een stevige vent, met een ruwe, luide blague-stem, met gebaren, waaronder kraakte zijn stoel en zijn glas telkens dreigde te breken, terwijl zijn mond luidruchtig vloekte, en zijn moppen met hun aller gelach de kamer daveren deden... He drove back and along the wooded roads the evening darkened, but right before his eyes teemed with dusty gold as he forced his thought happy and sunny: his blond troop, over there, teeming before his gaze.... Right before his eyes teemed, with light.... Now, back in the city, and seated with his comrades, at the table, where he ate these days, none of them noticed him neither that he had seen it shimmer, nor that he had seen it dawn, - and he was only a big blond officer, a sturdy fellow, with a rough, loud blague voice, with gestures, under which creaked his chair and his glass threatened to break each time, while his mouth cursed loudly, and his jokes with their all laughter made the room rumble....