3. Spaanse Tijd
De breuk met de Noordelijke Nederlanden brengt het Nederlands ernstige imagoschade toe.
Vanaf 1531 werd Brussel de Princelijcke Hoofstadt van 't Nederlandt , hoofdstad van de Spaanse Nederlanden. Door de Scheiding der Nederlanden na de Val van Antwerpen in 1585, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, verschoof het economische en culturele zwaartepunt naar de protestantse Noordelijke Nederlanden. Een groot deel van de maatschappelijke bovenlaag — in totaal zo'n 150.000 mensen — trokken naar het Noorden. Brabant en Vlaanderen werden bepaald door de cultuur van de contrareformatie en de katholieke kerk, waarvan de liturgische taal het Latijn was, al werd er wel in de volkstaal gepreekt. In het licht van de contrareformatie werden steeds meer studenten naar de Franstalige en katholieke Universiteit van Dowaai, in Romaans-Vlaanderen, gestuurd. Het Nederlands werd de taal van het calvinisme en beschouwd als antikatholiek. In 1638 zouden de jezuïeten in Brussel drie keer in de week in het Vlaams en tweemaal in het Frans gepreekt hebben. Terwijl in het Noorden een standaardtaal ontwikkeld werd, bleef het Zuiden zijn uiteengroeiende dialecten spreken. Zoals elders in Europa, maar meer uitgesproken, groeide in de 17e eeuw de luister van het Frans en werd het de taal van de hogere adel. De gebruikelijke bestuurstaal in deze periode was Frans en soms ook Spaans.
In de Brusselse bovenstad — in de buurt van de Koudenberg en de Zavel — vestigden zich enkele Franstalige edelen, hovelingen en hoge ambtenaren, met hoofdzakelijk Waals dienstpersoneel in hun kielzog. Ook trok de hoofdstad een aantal andere Walen aan, op zoek naar werk. Deze — weliswaar beperkte — Waalse aanwezigheid leidde tot het opnemen van Waalse woorden in het Brussels dialect, maar de Walen werden toch spoedig vernederlandst.