×

Mes naudojame slapukus, kad padėtume pagerinti LingQ. Apsilankę avetainėje Jūs sutinkate su mūsų slapukų politika.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2

Neen, Gerrit had geheel vergeten den gouden glimp van die twee lachende oogen, die hij had meenen te herkennen, en, vluchtig vaag, had hij nog nagedacht, dat hij zich wel moest vergist hebben. Hoe groot was dus niet zijne verwondering, toen hij een paar dagen later, na den eten gaande naar de Witte, vlak bij de societeit, in het halflicht van den avond, tegenkwam een vrouw, die, voorbijgaand, hem priemde de oogen met haar twee goud lachende blikken, hem teêr toe fluisterde, bijna aan zijn oor:

- Dag Gerrit!

Hij herkende de stem, zooals hij de oogen herkend had, een klank van molligheid, diep uit de keel, een klein beetje brouwende de r. Ja, hij herkende haar, het was waarachtig Pauline, ze was terug in Den Haag. Na twaalf jaren...! Nu, hij nam geen notitie van haar, liep door, sloeg om, en dadelijk was hij de Witte in. Hij liep de trap op, bijna als vluchtte hij van buiten en zijn gezicht was rood, zijn slapen klopten. Hij bleef een uurtje met kennissen, nieuwsgierig om uit te hooren of ze misschien ook Pauline hadden herkend. Maar de kameraden - jongere officieren, bedacht hij - kenden haar niet, en hij hoorde niet van haar spreken...

Vroeg ging hij naar huis. Die brutale meid, hem aan te spreken. Vroeg ging hij naar bed, man van geregelde huiselijke gewoonte, als hij met de jaren was geworden, en terwijl Adeline al sliep naast hem in het andere bed, zag hij de gouden oogen, lachen, hoorde hij de mollige stem hem kwellen met zijn naam, fluisterend, bijna vlak aan zijn oor... Hij sliep in en door zijn droomen zag hij de gouden oogen...

Nu, dacht hij den volgenden dag, als hij nu droomen moest, van alle oogen, waarin hij gekeken had, dan zoû het in zijn slaap zijn als éen groot firmament van oogen! En opstaande, badende, wierp hij iets uit zich weg, waschte zich die oogen weg uit zijn geest... Nu ontbeet hij, vlug, met de kinderen frisch, blond en liefjes om hem heen, en nu reed hij naar de kazerne...

Maar een paar dagen later, van de kazerne komend om zes uur, half zeven, en loopende onder de herfstende boomen langs het Alexandersveld met een paar officieren terug, kwam hij haar tegen, Pauline... Hij had inwendig een beweging van ongeduld, en dacht: is ze gek, vervolgt ze me expres... Maar hij deed zijn kameraden niets merken. Een alleen zeide:

- Een mooie meid... Wie is dàt?

Maar niemand wist, en zij gingen door. Gerrit zag niet om.

Nu werd hij er om nerveus. Die lamme meid, wat deed ze terug in Holland, en waarom moest zij hem aanzien, groeten, waarom moest ze loopen langs de kazerne... Was ze gek, was ze gek... Hij was boos, en hij was onrustig... En een paar dagen later, als had hij een voorgevoel, talmde hij in de kazerne, om alleen, heel laat al, weg te kunnen gaan.

Hij kwam haar tegen, en in het sombere licht, hangende onder de al herfstende boomen, lachten van verre haar oogen als goud hem toe, met die blijde ondeugende opglimping van voor-den-gek-houderij.

- Verdomd nog toe! vloekte hij, en als wilde hij zich schrap zetten, welfde hij zijn borst, maakte zich breed, scheen de geheele laan te willen vullen met zijn alkrachtige mannelijkheid om te gaan door alle lagen en listen. Maar zij hield vlak voor hem stil en zij zeide met haar stem van brouwende molligheid:

- Dag Gerrit... - Zeg, wil jij wel eens maken, dat je voor den donder doorloopt, en heel gauw ook, zei Gerrit, boos en ruw.

- Ik vind het zoo aardig, dat ik je ontmoet heb.

- Nou maar, ik vind er niets aardigs aan, en maak jij maar, dat je weg komt.

En door wilde hij loopen, breed, en alkrachtig mannelijk, trappend over alles wat glimlachend lokkelijk en voor-den-gek-houderig hem zijn weg versperde onder de herfstende boomen.

- Gerrit, ik moèt je spreken, smeekte zij.

- Nou maar, ik niet.

- Jawel, jawel, ik moèt je spreken, Gerrit, brouwde dweperigvleiend de mollige stem... Ik moet... ik moet je spreken... Niet hier, maar even... even... in de Boschjes.

- Waarover heb je me te spreken.

- Een oogenblikje maar... ik kan het je hier niet zeggen.

- Ach wel neen, hoor! zei Gerrit ruw. Ik heb niets met je te maken...

- Jawel, jawel, Gerrit... Toe Gerrit... een oogenblikje maar...

En hij liep door.

Zij volgde hem.

- Gerrit... - Zeg eens, als je nou niet voor den bliksem den anderen kant ophoepelt...

- Gerrit, laat je me maar even... wat zeggen... drie minuten met je praten... in de Boschjes...

De stem vleide, de oogen lachten en spotteden met een heel diepen vonk.

- Drie minuten maar... en dan val ik je niet meer lastig...

- Nou... vooruit dan! zei Gerrit. Loop dan om... dan volg ik je wel... maar maak voort... ik heb geen tijd...

- Waar moet je naar toe...

- Naar mijn huis...

- Ben je getrouwd, Gerrit...

- Ja... Vooruit nou.

- En heb je kindertjes?

- Ja... Ajo...

- Je hebt zeker lieve kindertjes, Gerrit?

Haar diepe oogenvonk van gouden spot priemde Gerrit toe... maar nu keerde zij zich om, liep vlug, sloeg de Timorstraat in, verdween in de Boschjes. Het was er heel donker...

- Nou, wat is er...

- Ik heb je in twaalf jaren niet gezien, Gerrit.

- Heb je me niets anders te vertellen...

- Ja... hoor dan... zeide zij snel, begrij- pende, dat zij zuinig moest zijn met dit kostbare oogenblik. Hoor dan... Ik ben twaalf jaar in Parijs geweest, Gerrit; ik heb er heel veel verdriet gehad, hoor... Maar heel veel pleizier ook. Ik was er erg chic, mijn portret lag tusschen den Czaar en den koning van België in voor de winkels en onder het portret van Otero. Nu, dat is wel een bewijs, hè... Maar heel veel verdriet ook, Gerrit. De mannen zijn zwijnen, Gerrit: ze zijn niet allen als jij, zoo aardig en zoo lief... Ik heb dikwijls aan je gedacht...

- Ja maar, dat kan me allemaal niets schelen...

- Ik heb dikwijls aan je gedacht... Hoe lief je was en hoe goed, Gerrit, ook al deê je nog zoo ruw soms, en al zet je nog zoo een booze stem op... Nu, Gerrit, en ik moest terug naar Den Haag - zie je, dat is te lang om je te vertellen... en nu Gerrit... nu wil ik je zeggen... nu ben ik heel arm... ik heb geen cent op het oogenblik... Toe Gerrit, kan je me niet vijftig gulden geven.

- Zeg eens, als je denkt, dat ik rijk ben, heb je het mis. Ik kan je niets geven.

- Nou Gerrit, ook geen vijf en twintig gulden maar? Daar zoû je me al erg meê helpen. - Ik heb ze niet.

- Ach toe, Gerrit, kan je me niet IETS geven...

Gerrit grabbelde in zijn zak.

- Hier heb je twee rijksdaalders... en een tientje. Meer heb ik niet. Ik ben niet rijk en ik loop niet met stapels bankpapier in mijn zak.

Hij gaf haar het geld.

- O Gerrit, dank je wel. O Gerrit, wat ben je lief...

En voor hij het kon verhoeden, had zij zich om zijn hals gegooid en zoende zij hem dol op zijn mond.

Hij wierp haar bijna van zich.

- Zeg, ben je gek...! ! - Neen Gerrit, maar ik hoû van je en je bent zoo lief. Dank je wel Gerrit, dank je wel.

Hij zag de gouden oogen spotten.

- En nu hoepel je op! zei Gerrit, rillend van kwaadheid en het schemerde vonken voor zijn oogen. En je spreekt me nooit meer aan, en je moet niet denken, dat ik je ooit weêr geld geef, want ik heb het niet. Het is dus uit, hoor, weet dat wel. Zoek maar een jongen, rijken kerel... en laat mij met rust...

- Ach, Gerrit, het zijn allemaal zwijnen... behalve jij... behalve jij... - Maar nu, zwijn of geen zwijn, brieschte Gerrit; nu ga jij links en ik ga rechts, hoor...

En hij maakte zich vrij, hijgende, brieschende, rillende. Hij liep wat hij loopen kon, en toen hij eéns omzag, zag hij haar niet meer: zij moest door de Riouwstraat zijn gegaan. Hij herademde, wist een tram te pakken, ging voorop staan, om wind te vangen, en te koelen zijn kloppende slapen... En onderwijl dacht hij: ze is gek, de meid... om me aan te spreken... om me te zoenen...! Ik had haar ook geen geld moeten geven... Twaalf jaren... Ze is wel ouder geworden, maar ze is nog een mooie meid... Ze is zwaarder geworden, en ze was geverfd... wat ze vroeger nooit was. Maar ze is nog een mooie meid...

Op zijn mond voelde hij nog haar zoen, als een gloeiïng en als een druk, als had zij zijn lippen gezegeld met lak: het brandende, smeltende lak van haar zoen. En plotseling, moest hij zich bekennen, dat in jaren en jaren... in twaalf jaren... NIEMAND hem zoo gezoend had, en die bekentenis joeg het bloed door hem heen en deed allerlei herinnering, als vlugge spiralen, wemelen voor zijn oogen, in kronkelende, golvende lijnen, tusschen hem en de natte herfststraat, waarover de paardentram voortsjokte - pijnlijk knerpende in zijn rails. Hij zag de herinneringen voor zich, vizioenende, gloeiende voor hem en in hem en om hem rond, tot het was of hij door vóor, op het platform van den tram, stond in een brand van herinneringen, die eerder wakkerde de wind, dan doofde... Nu reed de tram voor zijn huis en hij sprong af, woest, bijna struikelend over zijn sabel, in zijn uniformjas, die woei tusschen zijn beenen. Hij rammelde met zijn sleutel tegen de deur, als dronken, kon het sleutelgat niet dadelijk vinden... De deur van de eetkamer stond open, een huiselijkheid schemerde er met de gedekte tafel, die hem wachtte: Gerdy, Guy kwamen hem tegemoet... Adeline, van binnen, riep:

- Gerrit, ben je daar? Wat ben je laat...

- Ik heb de tram gemist, jokte hij, en de twee kinderen hield hij, wat ruw, van zich af.

- Wacht jongens, papa moet eerst naar boven, om zijn handen te wasschen...

Hij stormde de trap op, weêr struikelde hij bijna. Door het geheele huis dreunde die zware trap-opstorming, de deur van zijn kamer sloeg. Bevend zocht hij lucifers, in zijn zak, vond ze niet; zijn trillende handen tastten rond, - voorwerpen kletterden tegen elkaâr, bijna bra- ken zij - eindelijk vond hij het doosje, stak op het gas, keek in den spiegel. Hij zag zijn gezicht rood van snel heftig bloed, dat gloeide onder zijn wangen, dat klopte op naar zijn slapen. Zijn oogen puilden en waren klein... Hij zag naar zijn mond of zichtbaar de zoen was, die nog brandde op zijn lippen als een warm zegel van purper lak. Zijn uniform benauwde hem en hij kleedde zich uit woest. Hij waschte zijn hoofd in een kom vol water; hij wreef zijn mond met een handdoek, tot zijn lippen gloeiden; nog meer: hij wreef ze, als waren ze vuil... Hij knoeide den handdoek in een prop, smeet tot een bal hem op den grond. Toen schoot hij vlug zijn huisjasje aan, en toen... toen ging hij naar beneden...

Om de tafel zaten de kinderen, al, te wachten met Adeline.

- Wat ben je laat! zei Adeline nog eens, heel zacht.

Hij antwoordde niet, hij maakte nu gekheid met de kinderen. Hij liet zich nu, opzettelijk, zoenen door Gerdy, met frissche lipjes, en het was als een frissche bloem, koel platgedrukt op zijn gloeiende wang. Het kalmeerde hem, en plotseling vond hij zich veilig, in die kleine kamer, onder dien lichtkring van de hanglamp, het groote stuk vleesch voor zich, dat hij nu sneed, met veel kunst, terwijl hij Alex aanried te kijken hoe papa vleesch sneed, opdat hij het ook later zoo doen zoû. Hij wijdde zich nu aan het vleesch; hij sneed de regelmatige plakken zuiver... Adeline, de kinderen zagen toe.

Hij at goed, en na den eten viel hij in een zwaren slaap.

Hoofdstuk 2 Κεφάλαιο 2 Chapter 2

Neen, Gerrit had geheel vergeten den gouden glimp van die twee lachende oogen, die hij had meenen te herkennen, en, vluchtig vaag, had hij nog nagedacht, dat hij zich wel moest vergist hebben. Nay, Gerrit had entirely forgotten the golden glimpse of those two smiling eyes, which he had thought to recognize, and, fleetingly vague, he had still thought that he must have been mistaken. Hoe groot was dus niet zijne verwondering, toen hij een paar dagen later, na den eten gaande naar de Witte, vlak bij de societeit, in het halflicht van den avond, tegenkwam een vrouw, die, voorbijgaand, hem priemde de oogen met haar twee goud lachende blikken, hem teêr toe fluisterde, bijna aan zijn oor: How great, then, was not his surprise, when a few days later, going after dinner to the Witte, near the society, in the half-light of the evening, he encountered a woman, who, passing by, piercing his eyes with her two golden smiles, whispered to him tooêr, almost at his ear:

- Dag Gerrit! - Bye Gerrit!

Hij herkende de stem, zooals hij de oogen herkend had, een klank van molligheid, diep uit de keel, een klein beetje brouwende de r. Ja, hij herkende haar, het was waarachtig Pauline, ze was terug in Den Haag. He recognized the voice, as he had recognized the eyes, a sound of plumpness, deep from the throat, a little brewing the r. Yes, he recognized her, it was truly Pauline, she was back in The Hague. Na twaalf jaren...! After twelve years...! Nu, hij nam geen notitie van haar, liep door, sloeg om, en dadelijk was hij de Witte in. Now, he took no note of her, walked on, turned around, and immediately he was into the White. Hij liep de trap op, bijna als vluchtte hij van buiten en zijn gezicht was rood, zijn slapen klopten. He ran up the stairs, almost as if fleeing from outside, and his face was red, his temples throbbing. Hij bleef een uurtje met kennissen, nieuwsgierig om uit te hooren       of ze misschien ook Pauline hadden herkend. He stayed an hour with acquaintances, curious to hear out if they might have recognized Pauline as well. Maar de kameraden - jongere officieren, bedacht hij - kenden haar niet, en hij hoorde niet van haar spreken... But the comrades - younger officers, he thought - did not know her, and he did not hear of her speaking

Vroeg ging hij naar huis. Early, he went home. Die brutale meid, hem aan te spreken. That cheeky girl, addressing him. Vroeg ging hij naar bed, man van geregelde huiselijke gewoonte, als hij met de jaren was geworden, en terwijl Adeline al sliep naast hem in het andere bed, zag hij de gouden oogen, lachen, hoorde hij de mollige stem hem kwellen met zijn naam, fluisterend, bijna vlak aan zijn oor... Hij sliep in en door zijn droomen zag hij de gouden oogen... Early he went to bed, man of regular homely habit, as he had become with age, and while Adeline was already asleep beside him in the other bed, he saw the golden eyes, smiling, heard the plump voice tormenting him with his name, whispering, almost close to his ear.... He slept in and through his dreams he saw the golden eyes....

Nu, dacht hij den volgenden dag, als hij nu droomen moest, van alle oogen, waarin hij gekeken had, dan zoû het in zijn slaap zijn als éen groot firmament van oogen! Now, he thought the next day, if he were to dream of all the eyes he had looked into, then in his sleep it would be like one big firmament of eyes! En opstaande, badende, wierp hij iets uit zich weg, waschte zich die oogen weg uit zijn geest... Nu ontbeet hij, vlug, met de kinderen frisch, blond en liefjes om hem heen, en nu reed hij naar de kazerne... And standing up, bathing, he cast something out of himself, washed those eyes away from his mind.... Now he breakfasted, quickly, with the children fresh, blond and sweet around him, and now he drove to the barracks

Maar een paar dagen later, van de kazerne komend om zes uur, half zeven, en loopende onder de herfstende boomen langs het Alexandersveld met een paar officieren terug, kwam hij haar tegen, Pauline... Hij had inwendig       een beweging van ongeduld, en dacht: is ze gek, vervolgt ze me expres... Maar hij deed zijn kameraden niets merken. But a few days later, coming from the barracks at six, six-thirty, and walking back under the autumnal trees along Alexanders Field with a few officers, he ran into her, Pauline.... Internally he had a movement of impatience, thinking: is she crazy, is she persecuting me on purpose.... But he did not make his comrades notice anything. Een alleen zeide: One alone said:

- Een mooie meid... Wie is dàt? - A beautiful girl... Who's that?

Maar niemand wist, en zij gingen door. But no one knew, and they continued. Gerrit zag niet om. Gerrit did not look back.

Nu werd hij er om nerveus. Now it made him nervous. Die lamme meid, wat deed ze terug in Holland, en waarom moest zij hem aanzien, groeten, waarom moest ze loopen langs de kazerne... Was ze gek, was ze gek... Hij was boos, en hij was onrustig... En een paar dagen later, als had hij een voorgevoel, talmde hij in de kazerne, om alleen, heel laat al, weg te kunnen gaan. That lame girl, what was she doing back in Holland, and why did she have to regard him, greet him, why did she have to walk past the barracks.... Was she mad, was she mad.... He was angry, and he was restless.... And a few days later, as if he had a premonition, he procrastinated in the barracks, to be able to leave alone, very late already.

Hij kwam haar tegen, en in het sombere licht, hangende onder de al herfstende boomen, lachten van verre haar oogen als goud hem toe, met die blijde ondeugende opglimping van voor-den-gek-houderij. He ran into her, and in the gloomy light, hanging under the already autumnal trees, from afar her eyes smiled like gold at him, with that happy mischievous opglimpse of pre-dawn husbandry.

- Verdomd nog toe! - Damn still! vloekte hij, en als wilde hij zich schrap zetten, welfde hij zijn borst, maakte zich breed, scheen de geheele laan te willen vullen met zijn alkrachtige mannelijkheid om te gaan door alle lagen en listen. he cursed, and as if to brace himself, he arched his chest, made himself broad, seemed to want to fill the whole avenue with his almighty manhood to go through all layers and stratagems. Maar zij hield vlak voor hem stil en zij zeide met haar stem van brouwende molligheid: But she stopped right in front of him and she said in her voice of brewing plumpness:

- Dag Gerrit...       - Zeg, wil jij wel eens maken, dat je voor den donder doorloopt, en heel gauw ook, zei Gerrit, boos en ruw. - Hello Gerrit... - Say, would you mind making yourself run for the thunder, and very soon too, said Gerrit, angry and rough.

- Ik vind het zoo aardig, dat ik je ontmoet heb. - I think it's so nice to have met you.

- Nou maar, ik vind er niets aardigs aan, en maak jij maar, dat je weg komt. - Well but, I don't find anything nice about it, and you just get out of here.

En door wilde hij loopen, breed, en alkrachtig mannelijk, trappend over alles wat glimlachend lokkelijk en voor-den-gek-houderig hem zijn weg versperde onder de herfstende boomen. And on he wanted to run, wide, and almighty masculine, pedaling over everything that smilingly luring and for-then-crazy-holding barred his way under the autumnal trees.

- Gerrit, ik moèt je spreken, smeekte zij. - Gerrit, I must speak to you, she begged.

- Nou maar, ik niet. - Well but, I don't.

- Jawel, jawel, ik moèt je spreken, Gerrit, brouwde dweperigvleiend de mollige stem... Ik moet... ik moet je spreken... Niet hier, maar even... even... in de Boschjes. - Yes, yes, I must speak to you, Gerrit, brewed the plump voice imperiously.... I must ... I must speak to you... Not here, but just ... briefly... in the Boschjes.

- Waarover heb je me te spreken. - What do you have to talk to me about.

- Een oogenblikje maar... ik kan het je hier niet zeggen. - Just a moment... I can't tell you here.

- Ach wel neen, hoor! - Ah well no! zei Gerrit ruw. Gerrit said ruefully. Ik heb niets met je te maken... I have nothing to do with you....

- Jawel, jawel, Gerrit... Toe Gerrit... een oogenblikje maar... - Yes, yes, yes, Gerrit... Please Gerrit. Just a moment...

En hij liep door. And he walked on.

Zij volgde hem. She followed him.

- Gerrit...       - Zeg eens, als je nou niet voor den bliksem den anderen kant ophoepelt... - Gerrit... - Tell me, if you don't get the other way before lightning...

- Gerrit, laat je me maar even... wat zeggen... drie minuten met je praten... in de Boschjes... - Gerrit, will you let me just say talk to you for three minutes in the Boschjes

De stem vleide, de oogen lachten en spotteden met een heel diepen vonk. The voice flattered, the eyes laughed and mocked with a very deep spark.

- Drie minuten maar... en dan val ik je niet meer lastig... - Just three minutes... and then I won't bother you anymore....

- Nou... vooruit dan! - Well... here goes! zei Gerrit. Gerrit said. Loop dan om... dan volg ik je wel... maar maak voort... ik heb geen tijd... Then walk around... I'll follow you... but hurry... I don't have time...

- Waar moet je naar toe... - Where to go...

- Naar mijn huis... - To my house...

- Ben je getrouwd, Gerrit... - Are you married, Gerrit...

- Ja... Vooruit nou. - Yes... Come on now.

- En heb je kindertjes? - And do you have children?

- Ja... Ajo... - Yes... Ajo...

- Je hebt zeker lieve kindertjes, Gerrit? - You certainly have sweet little children, Gerrit?

Haar diepe oogenvonk van gouden spot priemde Gerrit toe... maar nu keerde zij zich om, liep vlug, sloeg de Timorstraat in, verdween in de Boschjes. Her deep-eyed spark of golden derision prickled at Gerrit but now she turned, walked swiftly, turned onto Timor Street, disappeared into the Boschjes. Het was er heel donker... It was very dark there...

- Nou, wat is er... - Well, what's there...

- Ik heb je in twaalf jaren niet gezien, Gerrit. - I haven't seen you in twelve years, Gerrit.

- Heb je me niets anders te vertellen... - Don't you have anything else to tell me....

- Ja... hoor dan... zeide zij snel, begrij-       pende, dat zij zuinig moest zijn met dit kostbare oogenblik. - Yes... hear then... she said quickly, understanding that she had to be economical with this precious moment. Hoor dan... Ik ben twaalf jaar in Parijs geweest, Gerrit; ik heb er heel veel verdriet gehad, hoor... Maar heel veel pleizier ook. Hear then... I spent twelve years in Paris, Gerrit; I had a lot of sorrow there, you know.... But a lot of fun too. Ik was er erg chic, mijn portret lag tusschen den Czaar en den koning van België in voor de winkels en onder het portret van Otero. I was very chic there, my portrait was between the Czar and the King of Belgium in front of the stores and under the portrait of Otero. Nu, dat is wel een bewijs, hè... Maar heel veel verdriet ook, Gerrit. Now, that's some evidence, huh.... But a lot of sadness too, Gerrit. De mannen zijn zwijnen, Gerrit: ze zijn niet allen als jij, zoo aardig en zoo lief... Ik heb dikwijls aan je gedacht... Men are pigs, Gerrit: not all of them are like you, so nice and so sweet.... I have often thought of you....

- Ja maar, dat kan me allemaal niets schelen... - Yes but, I don't care about any of that....

- Ik heb dikwijls aan je gedacht... Hoe lief je was en hoe goed, Gerrit, ook al deê je nog zoo ruw soms, en al zet je nog zoo een booze stem op... Nu, Gerrit, en ik moest terug naar Den Haag - zie je, dat is te lang om je te vertellen... en nu Gerrit... nu wil ik je zeggen... nu ben ik heel arm... ik heb geen cent op het oogenblik... Toe Gerrit, kan je me niet vijftig gulden geven. - I've often thought of you... How sweet you were and how good, Gerrit, even though you deê so rough sometimes, and even though you put on such a wicked voice.... Now Gerrit, and I had to go back to The Hague - you see, that's too long to tell you.... and now Gerrit... now I want to tell you... now I'm very poor... I don't have a penny at the moment.... Please Gerrit, can't you give me fifty guilders.

- Zeg eens, als je denkt, dat ik rijk ben, heb je het mis. - Tell me, if you think, I am rich, you are wrong. Ik kan je niets geven. I can't give you anything.

- Nou Gerrit, ook geen vijf en twintig gulden maar? - Well Gerrit, not twenty-five guilders either but? Daar zoû je me al erg meê helpen. That would help me a lot. - Ik heb ze niet. - I don't have them.

- Ach toe, Gerrit, kan je me niet IETS geven... - Ah please, Gerrit, can't you give me ANYTHING....

Gerrit grabbelde in zijn zak. Gerrit rummaged in his pocket.

- Hier heb je twee rijksdaalders... en een tientje. - Here you have two rijksdaalders.... and a tenner. Meer heb ik niet. That's all I have. Ik ben niet rijk en ik loop niet met stapels bankpapier in mijn zak. I'm not rich and I don't walk around with piles of bank notes in my pocket.

Hij gaf haar het geld. He gave her the money.

- O Gerrit, dank je wel. - Oh Gerrit, thank you very much. O Gerrit, wat ben je lief... Oh Gerrit, how sweet you are....

En voor hij het kon verhoeden, had zij zich om zijn hals gegooid en zoende zij hem dol op zijn mond. And before he could stop it, she had thrown herself around his neck and was kissing him madly on the mouth.

Hij wierp haar bijna van zich. He almost threw her off.

- Zeg, ben je gek...! - Say, are you crazy...! ! - Neen Gerrit, maar ik hoû van je en je bent zoo lief. ! - No Gerrit, but I love you and you are so sweet. Dank je wel Gerrit, dank je wel. Thank you Gerrit, thank you.

Hij zag de gouden oogen spotten. He saw the golden eyes scoff.

- En nu hoepel je op! - And now hoop up! zei Gerrit, rillend van kwaadheid en het schemerde vonken voor zijn oogen. said Gerrit, shivering with anger, and sparks shimmered before his eyes. En je spreekt me nooit meer aan, en je moet niet denken, dat ik je ooit weêr geld geef, want ik heb het niet. And you never speak to me again, and you must not think that I will ever give you money again, because I don't have it. Het is dus uit, hoor, weet dat wel. So it's out, hear, know that. Zoek maar een jongen, rijken kerel... en laat mij met rust... Just find a boy, rich guy and leave me alone...

- Ach, Gerrit, het zijn allemaal zwijnen... behalve jij... behalve jij...       - Maar nu, zwijn of geen zwijn, brieschte Gerrit; nu ga jij links en ik ga rechts, hoor... - Ah, Gerrit, they are all pigs.... except you... except you... - But now, boar or no boar, roared Gerrit; now you go left and I go right, hear....

En hij maakte zich vrij, hijgende, brieschende, rillende. And he freed himself, panting, bellowing, shivering. Hij liep wat hij loopen kon, en toen hij eéns omzag, zag hij haar niet meer: zij moest door de Riouwstraat zijn gegaan. He walked what he could walk, and when he looked back once, he did not see her: she must have gone through Riouwstraat. Hij herademde, wist een tram te pakken, ging voorop staan, om wind te vangen, en te koelen zijn kloppende slapen... En onderwijl dacht hij: ze is gek, de meid... om me aan te spreken... om me te zoenen...! He re-breathed, managed to catch a streetcar, got in front, to catch wind, and cool his throbbing temples.... And meanwhile he thought: she's crazy, the maid To speak to me To kiss me...! Ik had haar ook geen geld moeten geven... Twaalf jaren... Ze is wel ouder geworden, maar ze is nog een mooie meid... Ze is zwaarder geworden, en ze was geverfd... wat ze vroeger nooit was. I shouldn't have given her money either.... Twelve years... She did get older, but she's still a pretty girl.... She's gotten heavier, and she was dyed.... which she never was before. Maar ze is nog een mooie meid... But she's still a pretty girl....

Op zijn mond voelde hij nog haar zoen, als een gloeiïng en als een druk, als had zij zijn lippen gezegeld met lak: het brandende, smeltende lak van haar zoen. On his mouth he still felt her kiss, like a glow and like a pressure, as if she had sealed his lips with lacquer: the burning, melting lacquer of her kiss. En plotseling, moest hij zich bekennen, dat in jaren en jaren... in twaalf jaren... NIEMAND hem zoo gezoend had, en die bekentenis joeg het bloed door hem heen en deed allerlei herinnering, als vlugge spiralen, wemelen voor zijn oogen, in kronkelende, golvende lijnen, tusschen hem en de natte herfststraat, waarover de paardentram       voortsjokte - pijnlijk knerpende in zijn rails. And suddenly, he had to confess to himself, that in years and years in twelve years NO ONE had kissed him like that, and that confession rushed the blood through him and made all kinds of memories, like swift spirals, swarm before his eyes, in winding, undulating lines, between him and the wet autumn street, over which the horse-drawn streetcar jogged on - painfully crunching in his rails. Hij zag de herinneringen voor zich, vizioenende, gloeiende voor hem en in hem en om hem rond, tot het was of hij door vóor, op het platform van den tram, stond in een brand van herinneringen, die eerder wakkerde de wind, dan doofde... Nu reed de tram voor zijn huis en hij sprong af, woest, bijna struikelend over zijn sabel, in zijn uniformjas, die woei tusschen zijn beenen. He saw the memories before him, vizzing, glowing before him and in him and around him, until it was as if he stood by front, on the platform of the streetcar, in a blaze of memories, which rather aroused the wind, than extinguished it.... Now the streetcar drove in front of his house and he jumped off, furiously, almost tripping over his saber, into his uniform jacket, which was blowing between his legs. Hij rammelde met zijn sleutel tegen de deur, als dronken, kon het sleutelgat niet dadelijk vinden... De deur van de eetkamer stond open, een huiselijkheid schemerde er met de gedekte tafel, die hem wachtte: Gerdy, Guy kwamen hem tegemoet... Adeline, van binnen, riep: He rattled his key against the door, as if drunk, could not immediately find the keyhole.... The dining room door was open, a homeliness shimmered there with the set table, waiting for him: Gerdy, Guy came to meet him.... Adeline, inside, called out:

- Gerrit, ben je daar? - Gerrit, are you there? Wat ben je laat... What are you late...

- Ik heb de tram gemist, jokte hij, en de twee kinderen hield hij, wat ruw, van zich af. - I missed the streetcar, he joked, holding off the two children, somewhat roughly.

- Wacht jongens, papa moet eerst naar boven, om zijn handen te wasschen... - Wait guys, Daddy has to go upstairs first, to wash his hands....

Hij stormde de trap op, weêr struikelde hij bijna. He stormed up the stairs, again he almost tripped. Door het geheele huis dreunde die zware trap-opstorming, de deur van zijn kamer sloeg. Through the whole house boomed that heavy stampede of stairs, the door of his room slammed. Bevend zocht hij lucifers, in zijn zak, vond ze niet; zijn trillende handen tastten rond, - voorwerpen kletterden tegen elkaâr, bijna bra-       ken zij - eindelijk vond hij het doosje, stak op het gas, keek in den spiegel. Trembling, he searched for matches, in his pocket, did not find them; his trembling hands groped around, - objects clattered against each other, almost broke - at last he found the box, stabbed at the gas, looked in the mirror. Hij zag zijn gezicht rood van snel heftig bloed, dat gloeide onder zijn wangen, dat klopte op naar zijn slapen. He saw his face red from fast heavy blood, which glowed under his cheeks, that throbbed up to his temples. Zijn oogen puilden en waren klein... Hij zag naar zijn mond of zichtbaar de zoen was, die nog brandde op zijn lippen als een warm zegel van purper lak. His eyes bulged and were small.... He looked at his mouth whether visible was the kiss, which still burned on his lips like a warm seal of purple lacquer. Zijn uniform benauwde hem en hij kleedde zich uit woest. His uniform oppressed him and he undressed furiously. Hij waschte zijn hoofd in een kom vol water; hij wreef zijn mond met een handdoek, tot zijn lippen gloeiden; nog meer: hij wreef ze, als waren ze vuil... Hij knoeide den handdoek in een prop, smeet tot een bal hem op den grond. He washed his head in a bowl full of water; he rubbed his mouth with a towel, until his lips glowed; even more: he rubbed them, as if they were dirty.... He fumbled the towel into a wad, flung it into a ball on the ground. Toen schoot hij vlug zijn huisjasje aan, en toen... toen ging hij naar beneden... Then he quickly popped on his house jacket, and then... then he went downstairs

Om de tafel zaten de kinderen, al, te wachten met Adeline. Around the table sat the children, already, waiting with Adeline.

- Wat ben je laat! - How late you are! zei Adeline nog eens, heel zacht. Adeline said again, very softly.

Hij antwoordde niet, hij maakte nu gekheid met de kinderen. He did not answer; he was now making fun of the children. Hij liet zich nu, opzettelijk, zoenen door Gerdy, met frissche lipjes, en het was als een frissche bloem, koel platgedrukt op zijn gloeiende wang. He now, deliberately, allowed himself to be kissed by Gerdy, with fresh lips, and it was like a fresh flower, coolly flattened on his glowing cheek. Het kalmeerde hem, en plotseling vond hij zich veilig, in die kleine kamer, onder dien lichtkring van de hanglamp,       het groote stuk vleesch voor zich, dat hij nu sneed, met veel kunst, terwijl hij Alex aanried te kijken hoe papa vleesch sneed, opdat hij het ook later zoo doen zoû. It soothed him, and suddenly he found himself safe, in that small room, under that circle of light from the hanging lamp, the large piece of meat in front of him, which he was now cutting, with great skill, while advising Alex to watch how Daddy cut meat, so that he might do the same later. Hij wijdde zich nu aan het vleesch; hij sneed de regelmatige plakken zuiver... Adeline, de kinderen zagen toe. He now devoted himself to the meat; he cut the regular slices cleanly.... Adeline, the children watched.

Hij at goed, en na den eten viel hij in een zwaren slaap. He ate well, and after eating he fell into a heavy sleep.