×

LingQをより快適にするためCookieを使用しています。サイトの訪問により同意したと見なされます クッキーポリシー.

image

Het heilige weten (part 1), Hoofdstuk 12 (2)

Hoofdstuk 12 (2)

Dat Addy wel eens hypnotizeerde - nu ja, dat was in de mode: hij kon toch niet achterblijven, als de geneeskunde vorderde, in allerlei... En geheel blind voor de eigenlijke twee-ziel van haar man, zag zij hem alleen enkel, simpel en normaal - omdat zij zich heugde, nu, in de lust van hun ijs-genot, de sterke omhelzing van zijn armen, den honger en dorst van zijn onverzadigde zoenen... Normaal, geheel normaal - en o, ze voelde zich zoo sterk nu, hem te winnen, hem vast aan zich te binden, omdat zijzelve was mooi en gezond en normaal - zijn genot als hij moê was van allerlei ziekte; zijn wellust, die hem had twee mooie kinderen gegeven... Voor haar, achter haar reden ze, reden ze, als zij beiden, en trotsch was zij, dat zij reed met haar man... zij liet hem niet los... hij was van haar, hij was van haar...

O, gelukkig, dat het was gaan vriezen! Drie mooie dagen en nu was het al de vierde, en iets van dooi al, helaas, scheen te verslappen de kristalheldere stevigheid van de eerst zoo ijle luchten, maar toch was het ijs nog lang niet bedorven, was er een tochtje beraamd, en dacht Mathilde niet anders dan dat Addy zoû meêgaan... En hare teleurstelling was groot, toen hij zeide:

- Van daag niet, Tilly... ik moet van morgen naar mijn zieken... - Je bent gisteren even 's middags gegaan...

- Nu kan ik zoo lang niet wachten: er is een oude vrouw, die me wacht... En dan is Marietje niet goed van middag... Mary, bedoel ik, als mama haar noemt...

- Dan ga ik ook niet, zeide zij boos.

- Waarom zoû je niet gaan? drong hij zacht. Het geeft je pleizier...

- Met jou...

- Van morgen kàn ik niet...

- Jawel... om mij pleizier te doen.

- Neen, ik kàn niet van morgen, Tilly. Maar je doet me pleizier te gaan...

- Ik vind het prettig met jou te rijden...

Zijn oogen lachten.

- En denk je, dat me dat geen pleizier doet...

- Je houdt niet van me.

- Dat weet je wel beter.

- Ga dan meê...

- Van morgen niet...

- Je blijft altijd stokstijf staan op je wil...

- Omdat ik van morgen niet mag... Wees nu verstandig en ga zonder mij.

Zij haalde de schouders op.

- Goed, ik zal gaan. Ik zal gaan.

Het was kort na het ontbijt en de kinderen waren nog beneden. Hij speelde met ze: Con- stant wankelde moeilijk van beentjes naar hem toe; hij had Jetje op zijn arm en warrelde zijn snor tegen haar melkgezichtje, om haar lachen en gieren te doen. Een zachte zaligheid welde in hem op, omdat hij drukte tegen zich een leven, dat zijn leven was, - als een kleine schrijn van teêr, week kindjeslichaam, waarin tintelde een atoom van ziel, zielatoom, die lachte, kraaide, leefde... En het kindje was zoo gewoon, - een kindje als andere kinderen geheel - wanneer hij het aanzag als dokter, en het kindje was zoo mystiek, als hij, vader, het tegen zich aandrukte. - Wat was er mystieker dan het kindje... Wat was er geheimzinniger en hooger van goddelijke onbegrijpelijkheid dan het kindje, niets dan het eenige maanden geleden gewoon-weg gebaarde kindje? Wat was er goddelijk-geheimzinniger en mystieker dan geboorte, en dageraad van het leven... Waar kwam het van daan, het kindje met zijn atoompje van ziel, het kindje, dat zijn vrouw hem gebaard had... En als dokter lachte hij om zijn naïve zelfvraag; als vader en mensch huiverde hij er voor met ontzetting... Twee voelde hij in zich, duidelijker, duidelijker iederen dag; twee, langen tijd in vreemd evenwicht gehouden, maar nu wan- kelend als in een crizis... Twee voelde hij zich: de gewone, normale, praktiesche, een beetje vroeg-oude, ernstige jonge man van wetenschap en dokter, en in die ziel zijn tweede ziel: een ziel van geheimzinnigheid, goddelijk onbegrijpelijk, een ziel vol van mystiek, een ziel vol van ondoorgrondelijke kracht, kracht uit welke een fluïde schoot, dat heilzaam was aan velen... En als dan het fluïde schoot weg uit hem, heilzaam toe naar de velen, dan voelde hij zichzelve normaal, praktiesch en ernstig, maar, plotseling, blind voor zichzelven, als wist hij niets voor zich, omdat hij zoo twee was, te veel twee om voor zichzelven te weten... O, wat was er onbegrijpelijker dan de essence van het leven, wat onbegrijpelijker dan hijzelve, wat onbegrijpelijker dan dit kleine kindje, en die kleine nog beentjes-wankele jongen... En het werd zoo eenvoudig geboren, uit den schoot van een gezonde vrouw, en het groeide zoo gewoon-weg op, en het gewoon-weg opgroeien, het was even groot raadsel als alles, als alles... O, wat wist men, wie wist het... En het allervreemdste, het was, dat HIJ WIST , vreemd bewust, voor anderen, wat hij moest doen, wat hij moest zeggen, hoe hij moest handelen; dat hij geweten had, als kind onbe- wust, wanneer hij gezegd had de woorden van troost aan zijn vader, zijn moeder - later, bewust, in heilzaam en heilig weten, niet alleen voor moeder en vader, maar voor anderen, voor zoo velen, zoo velen!

Nu gaf hij ze terug aan de meid, zijn kleine Jetje, zijn raadseltje van geboorte en levensdageraad, en zielatoompje; nu streelde hij nog even over de zij-krulletjes van Constant, die hing aan zijn beenen en ging naar boven, wetende... Hoe vreemd was dat in hem, dat kalme, rustige weten, die zekerheid van zijn wil, die hij in kalm zeggen zoû uit doen stralen... Hij ging de trappen op, naar de bovenverdieping, de vroegere kamer van Guy, waar Guy meestal 's morgens had gebogen gezeten over zijn boeken en kaarten, tot hij in een aandrang van jonge bewegelijkheid het huis doorging, dwalende en zoekende zusters en tante... Nu was in die kamer Marietje, Mary, als zij nu meestal genoemd werd... Addy klopte, en zij vroeg wie er was, liet hem even wachten in de kuischheid, waarmeê zij, nerveus, zeker iets schikte in hare kamer, en hare kleêren verborg... Toen hij binnenkwam zat zij, bleekjes in een grooten stoel...

Maar Mathilde, boos omdat Addy niet meê ging schaatsen rijden, Mathilde, plotseling, voelde een hevige jalouzie, zoo acuut hevig, als een priem door haar ziel, omdat Addy gesproken had van patienten, die hem wachtten, en omdat hij gesproken had van Marietje. En besluiteloos in hare kamer, of zij nu meê zoû gaan, ja of neen, of zij boudeeren zoû of toch haar pleizier zoû zoeken, zonder haar man, voelde zij in eens een onwederstaanbaren aandrang, naar boven te gaan, haar man na, de trappen op... Zij ging, en om - zoo zij iemand tegenkwam - zich een houding te geven, bedacht zij, dat zij doen zoû of zij een mantel zoû halen, die hing in een kastenkabinet, naast de kamer van Marietje. In die kasten borg men kleêren, die men niet iederen dag gebruikte. In het kabinet nu, sloot zij zacht de deur, en hield in de hand haar sleutels: mocht zij er overvallen worden, dan zoû zij rustig-weg de groote kast openen... Maar intusschen luisterde zij aan het beschot. En zij hoorde de stemmen van haar man en van Marietje, als klinkende door een afstand en verhindering heen.

- Hoe heb je geslapen, Marietje...?

- Ik heb niet geslapen.

- Wat was er dan weêr...?

- Den heelen nacht heb ik suizen in mijn ooren gehoord... Het bruischte, bruischte als een zee... Ik heb willen opstaan, ik heb naar beneden willen komen... naar tante, maar ik was bang - en ik wilde ook niet storen... Het waren net golven... Ik heb den heelen nacht niet geslapen... En dan droom ik, dan droom ik, wakende... Allerlei dingen, als vizioenen, schieten dan voor me weg... De nacht duurt dan zoo lang, zoo eindeloos lang... En nu voelde ik mij zoo moê en vooral zoo moedeloos. Ik zal wel nooit beter worden.

- Jawel...

- Neen, Addy. Ik ben altijd ziek geweest.

- Je moet nu eens rustig gaan slapen.

- Ik zal niet kunnen.

- Jawel. Ga hier liggen op den divan... Ik zal de kamer donker maken.

- O, Addy...

- Wat is er, Marietje...?

- Weet je wat ik zoû wenschen...

- Wat dan...?

- Ik zoû wenschen, dat, als je me in slaap maakte, zoo als je gisteren, zoo als je eergisteren hebt gedaan... ik niet meer wakker werd... ik insliep voor altijd. Ik zoû wenschen, dat je stem me zoû wiegen in slaap, voor altijd, voor altijd... - En waarom wil je niet langer leven... Je bent jong en je zal beter worden...

- Zeg mij, wat heb ik...

- Denk daar niet over...

- Mijn lichaam is ziek, maar is mijn ziel ook niet ziek...

- Denk daar niet over, en ga nu liggen... Wees stil... Geef mij je hand... Stil, nu zal de slaap komen, de rustige slaap... De oogleden vallen toe... Zwaarder en zwaarder worden de oogleden... De oogleden vallen toe... Zwaarder en zwaarder worden de oogleden... Je kan ze niet meer oplichten, je kàn ze niet meer oplichten... De hand wordt zwaarder en zwaarder; je kan de hand niet meer oplichten... Het geheele lichaam wordt zwaar, zwaarder en zwaarder van de slaap, de rustige slaap, die komt...

Ademloos, aan het beschot, bleef luisteren Mathilde. Nu bleef het stil in de kamer van Marietje; Mathilde hoorde niet meer Addy's wiegende stem, oproepen den slaap, de betoovering van den rustigen slaap. En plotseling, in hare luistering, werd zij bang, werd zij bang, Mathilde, werd zij bang voor dingen, die zij niet begreep, werd zij bang, als zij bang was, wanneer zij 's avonds, laat, over de don/ kere trappen, over de donkere gangen ging. En toch nu was het morgen en de winter weêrschijn van sneeuw, even verslapt in een beginnende dooiïng, viel grel binnen in de smalle kastenkamer, zonder schaduwing van wat geheimzinnigheid ook...

Zij beefde op hare knieën, zenuwachtig van wat zij niet begreep. Zij beefde en in haar beving was zij zich van een felle jalouzie bewust, niet alleen op Marietje, maar op àlle Addy's zieken - daar buiten, van wie zij niets wist, wonende in kleine armoedige huizen, die zij niet kende - en toch op Marietje het zeerst. Sliep zij nu... Marietje? Nu hoorde zij even Addy's stap kraken, zijn hand omdraaien den kruk van de deur, en hij ging. Hij ging... zeker sliep ze... Zij wachtte nog enkele seconden, hoorde zijn stap, de trap licht krakende, dalende naar beneden, en nu bruischte in haar een nieuwsgierigheid na haar angst en haar jalouzie. Zij verliet de kastenkamer; op den corridor luisterde zij aan Marietje's deur. En plots, in een vasten voorzichten greep, opende zij die deur, en zij zag Marietje sluimeren, rustig, in de gedonkerde atmosfeer van de kamer, het gezicht witjes ontspannen op de kussens van de rustbank. Toen sloot zij de deur weêr, ging naar beneden, en niet bang, niet nieuwsgierig meer, was alleen fel haar ijverzucht in haar, als een booze koorts. Zij had nog maar even den tijd zich te kleeden, haar schaatsen te nemen: Gerdy, Guy, de kennissen wachtten haar beneden.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 12 (2) Kapitel Chapter 12 (2) Rozdział 12 (2) Kapitel 12 (2)

Dat Addy wel eens hypnotizeerde - nu ja, dat was in de mode: hij kon toch niet achterblijven, als de                       geneeskunde vorderde, in allerlei... En geheel blind voor de eigenlijke twee-ziel van haar man, zag zij hem alleen enkel, simpel en normaal - omdat zij zich heugde, nu, in de lust van hun ijs-genot, de sterke omhelzing van zijn armen, den honger en dorst van zijn onverzadigde zoenen... Normaal, geheel normaal - en o, ze voelde zich zoo sterk nu, hem te winnen, hem vast aan zich te binden, omdat zijzelve was mooi en gezond en normaal - zijn genot als hij moê was van allerlei ziekte; zijn wellust, die hem had twee mooie kinderen gegeven... Voor haar, achter haar reden ze, reden ze, als zij beiden, en trotsch was zij, dat zij reed met haar man... zij liet hem niet los... hij was van haar, hij was van haar... Das|Addy|wohl|einmal|hypnotisierte|nun|ja|das|war|in|der|Mode|er|konnte|doch|nicht|zurückbleiben|als|die|Medizin|fortschritt|in|allerlei|Und|völlig|blind|für|die|eigentliche|zwei||von|ihr||||||||||||||||||von||||||||||||||||unverzügliche|zoenen||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||ihr|||||||||||||||||||||||||||||||| ||||||||||||||||||||vorderde||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||onverzadigde||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Dass Addy manchmal hypnotisierte - na ja, das war in Mode: er konnte doch nicht zurückbleiben, während die Medizin voranschritt, in allerlei... Und völlig blind für die eigentliche Zweisamkeit ihres Mannes, sah sie ihn nur einfach, schlicht und normal - weil sie sich erinnerte, jetzt, im Genuss ihres Eisvergnügens, die starke Umarmung seiner Arme, den Hunger und Durst seiner unersättlichen Küsse... Normal, ganz normal - und oh, sie fühlte sich so stark jetzt, ihn zu gewinnen, ihn fest an sich zu binden, weil sie selbst schön und gesund und normal war - sein Genuss, wenn er müde war von allerlei Krankheiten; sein Wohlgefallen, das ihm zwei schöne Kinder geschenkt hatte... Für sie, hinter ihr fuhren sie, fuhren sie, als sie beide, und stolz war sie, dass sie mit ihrem Mann fuhr... sie ließ ihn nicht los... er war ihr, er war ihr...

O, gelukkig, dat het was gaan vriezen! O|glücklich|dass|es|war|gehen|frieren Oh, glücklich, dass es gefroren hatte! Drie mooie dagen en nu was het al de vierde, en iets van dooi al, helaas, scheen te verslappen de kristalheldere stevigheid van de eerst zoo ijle luchten, maar toch was het ijs nog lang niet bedorven, was er een tochtje beraamd, en dacht Mathilde niet anders dan dat Addy zoû meêgaan... En hare teleurstelling was groot, toen hij zeide: Drei|schöne|Tage|und|jetzt|war|es|schon|der|vierte|und|etwas|von|Tau|schon|leider|schien|zu|nachlassen|die|kristallklare|Festigkeit|von|den|ersten|so|dünn|Lüften|aber|trotzdem|war|es|Eis|noch|lange|nicht|verdorben|war|er|ein|Ausflug|beraamd|und|dachte|Mathilde|nicht|anders|als|dass|Addy|würde|mitkommen|Und|ihre|Enttäuschung|war|groß|als|er|sagte ||||||||||||||||||||||||||ijle|||||||||||||||beraamd|||||||||||||||||| Drei schöne Tage und jetzt war es schon der vierte, und etwas von Tau schon, leider, schien die kristallklare Festigkeit der zuerst so dünnen Lüfte zu schwächen, aber das Eis war noch lange nicht verdorben, es war ein Ausflug geplant, und Mathilde dachte nicht anders, als dass Addy mitgehen würde... Und ihre Enttäuschung war groß, als er sagte:

- Van daag niet, Tilly... ik moet van morgen naar mijn zieken...       - Je bent gisteren even 's middags gegaan... Von|heute|nicht|Tilly|ich|muss|von|morgen|zu|meinem|kranken|Du|bist|gestern|kurz|am|Nachmittag|gegangen - Heute nicht, Tilly... ich muss morgen zu meinen Kranken... - Du bist gestern nachmittags kurz gegangen...

- Nu kan ik zoo lang niet wachten: er is een oude vrouw, die me wacht... En dan is Marietje niet goed van middag... Mary, bedoel ik, als mama haar noemt... Jetzt|kann|ich|so|lange|nicht|warten|sie|ist|eine|alte|Frau|die|mich|wartet|Und|dann|ist|Marietje|nicht|gut|am|Nachmittag|Mary|meine|ich|wenn|Mama|sie|nennt - Jetzt kann ich so lange nicht warten: da ist eine alte Frau, die auf mich wartet... Und dann ist Marietje heute Nachmittag nicht gut... Mary, meine ich, wenn Mama sie nennt...

- Dan ga ik ook niet, zeide zij boos. Dann|gehe|ich|auch|nicht|sagte|sie|wütend - Dann gehe ich auch nicht, sagte sie wütend.

- Waarom zoû je niet gaan? Warum|solltest|du|nicht|gehen - Warum solltest du nicht gehen? drong hij zacht. drang|er|leise drang er sanft. Het geeft je pleizier... Es|gibt|dir|Freude Es macht dir Freude...

- Met jou... Mit|dir - Mit dir...

- Van morgen kàn ik niet... Von|morgen|kann|ich|nicht - Morgen kann ich nicht...

- Jawel... om mij pleizier te doen. ja|um|mir|Freude|zu|tun - Ja, genau... um mir eine Freude zu machen.

- Neen, ik kàn niet van morgen, Tilly. Nein|ich|kann|nicht|von|morgen|Tilly - Nein, ich kann morgen nicht, Tilly. Maar je doet me pleizier te gaan... Aber|du|machst|mir|Freude|zu|gehen Aber du machst mir eine Freude, wenn du gehst...

- Ik vind het prettig met jou te rijden... Ich|finde|es|angenehm|mit|dir|zu|fahren - Ich fahre gerne mit dir...

Zijn oogen lachten. Seine|Augen|lachten Ihre Augen lachten.

- En denk je, dat me dat geen pleizier doet... Und|denkst|du|dass|mir|das|kein|Vergnügen|bereitet - Und denkst du, dass mir das keinen Spaß macht...

- Je houdt niet van me. Du|mag|nicht|von|mir - Du liebst mich nicht.

- Dat weet je wel beter. Das|weiß|du|doch|besser - Das weißt du besser.

- Ga dan meê... Geh|dann|mit - Geh mit...

- Van morgen niet... Von|morgen|nicht - Morgen nicht...

- Je blijft altijd stokstijf staan op je wil... Du|bleibst|immer|stocksteif|stehen|auf|dein|Wille |||stokstijf|||| - Du bleibst immer starr auf deinem Willen stehen...

- Omdat ik van morgen niet mag... Wees nu verstandig en ga zonder mij. Weil|ich|vom|morgen|nicht|darf|Sei|jetzt|vernünftig|und|geh|ohne|mich - Weil ich morgen nicht darf... Sei jetzt vernünftig und geh ohne mich.

Zij haalde de schouders op. Sie|hob|die|Schultern|hoch Sie zuckte mit den Schultern.

- Goed, ik zal gaan. Gut|ich|werde|gehen - Gut, ich werde gehen. Ik zal gaan. Ich|werde|gehen Ich werde gehen.

Het was kort na het ontbijt en de kinderen waren nog beneden. Es|war|kurz|nach|dem|Frühstück|und|die|Kinder|waren|noch|unten Es war kurz nach dem Frühstück und die Kinder waren noch unten. Hij speelde met ze: Con-       stant wankelde moeilijk van beentjes naar hem toe; hij had Jetje op zijn arm en warrelde zijn snor tegen haar melkgezichtje, om haar lachen en gieren te doen. Er|spielte|mit|ihnen|||wankelte|schwer|von|Beinchen|zu|ihm|hin|er|hatte|Jetje|auf|seinen|Arm|und|wirbelte|seinen|Schnurrbart|gegen|ihr|Milchgesicht|um|sie|lachen|und|kreischen|zu|bringen ||||||wankelde|||||||||||||||||||melkgezichtje||||||| Er spielte mit ihnen: Constant wankelte mühsam auf seinen Beinen zu ihm; er hatte Jetje auf seinem Arm und wirbelte seinen Schnurrbart gegen ihr milchiges Gesichtchen, um sie zum Lachen und Kichern zu bringen. Een zachte zaligheid welde in hem op, omdat hij drukte tegen zich een leven, dat zijn leven was, - als een kleine schrijn van teêr, week kindjeslichaam, waarin tintelde een atoom van ziel, zielatoom, die lachte, kraaide, leefde... En het kindje was zoo gewoon, - een kindje als andere kinderen geheel - wanneer hij het aanzag als dokter, en het kindje was zoo mystiek, als hij, vader, het tegen zich aandrukte. Ein|sanfte|Seligkeit|überkam|in|ihm|auf|weil|er|drückte|gegen|sich|ein|Leben|das|sein|Leben|war|wie|ein|kleines|Gehäuse|von|zart|weich|Kinderkörper|in dem|funkelte|ein|Atom|von|Seele|Seelenatom|der|lachte|krähte|lebte|Und|das|Kind|war|so|gewöhnlich|ein|Kind|wie|andere|Kinder|ganz|wenn|er|es|ansah|als|Arzt|und|es|Kind|war|so|mystisch|wie|er|Vater|es|gegen|sich|drückte ||zaligheid|||||||||||||||||||schrijn||teer|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Ein sanftes Wohlgefühl stieg in ihm auf, weil er ein Leben an sich drückte, das sein Leben war, - wie eine kleine Schranke aus zartem, weichem Kinderkörper, in dem ein Atom von Seele funkelte, Seelenatom, das lachte, krähte, lebte... Und das Kind war so gewöhnlich, - ein Kind wie andere Kinder ganz - als er es als Arzt ansah, und das Kind war so mystisch, als er, der Vater, es an sich drückte. - Wat was er mystieker dan het kindje... Wat was er geheimzinniger en hooger van goddelijke onbegrijpelijkheid dan het kindje, niets dan het eenige maanden geleden gewoon-weg gebaarde kindje? Was|war|er|mystischer|als|das|Kind|Was|war|er|geheimnisvoller|und|höher|von|göttlicher|Unverständlichkeit|als|das|Kind|nichts|als|das|einzige|Monate|zuvor|||gebaarde|Kind |||||||||||||||||||||||||||gebaarde| - Was war mystischer als das Kind... Was war geheimnisvoller und höher von göttlicher Unbegreiflichkeit als das Kind, nichts als das vor einigen Monaten einfach gestikulierende Kind? Wat was er goddelijk-geheimzinniger en mystieker dan geboorte, en dageraad van het leven... Waar kwam het van daan, het kindje met zijn atoompje van ziel, het kindje, dat zijn vrouw hem gebaard had... En als dokter lachte hij om zijn naïve zelfvraag; als vader en mensch huiverde hij er voor met ontzetting... Twee voelde hij in zich, duidelijker, duidelijker iederen dag; twee, langen tijd in vreemd evenwicht gehouden, maar nu wan-       kelend als in een crizis... Twee voelde hij zich: de gewone, normale, praktiesche, een beetje vroeg-oude, ernstige jonge man van wetenschap en dokter, en in die ziel zijn tweede ziel: een ziel van geheimzinnigheid, goddelijk onbegrijpelijk, een ziel vol van mystiek, een ziel vol van ondoorgrondelijke kracht, kracht uit welke een fluïde schoot, dat heilzaam was aan velen... En als dan het fluïde schoot weg uit hem, heilzaam toe naar de velen, dan voelde hij zichzelve normaal, praktiesch en ernstig, maar, plotseling, blind voor zichzelven, als wist hij niets voor zich, omdat hij zoo twee was, te veel twee om voor zichzelven te weten... O, wat was er onbegrijpelijker dan de essence van het leven, wat onbegrijpelijker dan hijzelve, wat onbegrijpelijker dan dit kleine kindje, en die kleine nog beentjes-wankele jongen... En het werd zoo eenvoudig geboren, uit den schoot van een gezonde vrouw, en het groeide zoo gewoon-weg op, en het gewoon-weg opgroeien, het was even groot raadsel als alles, als alles... O, wat wist men, wie wist het... En het allervreemdste, het was, dat HIJ WIST , vreemd bewust, voor anderen, wat hij moest doen, wat hij moest zeggen, hoe hij moest handelen; dat hij geweten had, als kind onbe-       wust, wanneer hij gezegd had de woorden van troost aan zijn vader, zijn moeder - later, bewust, in heilzaam en heilig weten, niet alleen voor moeder en vader, maar voor anderen, voor zoo velen, zoo velen! Was|war|er|göttlich||Und||dann||und|Morgendämmerung|von|das|Leben|||||||Kindchen||||||||||||geboren||und|||||||||||||huiverde|||||Entsetzen||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||die||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||kleine|||||noch|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||ondoorgrondelijke|||||||||heilzaam|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Was war göttlich-geheimnisvoller und mystischer als Geburt und Morgenröte des Lebens... Woher kam es, das Kind mit seinem kleinen Atom von Seele, das Kind, das seine Frau ihm geboren hatte... Und als Arzt lachte er über seine naive Selbstfrage; als Vater und Mensch schauderte er davor mit Entsetzen... Zwei fühlte er in sich, klarer, klarer jeden Tag; zwei, lange Zeit in seltsamem Gleichgewicht gehalten, aber jetzt wankend wie in einer Krise... Zwei fühlte er sich: der gewöhnliche, normale, praktische, ein wenig frühalte, ernste junge Mann der Wissenschaft und Arzt, und in dieser Seele seine zweite Seele: eine Seele der Geheimnisvolligkeit, göttlich unbegreiflich, eine Seele voller Mystik, eine Seele voller unergründlicher Kraft, Kraft, aus der ein Fluidum schoss, das vielen heilsam war... Und wenn dann das Fluidum aus ihm heraus schoss, heilsam zu den vielen, dann fühlte er sich selbst normal, praktisch und ernst, aber, plötzlich, blind für sich selbst, als wüsste er nichts von sich, weil er so zwei war, zu viel zwei, um für sich selbst zu wissen... O, was war unbegreiflicher als die Essenz des Lebens, was unbegreiflicher als er selbst, was unbegreiflicher als dieses kleine Kind und dieser kleine, noch wankende Junge... Und es wurde so einfach geboren, aus dem Schoß einer gesunden Frau, und es wuchs so gewöhnlich auf, und das gewöhnliche Aufwachsen, es war ebenso großes Rätsel wie alles, wie alles... O, was wusste man, wer wusste es... Und das Allerseltsamste war, dass ER WUSSTE, seltsam bewusst, für andere, was er tun musste, was er sagen musste, wie er handeln musste; dass er gewusst hatte, als Kind unbewusst, als er die Worte des Trostes an seinen Vater, seine Mutter gesagt hatte - später, bewusst, im heilsamen und heiligen Wissen, nicht nur für Mutter und Vater, sondern für andere, für so viele, so viele!

Nu gaf hij ze terug aan de meid, zijn kleine Jetje, zijn raadseltje van geboorte en levensdageraad, en zielatoompje; nu streelde hij nog even over de zij-krulletjes van Constant, die hing aan zijn beenen en ging naar boven, wetende... Hoe vreemd was dat in hem, dat kalme, rustige weten, die zekerheid van zijn wil, die hij in kalm zeggen zoû uit doen stralen... Hij ging de trappen op, naar de bovenverdieping, de vroegere kamer van Guy, waar Guy meestal 's morgens had gebogen gezeten over zijn boeken en kaarten, tot hij in een aandrang van jonge bewegelijkheid het huis doorging, dwalende en zoekende zusters en tante... Nu was in die kamer Marietje, Mary, als zij nu meestal genoemd werd... Addy klopte, en zij vroeg wie er was, liet hem even wachten in de kuischheid, waarmeê zij, nerveus, zeker iets schikte in hare kamer, en hare kleêren verborg... Toen hij binnenkwam zat zij, bleekjes in een grooten stoel... Jetzt|gab|er|sie|zurück|an|das|Mädchen|sein|kleines|Jetje|sein|Rätsel|von|Geburt|und|Lebensanfang|und|Seelenkind|jetzt|streichelte|er|noch|kurz|über|die|sie|Locken||||||||und|||||||war||in||||||||||||er|in||||||||||||||||||||||||||||||||||||einem|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||kuischheid||||||schickte||||||||||||||||großen|Stuhl ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||kuischheid||||||||||||||||||||||| Jetzt gab er sie zurück an das Mädchen, sein kleines Jetje, sein Rätsel von Geburt und Lebensdämmerung, und Seelenstückchen; jetzt streichelte er noch einmal über die Seitenlocken von Constant, der an seinen Beinen hing und nach oben ging, wissend... Wie seltsam war das in ihm, dieses ruhige, gelassene Wissen, diese Sicherheit seines Willens, die er in ruhigem Sprechen ausstrahlen würde... Er ging die Treppen hinauf, in die obere Etage, das frühere Zimmer von Guy, wo Guy meistens morgens über seinen Büchern und Karten gebückt gesessen hatte, bis er in einem Drang junger Beweglichkeit das Haus durchstreifte, umherirrend und suchend nach Schwestern und Tante... Jetzt war in diesem Zimmer Marietje, Mary, wie sie jetzt meistens genannt wurde... Addy klopfte, und sie fragte, wer da sei, ließ ihn einen Moment in der Scham warten, mit der sie, nervös, sicher etwas in ihrem Zimmer ordnete und ihre Kleider verbarg... Als er eintrat, saß sie, blass in einem großen Stuhl...

Maar Mathilde, boos omdat Addy niet meê       ging schaatsen rijden, Mathilde, plotseling, voelde een hevige jalouzie, zoo acuut hevig, als een priem door haar ziel, omdat Addy gesproken had van patienten, die hem wachtten, en omdat hij gesproken had van Marietje. Aber|Mathilde|wütend|weil|Addy|nicht|mit|ging|Schlittschuhlaufen|fahren||plötzlich|fühlte|eine|heftige|Eifersucht|so|akut||wie|ein||durch|ihre|Seele|weil|Addy|gesprochen|hatte|von|Patienten|die|ihn|warteten|und|weil|er|gesprochen|hatte|von|Marietje |||||||||||||||||||||priem||||||||||||||||||| Aber Mathilde, wütend, weil Addy nicht mit zum Schlittschuhlaufen ging, Mathilde, fühlte plötzlich eine heftige Eifersucht, so akut heftig, wie ein Dorn durch ihre Seele, weil Addy von Patienten gesprochen hatte, die auf ihn warteten, und weil er von Marietje gesprochen hatte. En besluiteloos in hare kamer, of zij nu meê zoû gaan, ja of neen, of zij boudeeren zoû of toch haar pleizier zoû zoeken, zonder haar man, voelde zij in eens een onwederstaanbaren aandrang, naar boven te gaan, haar man na, de trappen op... Zij ging, en om - zoo zij iemand tegenkwam - zich een houding te geven, bedacht zij, dat zij doen zoû of zij een mantel zoû halen, die hing in een kastenkabinet, naast de kamer van Marietje. Und|unentschlossen|in|ihrem|Zimmer|ob|sie|jetzt|mit|sollte|gehen|ja|oder|nein|oder|sie|sich aufhalten|sollte|oder|doch|ihr|Vergnügen|sollte|suchen|ohne|ihren|Mann|fühlte|sie|in|plötzlich|einen|unwiderstehlichen|Drang|nach|oben|zu|gehen|ihren|Mann|nach|die|Treppen|hinauf|Sie|ging|und|um|so|sie|jemand|begegnete|sich|eine|Haltung|zu|geben|dachte|sie|dass|sie|tun|sollte|oder|sie|einen|Mantel|sollte|holen|der|hing|in|einem|Schrankraum|neben|dem|Zimmer|von|Marietje ||||||||||||||||boudeeren||||||||||||||||onwederstaanbaren|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Und unentschlossen in ihrem Zimmer, ob sie jetzt mitgehen sollte, ja oder nein, ob sie sich aufraffen oder doch ihr Vergnügen suchen sollte, ohne ihren Mann, fühlte sie plötzlich einen unwiderstehlichen Drang, nach oben zu gehen, ihrem Mann nach, die Treppen hinauf... Sie ging, und um - falls sie jemand begegnete - sich eine Haltung zu geben, dachte sie daran, dass sie so tun würde, als ob sie einen Mantel holen wollte, der in einem Schrank neben dem Zimmer von Marietje hing. In die kasten borg men kleêren, die men niet iederen dag gebruikte. In|die|Kisten|bewahrte|man|Kleidung|die|man|nicht|jeden|Tag|benutzte In diesen Schränken bewahrte man Kleidung auf, die man nicht jeden Tag benutzte. In het kabinet nu, sloot zij zacht de deur, en hield in de hand haar sleutels: mocht zij er overvallen worden, dan zoû zij rustig-weg de groote kast openen... Maar intusschen luisterde zij aan het beschot. Im|das|kabinet|jetzt|schloss|sie|leise|die|Tür|und|hielt|in|die|Hand|ihre|Schlüssel|sollte|sie|darüber|überfallen|werden|dann|würde|sie|||den|großen|Schrank|öffnen|Aber|inzwischen|lauschte|sie|an|das|Geschütz ||||||||||||||||||||||||||||||||||||beschot Im Kabinett jetzt schloss sie leise die Tür und hielt ihre Schlüssel in der Hand: falls sie überrascht werden sollte, würde sie ruhig den großen Schrank öffnen... Aber inzwischen lauschte sie an der Wand. En zij hoorde de stemmen van haar man en van Marietje, als klinkende door een afstand en verhindering heen. Und|sie|hörte|die|Stimmen|von|ihrem|Mann|und|von|Marietje|als|klingend|durch|eine|Distanz|und|Behinderung|hindurch |||||||||||||||||hindernis| Und sie hörte die Stimmen ihres Mannes und von Marietje, als klängen sie durch eine Distanz und Behinderung hindurch.

- Hoe heb je geslapen, Marietje...? Wie|hast|du|geschlafen|Marietje - Wie hast du geschlafen, Marietje...?

- Ik heb niet geslapen. Ich|habe|nicht|geschlafen - Ich habe nicht geschlafen.

- Wat was er dan weêr...? Was|war|er|dann|wieder - Was war denn wieder...?

- Den heelen nacht heb ik suizen in mijn       ooren gehoord... Het bruischte, bruischte als een zee... Ik heb willen opstaan, ik heb naar beneden willen komen... naar tante, maar ik was bang - en ik wilde ook niet storen... Het waren net golven... Ik heb den heelen nacht niet geslapen... En dan droom ik, dan droom ik, wakende... Allerlei dingen, als vizioenen, schieten dan voor me weg... De nacht duurt dan zoo lang, zoo eindeloos lang... En nu voelde ik mij zoo moê en vooral zoo moedeloos. Die|ganze|Nacht|habe|ich|Rauschen|in|meinen|Ohren|gehört|Es|rauschte|rauschte|wie|ein|Meer|Ich|habe|wollen|aufstehen|ich|habe|nach|unten|wollen|kommen|zu|Tante|aber|ich|war|ängstlich|und|ich|wollte|auch|nicht|stören|Es|waren|gerade|Wellen|Ich|habe|die|ganze|Nacht|nicht|geschlafen|Und|dann|träume|ich|dann||ich|||||||||||||||so||so|||||||||||||mutlos |||||||||||bruischte|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| - Die ganze Nacht habe ich ein Rauschen in meinen Ohren gehört... Es rauschte, rauschte wie ein Meer... Ich wollte aufstehen, ich wollte nach unten kommen... zu Tante, aber ich hatte Angst - und ich wollte auch nicht stören... Es waren wie Wellen... Ich habe die ganze Nacht nicht geschlafen... Und dann träume ich, dann träume ich, wachend... Allerlei Dinge, wie Visionen, schießen dann vor mir vorbei... Die Nacht dauert dann so lange, so endlos lange... Und jetzt fühlte ich mich so müde und vor allem so mutlos. Ik zal wel nooit beter worden. Ich|werde|wohl|nie|besser|werden Ich werde wohl nie besser werden.

- Jawel... Ja wohl - Doch...

- Neen, Addy. Nein|Addy - Nein, Addy. Ik ben altijd ziek geweest. Ich|bin|immer|krank|gewesen Ich war immer krank.

- Je moet nu eens rustig gaan slapen. Du|musst|jetzt|einmal|ruhig|gehen|schlafen - Du musst jetzt einmal ruhig schlafen gehen.

- Ik zal niet kunnen. Ich|werde|nicht|können - Ich werde nicht können.

- Jawel. Ja wohl - Ja. Ga hier liggen op den divan... Ik zal de kamer donker maken. Geh|hier|liegen|auf|den|Sofa|Ich|werde|die|Zimmer|dunkel|machen Leg dich hier auf die Couch... Ich werde das Zimmer dunkel machen.

- O, Addy... O|Addy - Oh, Addy...

- Wat is er, Marietje...? Was|ist|los|Marietje - Was ist los, Marietje...?

- Weet je wat ik zoû wenschen... Weiß|du|was|ich|sollte|wünschen - Weißt du, was ich mir wünschen würde...

- Wat dan...? Was|dann - Was denn...?

- Ik zoû wenschen, dat, als je me in slaap maakte, zoo als je gisteren, zoo als je eergisteren hebt gedaan... ik niet meer wakker werd... ik insliep voor altijd. Ich|würde|wünschen|dass|wenn|du|mich|in|Schlaf|machte|so|wie|du|gestern|so|wie|du|vorgestern|hast|getan|ich|nicht|mehr|wach|wurde|ich|einschlief|für|immer - Ich würde mir wünschen, dass, wenn du mich in den Schlaf versetzt, so wie du es gestern und vorgestern getan hast... ich nicht mehr aufwache... ich für immer einschlafe. Ik zoû wenschen, dat je stem me zoû wiegen in slaap, voor altijd, voor altijd...       - En waarom wil je niet langer leven... Je bent jong en je zal beter worden... Ich|würde|wünschen|dass|du|Stimme|mich|würde|wiegen|in|Schlaf|für|immer||immer|Und|warum|willst|du|nicht|länger|leben|Du|bist|jung|und|du|wirst|besser|werden Ich würde mir wünschen, dass deine Stimme mich für immer in den Schlaf wiegt, für immer, für immer... - Und warum willst du nicht länger leben... Du bist jung und du wirst wieder gesund werden...

- Zeg mij, wat heb ik... Sag|mir|was|habe|ich - Sag mir, was habe ich...

- Denk daar niet over... Denk|daran|nicht|darüber - Denk nicht darüber nach...

- Mijn lichaam is ziek, maar is mijn ziel ook niet ziek... Mein|Körper|ist|krank|aber|ist|meine|Seele|auch|nicht|krank - Mein Körper ist krank, aber ist meine Seele auch nicht krank...

- Denk daar niet over, en ga nu liggen... Wees stil... Geef mij je hand... Stil, nu zal de slaap komen, de rustige slaap... De oogleden vallen toe... Zwaarder en zwaarder worden de oogleden... De oogleden vallen toe... Zwaarder en zwaarder worden de oogleden... Je kan ze niet meer oplichten, je kàn ze niet meer oplichten... De hand wordt zwaarder en zwaarder; je kan de hand niet meer oplichten... Het geheele lichaam wordt zwaar, zwaarder en zwaarder van de slaap, de rustige slaap, die komt... Denk|daran|nicht|darüber|und|geh|jetzt|liegen|Sei|still|Gib|mir|deine|Hand|Still|jetzt|wird|der|Schlaf|kommen|der|ruhige|Schlaf|Die|Augenlider|fallen|zu|Schwerer|und|schwerer|werden|die|Augenlider|Die||||schwerer|und|schwerer||die|||||nicht|mehr|heben|||||||der||||||||die|||||||||||||||Schlaf||||die|kommt ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||oplichten||||||||||||||||||||||||||||||||||| - Denk nicht darüber nach, und leg dich jetzt hin... Sei still... Gib mir deine Hand... Still, jetzt wird der Schlaf kommen, der ruhige Schlaf... Die Augenlider fallen zu... Schwerer und schwerer werden die Augenlider... Die Augenlider fallen zu... Schwerer und schwerer werden die Augenlider... Du kannst sie nicht mehr heben, du kannst sie nicht mehr heben... Die Hand wird schwerer und schwerer; du kannst die Hand nicht mehr heben... Der ganze Körper wird schwer, schwerer und schwerer vom Schlaf, dem ruhigen Schlaf, der kommt...

Ademloos, aan het beschot, bleef luisteren Mathilde. Atemlos|am|das|Beschuss|blieb|zuhören|Mathilde Atemlos, am Beschot, blieb Mathilde lauschen. Nu bleef het stil in de kamer van Marietje; Mathilde hoorde niet meer Addy's wiegende stem, oproepen den slaap, de betoovering van den rustigen slaap. Nun|blieb|es|still|in|dem|Zimmer|von|Marietje|Mathilde|hörte|nicht|mehr|Addys|wiegende|Stimme|herbeirufen|den|Schlaf|die|Verzauberung|des|den|ruhigen|Schlaf Jetzt war es still im Zimmer von Marietje; Mathilde hörte Addys wiegende Stimme nicht mehr, die den Schlaf heraufbeschwor, die Verzauberung des ruhigen Schlafes. En plotseling, in hare luistering, werd zij bang, werd zij bang, Mathilde, werd zij bang voor dingen, die zij niet begreep, werd zij bang, als zij bang was, wanneer zij 's avonds, laat, over de don/       kere trappen, over de donkere gangen ging. Und|plötzlich|in|ihr|Zuhören|wurde|sie|ängstlich|wurde|sie|ängstlich||wurde|sie|ängstlich||||sie||||sie||||||||'s|abends|spät|über|die|dunklen|dunklen|Treppen|über|die|dunklen|Gänge|ging Und plötzlich, in ihrem Lauschen, wurde sie ängstlich, wurde sie ängstlich, Mathilde, wurde sie ängstlich vor Dingen, die sie nicht verstand, wurde sie ängstlich, wenn sie ängstlich war, wenn sie abends spät über die dunklen Treppen, durch die dunklen Gänge ging. En toch nu was het morgen en de winter weêrschijn van sneeuw, even verslapt in een beginnende dooiïng, viel grel binnen in de smalle kastenkamer, zonder schaduwing van wat geheimzinnigheid ook... Und|doch|jetzt|war|es|Morgen|und|der|Winter|Lichtschein|von|Schnee|gleich|entspannt|in|eine|beginnende|Tauung|fiel|grell|drinnen|in|der|schmalen|Schrankzimmer|ohne|Schatten|von|was|Geheimnis|auch Und doch war es jetzt Morgen und der Winterlichtschein von Schnee, gleichmäßig entspannt in einem beginnenden Tau, fiel grell in das schmale Schrankzimmer, ohne Schatten von irgendeinem Geheimnis...

Zij beefde op hare knieën, zenuwachtig van wat zij niet begreep. Sie|zitterte|auf|ihren|Knien|nervös|von|was|sie|nicht|verstand Sie zitterte auf ihren Knien, nervös über das, was sie nicht verstand. Zij beefde en in haar beving was zij zich van een felle jalouzie bewust, niet alleen op Marietje, maar op àlle Addy's zieken - daar buiten, van wie zij niets wist, wonende in kleine armoedige huizen, die zij niet kende - en toch op Marietje het zeerst. Sie|zitterte|und|in|ihr|Zittern|war|sie|sich|von|einer|heftigen|Eifersucht|bewusst|nicht||auf|Marietje||||||||||||||||||||||||||es|am meisten ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||zeer Sie zitterte und in ihrem Zittern war sie sich einer heftigen Eifersucht bewusst, nicht nur auf Marietje, sondern auf alle Addy's Kranken - da draußen, von denen sie nichts wusste, lebend in kleinen armseligen Häusern, die sie nicht kannte - und doch auf Marietje am meisten. Sliep zij nu... Marietje? Schlafte|sie|jetzt|Marietje Schlief sie jetzt... Marietje? Nu hoorde zij even Addy's stap kraken, zijn hand omdraaien den kruk van de deur, en hij ging. Jetzt|hörte|sie|kurz|Addys|Schritt|knacken|seine|Hand|umdrehen|den|Türgriff|von|der|Tür|und|er|ging Jetzt hörte sie kurz Addy's Schritt knacken, seine Hand drehte den Türgriff um, und er ging. Hij ging... zeker sliep ze... Zij wachtte nog enkele seconden, hoorde zijn stap, de trap licht krakende, dalende naar beneden, en nu bruischte in haar een nieuwsgierigheid na haar angst en haar jalouzie. Er|ging|sicher|schlief|sie|Sie|wart|noch|einige|Sekunden|hörte|seinen|Schritt|die|Treppe|leicht|knarrend|hinuntergehend|nach|unten|und|jetzt|brodelte|in|ihr|eine|Neugierde|nach|ihrer|Angst|und|ihrer|Eifersucht Er ging... sie schlief sicherlich... Sie wartete noch einige Sekunden, hörte seinen Schritt, die Treppe leicht knarrend, nach unten kommend, und jetzt brodelte in ihr eine Neugier nach ihrer Angst und ihrer Eifersucht. Zij verliet de kastenkamer; op den corridor luisterde zij aan Marietje's deur. Sie|verließ|die|Kammer|im|den|Flur|lauschte|sie|an|Marietjes|Tür Sie verließ das Kleiderzimmer; im Flur lauschte sie an Marietjes Tür. En plots, in een vasten voorzichten greep, opende zij die deur, en zij zag Marietje sluimeren, rustig, in de gedonkerde atmosfeer van de kamer, het gezicht witjes ontspannen op de kussens van de rustbank. Und|plötzlich|in|ein|festen|Vorahmen|Griff|öffnete|sie|die|Tür|und|sie|sah|Marietje|schlummern|ruhig|in|die|verdunkelten|Atmosphäre|von|die|Zimmer|das|Gesicht|weißlich|entspannt|auf|die|Kissen|von|der|Ruhebank |||||||||||||||sluimeren|||||||||||||||||| Und plötzlich, in einem festen Entschluss, öffnete sie die Tür, und sie sah Marietje schlummern, ruhig, in der gedämpften Atmosphäre des Zimmers, das Gesicht blass entspannt auf den Kissen der Ruhebank. Toen sloot zij de deur weêr, ging naar beneden, en niet bang, niet nieuwsgierig meer, was alleen fel haar ijverzucht in haar, als een booze koorts. Dann|schloss|sie|die|Tür|wieder|ging|nach|unten|und|nicht|ängstlich|nicht|neugierig|mehr|war|nur|heftig|ihr|Eifersucht|in|ihr|wie|eine||Fieber Dann schloss sie die Tür wieder, ging nach unten, und nicht ängstlich, nicht neugierig mehr, war nur heftig ihre Eifersucht in ihr, wie ein böser Fieber. Zij had nog maar even den tijd zich te kleeden, haar schaatsen te nemen: Gerdy, Guy, de kennissen wachtten haar beneden. Sie|hatte|noch|nur|kurz|den|Zeit|sich|zu|anziehen|ihre|Schlittschuhe|zu|nehmen|Gerdy|Guy|die|Bekannten|warteten|sie|unten Sie hatte nur wenig Zeit, sich anzuziehen und ihre Schlittschuhe zu holen: Gerdy, Guy und die Bekannten warteten unten auf sie.

SENT_CWT:AFkKFwvL=34.0 PAR_TRANS:gpt-4o-mini=8.12 de:AFkKFwvL openai.2025-02-07 ai_request(all=92 err=0.00%) translation(all=73 err=0.00%) cwt(all=1805 err=36.18%)