×

Mes naudojame slapukus, kad padėtume pagerinti LingQ. Apsilankę avetainėje Jūs sutinkate su mūsų slapukų politika.


image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 8

- En weet je wie hier in de stad is? vroeg Van Vreeswijck aan Van der Welcke toen zij samen wandelden.

- Neen...

- Brauws.

- Brauws?

- Max Brauws.

- Max?? Neen! Max... uit Leiden!

- Ja, zeker, Max uit Leiden. Ik had hem in jaren niet gezien.

- Ik natuurlijk ook niet. En wat doet hij?

- Nu, daarop zoû ik je niet dadelijk een antwoord kunnen geven. Laat me zeggen: zonderling zijn.

- Hoe dat?

- Scharrelen, scharrelen. Allerlei... Conférences houden. Enfin, een bohémien.

- Heb je hem gesproken?

- Ja. Hij vroeg naar je.

- Ik zoû hem wel eens willen zien. Komt hij niet in de Witte? - Neen, dat geloof ik niet.

- Gekke kerel. Altijd gek geweest. Toch een interessante vent. En hartelijk. Heeft hij geld?

- Ik weet niet...

- Waar woont hij?

- Op kamers, op het Buitenhof.

- Wij zijn er vlak bij... Laten we eens gaan zien of hij thuis is.

Brauws was niet thuis. En Van der Welcke liet voor zijn ouden studiekameraad een kaartje achter, met een woordje er op. Er gingen veertien dagen om, en Van der Welcke was beleedigd.

- Ik hoor niets van Brauws, zeide hij tot Van Vreeswijck.

- Ik heb hem ook niet meer gezien.

- Misschien heeft hij wat tegen me.

- Wel neen... Daar is Brauws niet iemand voor.

Van der Welcke zweeg. Na de scène met de familie, was hij spoedig gepiqueerd, dacht, dat men niet met hem wilde omgaan, hem ontweek...

- Nu, laat hem stikken als hij geen notitie van mijn kaartje nemen kan, zei hij nijdig.

Maar na een paar dagen - Van der Welcke rookte in zijn kamertje - bracht Truitje een kaartje binnen.

- Brauws! riep Van der Welcke uit.

En hij stortte naar buiten.

- Kom boven, kerel! riep hij van de trap.

In de gang stond een man, groot en rustig, en keek met een glimlach om zijn dikken snor naar boven.

- Mag ik boven komen?

- Zeker, zeker, kom boven. Waarachtig, het doet me pleizier, Max...

Brauws kwam de trap op, zij drukten elkaâr de hand stevig.

- Welckje! zei Brauws.

Dolle Hans!

Van der Welcke lachte.

- Ja, dat waren mijn namen! Kerel, kerel, in wat een jaren hebben we elkaâr...

Hij voerde hem in zijn rookkamertje, deed hem zitten, prezenteerde sigaren.

- Merci, ik rook niet. Het doet me pleizier je te zien. Maar Hans, jij bent niets veranderd. Even wat dikker geworden, en dat is alles. Kijk den kerel eens aan. Je kan voor je eigen zoon door gaan. Hoe oud ben je? Acht-en-dertig... Je wordt gauw negen-en-dertig... En kijk nou eens naar mij... Drie jaar je oudere... maar ik zie er uit als je vader. Van der Welcke lachte, blij, gestreeld in zijn jonge ijdelheid. Hunne herinneringen aan Leiden kwamen op; zij herinnerden elkaâr aan dit, aan dat, met vlugge woorden, die zij dadelijk begrepen, en hun lachen klonk door elkaâr.

- En... vroeg Van der Welcke. Wat heb je al dien tijd gedaan?

- O, veel. Te veel om je in eens te vertellen. En jij?

- Ik... niets... niets. Je weet, ik ben getrouwd...

- Ja, dat weet ik, zei Brauws. Maar, wat doe je? Je werkt zeker op een Departement?

- Neen... God neen, kerel... Niets... ik doe niets. Ik fiets...

Zij lachten beiden. Brauws keek zijn vriend van vroeger aan, bijna vaderlijk, met een rustigen glimlach.

- De kerel is niets veranderd, zei hij. Ja, nu ik je beter aanzie, zie ik hier en daar... Maar je bent toch Welckje gebleven...

- Maar niet meer dolle Hans, zuchtte Van der Welcke.

- Vreeswijck is deftig geworden, zei Brauws. En de anderen?

- Nog deftiger. - Jij niet?

- Neen... ik niet... Fiets je?

- Soms.

- Heb je een automobiel?

- Neen.

- Dat is jammer. Ik zoû wat gaarne een automobiel hebben. Maar zoo een kachel is mij te duur.

Brauws schaterde.

- Kan je er geen spaarpot voor beginnen?

- Neen, kerel, neen...

- Zeg, weet je wat heel vreemd is... Terwijl jij in Brussel woonde... woonde ik ook bij Brussel.

- Dat is niet mogelijk!

- Jawel.

- En we hebben elkaâr nooit ontmoet?

- Ik was zoo weinig in de stad. Als ik geweten had...

- Dat is toch jammer geweest!

- Ja... En wat nog vreemder was, toen jij aan de Riviera was, was ik er ook.

- Ach kerel, je houdt me voor den gek!

- Ik hoorde het pas later, dat je er ook dat jaar was. Maar jij was in Monte Carlo, en ik in Antibes. Vergelijk maar de data.

Zij vergeleken: het kwam zoo uit. - Maar dat is nu toch zoo ongelukkig mogelijk!

- Het heeft niet mogen zijn. Enfin, nu hebben we elkaâr gevonden.

- Ja. Laten we nu elkaâr wat zien, niet waar. Laten we samen fietsen... of samen een automobiel koopen.

Brauws schaterde.

- Gelukkige kerel! riep hij uit.

- Ik? riep Van der Welcke, een beetje beleedigd. Waarom gelukkig, ik...? Ik ben soms heel beroerd, heel beroerd.

De klank van zijn stem doelde op zijn huwelijk. Brauws begreep.

- Hier is mijn jongen, zei Van der Welcke, toonde Addy's portret.

- Een leuk bakkes... Wat moet hij worden?

- Hij gaat in de diplomatie... Kom, willen we wandelen.

- Laten we liever nu eens hier zitten en wat praten.

- Je bent nog even rustig als vroeger...

Brauws lachte.

- Uiterlijk, zei hij; misschien. Van binnen is het niet rustig.

- Je hebt veel gereisd?

- Ja. - Wat doe je?

- Veel en toch misschien niets. Ik zoek...

- Wat?

- Dat kan ik je niet in een paar woorden uitleggen. Misschien later eens, als we elkaâr meer gezien hebben.

- Je bent toch nog de zelfde origineele kerel... Wàt zoek je?

- Iets...

- Daar komt de wijsgeer van vroeger weêr voor den dag... ‘Iets'... Je hadt vroeger ook zoo van die korte woorden.

- Elk woord is een wereld.

- Max, ik kan je niet volgen, als je zoo doorgaat... Dat weet je van vroeger.

- Vertel mij nu eens... van Rome... van Brussel.

Van der Welcke, rookende, in de blauwe neveltjes van zijn cigarette vertelde zijn leven, in niet veel woorden. Brauws hoorde toe.

- Ja... zeide hij. Vrouwen...

Hij voltooide dikwijls zijn zin niet, of zei slechts een enkel woord.

- En wat hebben jou vrouwen je gedaan! vroeg Van der Welcke vroolijk.

Brauws lachte.

- Niets dan banale dingen, schertste hij. De moeite niet waard om te vertellen. Er waren in mijn leven veel vrouwen... en toch waren ze er niet.

Van der Welcke dacht na.

- Vrouwen... zeide hij, peinzend. Soms toch...

- Hans, ben je verliefd?

- Neen, neen! schrikte Van der Welcke. Neen, ik ben vrij zoet geweest.

- Vrij zoet?

- Ja, niet meer dan vrij... Maar ik bedoel... vrouwen...

- Je bent verliefd, zei Brauws beslist.

- Je bent dol! zei Van der Welcke.

Ik dacht niet aan mezelf... En nu, wat doe je in Den Haag?

Brauws lachte.

- Ik ga lezingen houden, niet alleen hier, maar overal in Holland.

- Lezingen!? riep Van der Welcke verbaasd. Hoe kom je er op? Doe je dat om wat te verdienen? Vindt je het niet vervelend een uur te kletsen voor een troep menschen?

- Neen, zei Brauws. Ik hoû conférences over den Vrede.

- Over den Vrede?! riep Van der Welcke met groote oogen, die jong blauw uitwonder- den tusschen de blauwige rook. Welke Vrede?

- DE Vrede.

- Je houdt me voor den gek, riep Van der Welcke.

Brauws schaterde, en Van der Welcke ook. Zij lachten beiden een heelen tijd.

- Hans! zei Brauws.

Hoe is het mogelijk, dat iemand zóó weinig verandert. In jaren! Net als vroeger is het je onmogelijk te gelooven aan iets ernstigs.

- Als je denkt, dat ik in mijn leven geen ernst heb gehad, zei Van der Welcke beleedigd.

En zich gewichtig makende, vertelde hij nog eens van Constance, van zijn huwelijk, zijn gebroken carrière.

Brauws glimlachte.

- Jij lacht maar, alsof dat alles niets beteekent! riep Van der Welcke kwaad uit.

- Wat beteekent iets... zei Brauws.

- De Vrede dus ook niets?

- Nog heel weinig ten minste... Misschien later... Gelukkig is er de toekomst.

Maar Van der Welcke haalde zijn schouders op, en met eenige pasklare zinnen brak hij den Vrede af. Er zoû altijd oorlog zijn, het was een utopie...

Brauws glimlachte maar. - Nu moet je met Vreeswijck eens komen dineeren, zei Van der Welcke.

Brauws schrikte als uit zijn glimlach op.

- Neen kerel, heusch niet...

- Waarom niet?

- Ik ben ongeschikt voor diners.

- Geen diner... Alleen Vreeswijck. Mijn vrouw zal het heel aardig vinden.

- Ja maar, dan derangeer ik je vrouw...

- Wel neen... Als ze thuis is, zal ik je even voorstellen.

- Neen, kerel, neen, heusch niet... Ik ben geen man meer voor dames. Ik ben niets geen salonmensch. Ik weet niets te zeggen.

- Je bent toch niet verlegen geworden!

- Ja, bijna. Zoo met dames... ik weet heusch niets te zeggen. Neen kerel, heusch niet.

Er was een zenuwachtige ontsteltenis in zijn stem.

- Dat vind ik nu toch alles behalve aardig van je, dat je niet eens wilt komen eten, heel gewoon.

- Ja... en dan is het een diner van twintig menschen. Ik ken dat.

- Ik zoû niet weten waar ik ze vandaan moest halen. We zien niemand. Niemand.

- Neen, neen... Nu ja, later misschien. Hij had een afwerende handbeweging, was er bijna nerveus van geworden.

- Kom, zeide hij. Laten we wat gaan wandelen.

En als was hij bang, dat Van der Welcke nog een oogenblik zoû vinden om hem voor te stellen aan zijn vrouw, haastte Brauws hem de trappen af. Op straat herademde hij, kwam hij tot zijn gewone rust.

Hoofdstuk 8 Chapter 8

- En weet je wie hier in de stad is? - And do you know who is here in town? vroeg Van Vreeswijck aan Van der Welcke toen zij samen wandelden. Van Vreeswijck asked Van der Welcke as they walked together.

- Neen... - Nay...

- Brauws. - Brauws.

- Brauws? - Brauws?

- Max Brauws. - Max Brauws.

- Max?? - Max? Neen! Nay! Max... uit Leiden! Max ... from Leiden!

- Ja, zeker, Max uit Leiden. - Yes, definitely, Max from Leiden. Ik had hem in jaren niet gezien. I hadn't seen him in years.

- Ik natuurlijk ook niet. - Neither, of course, did I. En wat doet hij? And what does he do?

- Nu, daarop zoû ik je niet dadelijk een antwoord kunnen geven. - Now, I wouldn't be able to give you an answer to that right away. Laat me zeggen: zonderling zijn. Let me say: being eccentric.

- Hoe dat? - How so?

- Scharrelen, scharrelen. - Scavenging, scavenging. Allerlei... Conférences houden. All kinds of... Holding conférences. Enfin, een bohémien. Finally, a bohemian.

- Heb je hem gesproken? - Have you spoken to him?

- Ja. - Yes. Hij vroeg naar je. He asked.

- Ik zoû hem wel eens willen zien. - I would like to see him. Komt hij niet in de Witte? Will he not be in the White? - Neen, dat geloof ik niet. - No, I don't think so.

- Gekke kerel. - Crazy guy. Altijd gek geweest. Always been crazy. Toch een interessante vent. Still, an interesting guy. En hartelijk. And heartfelt. Heeft hij geld? Does he have money?

- Ik weet niet... - I don't know...

- Waar woont hij? - Where does he live?

- Op kamers, op het Buitenhof. - In rooms, on the Outer Court.

- Wij zijn er vlak bij... Laten we eens gaan zien of hij thuis is. - We're right there ... Let's go see if he's home.

Brauws was niet thuis. Brauws was not home. En Van der Welcke liet voor zijn ouden studiekameraad een kaartje achter, met een woordje er op. And Van der Welcke left a card for his old study companion, with a word on it. Er gingen veertien dagen om, en Van der Welcke was beleedigd. Fourteen days passed, and Van der Welcke was beleaguered.

- Ik hoor niets van Brauws, zeide hij tot Van Vreeswijck. - I hear nothing from Brauws, he said to Van Vreeswijck.

- Ik heb hem ook niet meer gezien. - I didn't see him again either.

- Misschien heeft hij wat tegen me. - Maybe he has something against me.

- Wel neen... Daar is Brauws niet iemand voor. - Well no ... Brauws is not someone for that.

Van der Welcke zweeg. Van der Welcke was silent. Na de scène met de familie, was hij spoedig gepiqueerd, dacht, dat men niet met hem wilde omgaan, hem ontweek... After the scene with the family, he was soon piqued, thought, people didn't want to deal with him, avoided him....

- Nu, laat hem stikken als hij geen notitie van mijn kaartje nemen kan, zei hij nijdig. - Now, let him choke if he can't take note of my ticket, he said spitefully.

Maar na een paar dagen - Van der Welcke       rookte in zijn kamertje - bracht Truitje een kaartje binnen. But after a few days - Van der Welcke was smoking in his little room - Truitje brought in a card.

- Brauws! - Brauws! riep Van der Welcke uit. exclaimed Van der Welcke.

En hij stortte naar buiten. And he dashed outside.

- Kom boven, kerel! - Come on up, dude! riep hij van de trap. he called from the stairs.

In de gang stond een man, groot en rustig, en keek met een glimlach om zijn dikken snor naar boven. In the hallway stood a man, tall and quiet, looking up with a smile around his thick mustache.

- Mag ik boven komen? - Can I come upstairs?

- Zeker, zeker, kom boven. - Sure, sure, come up. Waarachtig, het doet me pleizier, Max... True, it pleases me, Max....

Brauws kwam de trap op, zij drukten elkaâr de hand stevig. Brauws came up the stairs; they pressed each other's hands firmly.

- Welckje! - Welckje! zei Brauws. Brauws said.

Dolle Hans! Dolle Hans!

Van der Welcke lachte. Van der Welcke laughed.

- Ja, dat waren mijn namen! - Yes, those were my names! Kerel, kerel, in wat een jaren hebben we elkaâr... Dude, dude, in what years we have eachaâr...

Hij voerde hem in zijn rookkamertje, deed hem zitten, prezenteerde sigaren. He fed him into his smoking room, made him sit down, praised cigars.

- Merci, ik rook niet. - Merci, I don't smoke. Het doet me pleizier je te zien. It pleases me to see you. Maar Hans, jij bent niets veranderd. But Hans, you haven't changed a bit. Even wat dikker geworden, en dat is alles. Just got a little thicker, and that's all. Kijk den kerel eens aan. Look at the guy. Je kan voor je eigen zoon door gaan. You can pass for your own son. Hoe oud ben je? How old are you? Acht-en-dertig... Je wordt gauw negen-en-dertig... En kijk nou eens naar mij... Drie jaar je oudere... maar ik zie er uit als je vader. Thirty-eight... You'll soon be thirty-nine... And now look at me... Three years your senior... but I look like your father. Van der Welcke lachte, blij, gestreeld in zijn jonge ijdelheid. Van der Welcke laughed, pleased, caressed in his young vanity. Hunne herinneringen aan Leiden kwamen op; zij herinnerden elkaâr aan dit, aan dat, met vlugge woorden, die zij dadelijk begrepen, en hun lachen klonk door elkaâr. Their memories of Leiden came up; they reminded each other of this, of that, with quick words, which they understood immediately, and their laughter resounded through each other.

- En... vroeg Van der Welcke. - And... Van der Welcke asked. Wat heb je al dien tijd gedaan? What have you been doing all this time?

- O, veel. - Oh, a lot. Te veel om je in eens te vertellen. Too much to tell you all at once. En jij? What about you?

- Ik... niets... niets. - I ... nothing ... nothing. Je weet, ik ben getrouwd... You know, I'm married...

- Ja, dat weet ik, zei Brauws. - Yes, I know that, Brauws said. Maar, wat doe je? But, what do you do? Je werkt zeker op een Departement? You definitely work in a Department?

- Neen... God neen, kerel... Niets... ik doe niets. - No... God no, dude... Nothing... I'm not doing anything. Ik fiets... I cycle...

Zij lachten beiden. They both laughed. Brauws keek zijn vriend van vroeger aan, bijna vaderlijk, met een rustigen glimlach. Brauws looked at his friend from before, almost fatherly, with a restful smile.

- De kerel is niets veranderd, zei hij. - The guy hasn't changed anything, he said. Ja, nu ik je beter aanzie, zie ik hier en daar... Maar je bent toch Welckje gebleven... Yes, now that I look at you more closely, I see here and there... But you still remained Welckje....

- Maar niet meer dolle Hans, zuchtte Van der Welcke. - But no more fond Hans, Van der Welcke sighed.

- Vreeswijck is deftig geworden, zei Brauws. - Vreeswijck has become posh, Brauws said. En de anderen? And the others?

- Nog deftiger. - Even posher. - Jij niet? - You didn't?

- Neen... ik niet... Fiets je? - Nay ... I do not ... Do you bike?

- Soms. - Sometimes.

- Heb je een automobiel? - Do you have an automobile?

- Neen. - No.

- Dat is jammer. - That's unfortunate. Ik zoû wat gaarne een automobiel hebben. I would love to have an automobile. Maar zoo een kachel is mij te duur. But such a stove is too expensive for me.

Brauws schaterde. Brauws jeered.

- Kan je er geen spaarpot voor beginnen? - Can't you start a piggy bank for it?

- Neen, kerel, neen... - Nay, fellow, nay....

- Zeg, weet je wat heel vreemd is... Terwijl jij in Brussel woonde... woonde ik ook bij Brussel. - Say, you know what is very strange ... While you lived in Brussels ... I also lived near Brussels.

- Dat is niet mogelijk! - That is not possible!

- Jawel. - Yep.

- En we hebben elkaâr nooit ontmoet? - And we never met each other?

- Ik was zoo weinig in de stad. - I was in town so little. Als ik geweten had... If I had known...

- Dat is toch jammer geweest! - Surely that has been a shame!

- Ja... En wat nog vreemder was, toen jij aan de Riviera was, was ik er ook. - Yes... And what was even stranger, when you were on the Riviera, I was there too.

- Ach kerel, je houdt me voor den gek! - Aw dude, you're kidding me!

- Ik hoorde het pas later, dat je er ook dat jaar was. - I didn't hear about it until later, that you were also there that year. Maar jij was in Monte Carlo, en ik in Antibes. But you were in Monte Carlo, and I was in Antibes. Vergelijk maar de data. Just compare the dates.

Zij vergeleken: het kwam zoo uit. They compared: it came out that way. - Maar dat is nu toch zoo ongelukkig mogelijk! - But surely that is so unfortunate now!

- Het heeft niet mogen zijn. - It was not to be. Enfin, nu hebben we elkaâr gevonden. Finally, now we have found each other.

- Ja. - Yes. Laten we nu elkaâr wat zien, niet waar. Now let's see eachaâr some, not true. Laten we samen fietsen... of samen een automobiel koopen. Let's bike together ... or buy a car together.

Brauws schaterde. Brauws jeered.

- Gelukkige kerel! - Lucky guy! riep hij uit. he exclaimed.

- Ik? - Me? riep Van der Welcke, een beetje beleedigd. cried Van der Welcke, a little beleaguered. Waarom gelukkig, ik...? Why happily, I...? Ik ben soms heel beroerd, heel beroerd. I am sometimes very lousy, very lousy.

De klank van zijn stem doelde op zijn huwelijk. The sound of his voice referred to his marriage. Brauws begreep. Brauws understood.

- Hier is mijn jongen, zei Van der Welcke, toonde Addy's portret. - Here's my boy, Van der Welcke said, showing Addy's portrait.

- Een leuk bakkes... Wat moet hij worden? - A nice bakkie ... What should he become?

- Hij gaat in de diplomatie... Kom, willen we wandelen. - He goes into diplomacy... Come, do we want to walk.

- Laten we liever nu eens hier zitten en wat praten. - Now let's rather sit here and talk a little.

- Je bent nog even rustig als vroeger... - You are as calm as ever....

Brauws lachte. Brauws laughed.

- Uiterlijk, zei hij; misschien. - Appearance, he said; maybe. Van binnen is het niet rustig. Inside, it is not quiet.

- Je hebt veel gereisd? - You traveled a lot?

- Ja. - Yes. - Wat doe je? - What are you doing?

- Veel en toch misschien niets. - A lot and yet maybe nothing. Ik zoek... I'm looking for...

- Wat? - What?

- Dat kan ik je niet in een paar woorden uitleggen. - I can't explain that to you in a few words. Misschien later eens, als we elkaâr meer gezien hebben. Maybe later, when we have seen each other more.

- Je bent toch nog de zelfde origineele kerel... Wàt zoek je? - You're still the same original guy... WHAT are you looking for?

- Iets... - Something...

- Daar komt de wijsgeer van vroeger weêr voor den dag... ‘Iets'... Je hadt vroeger ook zoo van die korte woorden. - Here comes the sage of old again... 'Something'... You used to have those short words too.

- Elk woord is een wereld. - Every word is a world.

- Max, ik kan je niet volgen, als je zoo doorgaat... Dat weet je van vroeger. - Max, I can't follow you, if you go on like this... You know that from before.

- Vertel mij nu eens... van Rome... van Brussel. - Now tell me ... from Rome ... from Brussels.

Van der Welcke, rookende, in de blauwe neveltjes van zijn cigarette vertelde zijn leven, in niet veel woorden. Van der Welcke, smoking, in the blue haze of his cigarette told his life, in not many words. Brauws hoorde toe. Brauws heard.

- Ja... zeide hij. - Yes ... he said. Vrouwen... Women...

Hij voltooide dikwijls zijn zin niet, of zei slechts een enkel woord. He often did not complete his sentence, or said only a single word.

- En wat hebben jou vrouwen je gedaan! - And what have you women done to you! vroeg Van der Welcke vroolijk. Van der Welcke asked cheerfully.

Brauws lachte. Brauws laughed.

- Niets dan banale dingen, schertste hij. - Nothing but banal things, he jested. De moeite niet waard om te vertellen. Not worth telling. Er waren in mijn leven veel vrouwen... en toch waren ze er niet. There were many women in my life ... and yet there were not.

Van der Welcke dacht na. Van der Welcke reflected.

- Vrouwen... zeide hij, peinzend. - Women ... he said, pondering. Soms toch... Sometimes anyway...

- Hans, ben je verliefd? - Hans, are you in love?

- Neen, neen! - Nay, nay! schrikte Van der Welcke. startled Van der Welcke. Neen, ik ben vrij zoet geweest. No, I've been pretty sweet.

- Vrij zoet? - Pretty sweet?

- Ja, niet meer dan vrij... Maar ik bedoel... vrouwen... - Yes, no more than free ... But I mean ... women ....

- Je bent verliefd, zei Brauws beslist. - You're in love, Brauws said decidedly.

- Je bent dol! - You are mad! zei Van der Welcke. Van der Welcke said.

Ik dacht niet aan mezelf... En nu, wat doe je in Den Haag? I wasn't thinking about myself... And now, what are you doing in The Hague?

Brauws lachte. Brauws laughed.

- Ik ga lezingen houden, niet alleen hier, maar overal in Holland. - I will hold lectures, not only here, but all over Holland.

- Lezingen!? - Lectures!? riep Van der Welcke verbaasd. cried Van der Welcke in amazement. Hoe kom je er op? How do you come up with it? Doe je dat om wat te verdienen? Are you doing that to make some money? Vindt je het niet vervelend een uur te kletsen voor een troep menschen? Don't you find it tedious to chat for an hour in front of a bevy of people?

- Neen, zei Brauws. - No, Brauws said. Ik hoû conférences over den Vrede. I hoû conférences about the Peace.

- Over den Vrede?! - About den Vrede! riep Van der Welcke met groote oogen, die jong blauw uitwonder-       den tusschen de blauwige rook. cried Van der Welcke with big eyes, that young blue wonder among the bluish smoke. Welke Vrede? What Peace?

- DE Vrede. - THE Peace.

- Je houdt me voor den gek, riep Van der Welcke. - You're kidding me, cried Van der Welcke.

Brauws schaterde, en Van der Welcke ook. Brauws jeered, and so did Van der Welcke. Zij lachten beiden een heelen tijd. They both laughed for a long time.

- Hans! - Hans! zei Brauws. Brauws said.

Hoe is het mogelijk, dat iemand zóó weinig verandert. How is it possible for someone to change so little. In jaren! In years! Net als vroeger is het je onmogelijk te gelooven aan iets ernstigs. As before, you find it impossible to believe in anything serious.

- Als je denkt, dat ik in mijn leven geen ernst heb gehad, zei Van der Welcke beleedigd. - If you think, I haven't had seriousness in my life, Van der Welcke said beleaguered.

En zich gewichtig makende, vertelde hij nog eens van Constance, van zijn huwelijk, zijn gebroken carrière. And making himself weighty, he told again of Constance, of his marriage, his broken career.

Brauws glimlachte. Brauws smiled.

- Jij lacht maar, alsof dat alles niets beteekent! - You just laugh, as if all that means nothing! riep Van der Welcke kwaad uit. exclaimed Van der Welcke angrily.

- Wat beteekent iets... zei Brauws. - What does something mean ... said Brauws.

- De Vrede dus ook niets? - The Peace so nothing too?

- Nog heel weinig ten minste... Misschien later... Gelukkig is er de toekomst. - Very little yet at least ... Maybe later ... Fortunately, there is the future.

Maar Van der Welcke haalde zijn schouders op, en met eenige pasklare zinnen brak hij den Vrede af. But Van der Welcke shrugged his shoulders, and with a few fitful sentences he broke off the Peace. Er zoû altijd oorlog zijn, het was een utopie... There would always be war, it was a utopia....

Brauws glimlachte maar. Brauws just smiled. - Nu moet je met Vreeswijck eens komen dineeren, zei Van der Welcke. - Now you must come and dine with Vreeswijck sometime, Van der Welcke said.

Brauws schrikte als uit zijn glimlach op. Brauws startled as if from his smile.

- Neen kerel, heusch niet... - No dude, hell no...

- Waarom niet? - Why not?

- Ik ben ongeschikt voor diners. - I am unfit for dinners.

- Geen diner... Alleen Vreeswijck. - No dinner -- just Vreeswijck. Mijn vrouw zal het heel aardig vinden. My wife will like it very much.

- Ja maar, dan derangeer ik je vrouw... - Yes but, then I derange your wife....

- Wel neen... Als ze thuis is, zal ik je even voorstellen. - Well no... When she gets home, I'll introduce you.

- Neen, kerel, neen, heusch niet... Ik ben geen man meer voor dames. - No, dude, no, really not... I'm not a man for ladies anymore. Ik ben niets geen salonmensch. I am nothing if not a salon person. Ik weet niets te zeggen. I don't know what to say.

- Je bent toch niet verlegen geworden! - You haven't become shy after all!

- Ja, bijna. - Yes, almost. Zoo met dames... ik weet heusch niets te zeggen. So with ladies ... I really don't know what to say. Neen kerel, heusch niet. No dude, hell no.

Er was een zenuwachtige ontsteltenis in zijn stem. There was a nervous dismay in his voice.

- Dat vind ik nu toch alles behalve aardig van je, dat je niet eens wilt komen eten, heel gewoon. - I find that anything but nice of you now anyway, that you don't even want to come to dinner, quite simply.

- Ja... en dan is het een diner van twintig menschen. - Yes ... and then it's a dinner of twenty people. Ik ken dat. I know that.

- Ik zoû niet weten waar ik ze vandaan moest halen. - I wouldn't know where to get them from. We zien niemand. We don't see anyone. Niemand. No one.

- Neen, neen... Nu ja, later misschien. - Nay, nay... Now yes, later perhaps. Hij had een afwerende handbeweging, was er bijna nerveus van geworden. He had a repelling hand motion, was almost nervous about it.

- Kom, zeide hij. - Come, he said. Laten we wat gaan wandelen. Let's go for a walk.

En als was hij bang, dat Van der Welcke nog een oogenblik zoû vinden om hem voor te stellen aan zijn vrouw, haastte Brauws hem de trappen af. And as if afraid that Van der Welcke would find another moment to introduce him to his wife, Brauws hurried him down the stairs. Op straat herademde hij, kwam hij tot zijn gewone rust. On the street he re-breathed, came to his usual rest.