×

LingQをより快適にするためCookieを使用しています。サイトの訪問により同意したと見なされます クッキーポリシー.

image

Een Coquette Vrouw van Carry van Bruggen, Hoofdstuk 13

Hoofdstuk 13

Een week later kwam Ramondt. Doordat Ina bijna voortdurend aan hem had gedacht, had ze zich onbewust het wederzien na hun wandeling van een natuurlijke teedere vertrouwelijkheid voorgesteld -, nu viel het haar tegen en de eerste oogenblikken leek hij haar nuchter en koel, verder van haar af dan dien middag in het park en bijna afwerend, met iets dat naar wantrouwen zweemde, tegenover haar warme tegemoetkomendheid. Dit bemerkende, voelde ze zich gekrenkt en trok onmiddellijk terug -, maar ze voelde wel, zoo hij niet gauw zijn houding veranderde, dat het verlangen naar de reeds gedroomde lieflijkheid van dit eerste nieuwe samenzijn haar te machtig worden zou en dat ze het dan uit alle macht zou willen bemeesteren, en zelf niet terugge-houdend zou kunnen blijven. Daarom wachtte ze met ongeduld dat hij spreken zou. Hij echter deed alleen vaag-belangstellende en zakelijke vragen naar haar kind, haar werk, haar leven -, stond op en ging naar de boekenkast, las wat titels van de planken af en vroeg vaag en blindelings naar enkele dingen, zonder veel belangstelling. In Ina begon het pijnlijk te krampen, alsof er tranen wilden komen, alsof ze voor hem wilde gaan staan, hem in de oogen kijken en bitter rekenschap vragen van zijn veranderd gedrag. Zóó was het niet uit te houden. Maar ze wist die neiging nog te bedwingen en tegenover elkaar voor het raam gezeten, het tafeltje met de thee tusschen hen beiden in, hield ze het gesprek zoo goed mogelijk gaande, met in zich een gevoel alsof daar iets warms in droge, grijze vlokken uiteen viel en verstierf. Daar hoorde ze plotseling, ongedacht op dit uur, beneden den sleutel in het slot en Egbert de trap op komen -, het gebeurde een enkelen keer meer, dat hij zoo vroeg thuis kwam, maar ditmaal gaf het haar een schok van tegenzin en schrik, het doodde haar laatste hoop, de laatste kans op een verklaring en een nieuwe vertrouwelijkheid. Ging Ramondt zóó weg, dan was er geen reden voor haar, hem terug te vragen en voor hem was er geen, om opnieuw te komen. En wat ze gehoopt had, was verloren, haar leven als tevoren kil en vaal. Ergbert kwam binnen, hij werd aan Ramondt voorgesteld en groette zonder de geringste poging beminnelijk of zelfs maar beleefd te zijn. Het was of hij onmiddellijk op zijn onverstoorbare plomp-zelfgenoegzame wijze den nieuwen bezoeker te kennen wilde geven, dat hij zijn vrouws vrienden maar niet zoo voetstoots accepteerde! Ina voelde de verwaten afzijdigheid waarmee hij na een kort, droog gesprekje van jas en schoeisel ging verwisselen en daarna in de andere kamer, zichtbaar door de open deur, met den rug naar hen toe voor een tafel in papieren stond te grabbelen, en ze keek verbitterd toe, met een boos verbeten mond. Ramondt stond op om heen te gaan, blijkbaar verlegen met den toestand, en Ina voelde aan haar eigen stemming: als ze nu thuis bleef, zouden er weer booze en bittere woorden vallen, door zijn schamper zwijgen uitgelokt, door haar drift aangejaagd, opgevuurd, en waarvan de schuld op haar alleen terug zou vallen, omdat wie zweeg immers altijd schuldeloos was. Op eenige andere manier kon Egbert toch niet hun tallooze botsingen zien. Maar zij wilde ook niet Ramondt zoo, en dan stellig voor goed laten heengaan, ze wilde weten wat hij tegen haar had, dat hij zijn bezoek als een afgepaste beleefdheid was komen brengen, het bezoek dat zij zelf had gevraagd en waartoe hij daarom wel verplicht was geweest. Hoe zwaar woog haar dat besef. ‘Ik ga zoover met u mee,' zei ze snel, plotseling vastbesloten naar hem opziend, ‘ik heb toch nog een boodschap te doen.' Ze voelde dat haar oogen star blikkerden en dat haar lippen dor en gloeiend waren, haar stem had hokkend geklonken. Hij keek bevreemd, liet dan even zijn blik in haar oogen rusten en Ina zag er meer warmte dan tevoren in. Haar stemming rees wonderbaarlijk plotseling. ‘Egbert,' riep ze naar de andere kamer, ‘luister eens, ik moet nog even een boodschap, vind-je goed dat ik zoover met dokter Ramondt meega?' Hij keerde zich om. ‘Ik?' zei hij koel, en kwam traag naar hen toe, ‘je hoeft mij toch niet te vragen of je een boodschap mag doen? Ze is gewoonlijk zoo onderdanig niet!' voegde hij erbij, naar Ramondt gewend. Die lachte gedwongen, Ina kreeg een kleur, hij toonde zoo duidelijk, dat hij van haar voorwendsel niets geloofde en het bijna onmerkbare schouderophalen was haar toch niet ontgaan. Zou ze blijven? - ook tegenover Ramondt was meegaan gevaarlijk, gaf de kans hem door te groote tegemoetkomendheid af te stooten en te vervreemden -, maar als ze bleef, moest onvermijdelijk het afschuwelijk en afmattend twisten volgen. Ze voelde het, de drift lag in haar op den loer om zijn schamperheid te bespringen. Dus ging ze. - Op straat bleven ze eenige oogenblikken zwijgen -, toen vroeg hij ineens, onvast van toon, met iets wanhopigs, als van iemand die tot spreken wordt gedrongen en niet recht wil, en niet recht weet hoe: ‘Komt u vaak bij uw schoonzuster? Kent u elkaar goed?' Ina bleef een oogenblik stilstaan -, in een lichten, witten duizel zag ze als uit een diepte de onvermoede waarheid van zijn gedachten en zijn teruggehoudenheid uit de weinige bijna onnoozele woorden. Annie had over haar gesproken, had haar belasterd -, had van haar jeugdvriendje, van haar leven met Egbert, van den jongen van het feest en van Paul verteld. Annie wist alles -, Otto zelf had het gezegd. Dat ze van iedereen alles wist en over iedereen kwaadsprak. Ze werd ineens bloedwarm en koud en terwijl ze met een gedwongen-luchtige stem zei: ‘Ik wed, dat mijn lieve schoonzusje kwaad van mij gesproken heeft,' had ze het gevoel, als hing heil en leven van haar af van zijn weerwoord. ‘Onrustig geweten?' hij trachtte ook te schertsen, maar er was ernst en angst in zijn toon. Het bloed schoot haar naar de slapen, ze ging op de vraag niet in' ‘Wie spreekt er kwaad van mij? En wat? Wat weten ze, wat beweren ze?' ‘Is het heel en al ongegrond?' Hij liet nu ook scherts varen. Ze wilde uitvallen, maar hij voorkwam haar. ‘Ik had er eigenlijk niet over willen spreken -, maar misschien is het beter wèl.' ‘U had liever willen zwijgen en meelasteren,' haar stem schoot dreigend en heftig uit, hij bloosde fel en keek onthutst en boos, maar bedwong een antwoord. Ze keek hem aan, haar hart bonsde -, ze had met voordacht die woorden, die ze niet meende, op dien toon gezegd -, om hem met haar heftigheid op te schrikken en als onbewust te doen voelen, hoezeer de gedachte alleen, dat hij haar afviel, haar buiten zichzelf bracht, en ze voelde, dat ze inderdaad precies had teweeggebracht wat ze wilde; dat ze hem had gekrenkt en gevleid tegelijkertijd. En in hetzelfde oogenblik, in een bliksemsnelle wisseling van vraag en antwoord, verwonderde ze zich over haar eigen bewustheid, over haar overleg en vroeg zich af hoe dat rijmen kon met haar oprechtheid en haar ernst. Was dit alles dan niet meer dan een spel? Ja -, maar met geluk als inzet. Zoo voelde ze het, zoo moest ze het spelen. Schuldeloos was ze, het verleden zou ze verloochenen, niet alleen voor hem, maar voor zichzelf -, het was als had een ander die daden van toen bedreven, die woorden gesproken, die menschen gekend, zijzelf was ongerept en vrij en maagdelijk en jong. Zoo wilde ze in zijn oogen wezen en ze mocht het, want zoo voelde ze zich: oprecht en blank. ‘Er is natuurlijk geen sprake van meelasteren,' zei hij. bekomen, eenvoudig en zacht, ‘maar een man is zoo gauw gevleid, als een vrouw...., niet zoo elke vrouw natuurlijk...., wat aandacht voor hem heeft, en vriendelijk voor hem is. En als ze dan jong en lief en geestig is en als hij haar dan voor jaren al eens ontmoette en toch nooit geheel en al vergat....' ze dronk de woorden in en bedwelmde zich aan hun zoetheid, ‘dan wil hij haar het liefst dadelijk vereeren. Zoo is een man...., zoo ben ik tenminste, al kan ik het niet altijd uiten...., ik wil het ook niet altijd uiten..., en als hij dan hoort, dat hij misschien niet meer is dan een proefbeestje, omdat zij misschien niet meer is dan....' Hij zweeg, Ina was tot in haar hart bewogen -, ze liet alle boosheid en alle spel van behaagzucht varen. ‘Ik begrijp het precies,' zei ze nederig en warm, ‘en ik wil me ook niet verontschuldigen -, en als u niet wilt dan behoeft u mij ook niet te vertrouwen.' Nu speel ik toch weer -, zei ze inmiddels zichzelf -, want hij geeft mij zijn vertrouwen, dat ik zóó vraag, als was ik van honderd mannen de vriendin geweest -, en anders dan ik ben. Maar ook gevoelde ze, dat ze in alle echtheid en oprechtheid haakte naar dat vertrouwen, als naar een levensbehoefte. En dat ze het waardig wilde zijn. En dat ze er dus uit alle macht voor kampen moest. Won ze zijn vereering en zijn vertrouwen niet, dan wilde ze ook niets anders van hem winnen, ze begeerde hem niet ‘verliefd' te maken. Alle liefde en alle vertrouwelijkheid waren immers één. Hij antwoordde nog niet en ze liep snel ademend naast hem, alles stond nu onvast en wankel, het ging om erop of eronder en in het volgend oogenblik moest de beslissing zijn. Nu hij niet sprak, moest zijzelf weer het zwijgen breken. ‘Ik heb nooit iets leelijks gedaan,' zei ze op goed geluk af, met een voortdurend angstig besef van een gevaar waarin ze verkeerde, van een donker waarin ze tastte, nu elk woord evengoed het verkeerde als het juiste kon zijn. ‘Natuurlijk niet,' zei hij, blozend als voor haar. ‘En mijn man wist van alles wat ik deed,' drong ze aan, tegelijk uitdagend en smeekend, en vreesde dat dit nu wel de verkeerde woorden waren. ‘Van alles?' vroeg hij bevreesd en bevreemd. ‘Ja', zei ze vast; het was weer verkeerd, dit oogenblik had alleen tot eisch hem te lokken en te winnen. Voor zichzelf -, en om zijnentwil. Want ze wilde een verblijding voor hem wezen. ‘Paul van Oord was niet goed genoeg voor je.' Zij werd vuurrood - maar proefde toch de zoetheid van het eerste ‘je', dat ze nog niet durfde en niet wilde terugzeggen. ‘Kent u hem? Er was niets tusschen Paul van Oord en mij.' ‘Is “niets” niet wat heel weinig?' ‘Waarom was hij niet goed genoeg?' ‘Ik zei het verkeerd -, u was te goed voor hem. Hij is een heel lieve jongen en een heel aardige natuur, maar hij stelt zich met zooveel minder tevreden. Hij zal je natuurlijk wel gewaardeerd hebben, zoolang hij u kende, daarvoor heeft hij wel verstand en smaak genoeg, maar je blijft toch “een uit velen” - en zooals hij al zijn vorige “liefden”, zal ik maar zeggen, verloochende tegenover u - nietwaar? zoo zal hij u verloochenen tegenover uw opvolgster, heeft dat waarschijnlijk al gedaan. Dat is geen valschheid -, hij doet het eenvoudig om zijn nieuwe liefde te vleien en haar de illusie te geven, dat ze zijn eerste is, zijn eerste “ernstige”, iedereen schijnt immers die illusie te begeeren en ik geloof eigenlijk dat hijzelf het zich zóó wijsmaakt, en het zelf zóó graag wil dat hij er ten slote zelf in gelooft en al het vorige als vale, vervelende geschiedenissen voelt.' Het was Ina, alsof ze over zichzelf hoorde spreken. Zij immers zou ook zonder aarzelen voor den lokkenden glans van deze nieuwe teerdere vriendschap al de oude als vale, vervelende geschiedenissen verloochend hebben. En toch viel het haar niet licht zonder bitterheid datzelfde van een man te hooren. ‘Ik heb daar allemaal niet aan gedacht,' beleed Ina, altijd nederig -, ‘ik was toen buiten en voelde mij neerslachtig, alsof mijn leven en werken geen doel meer had. Die het niet soms ook heeft, kan het zich niet denken, dat verpletterende besef van doelloosheid en zinledigheid. Van je-zelf, en van de heele wereld, het geheele heelal. Denk het je maar eens in. Doelloosheid en zinledigheid.' Ze zweeg en peinsde, kalmer dan tevoren. Ze voelde dat ze hem nader kwam. ‘Hetzelfde als dat uit de meisjesjaren? Het keldergewelf en de enge muren?' ‘Zoo iets -, niet in die mate afschrikwekkend, maar ook niet zoo kortstondig -, valer en voortdurender.' ‘En dan is “liefde” de redding. Hield u van hem?' ‘Ik weet het niet -, maar van het oogenblik, dat ik voelde, dat hij mij zocht -, en ik zocht hem ook -, dat we elkaar zochten viel mijn neerslachtigheid van mij af -, ik werd sterk, ik kon werken en vooral dit: ik zelf en het leven hadden weer zin. Het gaf niet zoozeer “geluk” aan mijn leven -, daarvoor waren er te veel moeilijkheden -, maar het gaf realiteit aan mijn leven, ik zou het zoo willen zeggen, dat de dingen toen -, zoo goed als nu -, met het gezicht naar mij toe stonden, en anders met den rug, maar nu het uit is en nu ik hem niet meer zie -, nu denk ik niet meer aan hem. Dat is alles, verklaren kan ik het niet, goedpraten wil ik het niet.' ‘En zoo zal het nu altijd gaan?' zei hij weifelend. ‘Dat weet ik niet -, ik hoop het niet en ik geloof het niet -, maar toen ik hem pas kende, geloofde ik het ook niet. Het is immers ondenkbaar, dat iemand in den aanvang het einde zou zien of ook maar erkennen. Het eigenaardige is juist, dat het altijd naar “eeuwigheid” smaakt -, alles dat “liefde” heet. Dat maakt het zoo uitlokkend, zoo begeerlijk, dat je er niet afblijven kunt, in het onzekere en lauwe en losse van alle verhoudingen en zelfs van meening en stemming en overtuiging.' ‘U hebt een andere vriendschap noodig, dan die hij geven kon -, voor zoover ik hem ken.' Hij had zacht gesproken en haar niet aangezien. ‘Dat heb ik ook,' erkende ze, in denzelfden toon. Hij greep plotseling haar hand, een oogenblik maar, doch een schok tintelde haar door de leden -, en weer had ze het gevoel, dat dit gebeuren iets heel wonderlijks en bijzonders was.... ‘Ik zal niet meer over hem spreken -, ik zal naar niets meer vragen.' Het klonk zoo bijzonder nederig. ‘En mij vertrouwen?' Ze zag naar hem op, haar lippen wilden glimlachen, maar trilden, ze zag zijn trekken door een waas, het was als hing haar leven af van zijn antwoord. ‘In mij gelooven, zooals een vrome zijn God? Tegen de klaarblijkelijkheid? Dat is het ware wezen van vertrouwen. Als er geen reden tot wantrouwen is, dan valt vertrouwen licht genoeg -, maar tegen de klaarblijkelijkheid, als een vrome zijn God? Wil je zoo in mij gelooven?' ‘Ja.' ‘Zonder voorbehoud?' ‘Zonder voorbehoud.' Gevoelens van triomf en verrukking bestormden haar en deden haar rillen -, met de edelste wenschen, de meest verheven voornemens, wier nastreving, wier vervulling nu ineens weer zin scheen te hebben gekregen, ja, de eenige noodzakelijkheid geworden. Het gevoel van lauwe doelloosheid, vage levenszatheid was uit haar weg. Werken en levenslustig zijn, dat wilde ze. En hem behagen met wat ze was en kon. Een kalmte sloeg in haar neer -, een gevoel van eindelooze verruiming en verblijding. Alle spanning was nu over, het duizellichte gaan, het snelle ademen, het jachtige, de gespannen onrust, gevloden voor het rijk en wijd geluk der pas gewonnen zekerheid. ‘Ken je ‘Monna Vanna?' ‘Ja -, ik las het jaren geleden.' ‘Herinner je je dat...., haar thuiskomen....., en dat haar man haar niet dadelijk voluit gelooft....., dat hij in nuchtere redeneering vervalt, mogelijkheden wikt? Dat is het ondraaglijke voor haar, zoo heb ik het altijd gevoeld. Hij had in wat ze zei moeten gelooven, al had hij het tegendeel gezien.' ‘Ad absurdum,' zei hij glimlachend. ‘Ad absurdum,' riep Ina -, het klonk als een wapenkreet. ‘Zoo vraag ik het ook -, en anders niet.' Hij keek haar aan -, hij was bleek, maar zijn oogen lichtten -, ze voelde, dat ze hem nu zeker en blijvend had bekoord en gewonnen. Het oude bestaan en de oude zwakheid vielen van haar af - aan een toekomst dacht ze niet -, naast haar ging hij, die ‘ad absurdum' in haar gelooven wilde. Het scheen, alsof ze naar dàt alleen altijd had gereikt en het leven zich in volkomen harmonie en zoete zorgeloosheid en stilte om haar heenvlijde, haar veilig omsloot, nu ze dàt had gewonnen. ‘Het regent,' zei ze plotseling verrast. ‘Het regent al voortdurend,' zei hij, ‘al van dat we uitgingen bijna. Heb je niets bemerkt?' ‘Geen vermoeden gehad. Straks, toen ik langs mijn voorhoofd streek, toen dacht ik wel even: wat is het nat, maar verder....' Hij lachte stil, Ina voelde dat ze hem gevleid had. Toen begon van uit de diepten onder haar vreugde, een ontsteltenis in haar op te rijzen: Egbert en thuis! ‘Ik moet naar huis,' zei ze benepen, ‘wat zijn we ver.' Hij bracht haar naar de dichtstbijzijnde tram, ze beloofden elkander dat ze schrijven zouden. Maar naarmate Ina, nu alleen, dichter naar huistoe kwam, werd haar vreugde verdrongen door een valen angst voor wat volgen moest, het rustverstorende, onteerende twisten. Maar Egbert was uitgegaan en ze at alleen met haar kind.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 13 Chapter 13 Bölüm 13

Een week later kwam Ramondt. A week later, Ramondt arrived. Doordat Ina bijna voortdurend aan hem had gedacht, had ze zich onbewust het wederzien na hun wandeling van een natuurlijke teedere vertrouwelijkheid voorgesteld -, nu viel het haar tegen en de eerste oogenblikken leek hij haar nuchter en koel, verder van haar af dan dien middag in het park en bijna afwerend, met iets dat naar wantrouwen zweemde, tegenover haar warme tegemoetkomendheid. Because Ina had thought of him almost constantly, she had unconsciously imagined the reunion after their walk of a natural tender confidentiality -, now it was disappointing to her and the first few moments he seemed to her sober and cool, further away from her than that afternoon in the park and almost dismissive, with something that hinted at distrust, in the face of her warm accommodation. Dit bemerkende, voelde ze zich gekrenkt en trok onmiddellijk terug -, maar ze voelde wel, zoo hij niet gauw zijn houding veranderde, dat het verlangen naar de reeds gedroomde lieflijkheid van dit eerste nieuwe samenzijn haar te machtig worden zou en dat ze het dan uit alle macht zou willen bemeesteren, en zelf niet terugge-houdend zou kunnen blijven. Sensing this, she felt aggrieved and withdrew immediately - but she felt, if he did not soon change his attitude, that the longing for the already dreamed loveliness of this first new togetherness would become too powerful for her and that she would then want to master it with all her might, and would not be able to remain restrained herself. Daarom wachtte ze met ongeduld dat hij spreken zou. Therefore, she waited with impatience for him to speak. Hij echter deed alleen vaag-belangstellende en zakelijke vragen naar haar kind, haar werk, haar leven -, stond op en ging naar de boekenkast, las wat titels van de planken af en vroeg vaag en blindelings naar enkele dingen, zonder veel belangstelling. He, however, made only vaguely-interesting and businesslike questions about her child, her work, her life -, got up and went to the bookcase, read some titles off the shelves and asked vaguely and blindly about some things, without much interest. In Ina begon het pijnlijk te krampen, alsof er tranen wilden komen, alsof ze voor hem wilde gaan staan, hem in de oogen kijken en bitter rekenschap vragen van zijn veranderd gedrag. Ina began to cramp painfully, as if tears wanted to come, as if she wanted to stand before him, look him in the eye and bitterly ask an account of his changed behavior. Zóó was het niet uit te houden. Like this, it was unbearable. Maar ze wist die neiging nog te bedwingen en tegenover elkaar voor het raam gezeten, het tafeltje met de thee tusschen hen beiden in, hield ze het gesprek zoo goed mogelijk gaande, met in zich een gevoel alsof daar iets warms in droge, grijze vlokken uiteen viel en verstierf. But she still managed to restrain that inclination, and sitting opposite each other at the window, the table with the tea between the two of them, she kept the conversation going as best she could, with within her a feeling as if something warm there disintegrated into dry, gray flakes and died. Daar hoorde ze plotseling, ongedacht op dit uur, beneden den sleutel in het slot en Egbert de trap op komen -, het gebeurde een enkelen keer meer, dat hij zoo vroeg thuis kwam, maar ditmaal gaf het haar een schok van tegenzin en schrik, het doodde haar laatste hoop, de laatste kans op een verklaring en een nieuwe vertrouwelijkheid. There she suddenly heard, unsuspecting at this hour, downstairs the key in the lock and Egbert coming up the stairs -, it happened once in a while more, that he came home so early, but this time it gave her a shock of reluctance and fright, it killed her last hope, the last chance for an explanation and a new confidentiality. Ging Ramondt zóó weg, dan was er geen reden voor haar, hem terug te vragen en voor hem was er geen, om opnieuw te komen. If Ramondt left in this way, there was no reason for her to ask him back and no reason for him to come again. En wat ze gehoopt had, was verloren, haar leven als tevoren kil en vaal. And what she had hoped for was lost, her life as before cold and sallow. Ergbert kwam binnen, hij werd aan Ramondt voorgesteld en groette zonder de geringste poging beminnelijk of zelfs maar beleefd te zijn. Ergbert entered, he was introduced to Ramondt and greeted without the slightest attempt to be amiable or even polite. Het was of hij onmiddellijk op zijn onverstoorbare plomp-zelfgenoegzame wijze den nieuwen bezoeker te kennen wilde geven, dat hij zijn vrouws vrienden maar niet zoo voetstoots accepteerde! It was as if he immediately wanted to signal to the new visitor, in his imperturbable plump-self-satisfied manner, that he did not accept his wife's friends so readily! Ina voelde de verwaten afzijdigheid waarmee hij na een kort, droog gesprekje van jas en schoeisel ging verwisselen en daarna in de andere kamer, zichtbaar door de open deur, met den rug naar hen toe voor een tafel in papieren stond te grabbelen, en ze keek verbitterd toe, met een boos verbeten mond. Ina felt the disheveled aloofness with which he went to change coats and shoes after a short, dry conversation and then stood in the other room, visible through the open door, with his back to them in front of a table rummaging through papers, and she looked on bitterly, with an angrily dogged mouth. Ramondt stond op om heen te gaan, blijkbaar verlegen met den toestand, en Ina voelde aan haar eigen stemming: als ze nu thuis bleef, zouden er weer booze en bittere woorden vallen, door zijn schamper zwijgen uitgelokt, door haar drift aangejaagd, opgevuurd, en waarvan de schuld op haar alleen terug zou vallen, omdat wie zweeg immers altijd schuldeloos was. Ramondt got up to go, apparently embarrassed about the situation, and Ina sensed her own mood: if she stayed at home now, angry and bitter words would fall again, provoked by his scornful silence, stirred up by her temper, fired up, and the blame for which would fall back on her alone, because after all, he who remained silent was always blameless. Op eenige andere manier kon Egbert toch niet hun tallooze botsingen zien. Surely in some other way Egbert could not see their countless clashes. Maar zij wilde ook niet Ramondt zoo, en dan stellig voor goed laten heengaan, ze wilde weten wat hij tegen haar had, dat hij zijn bezoek als een afgepaste beleefdheid was komen brengen, het bezoek dat zij zelf had gevraagd en waartoe hij daarom wel verplicht was geweest. But she did not want to let Ramondt go so, and then surely for good; she wanted to know what he had against her, that he had come to pay his visit as an appropriate courtesy, the visit she herself had requested and which he was therefore bound to do. Hoe zwaar woog haar dat besef. How heavily that realization weighed on her. ‘Ik ga zoover met u mee,' zei ze snel, plotseling vastbesloten naar hem opziend, ‘ik heb toch nog een boodschap te doen.' 'I'll go that far with you,' she said quickly, suddenly looking up at him determinedly, 'I have an errand to run anyway.' Ze voelde dat haar oogen star blikkerden en dat haar lippen dor en gloeiend waren, haar stem had hokkend geklonken. She felt that her eyes looked rigid and her lips were dry and glowing; her voice had sounded hoky. Hij keek bevreemd, liet dan even zijn blik in haar oogen rusten en Ina zag er meer warmte dan tevoren in. Haar stemming rees wonderbaarlijk plotseling. ‘Egbert,' riep ze naar de andere kamer, ‘luister eens, ik moet nog even een boodschap, vind-je goed dat ik zoover met dokter Ramondt meega?' Hij keerde zich om. ‘Ik?' "Me? zei hij koel, en kwam traag naar hen toe, ‘je hoeft mij toch niet te vragen of je een boodschap mag doen? he said coolly, coming slowly toward them, "you don't have to ask me if you can run an errand, do you? Ze is gewoonlijk zoo onderdanig niet!' She's not usually so submissive! voegde hij erbij, naar Ramondt gewend. he added, turning to Ramondt. Die lachte gedwongen, Ina kreeg een kleur, hij toonde zoo duidelijk, dat hij van haar voorwendsel niets geloofde en het bijna onmerkbare schouderophalen was haar toch niet ontgaan. That one laughed forcedly, Ina got a color, he showed so clearly, that he did not believe anything of her pretense, and the almost imperceptible shrug of the shoulders had not escaped her anyway. Zou ze blijven? Would she stay? - ook tegenover Ramondt was meegaan gevaarlijk, gaf de kans hem door te groote tegemoetkomendheid af te stooten en te vervreemden -, maar als ze bleef, moest onvermijdelijk het afschuwelijk en afmattend twisten volgen. - even towards Ramondt, going along was dangerous, gave the chance to repel and alienate him through too great concession - but if she stayed, the horrible and debilitating contention had to inevitably follow. Ze voelde het, de drift lag in haar op den loer om zijn schamperheid te bespringen. She felt it, the urge lurking within her to pounce on his timorousness. Dus ging ze. So she went. - Op straat bleven ze eenige oogenblikken zwijgen -, toen vroeg hij ineens, onvast van toon, met iets wanhopigs, als van iemand die tot spreken wordt gedrongen en niet recht wil, en niet recht weet hoe: ‘Komt u vaak bij uw schoonzuster? - In the street they remained silent for a few moments -, then suddenly he asked, unsteady in tone, with something desperate, like someone who is forced to speak and doesn't want to, and doesn't know straight how: 'Do you often visit your sister-in-law? Kent u elkaar goed?' Do you know each other well? Ina bleef een oogenblik stilstaan -, in een lichten, witten duizel zag ze als uit een diepte de onvermoede waarheid van zijn gedachten en zijn teruggehoudenheid uit de weinige bijna onnoozele woorden. Ina remained motionless for an instant -, in a light, white-headed giddiness she saw as if from a depth the unsuspected truth of his thoughts and his restraint from the few almost inane words. Annie had over haar gesproken, had haar belasterd -, had van haar jeugdvriendje, van haar leven met Egbert, van den jongen van het feest en van Paul verteld. Annie had talked about her, had slandered her -, had told of her childhood friend, of her life with Egbert, of the boy from the party and of Paul. Annie wist alles -, Otto zelf had het gezegd. Annie knew everything -, Otto himself had said. Dat ze van iedereen alles wist en over iedereen kwaadsprak. That she knew everything about everyone and spoke ill of everyone. Ze werd ineens bloedwarm en koud en terwijl ze met een gedwongen-luchtige stem zei: ‘Ik wed, dat mijn lieve schoonzusje kwaad van mij gesproken heeft,' had ze het gevoel, als hing heil en leven van haar af van zijn weerwoord. She suddenly became blood hot and cold, and as she said in a forced-air voice, "I bet my dear sister-in-law has spoken ill of me," she had the feeling, as if salvation and life of her depended on his rebuttal. ‘Onrustig geweten?' "Troubled conscience? hij trachtte ook te schertsen, maar er was ernst en angst in zijn toon. Het bloed schoot haar naar de slapen, ze ging op de vraag niet in' ‘Wie spreekt er kwaad van mij? En wat? Wat weten ze, wat beweren ze?' What do they know, what do they claim? ‘Is het heel en al ongegrond?' 'Is it whole and baseless?' Hij liet nu ook scherts varen. He now also let go of jest. Ze wilde uitvallen, maar hij voorkwam haar. She wanted to lash out, but he prevented her. ‘Ik had er eigenlijk niet over willen spreken -, maar misschien is het beter wèl.' 'I hadn't really wanted to talk about it -, but maybe it's better to.' ‘U had liever willen zwijgen en meelasteren,' haar stem schoot dreigend en heftig uit, hij bloosde fel en keek onthutst en boos, maar bedwong een antwoord. 'You would have preferred to keep quiet and meander,' her voice shot out menacingly and vehemently; he blushed brightly and looked staggered and angry, but restrained a reply. Ze keek hem aan, haar hart bonsde -, ze had met voordacht die woorden, die ze niet meende, op dien toon gezegd -, om hem met haar heftigheid op te schrikken en als onbewust te doen voelen, hoezeer de gedachte alleen, dat hij haar afviel, haar buiten zichzelf bracht, en ze voelde, dat ze inderdaad precies had teweeggebracht wat ze wilde; dat ze hem had gekrenkt en gevleid tegelijkertijd. En in hetzelfde oogenblik, in een bliksemsnelle wisseling van vraag en antwoord, verwonderde ze zich over haar eigen bewustheid, over haar overleg en vroeg zich af hoe dat rijmen kon met haar oprechtheid en haar ernst. Was dit alles dan niet meer dan een spel? Ja -, maar met geluk als inzet. Zoo voelde ze het, zoo moest ze het spelen. Schuldeloos was ze, het verleden zou ze verloochenen, niet alleen voor hem, maar voor zichzelf -, het was als had een ander die daden van toen bedreven, die woorden gesproken, die menschen gekend, zijzelf was ongerept en vrij en maagdelijk en jong. Zoo wilde ze in zijn oogen wezen en ze mocht het, want zoo voelde ze zich: oprecht en blank. That's how she wanted to be in his eyes, and she was allowed to be, because that's how she felt: sincere and white. ‘Er is natuurlijk geen sprake van meelasteren,' zei hij. 'There is, of course, no tagging,' he said. bekomen, eenvoudig en zacht, ‘maar een man is zoo gauw gevleid, als een vrouw...., niet zoo elke vrouw natuurlijk...., wat aandacht voor hem heeft, en vriendelijk voor hem is. obtained, simple and gentle, "but a man is so easily flattered, if a woman...., not so every woman of course...., has some attention to him, and is kind to him. En als ze dan jong en lief en geestig is en als hij haar dan voor jaren al eens ontmoette en toch nooit geheel en al vergat....' ze dronk de woorden in en bedwelmde zich aan hun zoetheid, ‘dan wil hij haar het liefst dadelijk vereeren. And then if she is young and sweet and witty, and then if he met her once before for years and yet never quite forgot...." she drank in the words and intoxicated herself to their sweetness, "then he would prefer to honor her at once. Zoo is een man...., zoo ben ik tenminste, al kan ik het niet altijd uiten...., ik wil het ook niet altijd uiten..., en als hij dan hoort, dat hij misschien niet meer is dan een proefbeestje, omdat zij misschien niet meer is dan....' Hij zweeg, Ina was tot in haar hart bewogen -, ze liet alle boosheid en alle spel van behaagzucht varen. So is a man...., at least so am I, though I can't always express it...., I don't always want to express it either..., and then when he hears, that he may be no more than a specimen, because she may be no more than....' He was silent, Ina was moved to her heart -, she abandoned all anger and all game of coquetry. ‘Ik begrijp het precies,' zei ze nederig en warm, ‘en ik wil me ook niet verontschuldigen -, en als u niet wilt dan behoeft u mij ook niet te vertrouwen.' Nu speel ik toch weer -, zei ze inmiddels zichzelf -, want hij geeft mij zijn vertrouwen, dat ik zóó vraag, als was ik van honderd mannen de vriendin geweest -, en anders dan ik ben. Maar ook gevoelde ze, dat ze in alle echtheid en oprechtheid haakte naar dat vertrouwen, als naar een levensbehoefte. En dat ze het waardig wilde zijn. En dat ze er dus uit alle macht voor kampen moest. Won ze zijn vereering en zijn vertrouwen niet, dan wilde ze ook niets anders van hem winnen, ze begeerde hem niet ‘verliefd' te maken. Alle liefde en alle vertrouwelijkheid waren immers één. Hij antwoordde nog niet en ze liep snel ademend naast hem, alles stond nu onvast en wankel, het ging om erop of eronder en in het volgend oogenblik moest de beslissing zijn. Nu hij niet sprak, moest zijzelf weer het zwijgen breken. ‘Ik heb nooit iets leelijks gedaan,' zei ze op goed geluk af, met een voortdurend angstig besef van een gevaar waarin ze verkeerde, van een donker waarin ze tastte, nu elk woord evengoed het verkeerde als het juiste kon zijn. ‘Natuurlijk niet,' zei hij, blozend als voor haar. 'Of course not,' he said, blushing as if for her. ‘En mijn man wist van alles wat ik deed,' drong ze aan, tegelijk uitdagend en smeekend, en vreesde dat dit nu wel de verkeerde woorden waren. ‘Van alles?' vroeg hij bevreesd en bevreemd. he asked frightened and puzzled. ‘Ja', zei ze vast; het was weer verkeerd, dit oogenblik had alleen tot eisch hem te lokken en te winnen. 'Yes,' she said firmly; it was wrong again, this moment only had the ejaculation of luring and winning him. Voor zichzelf -, en om zijnentwil. For himself -, and for his sake. Want ze wilde een verblijding voor hem wezen. For she wanted to be a rejoicing to him. ‘Paul van Oord was niet goed genoeg voor je.' 'Paul van Oord wasn't good enough for you.' Zij werd vuurrood - maar proefde toch de zoetheid van het eerste ‘je', dat ze nog niet durfde en niet wilde terugzeggen. She turned fiery red - but still tasted the sweetness of the first "you," which she did not yet dare and would not say back. ‘Kent u hem? 'Do you know him? Er was niets tusschen Paul van Oord en mij.' There was nothing between Paul van Oord and me. ‘Is “niets” niet wat heel weinig?' ‘Waarom was hij niet goed genoeg?' 'Why wasn't he good enough?' ‘Ik zei het verkeerd -, u was te goed voor hem. 'I said it wrong -, you were too good for him. Hij is een heel lieve jongen en een heel aardige natuur, maar hij stelt zich met zooveel minder tevreden. He is a very sweet boy and a very kind nature, but he is content with so much less. Hij zal je natuurlijk wel gewaardeerd hebben, zoolang hij u kende, daarvoor heeft hij wel verstand en smaak genoeg, maar je blijft toch “een uit velen” - en zooals hij al zijn vorige “liefden”, zal ik maar zeggen, verloochende tegenover u - nietwaar? He must have appreciated you, of course, as long as he knew you; he has intellect and taste enough for that, but you still remain "one among many" - and just as he denied all his previous "loves," shall I say, towards you - didn't he? zoo zal hij u verloochenen tegenover uw opvolgster, heeft dat waarschijnlijk al gedaan. so he will deny you to your successor, probably already has. Dat is geen valschheid -, hij doet het eenvoudig om zijn nieuwe liefde te vleien en haar de illusie te geven, dat ze zijn eerste is, zijn eerste “ernstige”, iedereen schijnt immers die illusie te begeeren en ik geloof eigenlijk dat hijzelf het zich zóó wijsmaakt, en het zelf zóó graag wil dat hij er ten slote zelf in gelooft en al het vorige als vale, vervelende geschiedenissen voelt.' That's not falsity -, he does it simply to flatter his new love and give her the illusion that she is his first, his first "serious," after all, everyone seems to desire that illusion, and I actually believe that he himself deludes himself into believing it so much, and wants it so much himself that in the end he himself believes in it and feels all the previous ones as pale, tedious histories. Het was Ina, alsof ze over zichzelf hoorde spreken. It was Ina, as if she was hearing about herself. Zij immers zou ook zonder aarzelen voor den lokkenden glans van deze nieuwe teerdere vriendschap al de oude als vale, vervelende geschiedenissen verloochend hebben. After all, she too would have unhesitatingly forsaken all the old as pale, tedious histories for the luring glow of this new tarter friendship. En toch viel het haar niet licht zonder bitterheid datzelfde van een man te hooren. And yet it did not strike her lightly without bitterness to hear the same from a man. ‘Ik heb daar allemaal niet aan gedacht,' beleed Ina, altijd nederig -, ‘ik was toen buiten en voelde mij neerslachtig, alsof mijn leven en werken geen doel meer had. 'I didn't think about all that,' confessed Ina, always humbly -, 'I was outside at the time and felt dejected, as if my life and work had no purpose anymore. Die het niet soms ook heeft, kan het zich niet denken, dat verpletterende besef van doelloosheid en zinledigheid. Who doesn't sometimes have it too, cannot imagine it, that crushing sense of purposelessness and meaninglessness. Van je-zelf, en van de heele wereld, het geheele heelal. Denk het je maar eens in. Doelloosheid en zinledigheid.' 'Aimlessness and meaninglessness.' Ze zweeg en peinsde, kalmer dan tevoren. She was silent and pondered, calmer than before. Ze voelde dat ze hem nader kwam. She felt she was getting closer to him. ‘Hetzelfde als dat uit de meisjesjaren? 'The same as that from the girlhood? Het keldergewelf en de enge muren?' The basement vault and the scary walls? ‘Zoo iets -, niet in die mate afschrikwekkend, maar ook niet zoo kortstondig -, valer en voortdurender.' 'Such a thing -, not to that degree terrifying, but also not so brief -, fainter and more persistent.' ‘En dan is “liefde” de redding. Hield u van hem?' ‘Ik weet het niet -, maar van het oogenblik, dat ik voelde, dat hij mij zocht -, en ik zocht hem ook -, dat we elkaar zochten viel mijn neerslachtigheid van mij af -, ik werd sterk, ik kon werken en vooral dit: ik zelf en het leven hadden weer zin. Het gaf niet zoozeer “geluk” aan mijn leven -, daarvoor waren er te veel moeilijkheden -, maar het gaf realiteit aan mijn leven, ik zou het zoo willen zeggen, dat de dingen toen -, zoo goed als nu -, met het gezicht naar mij toe stonden, en anders met den rug, maar nu het uit is en nu ik hem niet meer zie -, nu denk ik niet meer aan hem. Dat is alles, verklaren kan ik het niet, goedpraten wil ik het niet.' ‘En zoo zal het nu altijd gaan?' zei hij weifelend. ‘Dat weet ik niet -, ik hoop het niet en ik geloof het niet -, maar toen ik hem pas kende, geloofde ik het ook niet. Het is immers ondenkbaar, dat iemand in den aanvang het einde zou zien of ook maar erkennen. Het eigenaardige is juist, dat het altijd naar “eeuwigheid” smaakt -, alles dat “liefde” heet. Dat maakt het zoo uitlokkend, zoo begeerlijk, dat je er niet afblijven kunt, in het onzekere en lauwe en losse van alle verhoudingen en zelfs van meening en stemming en overtuiging.' That makes it so provocative, so desirable, that you cannot stay away from it, in the uncertain and lukewarm and loose of all relationships and even of opinion and mood and conviction.' ‘U hebt een andere vriendschap noodig, dan die hij geven kon -, voor zoover ik hem ken.' 'You need a different friendship, than the one he could give -, as far as I know him.' Hij had zacht gesproken en haar niet aangezien. He had spoken softly and not seen her. ‘Dat heb ik ook,' erkende ze, in denzelfden toon. 'I have too,' she acknowledged, in the same tone. Hij greep plotseling haar hand, een oogenblik maar, doch een schok tintelde haar door de leden -, en weer had ze het gevoel, dat dit gebeuren iets heel wonderlijks en bijzonders was.... ‘Ik zal niet meer over hem spreken -, ik zal naar niets meer vragen.' He suddenly grabbed her hand, just for a moment, but a shock tingled through her members -, and again she had the feeling, that this happening was something very wonderful and special.... 'I won't talk about him anymore -, I won't ask about anything else.' Het klonk zoo bijzonder nederig. It sounded so particularly humble. ‘En mij vertrouwen?' Ze zag naar hem op, haar lippen wilden glimlachen, maar trilden, ze zag zijn trekken door een waas, het was als hing haar leven af van zijn antwoord. She looked up at him, her lips wanted to smile but twitched, she saw his features through a blur, it was as if her life depended on his answer. ‘In mij gelooven, zooals een vrome zijn God? 'Believing in me as a pious man believes in his God? Tegen de klaarblijkelijkheid? Against readiness? Dat is het ware wezen van vertrouwen. Als er geen reden tot wantrouwen is, dan valt vertrouwen licht genoeg -, maar tegen de klaarblijkelijkheid, als een vrome zijn God? Wil je zoo in mij gelooven?' Will you believe in me like that? ‘Ja.' 'Yes.' ‘Zonder voorbehoud?' "Without reservation? ‘Zonder voorbehoud.' "Without reservation. Gevoelens van triomf en verrukking bestormden haar en deden haar rillen -, met de edelste wenschen, de meest verheven voornemens, wier nastreving, wier vervulling nu ineens weer zin scheen te hebben gekregen, ja, de eenige noodzakelijkheid geworden. Feelings of triumph and rapture assailed her and made her shiver -, with the noblest wishes, the loftiest intentions, whose pursuit, whose fulfillment now suddenly seemed to have regained meaning, yes, become the only necessity. Het gevoel van lauwe doelloosheid, vage levenszatheid was uit haar weg. The feeling of tepid aimlessness, vague life-satiety was gone from her. Werken en levenslustig zijn, dat wilde ze. Working and living life, that's what she wanted. En hem behagen met wat ze was en kon. And pleasing him with what she was and could do. Een kalmte sloeg in haar neer -, een gevoel van eindelooze verruiming en verblijding. A calmness slammed into her -, a sense of endless expansion and rejoicing. Alle spanning was nu over, het duizellichte gaan, het snelle ademen, het jachtige, de gespannen onrust, gevloden voor het rijk en wijd geluk der pas gewonnen zekerheid. All tension was now over, the giddy going, the rapid breathing, the hectic, the tense restlessness, fled for the realm and wide happiness of newly won security. ‘Ken je ‘Monna Vanna?' "Do you know 'Monna Vanna? ‘Ja -, ik las het jaren geleden.' 'Yes -, I read it years ago.' ‘Herinner je je dat...., haar thuiskomen....., en dat haar man haar niet dadelijk voluit gelooft....., dat hij in nuchtere redeneering vervalt, mogelijkheden wikt? 'Remember that...., her coming home....., and her husband not immediately believing her fully....., falling into sober reasoning, weighing possibilities? Dat is het ondraaglijke voor haar, zoo heb ik het altijd gevoeld. That's the unbearable thing for her, that's how I've always felt. Hij had in wat ze zei moeten gelooven, al had hij het tegendeel gezien.' He should have believed in what she said, even if he had seen the opposite. ‘Ad absurdum,' zei hij glimlachend. 'Ad absurdum,' he said, smiling. ‘Ad absurdum,' riep Ina -, het klonk als een wapenkreet. 'Ad absurdum,' cried Ina -, it sounded like a cry of arms. ‘Zoo vraag ik het ook -, en anders niet.' 'So do I ask -, and otherwise not.' Hij keek haar aan -, hij was bleek, maar zijn oogen lichtten -, ze voelde, dat ze hem nu zeker en blijvend had bekoord en gewonnen. He looked at her -, he was pale, but his eyes lit up -, she felt, that she had definitely and permanently charmed and won him now. Het oude bestaan en de oude zwakheid vielen van haar af - aan een toekomst dacht ze niet -, naast haar ging hij, die ‘ad absurdum' in haar gelooven wilde. Old existence and old weakness fell away from her - she did not think of a future - beside her went he, who wanted to believe in her "ad absurdum. Het scheen, alsof ze naar dàt alleen altijd had gereikt en het leven zich in volkomen harmonie en zoete zorgeloosheid en stilte om haar heenvlijde, haar veilig omsloot, nu ze dàt had gewonnen. It seemed, as if she had always reached for that alone, and life flattened itself around her in perfect harmony and sweet carefreeness and silence, enclosing her safely, now that she had gained that. ‘Het regent,' zei ze plotseling verrast. ‘Het regent al voortdurend,' zei hij, ‘al van dat we uitgingen bijna. Heb je niets bemerkt?' ‘Geen vermoeden gehad. 'Had no suspicion. Straks, toen ik langs mijn voorhoofd streek, toen dacht ik wel even: wat is het nat, maar verder....' Hij lachte stil, Ina voelde dat ze hem gevleid had. Later, when I stroked along my forehead, I did think for a moment: how wet it is, but otherwise....' He laughed quietly, Ina felt she had flattered him. Toen begon van uit de diepten onder haar vreugde, een ontsteltenis in haar op te rijzen: Egbert en thuis! Then from the depths beneath her joy, a dismay began to rise within her: Egbert and home! ‘Ik moet naar huis,' zei ze benepen, ‘wat zijn we ver.' "I have to go home," she said coyly, "how far we are. Hij bracht haar naar de dichtstbijzijnde tram, ze beloofden elkander dat ze schrijven zouden. He took her to the nearest streetcar; they promised each other they would write. Maar naarmate Ina, nu alleen, dichter naar huistoe kwam, werd haar vreugde verdrongen door een valen angst voor wat volgen moest, het rustverstorende, onteerende twisten. But as Ina, now alone, drew closer to home, her joy was supplanted by a falling fear of what was to follow, the peace-disturbing, dishonoring quarrel. Maar Egbert was uitgegaan en ze at alleen met haar kind. But Egbert had gone out and she ate alone with her child.