×

우리는 LingQ를 개선하기 위해서 쿠키를 사용합니다. 사이트를 방문함으로써 당신은 동의합니다 쿠키 정책.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1

Maanden waren voorbij gesleept, toen Gerrit, uitrukkende met zijn escadron, een ontmoeting had, die hem schokte. Het was op de Koninginnegracht: op een nattigen herfstmorgen, zoo vroeg somber al, als zoû het den heelen dag lang niet helder worden; geheel den middenweg besloegen de paarden, wier hoefslag kletterde bij den rythmischen rit over de keien regelmatig: uit de vensters hingen de paarsche meiden uit, om te zien naar de mooie huzaren. Een huurcoupé reed het escadron tegemoet, en moest stil houden ter zijde van het trottoir, om de paarden te laten voorbijgaan. En met een snellen blik zag Gerrit door het beslagen glas van het rijtuig het gezicht van een vrouw met lachende oogen - twee bruingoude vonken van lachende kijkers - nauwlijks langer dan twee, drie seconden, die twee opglimpingen van blij goud. Meer dan de lachende oogen had hij niet gezien in de vage vlak van het gelaat, dat geblankt had in de schaduw van het rijtuig, onder de donkere streep van een grooten hoed, maar die lachblik had hem zoo geschokt, dat hij een kleur kreeg - het bloed naar zijn slapen - en dat zijne slapen klopten, als had hij een borrel gedronken. Hij voelde een prikkeling in zijn nek, en dacht vlug:

- Mijn kop af, als dat niet Pauline was... Mijn kop af, als dat niet Pauline was... Zoû ze terug zijn, in Den Haag!

Maar nu herstelde hij zich, zette zich schrap strak in zijn zaâl en poogde te vergeten zijn schok, en de twee bruingouden vonken van lachende kijkers. Nu, als ze het was... wat was het dan noch? Dat alles was al zoo lang geleden, en ontmoette hij zoo dikwijls niet de plotseling opdoemende levende herinneringen langs zijn weg, gewoon-weg op straat, en ging hij die niet voorbij, nauwlijks met een laching van herdenken, wegschuilende onder zijn snor en eventjes broeiende in zijn blik? Als ze het was... wat was het dan nog? Hij, die al zijn dolheid geregeld had tot een rijpere gematigdheid, zoû hij zich zoo schokken laten door een paar lachende oogen van vroeger... Neen, hij voelde zich rustig sterk, in de beza- digdheid zijner latere jaren... Dat zijn bloed zoo joeg bij den blik van een vrouw, bij een langs den weg opdoemende herinnering, dat kon hij toch niet helpen... Toch, heel dien herfstdag - dag, die somber was opgekomen en somber bleef met zijn zware lucht van wolken - verhelderde hem die twee, drie seconden-lang blij gouden opglimping van oogen... Ja, wat had die Pauline oogen... God, wat had ze een paar oogen... Oogen, die zoo lachten, zelfs al lachte haar mond niet, oogen vol gouden voor-den-gek-houderij, oogen van wel-weten, dat zij met hun glimpen hem dol maakten als een razende, als was hij een brand, die haar vonk ontstak! En zij wist het wel, zij wist het wel, dat zij hem dol maakte met hare oogen... Was ze terug in Den Haag? Indertijd was ze plotseling naar Parijs gegaan, en hij had haar sedert jaren niet meer gezien... sedert twaalf jaren zeker... Twaalf jaren nu was hij ouder, twaalf jaren nu was zij ouder... Wat was dàt beroerd, dat oud worden, dat aftakelen van je body: dat eenige lijf, dat je kreeg op de wereld, en dat meê moest tot je graf, en dat je niet kon verwisselen, zooals je een nieuwe uniform nam... Nu, het zijne deed nog meê, en Pauline... haar oogen lachten als vroeger... Twaalf jaren? Kom, hij wilde er niet meer aan denken... Als hij alles herdenken wilde, wat er geweest was, jaren en jaren geleden, dan was de dag te kort om zijn herinneringen door te maken...

En in zijn oudere bezadigdheid vergat hij de ontmoeting op de Koninginnegracht en dacht hij zelfs, dat hij best zich had kunnen vergissen, dat het heelemaal Pauline niet geweest was... Hij was in zijn huis niet eenzaam meer, nu zijn vrouw en de kinderen het nest weêr vulden, en hij voelde, dat het zoo om hem zijn moest altijd: de lauwte van het warme nest; dat hij zich anders ongelukkig voelde en vreemd en eenzaam, als die verleden zomermaanden. En de eerste Zondag-avond bij mama doordrong hem met een blijde hartelijkheid, en toch was leêgte hier en daar in de vroeger propvolle salons... Want de beide oude tantes kwamen niet meer; wel had mama haar niet toe kunnen rekenen de verwarring, die zij op dien zoo ongelukkigen avond, toen arme Constance al zoo opgewonden was geweest, hadden veroorzaakt met haar schrille, kindsche stemmen; wel had mama zich geweld aangedaan altijd lief tegen haar te blijven - maar langzamerhand waren zij geheel kindsch geworden en gingen zij niet meer uit, en in haar kleine villa leefden zij met een verpleegster; zij waren heel ondeugend geworden, zij kibbelden en vochten met elkaâr; zij sliepen in éen bed en weigerden elkaâr de dekens, en eens had tante Tien tante Rien op de trap geduwd, zoodat zij gevallen was en zich zeer had bezeerd de oude ribben... Zij kwamen dus niet meer, en het was vreemd, maar Gerrit miste haar beider zonderlinge, oude silhouetten van heel ouderwetsche juffrouwen, het groote haakwerk in de beenige handen, - zoo als zij, gedurende den geheelen Zondag-avond, zaten ieder aan een zijde van de deuren der serre, nijdig nu en dan bitsende in elkanders ooren: opmerkingen, die de kinderen wel verstonden, en waarom ze glimlachen moesten - uitziende met haar begeerige oude oogen van snoeplustige oude dames naar het koekje en de limonade, dat zij eindelijk met welbehagen verorberden, om dan, in eens, tegelijkertijd, op te staan en te gaan, voorzichtig door de nichtjes de trap afgeleid, naar de vigilante met den vertrouwden koetsier, die ze altijd veilig thuis reed. De Zondag-avond was niet meer de zelfde, vond Gerrit, zonder die twee typische, traditioneele figuren, - waarom zij allen veel grappen ver- kochten - maar die toch zoo lang iets hadden behouden van de onveranderlijkheid van het leven, de verteederende eentonigheid ervan - tot plots het veranderd was... en de twee figuren waren verdwenen... Jaren zouden zij misschien nog leven, kibbelende en kissebissende, zich met haar beenige handen vastklampende aan de wereld - jaren, als zoû de dood geen vat op haar hebben - maar nooit zouden zij daar meer zitten, ieder aan een deur van de serre...

Maar een groote leêgte, door geheel de beide kamers, had gegeven de uiteenspatting van Bertha's troepje... Want nooit kwam Bertha meer in Den Haag, en allen, die haar wel eens opgezocht hadden in Baarn, waren het eens geweest, dat zij er wel vreemd werd, er wel vreemd zat aan haar raam, bijna onbewegelijk - alsof na al haar drukke leven van wereldvrouw, plots na den dood van haar man een algeheele noodeloosheid voor zichzelve om haar heen was gezonken, als een element, waarin zij versufde: zij sprak bijna niet, zij stelde in niets geen belang, zij zat maar, zij keek maar, ging nooit uit, en hoewel zij geheel haar verstand had, was het geworden een starend soezen, een over zich heen laten glijden van de jaren, die noodeloos en somber aan zouden schemeren om haar ziel, geheel eene schemering van triestige afwachting van àlle zwart zouden om hare ziel rondduisteren... In die emotie- en woordlooze treuring had zij alleen Marianne behouden, ook al zoû Marietje later thuiskomen... Van Emilie en Henri wist de familie nu wel, want Emilie, fier op haar nieuwe leven, had niet kunnen zwijgen, had geblageerd op wat zij daar deden en hoe zij geld verdienden in Parijs... en de geheele familie was er door verbaasd en geschokt geweest... Adolfine en Cateau hadden allen doen zweren het toch nooit te zeggen, dat Emilie waaiers schilderde en dat Henri clown in een circus was! en voor mama Van Lowe hadden zij wel niet de waaiers van Emilie kunnen verbergen, omdat zij er zelve een aan haar grootmoeder had geschonken, maar wel dat schandaal van Henri; gelukkig, dat wist de oude vrouw niet: dat zoû haar zoo een schok kunnen geven, dat het wel haar dood kon zijn... Gerrit wist, dat men over Emilie en Henri onuitputtelijke praatjes vertelde in Den Haag, en hij, liever, had maar ronduit verteld, opdat de menschen zouden de waarheid weten, maar allen, zelfs Constance, hadden hem gesmeekt er toch over te zwijgen, en hij zoû dus zwijgen met de anderen, als betrof het een schandelijk familiegeheim... Op de Zondag-avonden was Ernst wel niet geregeld gekomen, maar zijn afwezigheid - daar in Nunspeet - sloeg toch een treurige schaduw altijd: treuriger nog was het, dat tante Lot wel kwam met de meisjes, maar erg, erg klaagde, dat het heelemaal niet goed met den suiker ging, en dat het een beroèrrde tijd was... En waarlijk, plotseling, op een Zondag, kwam tante binnen met veel emotie en tranen, de meisjes gerezigneerd, als eenvoudige goede zielen, en tante vertelde in een vloed van woorden, dat zij zoo goed als geruïneerd waren - oom had uit Java telegram na telegram gezonden - zoo goed als geruïneerd: zij verlieten dadelijk hun groote huis; zij hadden op Duinoord al op zicht een klein, klein huisje, en daar zouden zij zich opschieten, tot er betere tijden aankwamen... Het gaf een groote ontsteltenis in de familie, waar geld wel nooit geteld, maar toch altijd heel erg noodig geweest was - maar Gerrit bewonderde, trots al de tragiek van tante, die den geheelen avond met een huilende stem jammerde - een acute praktieschheid: ook in de meisjes een rustige kalmte, en zonder schijn van vroegere weelde ophouden rustig weg voor den toestand uit te komen, en zich verminderen met eenvoudige zekerheid, die alle valsche schaamte uitsloot... Een klein huisje, eén meid... ja, Herrit... maar nassi zou tante toch geven, hoor, want zonder sambal geen leven, Herrit... en Gerrit, met Constance sprekende, bewonderde dit: dat praktiesche, en trots de tragiek der tranen en gebaren en uitroepjes van ja-à, kassian! oogenblikkelijk de nering naar de tering zetten en hij zeide:

- Geloof je, dat echt Hollandsche menschen dat ooit zoo zouden kunnen doen! Neen, ze zouden het ten eerste niet uitbazuinen... dan zouden ze stilletjes naar het buitenland gaan... maar goeie tante Lot: ze bazuint het uit en ze heeft gisteren al praktiesch gehandeld - en ze schaamt zich niet in haar kleinere huis te gaan... en ze vraagt mij er waarachtig dadelijk op nassi...

Ja, dat was nog het ouderwetsche van het goede Indische: de eenvoudige ziel, de eenvoudige levensopvattingen; het ware, en niet naar den schijn, de hartelijke gastvrijheid nog, zelfs al waren er geen duiten meer; en dat was een sympathie voor Gerrit, ook al sprak tante nog zoo Indiesch, al zag ze er nog zoo Hindoe-idool uit, met den zwaren plooiboezem en de brillanten als kanjers... En de drie meisjes, - niet jong meer: waarom waren de goeie kinderen toch nooit getrouwd, in Gholland! - zoo rustig, zoo praktiesch, al lachende om de eene meid: ze zouden zelf haar bed wel opmaken, maar Alima, natuurlijk, DIE bleef - net een ddàme, jij moet sien, corset, ghoed - deelende rijkdom en armoede met haar njonja, eenvoudig weg, zonder zelfs een oogenblik er aan te denken, of ze nu niet een voordeeliger dienst zoû zoeken... Ja, Cony, dat deed toch maar goed, in onze koude Hollandsche lucht... zoo een glimping van oud-Indische eenvoudige en hartelijke levensopvatting!

En, trots alles, was er nog altijd het kaartje en het koekje des Zondag-avonds, maar al hield mama er aan vast, al was zij nog altijd middelpunt van haar kring, al lieten de kinderen haar zooveel mogelijk buiten kleine twisten en moeilijkheden - het was toch of zij voelde, dat er iets kraakte en scheurde en brak... Neen, zij kon het zich niet meer ontkennen, en haar helder gelaat van opgeruimde oude vrouw, had de rimpels over den mond gekregen, een trek van treurig mopperen... een grandeur déchue was de familie! Het werd er niet beter op, toen Constance, met zooveel vergoêlijking, als zij vinden kon in hare woorden, haar over Addy gesproken had, en op een van die Zondag-avonden zei de oude vrouw tot Van der Welcke, bitter haar stem, die begon te beven met den klank van barstende snaren:

- Dus Addy... is van idee veranderd: Constance heeft me verteld...

Het was voor Van der Welcke ook een groote teleurstelling geweest, zoo groot zelfs, dat hij den laatsten tijd boudeerde tegen zijn zoon.

En ook hij, bitter, haalde de schouders op, alsof hij er niets aan doen kon:

- Wat zal ik u zeggen, mama. Addy is een heel gedecideerde jongen. In Nunspeet heeft hij met zijn moeder gesproken, en zijn moeder is het met hem eens. Ik niet...

Het hoofd van de oude vrouw zonk op de borst, en knikte zacht schuddend op en neêr.

- Hoe ouder men wordt, zuchtte zij; hoe meer teleurstelling maar het leven geeft...

Zij zag op, er was bitterheid in haar oogen. Zij wenkte Addy bij zich, en in haar wenk was dat imperatieve, dat zij soms kon hebben zelfs tegen haar oudste kinderen. De jongen kwam.

- Wat is er, grootma...

Zij zag hem aan, en er verteederde dadelijk iets in haar, toen zij hem zag voor zich staan, met zacht ernstigen glimlach, zijn blond mannelijk gezicht van grooten jongen...

Nu schudde zij het grijze hoofd, als wilde zij wel zeggen, dat zij wel wist en er was verwijt in haar bevende oogen.

- Zoo zoo, zeide zij. Mama heeft met me gesproken, Addy. En mama heeft me gezegd, dat je van idee veranderd bent... dat je in de medicijnen wil studeeren.

- Ja oma.

- Zoo... en papa en mama en grootma, die zoo gaarne hadden gezien... dat je in een diplomatieken werkkring je zoû hebben gepousseerd.

- Oma, heusch, ik voel er geen roeping voor...

- En voor dokter?

- Voor dokter wel, oma.

- Ja, dan is er niet veel aan te doen, Addy, zeide de oude vrouw, en plotseling begon zij zachtjes te snikken. Van der Welcke zag somber...

Het kind zag op hen neêr, waar hij stond voor zijn vader, voor zijn grootmoeder. Hij hield van de oude vrouw, en hij aanbad zijn vader, en leed, dat zijn vader hem den laatsten tijd boudeerde. Maar hij kon het niet helpen, dat hij klaar in hun beider ijdelheid zag, en hij kon het niet helpen, dat hij, zonder wreed te willen zijn, zeide, heel zacht:

- Oma... Mama heeft het in me begrepen. Ik had zoo gaarne, dat u en papa het ook begrepen, oma.

Maar de jaloerschheid op Constance stak fel in Van der Welcke's hart; hij stond op, hij naderde de speeltafel...

- Mama heeft het begrepen, Addy? herhaalde bitter de oude vrouw. Ach, mama weet wel, dat ze niet tegen je op kan, niet waar... Papa ook niet, en nu heeft hij verdriet, arme papa... Illuzies, Addy, worden hoe ouder men wordt, al minder en minder, en daarom is het heel treurig, mijn kind, als men zijn allerlaatste illuzie's nog verliezen moet. Wij hadden op jou gebouwd, mijn jongen.

- Maar al ga ik niet in de diplomatie, oma, daarom kan ik toch wel...

De oude vrouw wenkte bitter met de hand tot zwijgen.

- De diplomatie is de mooiste carrière, zeide zij bits... Er is niets boven... Het zijn al die nieuwe ideeën, kind, waarmeê grootma niet meê kan, en die haar zoo treurig maken, omdat ze ze niet begrijpt.

- Oma, ik kan u niet zoo zien huilen...

Hij zette zich bij haar neêr, nam haar hand, zag haar in de oogen.

Zij bedroog zich in zijne teederheid.

- Wil je niet nog eéns er over nadenken, Addy? vroeg zij zachter en streelend.

- Neen oma, zei hij rustig, beslist. Ik kan niet.

- Je wil niet.

- Ik kan niet. Ik mag niet, oma.

- Je mag niet...?

- Neen, oma. Probeer u er meê eigen te maken, lieve oma, dat ik niet MAG .

Het hoofd van de oude vrouw schudde op en neêr, met die bittere, verwijtende knikking...

- Oma, mag ik u beloven, mijn best te doen, dat ik u nog eens eer aan doe... ook als dokter...?

Zij lachte minachtend, met een grinnik nu, door haar tranen heen. Hij omhelsde haar met veel teederheid...

- O God, dacht hij; hoe slepen we meê... wij allen hier... die zwaarte van ijdelheid in onze zielen... die ons verhindert te leven... te LÉVEN !

Hoofdstuk 1 Kapitel 1 Κεφάλαιο 1 Chapter 1 Chapitre 1

Maanden waren voorbij gesleept, toen Gerrit, uitrukkende met zijn escadron, een ontmoeting had, die hem schokte. Monate waren vergangen, als Gerrit, der mit seinem Geschwader vorrückte, eine Begegnung hatte, die ihn schockierte. Months had dragged by, when Gerrit, heading out with his squadron, had an encounter that shocked him. Het was op de Koninginnegracht: op een nattigen herfstmorgen, zoo vroeg somber al, als zoû het den heelen dag lang niet helder worden; geheel den middenweg besloegen de paarden, wier hoefslag kletterde bij den rythmischen rit over de keien regelmatig: uit de vensters hingen de paarsche meiden uit, om te zien naar de mooie huzaren. Es war an der Koninginnegracht: an einem feuchten Herbstmorgen, so frühdüster, als würde es den ganzen Tag nicht klar sein; Die Pferde, deren Hufe während des rhythmischen Ritts über das Kopfsteinpflaster regelmäßig klapperten, legten den ganzen mittleren Weg zurück: Aus den Fenstern hingen die purpurnen Mädchen, um die schönen Husaren zu betrachten. It was on the Koninginnegracht: on a wet autumn morning, so early bleak already, as if it wouldn't clear all day long; all the way down the middle the horses, whose hoofbeats clattered at the rhythmic ride over the cobblestones regularly: from the windows the purple maids hung out, to watch the beautiful hussars. Een huurcoupé reed het escadron tegemoet, en moest stil houden ter zijde van het trottoir, om de paarden te laten voorbijgaan. A rented coupe drove up to meet the escadron, and had to stop on the side of the sidewalk to let the horses pass. En met een snellen blik zag Gerrit door het beslagen glas van het rijtuig het gezicht van een vrouw met lachende oogen - twee bruingoude vonken van lachende kijkers - nauwlijks langer dan twee, drie seconden, die twee opglimpingen van blij goud. Und mit einem schnellen Blick sah Gerrit durch das beschlagene Glas der Kutsche das Gesicht einer Frau mit lächelnden Augen – zwei braun-goldene Funken eines lachenden Fernglases – für kaum mehr als zwei oder drei Sekunden, diese zwei fröhlichen Goldschimmer. And with a quick glance, Gerrit saw through the fogged-up glass of the carriage the face of a woman with smiling eyes - two brownish-old sparks of smiling gaze - scarcely longer than two, three seconds, those two ascensions of happy gold. Meer dan de lachende oogen       had hij niet gezien in de vage vlak van het gelaat, dat geblankt had in de schaduw van het rijtuig, onder de donkere streep van een grooten hoed, maar die lachblik had hem zoo geschokt, dat hij een kleur kreeg - het bloed naar zijn slapen - en dat zijne slapen klopten, als had hij een borrel gedronken. Er hatte nichts weiter gesehen als die lächelnden Augen in der düsteren Fläche des Gesichts, das im Schatten der Kutsche unter dem dunklen Streifen eines großen Hutes geglänzt hatte, aber dieses Lächeln hatte ihn so erschrocken, dass er errötete – das Blut zu seinen Schläfen – und dass seine Schläfen pochten, als hätte er etwas getrunken. He had not seen more than the smiling eyes in the vague plane of the countenance, which had blanched in the shadow of the carriage, under the dark stripe of a large hat, but that moment of laughter had shocked him so much that he got a color - the blood to his temples - and his temples throbbed, as if he had had a drink. Hij voelde een prikkeling in zijn nek, en dacht vlug: He felt a prickle in his neck, and thought quickly:

- Mijn kop af, als dat niet Pauline was... Mijn kop af, als dat niet Pauline was... Zoû ze terug zijn, in Den Haag! - My head off, if it wasn't Pauline.... My head off, if it wasn't Pauline... Would she be back, in The Hague!

Maar nu herstelde hij zich, zette zich schrap strak in zijn zaâl en poogde te vergeten zijn schok, en de twee bruingouden vonken van lachende kijkers. But now he recovered himself, braced himself tightly in his zaâl and tried to forget his shock, and the two brown-gold sparks of smiling glances. Nu, als ze het was... wat was het dan noch? Now, if she was ... then what else was it? Dat alles was al zoo lang geleden, en ontmoette hij zoo dikwijls niet de plotseling opdoemende levende herinneringen langs zijn weg, gewoon-weg op straat, en ging hij die niet voorbij, nauwlijks met een laching van herdenken, wegschuilende onder zijn snor en eventjes broeiende in zijn blik? All that was so long ago, and did he not so often meet the suddenly looming living memories along his way, just-away on the street, and pass them by, hardly with a laching of remembrance, hiding away under his mustache and brooding for a moment in his gaze? Als ze het was... wat was het dan nog? If it was her ... what else was it? Hij, die al zijn dolheid geregeld had tot een rijpere gematigdheid, zoû hij zich zoo schokken laten door een paar lachende oogen van vroeger... Neen, hij voelde zich rustig sterk, in de beza-       digdheid zijner latere jaren... Dat zijn bloed zoo joeg bij den blik van een vrouw, bij een langs den weg opdoemende herinnering, dat kon hij toch niet helpen... Toch, heel dien herfstdag - dag, die somber was opgekomen en somber bleef met zijn zware lucht van wolken - verhelderde hem die twee, drie seconden-lang blij gouden opglimping van oogen... Ja, wat had die Pauline oogen... God, wat had ze een paar oogen... Oogen, die zoo lachten, zelfs al lachte haar mond niet, oogen vol gouden voor-den-gek-houderij, oogen van wel-weten, dat zij met hun glimpen hem dol maakten als een razende, als was hij een brand, die haar vonk ontstak! He, who had settled all his madness into a riper moderation, zoû he let himself be so shocked by a pair of smiling eyes of yore.... Nay, he felt quietly strong, in the besottedness of his later years.... That his blood raced at the sight of a woman, at a memory looming along the road, he could not help it.... Still, all that autumn day - day that had risen gloomy and remained gloomy with its heavy sky of clouds - brightened him those two, three seconds-long happy golden glimmerings of eyes... Yes, what eyes that Pauline had.... God, what a pair of eyes she had.... Eyes, that laughed so much, even if her mouth did not laugh, eyes full of golden for-den-keeping, eyes of well-knowing, that with their glimpses they made him mad as a rage, as if he were a fire, igniting her spark! En zij wist het wel, zij wist het wel, dat zij hem dol maakte met hare oogen... Was ze terug in Den Haag? And she knew it, she knew it, that she made him mad with her eyes.... Was she back in The Hague? Indertijd was ze plotseling naar Parijs gegaan, en hij had haar sedert jaren niet meer gezien... sedert twaalf jaren zeker... Twaalf jaren nu was hij ouder, twaalf jaren nu was zij ouder... Wat was dàt beroerd, dat oud worden, dat aftakelen van je body: dat eenige lijf, dat je kreeg op de wereld, en dat meê moest tot je graf, en dat je niet kon verwisselen, zooals je een nieuwe uniform nam... Nu, het zijne deed nog meê, en Pauline... haar oogen lachten als vroeger...       Twaalf jaren? At that time she had suddenly gone to Paris, and he had not seen her for years For twelve years at least... Twelve years now he was older, twelve years now she was older... How awful that was, getting old, that deterioration of your body: the only body you got in the world, which had to go with you to the grave, and which you couldn't change like you change your uniform... Now, his was still there, and Pauline... her eyes were smiling like before... Twelve years? Kom, hij wilde er niet meer aan denken... Als hij alles herdenken wilde, wat er geweest was, jaren en jaren geleden, dan was de dag te kort om zijn herinneringen door te maken... Come, he didn't want to think about it anymore.... If he wanted to remember everything that had been, years and years ago, the day was too short to go through his memories....

En in zijn oudere bezadigdheid vergat hij de ontmoeting op de Koninginnegracht en dacht hij zelfs, dat hij best zich had kunnen vergissen, dat het heelemaal Pauline niet geweest was... Hij was in zijn huis niet eenzaam meer, nu zijn vrouw en de kinderen het nest weêr vulden, en hij voelde, dat het zoo om hem zijn moest altijd: de lauwte van het warme nest; dat hij zich anders ongelukkig voelde en vreemd en eenzaam, als die verleden zomermaanden. And in his older serenity he forgot the meeting on the Koninginnegracht and even thought that he could have been mistaken, that it had not been Pauline at all... He was no longer lonely in his house, now that his wife and children filled the nest again, and he felt that this was how it should always be for him: the lukewarmness of the warm nest; that he otherwise felt unhappy and strange and lonely, like those past summer months. En de eerste Zondag-avond bij mama doordrong hem met een blijde hartelijkheid, en toch was leêgte hier en daar in de vroeger propvolle salons... Want de beide oude tantes kwamen niet meer; wel had mama haar niet toe kunnen rekenen de verwarring, die zij op dien zoo ongelukkigen avond, toen arme Constance al zoo opgewonden was geweest, hadden veroorzaakt met haar schrille, kindsche stemmen; wel had mama zich geweld aangedaan altijd lief tegen haar te blijven - maar langzamerhand waren zij geheel kindsch geworden       en gingen zij niet meer uit, en in haar kleine villa leefden zij met een verpleegster; zij waren heel ondeugend geworden, zij kibbelden en vochten met elkaâr; zij sliepen in éen bed en weigerden elkaâr de dekens, en eens had tante Tien tante Rien op de trap geduwd, zoodat zij gevallen was en zich zeer had bezeerd de oude ribben... Zij kwamen dus niet meer, en het was vreemd, maar Gerrit miste haar beider zonderlinge, oude silhouetten van heel ouderwetsche juffrouwen, het groote haakwerk in de beenige handen, - zoo als zij, gedurende den geheelen Zondag-avond, zaten ieder aan een zijde van de deuren der serre, nijdig nu en dan bitsende in elkanders ooren: opmerkingen, die de kinderen wel verstonden, en waarom ze glimlachen moesten - uitziende met haar begeerige oude oogen van snoeplustige oude dames naar het koekje en de limonade, dat zij eindelijk met welbehagen verorberden, om dan, in eens, tegelijkertijd, op te staan en te gaan, voorzichtig door de nichtjes de trap afgeleid, naar de vigilante met den vertrouwden koetsier, die ze altijd veilig thuis reed. And the first Sunday evening at Mama's pervaded him with a joyful cordiality, and yet there was emptiness here and there in the formerly packed parlors.... For the two old aunts no longer came; although Mama could not blame her for the confusion which they had caused with their shrill, childish voices on that unfortunate evening when poor Constance had been so excited; but gradually they had become entirely childish and no longer went out, and in her little villa they lived with a nurse; they had become very naughty, they bickered and fought with each other; they slept in one bed and refused each other the blankets, and once Aunt Ten had pushed Aunt Rien on the stairs, so that she had fallen and hurt her old ribs badly... So they didn't come again, and it was strange, but Gerrit missed both of her eccentric, old silhouettes of very old-fashioned misses, the big crochet work in the bony hands, - just as they, during the whole Sunday evening, sat each on one side of the conservatory doors, niggling now and then biting into each other's ears: remarks, which the children did understand, and why they had to smile - looking out with her covetous old eyes of candy-loving old ladies at the cookie and lemonade, which they finally consumed with relish, to then, all at once, at the same time, get up and go, carefully led down the stairs by the nieces, to the vigilante with the trusty coachman, who always drove them safely home. De Zondag-avond was niet meer de zelfde, vond Gerrit, zonder die twee typische, traditioneele figuren, - waarom zij allen veel grappen ver-       kochten - maar die toch zoo lang iets hadden behouden van de onveranderlijkheid van het leven, de verteederende eentonigheid ervan - tot plots het veranderd was... en de twee figuren waren verdwenen... Jaren zouden zij misschien nog leven, kibbelende en kissebissende, zich met haar beenige handen vastklampende aan de wereld - jaren, als zoû de dood geen vat op haar hebben - maar nooit zouden zij daar meer zitten, ieder aan een deur van de serre... The Sunday evening was no longer the same, Gerrit thought, without those two typical, traditional figures, - why they all bought many jokes - yet who had retained for so long something of the immutability of life, its endearing monotony - until suddenly it changed and the two figures had disappeared.... Years they might live, bickering and bickering, clinging to the world with her bony hands - years, as if death had no hold on her - but never again would they sit there, each at a conservatory door...

Maar een groote leêgte, door geheel de beide kamers, had gegeven de uiteenspatting van Bertha's troepje... Want nooit kwam Bertha meer in Den Haag, en allen, die haar wel eens opgezocht hadden in Baarn, waren het eens geweest, dat zij er wel vreemd werd, er wel vreemd zat aan haar raam, bijna onbewegelijk - alsof na al haar drukke leven van wereldvrouw, plots na den dood van haar man een algeheele noodeloosheid voor zichzelve om haar heen was gezonken, als een element, waarin zij versufde: zij sprak bijna niet, zij stelde in niets geen belang, zij zat maar, zij keek maar, ging nooit uit, en hoewel zij geheel haar verstand had, was het geworden een starend soezen, een over zich heen laten       glijden van de jaren, die noodeloos en somber aan zouden schemeren om haar ziel, geheel eene schemering van triestige afwachting van àlle zwart zouden om hare ziel rondduisteren... In die emotie- en woordlooze treuring had zij alleen Marianne behouden, ook al zoû Marietje later thuiskomen... Van Emilie en Henri wist de familie nu wel, want Emilie, fier op haar nieuwe leven, had niet kunnen zwijgen, had geblageerd op wat zij daar deden en hoe zij geld verdienden in Parijs... en de geheele familie was er door verbaasd en geschokt geweest... Adolfine en Cateau hadden allen doen zweren het toch nooit te zeggen, dat Emilie waaiers schilderde en dat Henri clown in een circus was! But a great void, throughout both rooms, had given the dispersion of Bertha's little troop.... For Bertha never came to The Hague again, and all who had visited her in Baarn had agreed that she did become strange there, did sit there strangely at her window, almost motionless - as if, after all her busy life as a worldly woman, suddenly after the death of her husband, a total needlessness for herself had sunk in around her, like an element in which she became dazed: she hardly spoke, she took no interest in anything, she just sat, she just looked, she never went out, and although she had her wits about her, it had become a staring drowsing, a letting the years glide over her, which would glimmer needlessly and gloomily around her soul, a whole twilight of sad anticipation of all the blackness that would darken her soul... In this emotionless and wordless sorrow she had only kept Marianne, even if Marietje would come home later... Of Emilie and Henri the family now knew, for Emilie, proud of her new life, had not been able to keep silent, had bellowed at what they were doing there and how they were earning money in Paris.... and the whole family had been amazed and shocked by it.... Adolfine and Cateau had all sworn never to mention that Emilie painted fans and that Henri was a clown in a circus! en voor mama Van Lowe hadden zij wel niet de waaiers van Emilie kunnen verbergen, omdat zij er zelve een aan haar grootmoeder had geschonken, maar wel dat schandaal van Henri; gelukkig, dat wist de oude vrouw niet: dat zoû haar zoo een schok kunnen geven, dat het wel haar dood kon zijn... Gerrit wist, dat men over Emilie en Henri onuitputtelijke praatjes vertelde in Den Haag, en hij, liever, had maar ronduit verteld, opdat de menschen zouden de waarheid weten, maar allen, zelfs Constance, hadden hem gesmeekt er toch over       te zwijgen, en hij zoû dus zwijgen met de anderen, als betrof het een schandelijk familiegeheim... Op de Zondag-avonden was Ernst wel niet geregeld gekomen, maar zijn afwezigheid - daar in Nunspeet - sloeg toch een treurige schaduw altijd: treuriger nog was het, dat tante Lot wel kwam met de meisjes, maar erg, erg klaagde, dat het heelemaal niet goed met den suiker ging, en dat het een beroèrrde tijd was... En waarlijk, plotseling, op een Zondag, kwam tante binnen met veel emotie en tranen, de meisjes gerezigneerd, als eenvoudige goede zielen, en tante vertelde in een vloed van woorden, dat zij zoo goed als geruïneerd waren - oom had uit Java telegram na telegram gezonden - zoo goed als geruïneerd: zij verlieten dadelijk hun groote huis; zij hadden op Duinoord al op zicht een klein, klein huisje, en daar zouden zij zich opschieten, tot er betere tijden aankwamen... Het gaf een groote ontsteltenis in de familie, waar geld wel nooit geteld, maar toch altijd heel erg noodig geweest was - maar Gerrit bewonderde, trots al de tragiek van tante, die den geheelen avond met een huilende stem jammerde - een acute praktieschheid: ook in de meisjes een rustige kalmte,       en zonder schijn van vroegere weelde ophouden rustig weg voor den toestand uit te komen, en zich verminderen met eenvoudige zekerheid, die alle valsche schaamte uitsloot... Een klein huisje, eén meid... ja, Herrit... maar nassi zou tante toch geven, hoor, want zonder sambal geen leven, Herrit... en Gerrit, met Constance sprekende, bewonderde dit: dat praktiesche, en trots de tragiek der tranen en gebaren en uitroepjes van ja-à, kassian! and from mama Van Lowe they could not hide Emilie's fans, because she herself had given one to her grandmother, but they could hide Henri's scandal; fortunately, the old woman did not know that: that would give her such a shock that it could have killed her... Gerrit knew that the talk about Emilie and Henri was inexhaustible in The Hague, and he, rather, had told it outright so that people would know the truth, but everyone, even Constance, had begged him to keep quiet about it, and so he would keep quiet with the others, as if it were a shameful family secret... On the Sunday evenings Ernst did not come regularly, but his absence - there in Nunspeet - always cast a sad shadow: even sadder was the fact that aunt Lot did come with the girls, but complained very, very much that the sugar was not doing well at all, and that it was a bad time... And indeed, suddenly, on a Sunday, aunt Lot came in with a lot of emotion and tears, the girls resigned, like simple good souls, and aunt Lot told her in a flood of words, that they were as good as ruined - uncle had sent telegram after telegram from Java - as good as ruined: they were leaving their big house immediately; they had a small, small house at Duinoord in sight, and there they would get along until better times came... It caused great consternation in the family, where money had never counted, but had always been very much needed - but Gerrit admired, in defiance of all the tragedy of Auntie, who whimpered all evening in a crying voice - an acute practicality: in the girls, too, a quiet calmness, and without any semblance of former opulence ceasing to speak quietly away about the situation, and reducing himself with simple certainty, which excluded all false shame... One little house, one maid ... yes, Herrit... but nassi aunt would give anyway, you know, because without sambal no life, Herrit..... and Gerrit, talking to Constance, admired this: that practicality, and proudly the tragedy of tears and gestures and exclamations of yes, cassian! oogenblikkelijk de nering naar de tering zetten en hij zeide: instantaneously put the nering to the tering and he said:

- Geloof je, dat echt Hollandsche menschen dat ooit zoo zouden kunnen doen! - Can you believe that really Dutch people could ever do that like that! Neen, ze zouden het ten eerste niet uitbazuinen... dan zouden ze stilletjes naar het buitenland gaan... maar goeie tante Lot: ze bazuint het uit en ze heeft gisteren al praktiesch gehandeld - en ze schaamt zich niet in haar kleinere huis te gaan... en ze vraagt mij er waarachtig dadelijk op nassi... Nay, for one thing they would not broadcast it then they would go abroad quietly.... but good aunt Lot: she trumpets it and she has already acted practically yesterday - and she is not ashamed to go into her smaller house.... and she's asking me to nassi there right away.....

Ja, dat was nog het ouderwetsche van het goede Indische: de eenvoudige ziel, de eenvoudige levensopvattingen; het ware, en niet naar den schijn, de hartelijke gastvrijheid nog, zelfs al waren er geen duiten meer; en dat was een sympathie voor Gerrit, ook al sprak tante nog zoo Indiesch, al zag ze er nog zoo       Hindoe-idool uit, met den zwaren plooiboezem en de brillanten als kanjers... En de drie meisjes, - niet jong meer: waarom waren de goeie kinderen toch nooit getrouwd, in Gholland! Yes, that was still the old-fashionedness of the good Indian: the simple soul, the simple views on life; the true, and not apparent, cordial hospitality, even if there were no more pennies; and that was a sympathy for Gerrit, even if aunt still spoke so Indian, even if she looked so Hindu-idol, with the heavy pleated bosom and the brilliants as juggernauts... And the three girls, - no longer young: why were the good children never married, in Gholland! - zoo rustig, zoo praktiesch, al lachende om de eene meid: ze zouden zelf haar bed wel opmaken, maar Alima, natuurlijk, DIE bleef - net een ddàme, jij moet sien, corset, ghoed - deelende rijkdom en armoede met haar njonja, eenvoudig weg, zonder zelfs een oogenblik er aan te denken, of ze nu niet een voordeeliger dienst zoû zoeken... Ja, Cony, dat deed toch maar goed, in onze koude Hollandsche lucht... zoo een glimping van oud-Indische eenvoudige en hartelijke levensopvatting! - so calm, so practical, laughing at the one maid: they would make her bed themselves, but Alima, of course, THERE remained - like a ddàme, you have to see, corset, ghoed - sharing wealth and poverty with her njonja, simply away, without even thinking for a moment, whether she wouldn't seek a more advantageous service... Yes, Cony, that did just fine, in our cold Dutch air ... such a glimpse of old-Indian simplicity and cordiality!

En, trots alles, was er nog altijd het kaartje en het koekje des Zondag-avonds, maar al hield mama er aan vast, al was zij nog altijd middelpunt van haar kring, al lieten de kinderen haar zooveel mogelijk buiten kleine twisten en moeilijkheden - het was toch of zij voelde, dat er iets kraakte en scheurde en brak... Neen, zij kon het zich niet meer ontkennen, en haar helder gelaat van opgeruimde oude vrouw, had de rimpels over den mond gekregen, een trek van treurig mopperen... een grandeur déchue was de familie! And, proud of it all, there was still the card and the cookie on Sunday evenings, but even though Mama insisted on it, even though she was still the center of her circle, even though the children left her out of small quarrels and difficulties as much as possible - it was still as if she felt that something was cracking and tearing and breaking.... Nay, she could no longer deny it to herself, and her bright countenance of tidy old woman, had gained the wrinkles over the mouth, a pull of mournful grumbling.... A grandeur déchue was the family! Het werd er niet beter op, toen Constance, met zooveel vergoêlijking, als zij vinden kon in hare woorden, haar over Addy gesproken had, en op een van die Zondag-avonden zei de oude vrouw tot Van der Welcke, bitter haar stem, die begon te beven met den klank van barstende snaren: Things did not improve when Constance, with as much condescension as she could find in her words, had spoken to her about Addy, and on one of those Sunday evenings the old woman said to Van der Welcke, bitterly her voice beginning to tremble with the sound of bursting strings:

- Dus Addy... is van idee veranderd: Constance heeft me verteld... - So Addy ... changed his mind: Constance told me...

Het was voor Van der Welcke ook een groote teleurstelling geweest, zoo groot zelfs, dat hij den laatsten tijd boudeerde tegen zijn zoon. It had also been a great disappointment for Van der Welcke, so great even, that he had lately boasted to his son.

En ook hij, bitter, haalde de schouders op, alsof hij er niets aan doen kon: And he too, bitterly, shrugged, as if he could do nothing about it:

- Wat zal ik u zeggen, mama. - What shall I tell you, Mom. Addy is een heel gedecideerde jongen. Addy is a very decided boy. In Nunspeet heeft hij met zijn moeder gesproken, en zijn moeder is het met hem eens. In Nunspeet, he spoke with his mother, and his mother agreed with him. Ik niet... I don't...

Het hoofd van de oude vrouw zonk op de borst, en knikte zacht schuddend op en neêr. The old woman's head sank to her chest, nodding gently shaking up and down.

- Hoe ouder men wordt, zuchtte zij; hoe meer teleurstelling maar het leven geeft... - The older one gets, she sighed; the more disappointment but life gives....

Zij zag op, er was bitterheid in haar oogen. She looked up; there was bitterness in her eyes. Zij wenkte Addy bij zich, en in haar wenk was dat imperatieve, dat zij soms kon hebben zelfs tegen haar oudste kinderen. She beckoned Addy to her, and in her beckoning was that imperative, which she could sometimes have even against her oldest children. De jongen kwam. The boy came.

- Wat is er, grootma... - What is there, grandma...

Zij zag hem aan, en er verteederde dadelijk iets in haar, toen zij hem zag voor zich staan, met zacht ernstigen glimlach, zijn blond mannelijk gezicht van grooten jongen... She looked at him, and something immediately endeared itself to her as she saw him standing before her, with softly serious smile, his blond male face of great boyhood

Nu schudde zij het grijze hoofd, als wilde zij wel zeggen, dat zij wel wist en er was verwijt in haar bevende oogen. Now she shook the gray head, as if to say she did know, and there was reproach in her trembling eyes.

- Zoo zoo, zeide zij. - So-so, she said. Mama heeft met me gesproken, Addy. Mama spoke to me, Addy. En mama heeft me gezegd, dat je van idee veranderd bent... dat je in de medicijnen wil studeeren. And Mom told me, you changed your mind that you want to study medicine.

- Ja oma. - Yes grandma.

- Zoo... en papa en mama en grootma, die zoo gaarne hadden gezien... dat je in een diplomatieken werkkring je zoû hebben gepousseerd. - So... and mom and dad and grandma, who would have loved so much... that you would have muscled your way into diplomacy.

- Oma, heusch, ik voel er geen roeping voor... - Grandma, really, I don't feel a calling for it....

- En voor dokter? - And for doctor?

- Voor dokter wel, oma. - For doctor though, grandma.

- Ja, dan is er niet veel aan te doen, Addy, zeide de oude vrouw, en plotseling begon zij zachtjes te snikken. - Yes, then there is not much to do, Addy, the old woman said, and suddenly she began to sob softly. Van der Welcke zag somber... Van der Welcke saw bleak...

Het kind zag op hen neêr, waar hij stond voor zijn vader, voor zijn grootmoeder. The child looked down on them, where he stood before his father, before his grandmother. Hij       hield van de oude vrouw, en hij aanbad zijn vader, en leed, dat zijn vader hem den laatsten tijd boudeerde. He loved the old woman, and he adored his father, and suffered, that his father belittled him of late. Maar hij kon het niet helpen, dat hij klaar in hun beider ijdelheid zag, en hij kon het niet helpen, dat hij, zonder wreed te willen zijn, zeide, heel zacht: But he could not help seeing ready in both their vanities, and he could not help saying, without wishing to be cruel, very softly:

- Oma... Mama heeft het in me begrepen. - Grandma... Mama understood in me. Ik had zoo gaarne, dat u en papa het ook begrepen, oma. I so wish that you and Dad understood too, Grandma.

Maar de jaloerschheid op Constance stak fel in Van der Welcke's hart; hij stond op, hij naderde de speeltafel... But envy of Constance stung fiercely in Van der Welcke's heart; he rose, he approached the console

- Mama heeft het begrepen, Addy? - Mommy understood, Addy? herhaalde bitter de oude vrouw. repeated bitterly the old woman. Ach, mama weet wel, dat ze niet tegen je op kan, niet waar... Papa ook niet, en nu heeft hij verdriet, arme papa... Illuzies, Addy, worden hoe ouder men wordt, al minder en minder, en daarom is het heel treurig, mijn kind, als men zijn allerlaatste illuzie's nog verliezen moet. Ah, Mom knows, she can't stand up to you, doesn't she.... Daddy doesn't either, and now he's sad, poor Daddy.... Illusions, Addy, the older one gets, already become less and less, and therefore it is very sad, my child, when one has to lose one's very last illusions. Wij hadden op jou gebouwd, mijn jongen. We had built on you, my boy.

- Maar al ga ik niet in de diplomatie, oma, daarom kan ik toch wel... - But even though I don't go into diplomacy, grandma, that's why I can still....

De oude vrouw wenkte bitter met de hand tot zwijgen. The old woman beckoned bitterly with her hand to silence.

- De diplomatie is de mooiste carrière, zeide zij bits... Er is niets boven... Het       zijn al die nieuwe ideeën, kind, waarmeê grootma niet meê kan, en die haar zoo treurig maken, omdat ze ze niet begrijpt. - Diplomacy is the finest career, she said bit by bit.... There's nothing like it... It's all these new ideas, child, which Grandma can't go along with, and which make her so sad, because she doesn't understand them.

- Oma, ik kan u niet zoo zien huilen... - Grandma, I can't see you crying like that....

Hij zette zich bij haar neêr, nam haar hand, zag haar in de oogen. He sat down by her, took her hand, looked her in the eyes.

Zij bedroog zich in zijne teederheid. She deceived herself in his tenderness.

- Wil je niet nog eéns er over nadenken, Addy? - Don't you want to think about it again, Addy? vroeg zij zachter en streelend. she asked more gently and caressingly.

- Neen oma, zei hij rustig, beslist. - No grandma, he said quietly, decidedly. Ik kan niet. I can't.

- Je wil niet. - You don't want to.

- Ik kan niet. - I can't. Ik mag niet, oma. I'm not allowed, Grandma.

- Je mag niet...? - You may not...?

- Neen, oma. - No, grandma. Probeer u er meê eigen te maken, lieve oma, dat ik niet MAG . Try to make it your own, dear grandmother, that I MUST not .

Het hoofd van de oude vrouw schudde op en neêr, met die bittere, verwijtende knikking... The old woman's head shook up and down, with that bitter, reproachful nod....

- Oma, mag ik u beloven, mijn best te doen, dat ik u nog eens eer aan doe... ook als dokter...? - Grandma, may I promise you, to do my best, that I honor you once again even as a doctor...?

Zij lachte minachtend, met een grinnik nu, door haar tranen heen. She laughed disdainfully, with a chuckle now, through her tears. Hij omhelsde haar met veel teederheid... He embraced her with much tenderness....

- O God, dacht hij; hoe slepen we meê... wij allen hier... die zwaarte van ijdelheid in onze zielen... die ons verhindert te leven... te LÉVEN ! - Oh God, he thought; how do we drag along all of us here that heaviness of vanity in our souls preventing us from living... to LIVE!