×

LingQをより快適にするためCookieを使用しています。サイトの訪問により同意したと見なされます クッキーポリシー.

image

Een Coquette Vrouw van Carry van Bruggen, Hoofdstuk 14 - 1

Hoofdstuk 14 - 1

Ze hadden in Geerte's bijzijn getwist -, Egbert was als altijd kalm gebleven, Ina was driftig geweest en had geschreid -, Geerte zat vijandig in de stilte, met hard-glanzende oogen, genepen mond, boos-roode wangen -, Ina voelde dat ze op Egberts hand was en dat ze nu beiden, elk op eigen manier, tegen haar waren. Het maakte haar droevig en benauwd. Ze had wel graag die sfeer van gespannen, vijandige stilte met vriendelijkheid willen breken, een schijn van eendrachtig en vredig samenzijn herstellen, dat ze in benepen schuldbesef alreeds erkende zelf te hebben verstoord, maar ze durfde het niet. Ze deed het al te vaak, en het had Egbert ertoe gebracht, haar grieven en klachten al te licht te tellen -, altijd door beschouwde hij haar als het lastige kind, dat vanzelf wel weer bijdraait. ‘Nog een kopje koffie, Geerte?' ‘Dank je -, ik moet zoometeen weg, ik heb nog twee lessen vanmiddag.' Het klonk afgebeten hard. ‘Ik moet ook uit, naar Otto;Josefine logeert daar en ik heb haar nog niet gesproken.' ‘Kan ze niet hier komen?' vroeg Egbert kalm en koel. ‘Niet met dit weer.' Het sneeuwde buiten -, alweer winter. Zooveel winters al. Wat was ze rusteloos en benauwd -, wat zat Egbert daar onbewogen, Geerte vijandig en hard -, wat bleef er over van leven en geluk met de winterkoude buiten en binnen in huis de koude vijandigheid? Het was niet draaglijk en haar schuld. Maar waarom noemde Egbert haar den laatsten tijd altijd ‘mensch' datschampere, hatelijke woord, dat ze niet verdroeg? ‘Mensch, je raaskalt,' had hij geantwoord, toen ze hem had verweten, dat hij haar verdrukte. Maar ‘raaskalde' ze dan werkelijk? Had hij dan niet indertijd gedreigd Paul van Oord te schrijven, als zij het niet deed? Had hij haar ooit een woord van opheldering en verklaring gegund, ooit anders dan in schimpscheuten nog van dat en een vorig verleden gewaagd? En met Ramondt -, het heette dat hij haar vrijgelaten had -, maar hoe ruimschoots had hij ook die ‘vrijheid' in hoon en zijdelingsch verwijt teruggeïnd! Bij elke klacht, elke eisch, elke bede, dat hij iets van zijn koude onverschilligheid zou laten varen, belangstelling toonen, waardeering uiten, geen ander bescheid dan: ‘je hebt nu toch een ander.' En dan zij: ‘maar ik wil het ook zoo graag van jou -, en dan hij ‘je kan wel zooveel willen', of een dergelijk onzinnig antwoord. Dan zat ze vast, dan was ze uitgepraat, dan lag elk pogen plat, wist ze niets meer te zeggen, maar was niet bevredigd. Nooit, nooit, nooit een poging van hem, een goedgewilde poging, om samen tot een waarheid of een vergelijk te komen -, nooit iets dan, met buien van vage, slappe goedigheid, die eeuwige afwerende schamperheid, die geen hoogere kracht, geen hoogere behoefte dan snedige zetten scheen te kennen. En toch -, daar zat Geerte en was op zijn hand. En de heele wereld was op zijn hand, - en beklaagde hem, den zachtzinnigen bedaarden man, om zijn wufte en fladderzieke vrouw. En hij liet het zich aanleunen. Al zei ze Geerte nog alles weer wat ze straks had gezegd, terwijl haar de tranen uit de oogen stroomden, van zijn gebrek aan aandacht, aan geestdrift en warmte, zijn koude afzijdigheid, zijn spot, kil en scherp als snijdende hagel, zijn machtsmisbruik bijwijlen -. al was Geerte zelf getuige van dat alles, dan nog zou ze het niet gelooven, althans zou ze het vergeten voor dat eene, waarop zij zich blind staarde, waarop elkeen zich blind staarde: dat zij niet trouw was, een ‘flirt', dat ze vrienden had. Woog dat dan inderdaad het allerzwaarste -, het moest wel, als iedereen het zoo gevoelde -, in den grond van haar hart voelde zij het zelf soms zoo ook, alleen in de drift van het verweer wilde ze er geen part van erkennen, dat zij tegen alle reden en behoeften in, trouw had behooren te zijn. En nu beslopen haar al weer die oude twijfel, die de afglans van den twijfel der anderen was, en het zelfverwijt uit de verwijten der anderen getrokken en maakten haar week en wankel en woelden deernis met Egbert in haar bloot, die ze wilde, maar toch weer niet wilde, en vooral om haar trots niet kon en niet durfde uiten. Geerte was opgestaan om heen te gaan -, ze morde tegen de koude, tegen de smeltende sneeuw en het lange eind dat ze had te loopen. ‘Wil je mijn overschoenen?' bood Ina aan, gretig, met een vaag verlangen iets goed te maken; - al zwaarder schuldig voelde zij zich nu. ‘O, dankje, mijn schoenen zijn dicht genoeg.' ‘Ik moet ook uit, Egbert.' ‘Ga je gang.' ‘Kan ik nog iets zeggen tegen Josefine, zal ik haar ten eten vragen?' ‘Goed -, maar liever niet deze week. Spreek maar een dag af in de volgende.' Geerte vroeg niet of Ina haar vergezellen wilde, schoon ze een eindweegs samen hadden kunnen gaan; ze vertrok na haar afscheid hartelijker dan gewoonlijk van Egbert en koeler dan gewoonlijk van Ina te hebben genomen. Ina zelf ging nu door de vale, smeltende sneeuw in den guren wind naar het huis van haar broer -, ze dacht weinig en voelde zich geslagen, loom en dof, als waren al hare vermogens afgestompt, als was alle leven uit haar en rondom haar geweken en kon ze niets dan lijfelijke gevoelens van koude en onbehagen meer gewaargeworden. Zoo kwam ze aan Annie's huis. En zag er, rondom den rooden haard, Annie zelf, met Mary Rutgers en Coba van 't Hoff, die na Gerda's huwelijk met Erik tot haar familie behoorde, veel met haar omging, en nu meegekomen was om Josefine, de oude vriendin, te verwelkomen. Josefine-zelf rustte als eiken namiddag en was nog niet beneden. Ina schrok op het oogenblik van binnenkomen, ze had Coba en Mary in jaren niet gesproken, ze was van beiden in onvrede gescheiden, hun onverwachte aanblik bracht haar oude tijden, schokkende, verwarrende herinneringen te binnen -, maar in het volgend oogenblik voelde ze haar hart naar de warmte van hetsamenzijn gedrongen, zag ze niet meer elk afzonderlijk, doch hun gemeenschap, waarin ze zoo gretig verlangde opgenomen te worden, zonder gedachte aan oude jaren en oude oneenigheid. Doch geen van drieën kwam haar verlangen tegemoet, stak de hand naar haar uit, noodde haar met woord of gebaar -, het was als verbaasden ze zich, dat ze nog durfde komen. En die grievende verbazing der anderen bracht onmiddellijk in haar een gevoel van beschaming te weeg, als was haar komen inderdaad brutaal en aanmatigend. ‘Ik kom om Josefine,' stamelde ze, als ter verontschuldiging, ‘ik moet haar iets vragen.' ‘Ze zal wel dadelijk komen,' zei Annie stug, met een kleur om het pijnlijke en onaangename van den toestand, ‘doe je goed maar even af. Je maakt den stoel heelemaal nat en vlekkerig met je mantel.' Ina'slippen beefden. Haastig, als een kind dat op kwaad is betrapt, ontdeed ze zich van haar natten mantel. Ze was liefst heengegaan, bang dat ze zou moeten schreien, maar het ging niet meer. Toen ze zooeven binnenkwam, had ze de drie om den haard in opgewekt gesprek gevonden -, nu zwegen ze; ze had hun samenzijn verstoord, hun genoegen verjaagd en weer voelde ze dat benauwde dringen binnen in zich, als moest ze schuld bekennen, genade vragen, allerlei kwaad weer goedmaken, tot allen prijs den vrede en het evenwicht herstellen. Maar ze bedwong zich en zweeg, en zette zich buiten den kring en nam een boek. Tot haar verluchting werd nu het gesprek rondom den haard weer opgevat en Ina begreep uit wat ze hoorde, dat Coba pas tot schoolarts was benoemd. Zou ze haar gelukwenschen -, zou Coba dan weer goed met haar willen zijn, niet zou koud en vijandig naar haar kijken? Maar ze kromp terug voor de vernedering, die ze ook bij voorbaat vruchteloos wist en ze verachtte zichzelf om haar laf verlangen, genegenheid af te vleien van menschen, die haar immers niet genegen konden zijn. ‘Wat een geluk dat Erik zulke goede relaties heeft,' vond Annie, ‘geeft het nogal wat? En laat het je vrijen tijd? En waren er veel sollicitanten?' ‘Nogal wel, maar de meesten kwamen niet in aanmerking. Het ging eigenlijk alleen tusschen Nelly Keyzer en mij -, zij had ook wel eenige raadsleden op haar hand -, ze heeft het blijkbaar nogal noodig, ze moet voor een moeder en een zenuwzieke zuster zorgen, maar er waren er ten slotte toch meer, die mij wilden.' Ze zweeg even en vervolgde daarna met een kort, schamper lachje: ‘Ja -, en stel je nu even voor -, nu is ze boos op mij -, ze komt niet meer bij me, groet me nauwelijks op straat. Is het niet innig belachelijk? Ik geloof dat ze had verwacht dat ik mij zou terugtrekken om haar. Wat een opvatting -, alsof er philantropie te pas komt in zuiver-zakelijke kwesties. Als ze bij mij komt en mij vijf-en-twintig gulden vraagt, zal ik ze haar heusch niet weigeren -, maar zoo iets - het is eenvoudig belachelijk. Iedereen is toch zichzelf het naast.' ‘Natuurlijk,' beaamde Annie. ‘Hoe komt ze op de gedachte,' maakte Mary zich warm. ‘Zoo dom, dat verwarren van persoonlijke en zakelijke aangelegenheden. En idioot veeleischend. Herman vertelde laatst ook iets van een jong curator, een vriend van hem, die er bij een faillissement zoo leelijk was ingeloopen, ook aldoor dat speculeeren op zijn teerhartigheid.' Ze wilde vertellen, maar het dienstmeisje opende de deur en meldde bedeesd, dat de dame, die er al meer geweest was, in de vestibule wachtte. Mevrouw had haar besteld, zei ze. ‘Ach, dat is waar ook,' zei Annie wrevelig, half tot zichzelf, ‘die protégé's van Otto altijd. Het is een..' Maar voordat ze verderen uitleg gaf, wendde ze zich tot het meisje. ‘Geef die dame het pak, dat in de eetkamer klaar ligt.' Het meisje ging heen. ‘Wat is er?' vroeg Mary nieuwsgierig. ‘Een patiënt van Otto,' zei Annie koud, schouderophalend, ‘altijd datzelfde sentimenteele gezeur. Als je zóó moet beginnen, zat je in minder dan geen tijd zelf op straat. Een arme schilder -, een van die zoogenaamde artisten, te lui om een ambacht te leeren, en die liever leven op een andermans zak. Omdat Otto zoo zeurde over een paar japonnen die boven hingen en die ik “toch niet meer droeg” - over een paar maanden had ik ze misschien weer wèl willen dragen - heb ik haar maar eens hier laten komen, de vrouw van dien schilder, begrijp je. Maar mijn paarse, je weet wel, die zware, dichte stof met dat kantstuk, die heb ik er maar, stilletjes weer uitgehouden -, om Otto had ik die er bijgedaan die laat ik voor Daatje vermaken, voor haar Sint-Nikolaas. Mannen als Otto zijn zoo onpractisch - je moet ze wel eens tegenwerken, in hun eigen belang, en die soort halve artisten zijn toch geen behoorlijke kleeren waard. Nu heeft ze de grijslakensche en wat ondergoed,schoenen en kousen, een oude deken, mooi genoeg. En op Daatje heb ik tenminste contrôle, dat ze er behoorlijk op past.' ‘Gerda is ook ontzettend roekeloos met weggeven,' zei Mary, ‘geven is goed, maar je moet het doen met verstand. Onze vroegere meid - ze had al jaren gediend bij Hermans moeder en toen bij ons en nu is ze weduwe met acht kinderen - die mag elke maand zes gulden bij ons komen halen. Maar ik moet precies weten hoe zij die besteedt, tot den laatsten cent, en ze weet, als ze mij voorliegt of als ik iets merk van pronk of van snoep of van uitgaan -, dan is het meteen uit, en zoo nu en dan ga ik erheen, tegen etenstijd, en dan kijk ik wat ze haar kinderen geeft, bruin brood en boonen, want daar kan je die menschen bijna niet toe krijgen, ze krimpen liever de heele week voor een stukje vleesch op Zondag -, maar de mijne weet precies, waar ze aan toe is.' Het gesprek ging door -, en Ina, buiten den kring voor het raam over haar boek heen met brandende oogen den besneeuwden tuin instarend, voelde zich al killer en witter bekropen van wanhoop en zatheid. Alles dat om haar heen geschiedde bewoog, alles dat gesproken werd, de menschen en hun gedachten en geheele zijn was haar en het hare vijandig, maakte haar benauwd en beklemd, als vielen glans en waarde van het leven af, als kromp het benauwend tezamen, als werd er elke diepere zin aan ontnomen, als was alle droom van hoogheid voos en valsch. Weg was de hunker, hen te winnen om in hun samenzijn opgenomen te worden, ze voelde nu niets dan benauwden tegenzin, ze smakte haar boek dicht en legde het naast zich op tafel met een klap. ‘Wat bezielt je?' vroeg Annie. ‘Niets,' antwoordde ze, ‘maar ik ga liever naar huis. Ik kwam alleen om Josefine ten eten te vragen en dat kun jij eigenlijk evengoed doen.' Maar juist kwam Josefine binnen, ze liep blij naar Ina toe en kuste haar. Ze was slapper en smaller dan vroeger, met haar blauwe oogen, een verflenst, ouwelijk kind. ‘Ga je nu juist weg, nu ik binnenkom?' ‘O, ik kan hier uitnemend gemist worden,' zei Ina rad en hoog en terwijl ze sprak voelde ze dat ze dom deed, met zich in haarspijt en haar teleurstelling bloot te geven, met haar zwakheid te toonen en haar hartsbehoefte aan hen, die daarvan als altijd weer misbruik zouden maken, maar ze sprak toch door, met moeite het zenuwtrekken om haar mond bedwingend: ‘ik heb het bij de geachte aanwezigen hier blijkbaar voor heden en hiernamaals verkorven. Kijk maar eens naar die welwillende gezichten.' Josefine staarde hulpeloos vragend van de een naar de ander. ‘Ina deed beter, als ze haar mond hield -, en ons den mond niet openbrak,' zei Annie kwaad, ‘maar als ze zoo'n behoefte aan openhartigheid heeft, en als ze met alle geweld wil dat jij weet, waarom wij haar zoo vriendelijk ontvangen, vraag haar dan maar eens, waarom Caroline Ramondt hier de laatste maanden telkens heeft zitten huilen, waarom ze met haar kinderen heeft willen verhuizen, waarom...' ‘Die?' riep Ina, bevend van drift, met trillende lippen, ‘kan die nog huilen? Dat is een ontdekking! Tranen uit dat bonk ongare brood? Daar had je mij bij moeten roepen, dat had ik willen zien!' ‘Je verbeeldt je, geloof ik, dat je heel wat meer bent dan mevrouw Ramondt, omdat je haar man op je verliefd hebt gemaakt met je opdringerige kunsten. Een armzalig klein handigheidje, beste kind, dat iedere vrouw wel kan -, maar waar een fatsoenlijke vrouw zich te goed voor acht.' ‘Zou je werkelijk denken?' hoonde Ina, zich oprichtend met een blik op Mary en op de leelijke Coba, ‘dat iedere vrouw dat kan?' Coba werd vlammend rood. ‘Weet je, wat ik jou vind -, met al je mooie praatjes, die ik nog van vroeger ken -, wil ik je dat nu eens eerlijk zeggen: je bent een leelijke, gemeene egoïst. Wat je tegenover je eigen man doet, dien je ongelukkig maakt, dien je belachelijk maakt -, dat moet je zelf weten, en hoe je het voor je kind verantwoordt, dat is ook je eigen zaak -, maar dat je een andere vrouw haar man afneemt, en heelemaal aan het geluk van die andere dan maar niet denkt, dat vind ik toch zoo gemeen zelfzuchtig van je -, dat ik niet naar je kan kijken zonder van je te walgen!' ‘Juist', zei Mary, sarrend kalm -, ‘ze denkt aan niemand -, niet aan Ramondt, die dan toch bij zijn eigen vrouw en bij zijn eigen kinderen hoort -, niet aan Caroline -, niet aan haar man, op wien ze o zoo vreeselijk verliefd is geweest, dat ze er noodzakelijk iedereen mee ergeren moest, met al het vertoon, meen ik, - niet aan haar kind, niet aan Ramondt's kinderen -, ze denkt alleen aan zichzelf -, bah!' Josefine stond er hulpeloos bij, ondervragend met de oogen, Ina trilde zoo hevig, dat ze bijna niet overeind kon blijven staan. Ze vond nog steeds geen antwoord. ‘Zelfbeheersching,' leeraarde Annie - ‘dàt ontbreekt Ina! En elk mensch zonder zelfbeheersching is voor mij verachtelijk.' ‘Nu geloof ik, dat ik het er voorloopig mee doen kan,' zei Ina, schijnbaar kalm-spottend, maar haar mond was krampig-vertrokken, en haar voorhoofd deed pijn, door het spannen van de drift, ‘jullie hebt mij daar met z'n allen aardig in kaart gebracht. Egoïst -, geen zelfbeheersching, - wreed, - wat was er nog meer? - Coba zal niet veel moeite hebben -, medisch bedoel ik, als “psychiater” bedoel ik. godbetert -, met den juisten naam voor mij te vinden. Kom, kind, denk er nog eens over na.' ‘Dat hoef ik niet eens,' zei Coba, verachtelijk en nog altijd vlammend rood van woede om den prik van zooeven, ‘je bent een erotomaan.' ‘O...' proestte Annie. ‘hoe durf je!' Ina keek Coba aan, ze voelde dat haar oogen lichtten als die van een waanzinnige -, ze was grauwbleek, haar heele gezicht vertrok als in zenuwkramp, maar Coba, koud en sterk, weerstond den blik zonder de oogen neer te slaan. ‘Toe, stel je niet aan,' vermaande ze smalend, ‘wou je mij bang maken met een paar groote oogen?' ‘Pas op dat ze je niet aanvliegt,' lachte Annie, ‘daar had ze als kind een heel aardig handje van.' Maar Ina voelde tot haar onuitsprekelijke verluchting, dat de drift uit haar wegtrok -, al het heete, klevende viel van haar af en liet haar koel en star. Ze zouden haar niet langer zwak, ze zouden haar niet in tranen zien. Ze bracht Josefine met Egberts groeten zijn uitnoodiging over, en ging zonder verder spreken heen. Zoolang ze in het huis was, hield ze zich goed, doch nauwelijks had ze de deur achter zich toegetrokken, of ze rende het kille sneeuwpad over door den tuin, de keel vol versmoorde snikken, het hart jammerend in wanhoop -, tot ze bij het hek Otto in de armen liep. Hij vroeg haar verschrikt wat haar deerde en wilde haar met zich mee terug het huis weer binnenvoeren, maar ze verzette zich heftig. ‘Nooit meer, Otto -, nooit meer kom ik in je huis -, als je mij wilt zien, kom dan bij mij. Alsje mij tenminste niet zoo laag en gemeen vindt als de anderen mij vinden. Vind je dat, Otto?' ‘Waarom vraag je mij naar dingen die je beter weet? Dat ze over je spreken, als over een slechte vrouw, als over een vrouw zonder zeden en zonder gemoed, dat vind ik ellendig, voor Egbert - hij is toch een beste kerel, nietwaar? - en voor jou ook.' ‘Spreek er niet over,' smeekte Ina gesmoord, met neergeslagen oogen, ‘ik kan het niet hooren. Ik vraag je wat jij van me vindt. Vind jij mij slecht, vind jij mij minder dan je vrouw, dan Annie?' ‘Kindje, kindje, wat maak jij je eigen leven moeilijk -, en jezelf ellendig.' Ze stonden dicht bijeen voor het tuinhek onder de vale sneeuwhemel, hij lei den arm om haar schouders, zijn oogen stonden vol tranen. ‘Jij zou toch ook wel niet, als je mijn broer niet was, graag met mij getrouwd willen zijn!' trachtte ze te schertsen. Hij ging op dien toon niet in. ‘Je bent moeilijk, Ina -, maar soms, soms denk ik, dat ik om alles in de wereld getrouwd zou willen wezen met een vrouw, die tenminste in staat was om van iemand te houden, om lief te hebben -, al was ik het dan niet altijd in de eerste plaats,' een zucht, die een snik scheen, scheurde zich uit zijn borst naar boven, zijn mond stond smartelijk, hij tuurde peinzend in de verte en scheen Ina vergeten. In haar was het zelfbeklag op slag verdrongen door het zuiver meegevoel met hem, het had haar ineens van de prangende, hartbenauwende drift verlost, het was, alsof ze in zijn smart haar eigene overgestort en verloren had -, nu ze van hem heenging, voelde ze zich verlost, verheven, als verklaard -, haar wrange wraakgedachten waren vervloden.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 14 - 1 Chapter 14 - 1 Bölüm 14 - 1

Ze hadden in Geerte's bijzijn getwist -, Egbert was als altijd kalm gebleven, Ina was driftig geweest en had geschreid -, Geerte zat vijandig in de stilte, met hard-glanzende oogen, genepen mond, boos-roode wangen -, Ina voelde dat ze op Egberts hand was en dat ze nu beiden, elk op eigen manier, tegen haar waren. They had argued in Geerte's presence -, Egbert had remained calm as ever, Ina had been adrift and had cried -, Geerte sat hostile in silence, with hard-shining eyes, nipped mouth, angry-red cheeks -, Ina felt that she was on Egbert's hand and that they were now both, each in her own way, against her. Het maakte haar droevig en benauwd. It made her sad and distressed. Ze had wel graag die sfeer van gespannen, vijandige stilte met vriendelijkheid willen breken, een schijn van eendrachtig en vredig samenzijn herstellen, dat ze in benepen schuldbesef alreeds erkende zelf te hebben verstoord, maar ze durfde het niet. She would have liked to break that atmosphere of tense, hostile silence with kindness, to restore a semblance of unified and peaceful togetherness, which she already acknowledged in cringeworthy guilt of having already disturbed herself, but she did not dare. Ze deed het al te vaak, en het had Egbert ertoe gebracht, haar grieven en klachten al te licht te tellen -, altijd door beschouwde hij haar als het lastige kind, dat vanzelf wel weer bijdraait. She did it all too often, and it had led Egbert to count her grievances and complaints all too lightly -, always by he regarded her as the troublesome child, who would automatically come around. ‘Nog een kopje koffie, Geerte?' "Another cup of coffee, Geerte? ‘Dank je -, ik moet zoometeen weg, ik heb nog twee lessen vanmiddag.' 'Thank you -, I have to leave shortly, I have two more classes this afternoon.' Het klonk afgebeten hard. It sounded bitten off hard. ‘Ik moet ook uit, naar Otto;Josefine logeert daar en ik heb haar nog niet gesproken.' 'I have to go out too, to Otto;Josefine is staying there and I haven't spoken to her yet.' ‘Kan ze niet hier komen?' vroeg Egbert kalm en koel. ‘Niet met dit weer.' "Not with this weather. Het sneeuwde buiten -, alweer winter. It was snowing outside -, winter again. Zooveel winters al. So many winters already. Wat was ze rusteloos en benauwd -, wat zat Egbert daar onbewogen, Geerte vijandig en hard -, wat bleef er over van leven en geluk met de winterkoude buiten en binnen in huis de koude vijandigheid? How restless and stuffy she was -, how impassive Egbert sat there, Geerte hostile and hard -, what was left of life and happiness with the winter cold outside and inside the house the cold hostility? Het was niet draaglijk en haar schuld. It was not bearable and her fault. Maar waarom noemde Egbert haar den laatsten tijd altijd ‘mensch' datschampere, hatelijke woord, dat ze niet verdroeg? But why did Egbert lately always call her "mensch," that scathing, hateful word, which she did not tolerate? ‘Mensch, je raaskalt,' had hij geantwoord, toen ze hem had verweten, dat hij haar verdrukte. 'Mensch, you rant,' he had replied, when she had accused him of oppressing her. Maar ‘raaskalde' ze dan werkelijk? But was she really "ranting" then? Had hij dan niet indertijd gedreigd Paul van Oord te schrijven, als zij het niet deed? So hadn't he threatened to write Paul van Oord at the time if she didn't? Had hij haar ooit een woord van opheldering en verklaring gegund, ooit anders dan in schimpscheuten nog van dat en een vorig verleden gewaagd? Had he ever granted her a word of clarification and explanation, ever ventured other than in jeers still of that and a past past? En met Ramondt -, het heette dat hij haar vrijgelaten had -, maar hoe ruimschoots had hij ook die ‘vrijheid' in hoon en zijdelingsch verwijt teruggeïnd! And with Ramondt -, it was said that he had set her free - but how amply had he returned even that "freedom" in scorn and collateral reproach! Bij elke klacht, elke eisch, elke bede, dat hij iets van zijn koude onverschilligheid zou laten varen, belangstelling toonen, waardeering uiten, geen ander bescheid dan: ‘je hebt nu toch een ander.' With every complaint, every demand, every plea, that he would abandon something of his cold indifference, show interest, express appreciation, no other bescheid than: 'you have another now anyway.' En dan zij: ‘maar ik wil het ook zoo graag van jou -, en dan hij ‘je kan wel zooveel willen', of een dergelijk onzinnig antwoord. And then she: 'but I also want it so much from you -, and then he 'you can want so much', or some such nonsensical answer. Dan zat ze vast, dan was ze uitgepraat, dan lag elk pogen plat, wist ze niets meer te zeggen, maar was niet bevredigd. Then she was stuck, then she was exhausted, then every attempt lay flat, she knew nothing more to say, but was not satisfied. Nooit, nooit, nooit een poging van hem, een goedgewilde poging, om samen tot een waarheid of een vergelijk te komen -, nooit iets dan, met buien van vage, slappe goedigheid, die eeuwige afwerende schamperheid, die geen hoogere kracht, geen hoogere behoefte dan snedige zetten scheen te kennen. Never, never, never an attempt from him, a well-intentioned attempt, to come together to a truth or a settlement -, never anything but, with fits of vague, feeble kindness, that eternal repelling scowl, which seemed to know no higher power, no higher need than cutting moves. En toch -, daar zat Geerte en was op zijn hand. And yet -, there sat Geerte and was on his hand. En de heele wereld was op zijn hand, - en beklaagde hem, den zachtzinnigen bedaarden man, om zijn wufte en fladderzieke vrouw. And the whole world was on his hand, - lamenting him, the gentle subdued man, for his woozy and fluttery wife. En hij liet het zich aanleunen. And he let it get to him. Al zei ze Geerte nog alles weer wat ze straks had gezegd, terwijl haar de tranen uit de oogen stroomden, van zijn gebrek aan aandacht, aan geestdrift en warmte, zijn koude afzijdigheid, zijn spot, kil en scherp als snijdende hagel, zijn machtsmisbruik bijwijlen -. Even though she told Geerte everything she had said before, while tears streamed from her eyes, of his lack of attention, of enthusiasm and warmth, his cold aloofness, his ridicule, cold and sharp as cutting hail, his abuse of power at times -. al was Geerte zelf getuige van dat alles, dan nog zou ze het niet gelooven, althans zou ze het vergeten voor dat eene, waarop zij zich blind staarde, waarop elkeen zich blind staarde: dat zij niet trouw was, een ‘flirt', dat ze vrienden had. even if Geerte herself witnessed all that, she would not believe it, at least she would forget it for that one, which she stared at, which every one stared at: that she was not faithful, a "flirt," that she had friends. Woog dat dan inderdaad het allerzwaarste -, het moest wel, als iedereen het zoo gevoelde -, in den grond van haar hart voelde zij het zelf soms zoo ook, alleen in de drift van het verweer wilde ze er geen part van erkennen, dat zij tegen alle reden en behoeften in, trouw had behooren te zijn. If that was indeed the most important thing - and it had to be, if everyone felt that way - in her heart of hearts she sometimes felt the same way herself, only in the frenzy of defense she did not want to acknowledge that she should have been faithful, against all reason and needs. En nu beslopen haar al weer die oude twijfel, die de afglans van den twijfel der anderen was, en het zelfverwijt uit de verwijten der anderen getrokken en maakten haar week en wankel en woelden deernis met Egbert in haar bloot, die ze wilde, maar toch weer niet wilde, en vooral om haar trots niet kon en niet durfde uiten. And now the old doubt, which was the reflection of the doubt of others, and the self-reproach drawn from the reproaches of others, crept up on her again and made her weak and wobbly, and stirred up discontent with Egbert in her, which she wanted, yet again she did not want, and above all because of her pride she could not and dared not express. Geerte was opgestaan om heen te gaan -, ze morde tegen de koude, tegen de smeltende sneeuw en het lange eind dat ze had te loopen. ‘Wil je mijn overschoenen?' bood Ina aan, gretig, met een vaag verlangen iets goed te maken; - al zwaarder schuldig voelde zij zich nu. ‘O, dankje, mijn schoenen zijn dicht genoeg.' ‘Ik moet ook uit, Egbert.' "I have to go out too, Egbert. ‘Ga je gang.' "Go ahead. ‘Kan ik nog iets zeggen tegen Josefine, zal ik haar ten eten vragen?' 'Can I say anything more to Josefine, shall I ask her to dinner?' ‘Goed -, maar liever niet deze week. 'Good - but preferably not this week. Spreek maar een dag af in de volgende.' Just agree on a day in the next one. Geerte vroeg niet of Ina haar vergezellen wilde, schoon ze een eindweegs samen hadden kunnen gaan; ze vertrok na haar afscheid hartelijker dan gewoonlijk van Egbert en koeler dan gewoonlijk van Ina te hebben genomen. Geerte did not ask Ina to accompany her, though they could have gone a long way together; she left after saying her goodbyes more cordially than usual to Egbert and more coolly than usual to Ina. Ina zelf ging nu door de vale, smeltende sneeuw in den guren wind naar het huis van haar broer -, ze dacht weinig en voelde zich geslagen, loom en dof, als waren al hare vermogens afgestompt, als was alle leven uit haar en rondom haar geweken en kon ze niets dan lijfelijke gevoelens van koude en onbehagen meer gewaargeworden. Ina herself now went through the pale, melting snow in the sour wind to her brother's house - she thought little and felt beaten, languid and dull, as if all her faculties had been blunted, as if all life had gone out of her and around her and she could no longer feel anything but physical feelings of cold and uneasiness. Zoo kwam ze aan Annie's huis. That's how she got to Annie's house. En zag er, rondom den rooden haard, Annie zelf, met Mary Rutgers en Coba van 't Hoff, die na Gerda's huwelijk met Erik tot haar familie behoorde, veel met haar omging, en nu meegekomen was om Josefine, de oude vriendin, te verwelkomen. And saw there, around the red hearth, Annie herself, with Mary Rutgers and Coba van 't Hoff, who had belonged to her family after Gerda's marriage to Erik, had spent much time with her, and had now come along to welcome Josefine, the old friend. Josefine-zelf rustte als eiken namiddag en was nog niet beneden. Josefine-self rested as oak afternoon and was not yet downstairs. Ina schrok op het oogenblik van binnenkomen, ze had Coba en Mary in jaren niet gesproken, ze was van beiden in onvrede gescheiden, hun onverwachte aanblik bracht haar oude tijden, schokkende, verwarrende herinneringen te binnen -, maar in het volgend oogenblik voelde ze haar hart naar de warmte van hetsamenzijn gedrongen, zag ze niet meer elk afzonderlijk, doch hun gemeenschap, waarin ze zoo gretig verlangde opgenomen te worden, zonder gedachte aan oude jaren en oude oneenigheid. Ina was startled at the moment of entering, she had not spoken to Coba and Mary in years, she had been separated from both of them in discontent, their unexpected sight brought back old times, shocking, confusing memories to her -, but in the next moment she felt her heart drawn to the warmth of being together, she no longer saw each one separately, but their community, into which she so eagerly longed to be included, without thought of old years and old discord. Doch geen van drieën kwam haar verlangen tegemoet, stak de hand naar haar uit, noodde haar met woord of gebaar -, het was als verbaasden ze zich, dat ze nog durfde komen. Yet none of the three met her desire, extended a hand to her, distressed her by word or gesture -, it was as if amazed that she still dared to come. En die grievende verbazing der anderen bracht onmiddellijk in haar een gevoel van beschaming te weeg, als was haar komen inderdaad brutaal en aanmatigend. And that hurtful astonishment of the others immediately brought a sense of shame in her, as if her coming was indeed insolent and presumptuous. ‘Ik kom om Josefine,' stamelde ze, als ter verontschuldiging, ‘ik moet haar iets vragen.' "I come to see Josefine," she stammered, as if by way of apology, "I need to ask her something. ‘Ze zal wel dadelijk komen,' zei Annie stug, met een kleur om het pijnlijke en onaangename van den toestand, ‘doe je goed maar even af. 'She will probably come right away,' Annie said sternly, coloring at the painful and unpleasantness of the condition, 'just take off your good for a while. Je maakt den stoel heelemaal nat en vlekkerig met je mantel.' You make the chair all wet and spotty with your cloak.' Ina'slippen beefden. Ina'slips trembled. Haastig, als een kind dat op kwaad is betrapt, ontdeed ze zich van haar natten mantel. Hastily, like a child caught in mischief, she stripped off her wet cloak. Ze was liefst heengegaan, bang dat ze zou moeten schreien, maar het ging niet meer. She would have preferred to go, afraid she would have to cry, but she couldn't anymore. Toen ze zooeven binnenkwam, had ze de drie om den haard in opgewekt gesprek gevonden -, nu zwegen ze; ze had hun samenzijn verstoord, hun genoegen verjaagd en weer voelde ze dat benauwde dringen binnen in zich, als moest ze schuld bekennen, genade vragen, allerlei kwaad weer goedmaken, tot allen prijs den vrede en het evenwicht herstellen. When she had just entered, she had found the three around the fireplace in cheerful conversation -, now they were silent; she had disturbed their togetherness, chased away their pleasure and again she felt that oppressive pressing inside her, as if she had to confess guilt, ask for mercy, make up for all kinds of evil, restore peace and balance at all costs. Maar ze bedwong zich en zweeg, en zette zich buiten den kring en nam een boek. But she subdued herself and remained silent, setting herself outside the circle and taking a book. Tot haar verluchting werd nu het gesprek rondom den haard weer opgevat en Ina begreep uit wat ze hoorde, dat Coba pas tot schoolarts was benoemd. To her relief, the conversation around the fireplace now resumed, and Ina understood from what she heard that Coba had just been appointed school doctor. Zou ze haar gelukwenschen -, zou Coba dan weer goed met haar willen zijn, niet zou koud en vijandig naar haar kijken? Maar ze kromp terug voor de vernedering, die ze ook bij voorbaat vruchteloos wist en ze verachtte zichzelf om haar laf verlangen, genegenheid af te vleien van menschen, die haar immers niet genegen konden zijn. ‘Wat een geluk dat Erik zulke goede relaties heeft,' vond Annie, ‘geeft het nogal wat? 'How fortunate that Erik has such good relations,' Annie thought, 'does it give quite a bit? En laat het je vrijen tijd? And does it leave you free time? En waren er veel sollicitanten?' And were there many applicants? ‘Nogal wel, maar de meesten kwamen niet in aanmerking. 'Quite a few, but most did not qualify. Het ging eigenlijk alleen tusschen Nelly Keyzer en mij -, zij had ook wel eenige raadsleden op haar hand -, ze heeft het blijkbaar nogal noodig, ze moet voor een moeder en een zenuwzieke zuster zorgen, maar er waren er ten slotte toch meer, die mij wilden.' It was actually only between Nelly Keyzer and me -, she also had a few council members on her hand -, she apparently has quite a need, she has to take care of a mother and a nervous sister, but in the end there were more, who wanted me.' Ze zweeg even en vervolgde daarna met een kort, schamper lachje: ‘Ja -, en stel je nu even voor -, nu is ze boos op mij -, ze komt niet meer bij me, groet me nauwelijks op straat. She was silent for a moment and then continued with a short, mock laugh, "Yes -, and now imagine for a moment -, now she is angry with me -, she doesn't come to me anymore, hardly greets me on the street. Is het niet innig belachelijk? Isn't it innately ridiculous? Ik geloof dat ze had verwacht dat ik mij zou terugtrekken om haar. I believe she had expected me to back away from her. Wat een opvatting -, alsof er philantropie te pas komt in zuiver-zakelijke kwesties. What a view -, as if philanthropy comes into play in purely business matters. Als ze bij mij komt en mij vijf-en-twintig gulden vraagt, zal ik ze haar heusch niet weigeren -, maar zoo iets - het is eenvoudig belachelijk. Iedereen is toch zichzelf het naast.' ‘Natuurlijk,' beaamde Annie. "Of course," Annie agreed. ‘Hoe komt ze op de gedachte,' maakte Mary zich warm. 'Where does she get the thought,' Mary warmed. ‘Zoo dom, dat verwarren van persoonlijke en zakelijke aangelegenheden. 'So silly, confusing personal and business matters. En idioot veeleischend. And idiotically demanding. Herman vertelde laatst ook iets van een jong curator, een vriend van hem, die er bij een faillissement zoo leelijk was ingeloopen, ook aldoor dat speculeeren op zijn teerhartigheid.' Herman also told me something the other day about a young trustee, a friend of his, who had fallen in so badly during a bankruptcy, also speculating on his tenderness all the time. Ze wilde vertellen, maar het dienstmeisje opende de deur en meldde bedeesd, dat de dame, die er al meer geweest was, in de vestibule wachtte. She wanted to tell, but the maid opened the door and begrudgingly reported that the lady, who had been there before, was waiting in the vestibule. Mevrouw had haar besteld, zei ze. Madam had ordered her, she said. ‘Ach, dat is waar ook,' zei Annie wrevelig, half tot zichzelf, ‘die protégé's van Otto altijd. Het is een..' Maar voordat ze verderen uitleg gaf, wendde ze zich tot het meisje. ‘Geef die dame het pak, dat in de eetkamer klaar ligt.' Het meisje ging heen. ‘Wat is er?' vroeg Mary nieuwsgierig. ‘Een patiënt van Otto,' zei Annie koud, schouderophalend, ‘altijd datzelfde sentimenteele gezeur. 'A patient of Otto,' Annie said coldly, shrugging, 'always that same sentimental whining. Als je zóó moet beginnen, zat je in minder dan geen tijd zelf op straat. If you had to start like that, you'd be on the street yourself in no time. Een arme schilder -, een van die zoogenaamde artisten, te lui om een ambacht te leeren, en die liever leven op een andermans zak. A poor painter -, one of those so-called artists, too lazy to learn a craft, preferring to live on someone else's pocket. Omdat Otto zoo zeurde over een paar japonnen die boven hingen en die ik “toch niet meer droeg” - over een paar maanden had ik ze misschien weer wèl willen dragen - heb ik haar maar eens hier laten komen, de vrouw van dien schilder, begrijp je. Because Otto whined so much about a few dresses hanging upstairs that I "didn't wear any more" - in a few months I might have wanted to wear them again - I had her come here, the painter's wife, you understand. Maar mijn paarse, je weet wel, die zware, dichte stof met dat kantstuk, die heb ik er maar, stilletjes weer uitgehouden -, om Otto had ik die er bijgedaan die laat ik voor Daatje vermaken, voor haar Sint-Nikolaas. But my purple, you know, that heavy, dense fabric with that lace piece, I just, quietly kept it out again -, for Otto's sake I had put it in that I'm having it made up for Daatje, for her St. Nicholas. Mannen als Otto zijn zoo onpractisch - je moet ze wel eens tegenwerken, in hun eigen belang, en die soort halve artisten zijn toch geen behoorlijke kleeren waard. Men like Otto are so unpractical - you have to antagonize them sometimes, for their own sake, and those kind of half-artists are not worthy of decent clothes anyway. Nu heeft ze de grijslakensche en wat ondergoed,schoenen en kousen, een oude deken, mooi genoeg. Now she has the gray sheet and some underwear,shoes and stockings, an old blanket, nice enough. En op Daatje heb ik tenminste contrôle, dat ze er behoorlijk op past.' And at least on Daatje I have contrôle, that she's looking after it properly. ‘Gerda is ook ontzettend roekeloos met weggeven,' zei Mary, ‘geven is goed, maar je moet het doen met verstand. 'Gerda is also incredibly reckless about giving away,' Mary said, 'giving is good, but you have to do it with reason.' Onze vroegere meid - ze had al jaren gediend bij Hermans moeder en toen bij ons en nu is ze weduwe met acht kinderen - die mag elke maand zes gulden bij ons komen halen. Our former maid - she had served for many years with Herman's mother and then with us and now she is a widow with eight children - she is allowed to come and collect six guilders from us every month. Maar ik moet precies weten hoe zij die besteedt, tot den laatsten cent, en ze weet, als ze mij voorliegt of als ik iets merk van pronk of van snoep of van uitgaan -, dan is het meteen uit, en zoo nu en dan ga ik erheen, tegen etenstijd, en dan kijk ik wat ze haar kinderen geeft, bruin brood en boonen, want daar kan je die menschen bijna niet toe krijgen, ze krimpen liever de heele week voor een stukje vleesch op Zondag -, maar de mijne weet precies, waar ze aan toe is.' But I must know exactly how she spends it, down to the last penny, and she knows, if she lies to me or if I notice anything about showing off or sweets or going out -, then it's out right away, and every now and then I go there, around dinner time, and I see what she gives her children, brown bread and beans, because you can hardly get those people to do that, they'd rather shrink all week for a piece of meat on Sunday -, but mine knows exactly, where she stands.' Het gesprek ging door -, en Ina, buiten den kring voor het raam over haar boek heen met brandende oogen den besneeuwden tuin instarend, voelde zich al killer en witter bekropen van wanhoop en zatheid. The conversation went on -, and Ina, outside the circle in front of the window looking over her book with burning eyes into the snowy garden, felt herself getting chillier and whiter with despair and fatigue. Alles dat om haar heen geschiedde bewoog, alles dat gesproken werd, de menschen en hun gedachten en geheele zijn was haar en het hare vijandig, maakte haar benauwd en beklemd, als vielen glans en waarde van het leven af, als kromp het benauwend tezamen, als werd er elke diepere zin aan ontnomen, als was alle droom van hoogheid voos en valsch. Everything that happened around her, everything that was spoken, the people and their thoughts and their whole being was hostile to her and hers, made her feel oppressed and oppressed, as if the brilliance and value of life fell away, as if it shrank oppressively together, as if every deeper meaning was taken away from it, as if all dreams of highness were empty and false. Weg was de hunker, hen te winnen om in hun samenzijn opgenomen te worden, ze voelde nu niets dan benauwden tegenzin, ze smakte haar boek dicht en legde het naast zich op tafel met een klap. ‘Wat bezielt je?' vroeg Annie. Annie asked. ‘Niets,' antwoordde ze, ‘maar ik ga liever naar huis. Ik kwam alleen om Josefine ten eten te vragen en dat kun jij eigenlijk evengoed doen.' I only came to ask Josefine to dinner and you might as well do that, actually. Maar juist kwam Josefine binnen, ze liep blij naar Ina toe en kuste haar. But just then Josefine came in, she walked happily up to Ina and kissed her. Ze was slapper en smaller dan vroeger, met haar blauwe oogen, een verflenst, ouwelijk kind. She was slacker and narrower than before, with her blue eyes, a paint-splattered, old-fashioned child. ‘Ga je nu juist weg, nu ik binnenkom?' 'Are you leaving right now, as I'm coming in?' ‘O, ik kan hier uitnemend gemist worden,' zei Ina rad en hoog en terwijl ze sprak voelde ze dat ze dom deed, met zich in haarspijt en haar teleurstelling bloot te geven, met haar zwakheid te toonen en haar hartsbehoefte aan hen, die daarvan als altijd weer misbruik zouden maken, maar ze sprak toch door, met moeite het zenuwtrekken om haar mond bedwingend: ‘ik heb het bij de geachte aanwezigen hier blijkbaar voor heden en hiernamaals verkorven. 'Oh, I can be excellently missed here,' said Ina rad and high, and as she spoke she felt she was doing foolishly, in revealing herself in her regret and her disappointment, in showing her weakness and her heart's need to those, who would take advantage of it as ever again, but she spoke on anyway, with difficulty restraining the twitching around her mouth: 'I have evidently spoiled it with the honourable people here for present and hereafter. Kijk maar eens naar die welwillende gezichten.' Just look at those benevolent faces. Josefine staarde hulpeloos vragend van de een naar de ander. Josefine stared helplessly questioningly from one to the other. ‘Ina deed beter, als ze haar mond hield -, en ons den mond niet openbrak,' zei Annie kwaad, ‘maar als ze zoo'n behoefte aan openhartigheid heeft, en als ze met alle geweld wil dat jij weet, waarom wij haar zoo vriendelijk ontvangen, vraag haar dan maar eens, waarom Caroline Ramondt hier de laatste maanden telkens heeft zitten huilen, waarom ze met haar kinderen heeft willen verhuizen, waarom...' ‘Die?' 'Ina did better, if she kept her mouth shut -, and didn't open her mouth to us,' Annie said angrily, 'but if she has such a need for candor, and if she by all means wants you to know, why we receive her so kindly, just ask her, why Caroline Ramondt has been sitting here crying all the time for the last few months, why she wanted to move out with her children, why...' 'Those? riep Ina, bevend van drift, met trillende lippen, ‘kan die nog huilen? cried Ina, trembling with temper, with quivering lips, "can it still cry? Dat is een ontdekking! That's a discovery! Tranen uit dat bonk ongare brood? Tears from that bonk of unwholesome bread? Daar had je mij bij moeten roepen, dat had ik willen zien!' You should have called me on that, I would have wanted to see that! ‘Je verbeeldt je, geloof ik, dat je heel wat meer bent dan mevrouw Ramondt, omdat je haar man op je verliefd hebt gemaakt met je opdringerige kunsten. 'You imagine, I believe, that you are a lot more than Mrs. Ramondt, because you made her husband fall in love with you with your pushy arts. Een armzalig klein handigheidje, beste kind, dat iedere vrouw wel kan -, maar waar een fatsoenlijke vrouw zich te goed voor acht.' A poor little sleight of hand, dear child, which any woman can do - but which a decent woman considers herself too good for.' ‘Zou je werkelijk denken?' "Would you really think so? hoonde Ina, zich oprichtend met een blik op Mary en op de leelijke Coba, ‘dat iedere vrouw dat kan?' huffed Ina, rising with a look at Mary and at the ugly Coba, "that any woman can do that? Coba werd vlammend rood. Coba turned flaming red. ‘Weet je, wat ik jou vind -, met al je mooie praatjes, die ik nog van vroeger ken -, wil ik je dat nu eens eerlijk zeggen: je bent een leelijke, gemeene egoïst. 'You know, what I think of you -, with all your fancy talk, which I still know from the old days -, I want to tell you this honestly now: you are an ugly, mean egotist. Wat je tegenover je eigen man doet, dien je ongelukkig maakt, dien je belachelijk maakt -, dat moet je zelf weten, en hoe je het voor je kind verantwoordt, dat is ook je eigen zaak -, maar dat je een andere vrouw haar man afneemt, en heelemaal aan het geluk van die andere dan maar niet denkt, dat vind ik toch zoo gemeen zelfzuchtig van je -, dat ik niet naar je kan kijken zonder van je te walgen!' What you do to your own husband, who you make unhappy, who you ridicule - that is up to you, and how you justify it to your child, that is also up to you -, but to take another woman's husband, and not even think about the happiness of the other, that is so viciously selfish of you - that I cannot look at you without being disgusted! ‘Juist', zei Mary, sarrend kalm -, ‘ze denkt aan niemand -, niet aan Ramondt, die dan toch bij zijn eigen vrouw en bij zijn eigen kinderen hoort -, niet aan Caroline -, niet aan haar man, op wien ze o zoo vreeselijk verliefd is geweest, dat ze er noodzakelijk iedereen mee ergeren moest, met al het vertoon, meen ik, - niet aan haar kind, niet aan Ramondt's kinderen -, ze denkt alleen aan zichzelf -, bah!' 'Right,' said Mary, sarcastically calmly -, 'she thinks of no one -, not of Ramondt, who then belongs to his own wife and to his own children anyway -, not of Caroline -, not of her husband, with whom she has been oh so dreadfully in love, that she necessarily had to annoy everyone with it, with all the display, I think, - not of her child, not of Ramondt's children -, she thinks only of herself -, bah!' Josefine stond er hulpeloos bij, ondervragend met de oogen, Ina trilde zoo hevig, dat ze bijna niet overeind kon blijven staan. Josefine stood there helplessly, questioning with her eyes; Ina was shaking so violently that she could hardly stand up. Ze vond nog steeds geen antwoord. She still found no answer. ‘Zelfbeheersching,' leeraarde Annie - ‘dàt ontbreekt Ina! 'Self-control,' taught Annie - 'that's what Ina lacks! En elk mensch zonder zelfbeheersching is voor mij verachtelijk.' And any human being without self-control is despicable to me.' ‘Nu geloof ik, dat ik het er voorloopig mee doen kan,' zei Ina, schijnbaar kalm-spottend, maar haar mond was krampig-vertrokken, en haar voorhoofd deed pijn, door het spannen van de drift, ‘jullie hebt mij daar met z'n allen aardig in kaart gebracht. 'Now I believe I can make do with it for the time being,' said Ina, seemingly calmly-mockingly, but her mouth was crampy-drawn, and her forehead ached, from the straining of the drift, 'you all have me nicely mapped out there. Egoïst -, geen zelfbeheersching, - wreed, - wat was er nog meer? Selfish -, no self-control, - cruel, - what else was there? - Coba zal niet veel moeite hebben -, medisch bedoel ik, als “psychiater” bedoel ik. - Coba will not have much trouble -, medically I mean, as a "psychiatrist" I mean. godbetert -, met den juisten naam voor mij te vinden. godly -, with the right name for me to find. Kom, kind, denk er nog eens over na.' Come, child, think again. ‘Dat hoef ik niet eens,' zei Coba, verachtelijk en nog altijd vlammend rood van woede om den prik van zooeven, ‘je bent een erotomaan.' 'I don't even need that,' said Coba, scornful and still flaming red with anger at the prick of a moment ago, 'you're an erotomaniac.' ‘O...' proestte Annie. 'Oh...' Annie cackled. ‘hoe durf je!' "how dare you! Ina keek Coba aan, ze voelde dat haar oogen lichtten als die van een waanzinnige -, ze was grauwbleek, haar heele gezicht vertrok als in zenuwkramp, maar Coba, koud en sterk, weerstond den blik zonder de oogen neer te slaan. Ina looked at Coba, she felt that her eyes lit up like a madman's - she was grayish pale, her whole face contorted as if in a nervous spasm, but Coba, cold and strong, withstood the gaze without batting an eyelid. ‘Toe, stel je niet aan,' vermaande ze smalend, ‘wou je mij bang maken met een paar groote oogen?' "Please, don't be silly," she admonished smugly, "did you want to scare me with a pair of big eyes? ‘Pas op dat ze je niet aanvliegt,' lachte Annie, ‘daar had ze als kind een heel aardig handje van.' 'Be careful she doesn't fly at you,' Annie laughed, 'she had a very nice hand in that as a child.' Maar Ina voelde tot haar onuitsprekelijke verluchting, dat de drift uit haar wegtrok -, al het heete, klevende viel van haar af en liet haar koel en star. But Ina felt, to her unspeakable relief, that the drift drained out of her -, all the hot, sticky fell away from her and left her cool and rigid. Ze zouden haar niet langer zwak, ze zouden haar niet in tranen zien. They would no longer see her weak, they would not see her in tears. Ze bracht Josefine met Egberts groeten zijn uitnoodiging over, en ging zonder verder spreken heen. She conveyed Josefine's invitation with Egbert's greetings, and left without speaking further. Zoolang ze in het huis was, hield ze zich goed, doch nauwelijks had ze de deur achter zich toegetrokken, of ze rende het kille sneeuwpad over door den tuin, de keel vol versmoorde snikken, het hart jammerend in wanhoop -, tot ze bij het hek Otto in de armen liep. As long as she was in the house, she kept well, but hardly had she pulled the door behind her, or she ran across the chilly snowy path through the garden, throat full of choked sobs, heart wailing in despair -, until at the gate she ran into Otto's arms. Hij vroeg haar verschrikt wat haar deerde en wilde haar met zich mee terug het huis weer binnenvoeren, maar ze verzette zich heftig. He asked her startled what was bothering her and wanted to carry her back into the house with him, but she resisted violently. ‘Nooit meer, Otto -, nooit meer kom ik in je huis -, als je mij wilt zien, kom dan bij mij. 'Never again, Otto -, never again will I come into your house -, if you want to see me, come to me. Alsje mij tenminste niet zoo laag en gemeen vindt als de anderen mij vinden. Vind je dat, Otto?' ‘Waarom vraag je mij naar dingen die je beter weet? Dat ze over je spreken, als over een slechte vrouw, als over een vrouw zonder zeden en zonder gemoed, dat vind ik ellendig, voor Egbert - hij is toch een beste kerel, nietwaar? - en voor jou ook.' - and for you too. ‘Spreek er niet over,' smeekte Ina gesmoord, met neergeslagen oogen, ‘ik kan het niet hooren. Ik vraag je wat jij van me vindt. I ask you what you think of me. Vind jij mij slecht, vind jij mij minder dan je vrouw, dan Annie?' Do you think I am bad, do you think I am less than your wife, than Annie? ‘Kindje, kindje, wat maak jij je eigen leven moeilijk -, en jezelf ellendig.' 'Child, child, how difficult you make your own life -, and yourself miserable.' Ze stonden dicht bijeen voor het tuinhek onder de vale sneeuwhemel, hij lei den arm om haar schouders, zijn oogen stonden vol tranen. They stood close together in front of the garden gate under the pale snowy sky, he lei the arm around her shoulders, his eyes filled with tears. ‘Jij zou toch ook wel niet, als je mijn broer niet was, graag met mij getrouwd willen zijn!' 'Surely you too, if you were not my brother, would love to be married to me!' trachtte ze te schertsen. she tried to jest. Hij ging op dien toon niet in. He did not respond to that tone. ‘Je bent moeilijk, Ina -, maar soms, soms denk ik, dat ik om alles in de wereld getrouwd zou willen wezen met een vrouw, die tenminste in staat was om van iemand te houden, om lief te hebben -, al was ik het dan niet altijd in de eerste plaats,' een zucht, die een snik scheen, scheurde zich uit zijn borst naar boven, zijn mond stond smartelijk, hij tuurde peinzend in de verte en scheen Ina vergeten. 'You are difficult, Ina -, but sometimes, sometimes I think, that for everything in the world I would like to be married to a woman, who was at least capable of loving someone, of loving -, even if it wasn't always me in the first place,' a sigh, which seemed to be a sob, tore upwards from his chest, his mouth stood grievously, he peered ponderously into the distance and seemed to have forgotten Ina. In haar was het zelfbeklag op slag verdrongen door het zuiver meegevoel met hem, het had haar ineens van de prangende, hartbenauwende drift verlost, het was, alsof ze in zijn smart haar eigene overgestort en verloren had -, nu ze van hem heenging, voelde ze zich verlost, verheven, als verklaard -, haar wrange wraakgedachten waren vervloden. In her the self-pity had at once been supplanted by pure sympathy for him, it had suddenly freed her from the pressing, heart-breaking urge, it was, as if in his grief she had poured over and lost her own -, now that she was departing from him, she felt relieved, exalted, as if declared -, her wry thoughts of revenge had vanished.