Pronouns & Determiners
Voornaamwoorden
Nederlandse voornaamwoorden bestaan uit persoonlijke onderwerp- en objectpronomen. Ze verwijzen naar mensen, dieren of stoffen, zonder ze in het bijzonder te noemen.
Onderwerp voornaamwoord | Object voornaamwoord | |
---|---|---|
1e persoon enkelvoud | ik | mij |
2e persoon enkelvoud (informeel) | jij | jou |
2e persoon enkelvoud (formeel) | u | u |
Derde persoon enkelvoud | hij / zij / het | hem / haar / het |
1e persoon meervoud | wij | ons |
2e persoon meervoud | jullie | jullie |
2e persoon meervoud (formeel) | u | u |
3e persoon meervoud (persoon) | zij | hun, hen |
3e persoon meervoud (voorwerp) | zij | hun, hen |
De voornaamwoorden in het Nederlands worden zeer vergelijkbaar gebruikt met die in het Engels, met uitzondering van het gebruik van het T-V-onderscheid, wat betekent dat er gebruik wordt gemaakt van formele en informele voornaamwoorden.
Wanneer je beleefd naar iemand verwijst, wordt u gebruikt; jij wordt gebruikt in minder formele situaties. De derde persoon enkelvoud jij komt overeen met ''hij'', zij met ''zij'' en het met ''het''. Het tweede persoon meervoud voornaamwoord jullie is equivalent aan ''jullie'', u is de formele vorm om te verwijzen naar meervoud ''jullie''. Het meervoud u verwijst naar twee of meer personen, maar moet worden vervoegd als enkelvoudig voornaamwoord:
Gaat u gezellig naar het park
Elk onderwerp- en voorwerpswoord heeft ook een verkorte vorm die meestal in de spreektaal wordt gebruikt, maar die ook essentieel kan zijn voor het schrijven. Ze worden gebruikt om de betekenis van het voornaamwoord binnen een zin niet te benadrukken en worden onbeklemtoond uitgesproken met een schwa:
ik → ‘k | mij → me |
jij → je | jou → je |
hij → ie | hem → ‘m |
zij → ze | haar → ‘r / d’r |
het → ‘t | het → ‘t |
wij → we | ons → no reduced form |
jullie → je | jullie → je |
zij (persoon) → ze | hun, hen → ze |
zij (ding) → ze | die → ze |
Bezittelijke determinanten
Attributief | Predicatief | |
---|---|---|
1e persoon enkelvoud | mijn | mijne |
2e persoon enkelvoud (informeel) | jouw | jouwe |
2e persoon enkelvoud (formeel) | uw | uwe |
Derde persoon enkelvoud | zijn / haar | zijne / hare |
1e persoon meervoud | ons | onze |
2e persoon meervoud | jullie | - |
2e persoon meervoud (formeel) | uw | uwe |
3e persoon meervoud | hun | hunne |
Bezittelijke determinanten die vóór zelfstandige naamwoorden in de attributieve vorm worden gebruikt, blijven ongewijzigd, met uitzondering voor ons (onze) wanneer ze verwijzen naar een meervoudig zelfstandig naamwoord:
De jongens zijn mijn broers
Dit is jouw bord
Dat zijn jullie cijfers
Dit zijn onze auto’s
Predicatieve bezittelijke determinanten hebben een toevoeging van -e :
Die pen is de mijne
Dit is jouwe
De sleutel is uwe
De tweede persoon meervoud jullie heeft geen predicatieve bezittelijke determinator, in plaats daarvan wordt van (van) toegevoegd:
Deze stoel is van jullie
Wederkerende voornaamwoorden
Object voornaamwoord | Wederkerend voornaamwoord | |
---|---|---|
1e persoon enkelvoud | mij | me / mij / mezelf / mijzelf |
2e persoon enkelvoud (informeel) | jou | je / zich / jezelf / zichzelf |
2e persoon enkelvoud (formeel) | u | u / zich / zichzelf / uzelf |
Derde persoon enkelvoud (mannelijk) | hem | zich / zichzelf |
Derde persoon enkelvoud (vrouwelijk) | haar | zich / zichzelf |
Derde persoon enkelvoud (voorwerp) | het | zich / zichzelf |
1e persoon meervoud | ons | ons / onszelf |
2e persoon meervoud | jullie | zich / zichzelf |
2e persoon meervoud (formeel) | u | zich / zichzelf |
3e persoon meervoud (persoon) | hun, hen | zich / zichzelf |
3e persoon meervoud (voorwerp) | die | zich / zichzelf |
Om terug te verwijzen naar het onderwerp of de clausule, worden reflexieve voornaamwoorden gebruikt:
Hij moet uitkijken want hij kan zichzelf bezeren
Ik kan mijzelf wel kussen
De balonnen kunnen uit zichzelf ontploffen
In de meeste gevallen kan zowel een kortere vorm als een achtervoegsel ( + zelf ) worden gebruikt. In sommige gevallen kan alleen het achtervoegsel van reflexieve voornaamwoorden worden gebruikt waar het voornaamwoord het benadrukte deel van de zin is:
Ze zullen zichzelf wel redden
In andere gevallen waarin het voornaamwoord niet wordt benadrukt, is de kortere vorm handiger:
Ik kan het me niet voorstellen
Wederzijdse voornaamwoorden worden gebruikt wanneer naar twee of meer personen uit de zin wordt verwezen. Ze bestaan uit elkaar (elkaar / elkaar), mekaar (elkaar) en elkander (elkaar), de bezittelijke vorm is elkaars :
Peter en ik kennen elkaar al heel lang
Wij zijn elkaars teamleden
Demonstratieve determinanten
Er zijn determinanten in het Nederlands die iets dichtbij beschrijven en ook determinanten die iets ver weg beschrijven. Ze kunnen veranderen afhankelijk van geslacht en aantal.
Mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die iets dichtbij beschrijven, worden gebruikt met de determinant deze en onzijdige zelfstandige naamwoorden met dit in enkelvoud:
Deze slager
Deze opleiding
Dit monument
Wanneer ze meervoudig zijn, wordt deze gebruikt voor mannelijk, vrouwelijk en onzijdig:
Deze slagers
Deze opleidingen
Deze monumenten
Mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die iets ver weg beschrijven, worden gebruikt met de determinant die en onzijdige zelfstandige naamwoorden met dat in het enkelvoud:
Die slager
Die opleiding
Dat monument
Wanneer ze meervoudig zijn, wordt die gebruikt voor mannelijk, vrouwelijk en onzijdig:
Die slagers
Die opleidingen
Die monumenten
Pronominale bijwoorden
In het Nederlands is het gebruik van pronominale bijwoorden heel gebruikelijk. Pronominale bijwoorden zijn een combinatie van een bijwoord en een voorzetsel bij voorzetsel, ze worden gevormd met een voorzetsel gevolgd door een voornaamwoord in omgekeerde volgorde:
Mee + daar; daarmee - Wat moeten we daarmee?
Op + er; erop - De mannen staan erop
Mee + overal; overal mee - Daar kun je overal mee op stap
Vragende determinanten
In het Nederlands worden welk, welke, wiens en wat voor gebruikt als vragende determinatoren. Determinatoren welk en welke staan in sommige gevallen zowel voor Engels ''which'' als ''what''; welk wordt gebruikt als het volgende zelfstandig naamwoord onzijdig is:
Het huis → Welk huis?
De verbogen welke wordt gebruikt wanneer het volgende zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is:
De garage → Welke garage?
De vragende determinator wiens is equivalent aan het Engelse ''whose'', soms wordt wier gebruikt voor vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. In veel gevallen worden wie z'n die verwijst naar mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden en wie d'r die verwijst naar vrouwelijke en bepaalde zelfstandige naamwoorden gebruikt in plaats van wiens, die eigenlijk informeel maar heel gebruikelijk zijn. Wat voor is gelijk aan ''wat'':
Wat voor muziek luister je naar?
Kwantificerende bepalende factoren
In het Nederlands verwijzen kwantificerende bepalende factoren naar grootheden, ze bestaan uit welomlijnde en onbepaalde kwantificerende bepalende factoren. De meest voorkomende bepalende factoren zijn een, twee, drie, eerste, tweede, derde, tweemaal, tweemaal, driemaal, etc .:
Twee spinnen lopen over het raam
De derde kat voelde zich meteen thuis
De meest gebruikte onbepaalde determinanten zijn: veel, weinig, meerdere, enkele, zoveelste, tigste, sommige, etc .:
Veel spinnen liepen over het raam
Sommige stenen werden achtergelaten