Prepositions
Voorzetsels - Προθέσεις
Voorzetsels (pro'thesis) zijn enkelvoudige woorden die zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden of zinsdelen introduceren en ze geven plaats, tijd, manier, oorzaak of doel aan. Het woord dat onmiddellijk volgt op een voorzetsel staat in de genitieve of accusatieve naamval.
Accusatief | Genitief | Beide |
---|---|---|
από (van), σε (tot), για (voor), με (met), προς (naar), παρά (ook al), σαν (zoals, soortgelijk), ως (tot), μέχρι (tot), δίχως / χωρίς (zonder). | υπέρ (voor), εναντίον (tegen), εξαιτίας / λόγω (vanwege), μεταξύ (onder), αντί (in plaats van). | κατά (tegen, volgens). |
Πηγαίνω προς το σπίτι μου (Ik ga in de richting van mijn huis).
Είμαι υπέρ της ελευθερίας του λόγου (Ik ben voor vrije meningsuiting).