Verbs & Tenses
Er is een grote verscheidenheid aan werkwoordvervoegingen in het Nederlands. Werkwoorden hebben verbuigingen op basis van tijden, stemmingen, persoon en of ze enkelvoud of meervoud zijn. Er zijn zwakke en sterke werkwoorden, gemengde werkwoorden, basiswerkwoorden, werkwoorden met een voorzetsel en werkwoorden met een scheidingsteken.
Verleden tijd
De verleden tijd verandert of het werkwoord als zwak of sterk wordt beschouwd. Zwakke werkwoorden zijn de werkwoorden die veranderen door de toevoeging van een achtervoegsel aan de hoofdstam wanneer ze worden vervoegd naar de verleden tijd:
Ik kook → Ik kookte
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die worden gevormd met een klinkerverandering in de stam:
Ik zing → Ik zong
Zwakke werkwoorden in de verleden tijd worden gevormd met een toevoeging van +te in het enkelvoud en +ten in het meervoud als de stam eindigt op een stemloze medeklinker (t, k, f, s, ch, p):
Ik straf → Ik strafte → Wij straften
Werkwoorden die niet eindigen op een van die medeklinkers hebben de toevoeging + de in enkelvoud en + den in meervoud:
Ik bestel → Ik bestelde → Wij bestelden
Werkwoordenstammen die eindigen op t hebben een verdubbelde tt en d een verdubbelde dd :
Ik praat → Ik praatte
Ik antwoord → Ik antwoordde
Het voltooid deelwoord bestaat uit een verbuiging met ge- + stam + d of t. Als de werkwoordstam eindigt op een van de medeklinkers t, k, f, s, sch, ch of p, moet het voltooid deelwoord eindigen op +t:
Hak → Gehakt
Als er geen sprake is van een uitgang op een van deze medeklinkers, dan eindigt het voltooid deelwoord op +d:
Haal → Gehaald
Voor stammen die eindigen op t of d is van nature geen extra t of d in het voltooid deelwoord nodig (bijvoorbeeld praat → gepraat; antwoord → geantwoord). Er wordt geen voorvoegsel gebruikt als het werkwoord zelf al een natuurlijk en onbeklemtoond voorvoegsel heeft (bijv. bepalen → bepaald; verenigen → verenigd).
Sterke werkwoorden veranderen wel van klinker als ze vervoegd worden in de verleden tijd. Elk sterk werkwoord in het enkelvoud heeft geen verbuigingen in achtervoegsels, meervoudswerkwoorden hebben een toevoeging van +en:
Ik zing (tegenwoordige tijd) → Ik zong → Hij zong → Wij zongen → Jullie zongen
Ik loop → Ik liep → Hij liep → Wij liepen → Jullie liepen
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord heeft de prefix ge- + stam + -en:
Bleef → Gebleven
Tegenwoordige tijd
Wanneer werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegd worden, verbuigen ze afhankelijk van of ze tot de aantonende wijs of de aanvoegende wijs behoren en van de persoon:
Enkelvoud | Meervoud | |||
---|---|---|---|---|
Bevestigende vorm | Vraag | Bevestigende vorm | Vraag | |
Ik help | Help ik? | Wij helpen | Helpen wij? | |
Jij helpt | Help jij? | Jullie helpen | Helpen jullie? | |
Hij / zij / het helpt | Helpt hij / zij / het? | Zij helpen | Helpen zij? | |
U helpt | Helpt u? |
In de meeste gevallen als het werkwoord bij het eerste enkelvoudige voornaamwoord hoort, heeft het geen verbuiging behalve het gebruik van de werkwoordsstam.
De tweede en derde enkelvoudige voornaamwoorden horen bij een werkwoord +t. Soms heeft het werkwoord dat bij een tweede enkelvoud hoort geen verbuiging en blijft alleen de stam over. Meervoudige werkwoorden verbuigen met +en.
De tegenwoordige aanvoegende wijs in het Nederlands drukt een actie uit die nog niet heeft plaatsgevonden, die werkwoorden verbogen met toevoeging van +e in het enkelvoud en +en in het meervoud:
Ik mag → Ik moge → Jullie mogen
Het tegenwoordig deelwoord beschrijft altijd een progressieve actie, de werkwoorden hebben een toevoeging van de infinitief +d, +end of +ende afhankelijk van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen:
Schrijven → Schrijvende jongen
Staan → Staand huis
De gebiedende wijs in de tegenwoordige tijd bestaat alleen uit de werkwoordstam in het enkelvoud en +t voor de tweede persoon formeel:
Loop door
Loopt u door
Toekomstige tijd
De toekomende tijd die gebruikt wordt om toekomstige gebeurtenissen te beschrijven, wordt gebruikt d.m.v. het hulpwerkwoord zullen of gaan met een toevoeging van een tweede werkwoord in zijn infinitiefvorm
Ik | zal / ga + infinitief | Wij/we | zullen / gaan + infinitief |
Jij/je/u | zal/zult / gaat + infinitief | Jullie | zullen / gaan + infinitief |
Hij/zij | zal / gaat + infinitief | Zij/ze | zullen / gaan + infinitief |
Ik zal naar huis lopen
Jullie zullen rijk worden
Ik ga morgen het gras knippen
De vrouwen gaan de vereniging opheffen
Let wel op, dat de hulpwerkwoorden in de meeste gevallen op het einde van de zin achter het voornaamwoord en de infinitief staan.
Het hulpwerkwoord zullen is de meer formele manier om iets uit te drukken dat in de toekomst zal gebeuren. Aan de andere kant is het hulpwerkwoord gaan een informelere manier om iets uit te drukken, de meeste mensen gebruiken deze vorm in de dagelijkse spreektaal.
Een andere manier om de toekomst uit te drukken, gebruik je gewoon de tegenwoordige tijd, maar dan moet je de specifieke tijd waarin het zal plaatsvinden vermeld worden.
Ik rijd straks naar het stadion
Patrick speelt morgen tegen een sterker team
Perfecte tijden
Toekomstig perfect
Om de toekomst perfect te maken voeg je toekomst zullen (zullen) + voltooid deelwoord + hebben toe; de verleden toekomst perfect wordt gemaakt door zou (zouden) + voltooid deelwoord + hebben toe te voegen (het voltooid deelwoord kan in beide gevallen voor en na hebben gezet worden):
Wij zullen gedanst hebben
Wij zouden gedanst hebben
Voltooid tegenwoordige tijd
De tegenwoordige volmaaktheid wordt gemaakt door tegenwoordige hebben (hebben) of zijn (zijn) + voltooid deelwoord toe te voegen:
Ik heb gedanst
Wij zijn beoordeeld
Voltooid verleden tijd
De voltooid verleden tijd wordt gemaakt door het toevoegen van voltooid had/hadden (had) of was/waren (was/waren) + voltooid deelwoord:
Ik had gedanst
Wij waren beoordeeld
Lijdende vorm
De passieve stem wordt gemaakt door worden (zal zijn) + voltooid deelwoord toe te voegen:
Wij worden beoordeeld
Perfect passief
Het voltooid passief wordt gemaakt door zijn (zijn) + voltooid deelwoord toe te voegen:
Wij worden beoordeeld
Progressief aspect
De progressief wordt gemaakt door het hulpwerkwoord zijn + aan het + infinitief werkwoord toe te voegen:
De vrouwen zijn aan het lopen
Voorwaardelijke wijs
De voorwaardelijke wijs wordt gemaakt door het hulpwerkwoord toe te voegen in de verleden tijd zou (zou) in het enkelvoud en zouden in het meervoud:
Ik zou niet door lopen