Pronouns

Persoonlijke voornaamwoorden

Onderwerpsvorm

Jag - Ik
Du - Jij (enkv.)
Hon - Zij
Han - Hij
Den - Hett (en-woorden)
Det - Het (ett-woorden)
Vi - Wij
Ni - Jullie
De [dohm] - Zij

*hen - geslachtsneutraal voornaamwoord dat een alternatief is voor het geslachtsspecifieke hon/han

Voorbeelden:

  1. Jag heter Eva. - Mijn naam is Eva
  2. Du äter ett äpple. - U eet (bent aan het eten) een appel.
  3. Hon springer. - Ze rent (is aan het rennen).
  4. Här är en bok. Den är min. - Hier is een boek. Het is van mij.
  5. Vi bor i ett hus. Det är vårt hus. - Wij wonen in een huis. Het is ons huis.
Voorwerpsvorm

Jag → mig [mey] - mij
Du → dig [dey] - jou (enk.)
Hon → henne - haar
Han → honom - hem
Den → den - het
Det → det - het
Vi → os - ons
Ni → er - jullie
De → dem [dohm] - hen

Voorbeelden:

  1. Han älskar henne. - Hij houdt van haar.
  2. Jag vill se dem. - Ik wil hen zien.
  3. Vi inbjuder dig. - Wij nodigen u uit.

Persoonlijke voornaamwoorden

Jag → mig - mezelf
Du → dig - jezelf
Hon → sig - haarzelf
Han → sig - hemzelf
Den → sig - zichzelf
Det → sig - zichzelf
Vi → oss - onszelf
Ni → er - uzelf
De → sig- henzelf

Bepaalde werkwoorden hebben bijvoorbeeld een wederkerend voornaamwoord:
Tvätta sig - zich wassen
Resa sig - opstaan
Lägga sig - naar bed gaan
Känna sig - voelen
Gifta sig - trouwen
Bestämma sig - beslissen
Skynda sig - zich haasten

Het wederkerig voornaamwoord wordt gebruikt wanneer het onderwerp en het lijdend voorwerp in de bijzin naar dezelfde persoon verwijzen:

Jag måste lära mig svenska. - Ik moet Zweeds leren.
Hon bestämde sig för att börja träna. - Ze besloot om te gaan trainen.
Vi gifter oss. - Wij gaan trouwen.

Bezittelijke voornaamwoorden

EnkelvoudMeervoud
en-woordenett-woorden
Jagmin (mijn)mittmina
Dudin (uw)dittdina
Honhennes (de hare)henneshennes
Hanhans (zijn)hanshans
Henhens (zijn/haar)henshens
Den/Detdess (zijn)dessdess
Vivår (onze)vårtvåra
Nier (uw)ertera
Dederas (hun)derasderas

Bezittelijke voornaamwoorden zijn het eens met de zelfstandige naamwoorden waar ze bij horen.

Voorbeelden:

  1. Det är min katt. - Het is mijn kat. (en katt - een kat)
  2. Huset är ditt. - Het huis is van u. (ett hus - een huis)
  3. Där är mina skor. - Daar zijn mijn schoenen (en sko - één schoen; skor - schoenen)

Bezittelijk voornaamwoord wederkerige vorm

In de derde persoon enkelvoud en meervoud is het belangrijk of de "eigenaar" van het lijdend voorwerp al dan niet als onderwerp van dezelfde bijzin fungeert.

EnkelvoudMeervoud
en-woordenett-woorden
han/hon/hensinsittsina
den/det/desinsinsina

Anna frågar varför Eva inte vill dansa med sin pojkvän. (= Evas pojkvän) ("eigenaar": Eva) - Anna vraagt waarom Eva (onderwerp) niet met Eva's vriendje wil dansen. ← Bezittelijk reflexief (Eva wil niet dansen met haar eigen vriendje)

Anna frågar varför Eva inte vill dansa med hennes pojkvän. (= Annas pojkvän) ("eigenaar": Anna) - Anna vraagt waarom Eva (onderwerp) niet wil dansen met Anna's vriendje. ← Bezittelijk (Eva wil niet dansen met Anna's vriendje)

Anna vill dansa med sin pojkvän. - Anna wil dansen met haar (eigen) vriendje.

Betrekkelijk voornaamwoord

Het betrekkelijk voornaamwoord som (dat, die) wordt gebruikt als opener van een bijzin en kan verwijzen naar zowel mensen als dingen. Som (dat, wat) kan zowel als onderwerp en als lijdend voorwerp fungeren.

Voorbeelden:

  1. Jonas har en dotter. Hon är fyra år. - Jonas heeft een dochter. Ze is vier jaar oud.→ Jonas har en dotter som är fyra år. (som = onderwerp) - Jonas heeft een dochter die vier jaar oud is.
  2. Jonas har en dotter. Han älskar henne. - Jonas heeft een dochter. Hij houdt van haar. →Jonas har en dotter som han älskar. ("som" = object) - Jonas heeft een dochter van wie hij houdt