EEN-EN-VEERTIGSTE HOOFDSTUK
Heil u allen, mijn heeren van hoogeren stand,
Maar niet meerder gelukkig dan wij op het land!
In onze wouden gekomen,
Om onze spelen te zien,
Onder 't lover der boomen, Willen wij hartlijk het welkom u biên.
Macdonald.
De nieuwe aankomelingen waren Wilfrid van Ivanhoe, op het paard van
den Prior van Botolph, en Gurth, die den ridder op diens strijdros
vergezelde. De verbazing van Ivanhoe was grenzenloos, toen hij zijn
meester met bloed bespat zag, terwijl zes of zeven gesneuvelden op
het kleine grasplein uitgestrekt lagen, waar het gevecht plaats had
gehad. Niet minder verwonderd was hij, Richard omringd te zien van
zoovele menschen, die vogelvrijverklaarden, en dus een gevaarlijk
gevolg voor een Vorst schenen te zijn. Hij wist niet, of hij den
Koning als den Zwarten Ridder, of op een andere wijze aanspreken
zou. Richard bemerkte zijn verlegenheid.
"Vrees niet, Wilfrid," zei hij, "om Richard Plantagenet als zoodanig aan te spreken, daar gij hem in het gezelschap van getrouwe Engelsche
onderdanen ziet, ofschoon zij mogelijk door hun vurig Engelsch bloed
een weinig van den rechten weg afgedwaald zijn." "Ridder Wilfrid van Ivanhoe," zei de dappere kapitein, voorwaarts tredende, "mijn verzekeringen kunnen die van onzen Koning geen meerder gewicht geven; maar ik kan wel met eenigen trots zeggen, dat hij onder
mannen, die veel geleden hebben, geen getrouwer onderdanen heeft,
dan zij die hem nu omringen.
"Ik twijfel er niet aan, dappere vriend," zei Wilfrid, "daar ik u onder het getal zie.--Maar wat beduiden deze teekens van dood en gevaar,
deze verslagene mannen en de bebloede wapenrusting van mijn Vorst?" "Er is hier verraad gepleegd, Ivanhoe," antwoordde de Koning; "maar dank zij dezen braven mannen, het verraad heeft zijn loon gekregen.--Thans echter schiet mij te binnen, dat gij ook een verrader
zijt," zei Richard, glimlachende, "een oproerige verrader; want heb ik u geen stellig bevel gegeven om in de Abdij van St. Botolph te
blijven uitrusten, tot uwe wonde genezen was?" "Ze is al genezen," antwoordde Ivanhoe; "ze was niet dieper dan het vel.--Maar waarom, o waarom, edele vorst, kwelt gij dus uwe getrouwe
dienaren, en waagt gij uw leven op eenzame reizen en gevaarlijke
avonturen, alsof het niet meer waard was, dan dat van een dolenden
ridder, die niets anders op de wereld heeft dan hetgeen lans en zwaard
hem verschaffen?" "En Richard Plantagenet," hernam de Koning, "verlangt naar geen anderen roem, dan dien, welken zijn goede lans en zijn goed zwaard hem
verschaffen kunnen;--en Richard Plantagenet is er trotscher op, om een
avontuur met zijn goed zwaard en zijn sterken arm alleen te doorstaan,
dan om een leger van honderdduizend man in den slag aan te voeren." "Maar uw koninkrijk, mijn Vorst," zei Ivanhoe, "wordt bedreigd met burgeroorlog en ontbinding;--uwe onderdanen met allerlei rampen, indien
zij hun vorst in een dezer avonturen, welke gij dagelijks alleen tot
uw vermaak opzoekt, en waaraan gij nog zooeven ternauwernood ontsnapt
zijt, verliezen." "Ho! ho! mijn koninkrijk en mijn onderdanen?" antwoordde Richard
ongeduldig: "ik zeg u, Wilfrid, de besten onder hen betalen mijn zotheden met gelijke munt.--Bij voorbeeld, mijn zeer getrouwe dienaar,
Wilfrid van Ivanhoe wil mijne stellige bevelen niet gehoorzamen, en
leest evenwel zijn Koning de les, omdat hij zich niet nauwkeurig naar
zijn raad gedraagt. Wie van ons heeft de meeste reden om den ander
verwijten te doen?--Maar vergeef mij, mijn getrouwe Wilfrid! De tijd,
welken ik in verborgenheid doorgebracht heb en nog doorbrengen moet,
is, gelijk ik u te St. Botolph verklaard heb, alleen om mijnen vrienden
en getrouwen edelen den tijd te geven, om hunne macht te vereenigen,
opdat Richard, als zijne terugkomst bekend wordt, aan het hoofd
van zulk een leger sta, dat zijne vijanden schrikken het te zien,
en dus het voorgenomen verraad smoren, zonder zelfs het zwaard te
trekken. Estoteville en Bohun zullen eerst in vier en twintig uren
sterk genoeg zijn om naar York op te trekken; ik moet tijding van
Salisbury, uit het zuiden, van Beauchamp, uit Warwickshire, en van
Multon en Percy uit het noorden hebben. De Kanselier moet voor Londen
kunnen instaan. Een te spoedige verschijning zou mij aan gevaren
blootstellen, uit welke mijne lans en mijn zwaard, schoon ik door den
boog van den moedigen Robin, of de knots van broeder Tuck en den horen
van den wijzen Wamba ondersteund werd, mij niet zouden kunnen redden." Wilfrid boog onderdanig, daar hij wel wist hoe vergeefs het zijn zou
tegen den onbezonnen ridderlijken geest te strijden, die zijn meester
zoo dikwerf in gevaren stortte, welke hij gemakkelijk had kunnen
vermijden, of liever, welke hij met een onvergeeflijke roekeloosheid
opzocht. Wilfrid zuchtte dus, en zweeg; terwijl Richard, verheugd
zijn raadsman tot zwijgen gebracht te hebben, ofschoon zijn hart
de gegrondheid zijner verwijten erkende, zijn gesprek met Robin Hood
vervolgde.--"Koning der roovers," zei hij, "hebt gij geene verversching aan uw broeder Koning aan te bieden? Want deze doode schelmen hebben
mij èn werk èn eetlust verschaft." "In waarheid," hernam de roover, "want ik wil uwe Majesteit niet bedriegen, onze mondvoorraad bestaat voornamelijk,--" hij zweeg eenigszins verlegen.
"Uit wild, veronderstel ik," viel Richard hem vroolijk in de rede; "betere spijs kan er niet zijn, als men honger heeft;--en waarlijk, als een Koning niet te huis blijven wil, om zijn eigen wild te schieten,
dan, dunkt mij, moet hij niet hard brommen, als hij het door vreemde
handen geveld vindt." "Zoo uwe Majesteit dus weder eene der rustplaatsen van Robin Hood met uwe tegenwoordigheid vereeren wil," zei Robin, "dan zal het wild niet ontbreken; en een dronk bier, en ook nog wel een beker wijn staan
tot uw dienst." De kapitein ging vooruit om den weg te wijzen, en werd gevolgd door
den vroolijken Vorst, die waarschijnlijk vergenoegder was over zijne
toevallige ontmoeting met Robin Hood en zijne volgelingen, dan hij
geweest zou zijn, als hij zijne koninklijke waardigheid hernomen en
in een schitterenden kring van pairs en edelen het voorzitterschap
bekleed had. Verandering van gezelschap en avonturen maakten het
levensgeluk uit van Richard Leeuwenhart, en het was hem des te
bekoorlijker, als het met menigvuldige gevaren gepaard ging. In
Koning Richard werd het schitterend, maar onbeduidend karakter van
een dolenden ridder bijkans verwezenlijkt, en de persoonlijke roem,
welken hij door zijn wapenfeiten verwierf, was hem, wegens zijne
vurige verbeelding, veel dierbaarder dan die, welken een staatkundig
en wijs gedrag hem zou verschaft hebben. Dus was ook zijn regeering
gelijk aan den loop van een schitterend en vluchtig luchtverschijnsel,
dat langs het uitspansel snelt, een onnoodig maar geweldig licht in
het rond verspreidt en plotseling door een diepe duisternis vervangen
wordt; zijne ridderlijke daden verschaften onderwerpen voor dichters
en minnezangers, maar aan zijn land geen van die blijvende voordeelen,
waarbij de geschiedenis gaarne vertoeft, en welke zij als een voorbeeld
aan de nakomelingschap voorstelt. In het tegenwoordig gezelschap
echter, vertoonde zich Richard in het voordeeligst licht. Hij was
vroolijk, goed geluimd, en beminde de dapperheid, in welken stand hij
ze ook vond.--Onder een grooten eik werd het landelijk maal in alle
haast voor den Koning van Engeland gereed gemaakt, die omringd was door
mannen, welke onlangs door zijne regeering vogelvrij verklaard waren,
en thans zijn hof en zijne lijfwacht uitmaakten. Toen de flesch begon
rond te gaan, verloren de ruwe gezellen weldra hun ontzag voor de
tegenwoordigheid des Konings uit het oog. Gezang en scherts klonken
in het rond:--de geschiedenissen van vorige dagen werden verhaald; en
eindelijk, terwijl zij op hunne wèl geslaagde overtreding der wetten
pochten, herinnerde zich niemand meer, dat hij in tegenwoordigheid
van haar natuurlijken beschermer sprak. De vroolijke Koning, die niet
meer dan zijn gezelschap zijne waardigheid in het oog hield, lachte,
dronk en schertste onder de vroolijke bende. Het natuurlijk gezond
verstand van Robin Hood deed hem verlangen een einde aan het tooneel
te maken, eer er iets voorviel, dat de eensgezindheid stoorde, te
meer, daar hij bespeurde dat Ivanhoe's gelaat betrok. "Wij zijn door de tegenwoordigheid van onzen dapperen Koning vereerd," zei hij ter zijde tot den ridder; "echter wilde ik niet gaarne, dat hij den tijd verbeuzelde, welken de belangen van zijn koninkrijk kostbaar maken." "Gij hebt gelijk, dappere Robin Hood," antwoordde de ridder, "en gij moet buitendien weten, dat zij, welke met den Koning schertsen,
zelfs in zijne vroolijkste luim, slechts met den leeuw spelen, die
bij de minste terging tanden en klauwen gebruikt." "Gij hebt de ware reden van mijne vrees geraden," hernam de kapitein; "mijne lieden zijn van aard en beroep ruw; de Koning is driftig zoowel als vroolijk; en ik weet niet hoe spoedig eene beleediging
kan aangedaan, of hoe ernstig ze kan opgenomen worden: het is tijd,
dat de maaltijd afgebroken worde." "Dan moet gij trachten dat te bewerken, dappere schutter," zei Ivanhoe; "want iedere wenk, dien ik getracht heb hem te geven, schijnt slechts te dienen om het feest te verlengen." "Moet ik dus zoo spoedig gevaar loopen om de genade en de gunst van mijn Vorst te verliezen?" zei Robin Hood zich een oogenblik bedenkende;
"maar, bij St. Christophorus, het zal gebeuren! Ik zou zijne genade
onwaardig zijn, zoo ik ze niet voor zijn welzijn in de waagschaal
stelde.--Hier Scathlock! ga in gindsch kreupelhout, en blaas een
Normandisch signaal op uw horen, en dat zonder een oogenblik te dralen,
zoo u het leven lief is!" Scathlock gehoorzaamde, en in minder dan vijf minuten werden de gasten
door den klank van een horen verschrikt.
"Het is Malvoisin's horen," riep de Molenaar opspringende, en naar zijn boog grijpende. De monnik liet de flesch vallen en greep naar
zijn knots. Wamba bleef in het midden van eene scherts steken, en
tastte naar zwaard en schild. Alle overigen grepen naar de wapens.
Mannen, aan zulk eene onveilige leefwijze gewoon, gaan zeer gemakkelijk
van den disch tot den strijd over, en voor Richard scheen deze
afwisseling slechts een verandering van vermaak te zijn. Hij riep
om zijn helm en de zwaarste deelen van zijn wapenrusting, welke hij
afgelegd had, en terwijl Gurth ze hem aandeed, gaf hij, onder straffe
van zijn grootste misnoegen, Wilfrid streng bevel, om geen deel te
nemen in de schermutseling, welke hij verwachtte.
"Gij hebt honderd maal voor mij gestreden, Wilfrid,--en ik heb toegezien. Heden zult gij zien, hoe Richard voor zijn vriend en
leenman vechten zal!" Intusschen had Robin Hood verscheidene van zijn lieden naar
verschillende kanten uitgezonden, alsof zij den vijand verkennen
moesten; en toen hij zag dat het gezelschap werkelijk verstrooid was,
naderde hij Richard, die nu geheel gewapend was, en, de knie buigende,
vroeg hij zijn Vorst om vergiffenis.
"Waarvoor, vriend?" zei Richard eenigszins ongeduldig. "Hebben wij u niet reeds volle vergiffenis voor alle overtredingen geschonken? Meent
gij dat ons woord een veder is, welke heen en weêr geblazen kan
worden? Gij hebt nog geen tijd gehad, om nieuwe zonden te begaan." "Ja, dat heb ik toch gedaan," antwoordde de schutter, "zoo het een zonde is, mijn Vorst tot zijn eigen best te misleiden. De horen,
welken gij gehoord hebt, was niet van Malvoisin, maar werd op mijn
bevel geblazen, opdat de maaltijd geëindigd zou worden, uit vrees
dat de uren mochten voorbijsnellen, die te gewichtig zijn om verspild
te worden." Toen stond hij op, kruiste de armen op de borst, en wachtte
het antwoord des Konings eerder op eene eerbiedige dan op
een onderdanige wijze af,--als een man, die bewust is, dat hij
misschien beleedigd heeft, maar overtuigd is van de redelijkheid
zijner handelwijze. De toorn kleurde Richard's wangen; maar het was slechts de eerste opwelling, die zijn gevoel van billijkheid terstond
deed voorbijgaan. "De Koning van Sherwood," zei hij, "misgunt den Koning van Engeland zijn wild en zijne wijnflesch! Het is wèl, stoute
Robin!--Maar als gij mij in het vroolijke Londen bezoekt, dan beloof
ik u, dat ik een minder schraal gastheer zal zijn. Gij hebt echter
gelijk, vriend. Laat ons te paard stijgen en vertrekken. Wilfrid is
reeds een uur lang ongeduldig geweest. Zeg mij eens, brave Robin,
hebt gij geen vriend onder uwe bende, die, niet tevreden met u raad
te geven, ook volstrekt uw handelingen wil bestieren, en een benauwd
gezicht zet, als gij het waagt voor u zelven te handelen?" "Zoo iemand," antwoordde Robin, "is mijn luitenant, de kleine John, die thans op een tocht naar de grenzen van Schotland is; en ik wil
Uwe Majesteit bekennen, dat de vrijmoedigheid zijner raadgevingen mij
soms mishaagt;--maar, als ik er nog eens over denk, dan kan ik niet
lang boos op iemand zijn, die geen anderen beweeggrond voor zijn zorg
kan hebben, dan ijver voor de belangen van zijn meester." "Gij hebt gelijk, vriend," zei Richard, "en als ik steeds aan de ééne zijde Ivanhoe had, om deftigen raad te geven, en dien door zijn
ernstig gezicht te ondersteunen, en aan de andere zijde uw persoon,
om mij door list te dwingen tot hetgeen gij voor mij best houdt,
dan zou ik even weinig vrijen wil hebben, als eenig koning in het
Christen- of in het Heidendom.--Maar komt, heeren, laat ons maar naar
Coningsburgh rijden, en niet meer aan het gebeurde denken." Robin Hood verzekerde hem, dat hij een troep op den weg, dien zij
nemen moesten, vooruitgezonden had, welke niet in gebreke zou blijven,
hen voor alle geheime hinderlagen te waarschuwen; en dat hij er niet
aan twijfelde, of zij zouden de wegen veilig vinden, of anders zoo
vroegtijdig bericht van het gevaar krijgen, dat zij in staat zouden
zijn om zich terug te trekken tot eene sterke bende boogschutters,
met welken hij voornemens was den Koning op denzelfden weg te volgen.
De wijze en oplettende voorzorg, welke voor Richard's veiligheid genomen werd, trof zijn gevoel en verdreef de lichte ontevredenheid,
welke hij misschien nog koesterde over de list van den kapitein
der vogelvrijverklaarden. Hij stak Robin Hood nog eens de hand toe,
verzekerde hem van zijne volkomene vergiffenis en toekomstige gunst,
zoowel als van zijn vast besluit, om de tirannieke uitoefening van het
jachtrecht en andere drukkende wetten te beperken, waardoor zooveel
Engelsche landlieden tot oproer gebracht werden. Maar Richard's goede voornemens jegens den stouten roover werden door zijn ontijdigen dood
teleurgesteld, en de jachtwet werd aan de onwillige handen van Koning
Jan afgeperst, toen hij zijn heldhaftigen broeder opvolgde. Wat het
overige van Robin Hood's levensloop, zoowel als het verhaal van zijn verraderlijken dood betreft, dat kan men in die oude met gothische
letters gedrukte volksverhalen vinden, welke eertijds voor den geringen
prijs van een halven stuiver verkocht werden, maar nu voorwaar "tegen goud opwegen." De verwachting van den vogelvrijverklaarde aangaande de veiligheid
van den weg, werd bevestigd; en de Koning, vergezeld door Ivanhoe,
Gurth en Wamba, kwam zonder verder oponthoud in het gezicht van het
kasteel van Coningsburgh, terwijl de zon nog aan den hemel stond.
Er zijn weinig schoonere en bekoorlijker natuurtooneelen in Engeland,
dan in de nabijheid van deze oude Saksische vesting. De stille en
liefelijke rivier, de Don, stroomt door een breed dal, waarin bouwland
rijkelijk met bosschen afgewisseld wordt, en op een berg, welke van den
oever der rivier opstijgt, verheft zich het oude kasteel, verdedigd
door muren en grachten, dat, zooals de Saksische naam aanduidt,
vóór de Verovering, een residentie der Koningen van Engeland was. De
buitenmuren werden waarschijnlijk door de Normandiërs bijgebouwd; maar
het binnenste getuigt van eene zeer groote oudheid. Het oudste gedeelte
van het kasteel ligt op eene hoogte in een hoek van de binnenplaats,
en vormt een volkomen cirkel van omtrent vijf en twintig voet in
middellijn. De muur is van buitengewone dikte en door zes ontzaglijk
groote, gemetselde steunpilaren verdedigd, welke tegen de zijden van
den toren aanleunen, als het ware om dien te schragen. Deze massieve
stutten zijn naar boven toe hol, en loopen in een soort van torentjes
uit, welke met het binnenste van het hoofdgebouw zelf in verbinding
staan. Het voorkomen van dit groote gebouw op een afstand, met deze
zonderlinge bijgebouwen, is even belangwekkend voor de beminnaars
van het schilderachtige, als het binnenste van het kasteel zelf voor
den ijverigen oudheidkundige, wiens verbeelding daardoor in de tijden
der Zeven Koninkrijken verplaatst wordt. Een hol in de nabijheid van
het kasteel wordt als het graf van den beroemden Hengist aangewezen,
en verscheidene zeer oude en bezienswaardige gedenkteekenen worden
op het kerkhof in de buurt getoond.
Toen Richard en zijn gevolg dit ruw en toch statig gebouw naderden,
was het niet, zooals heden, door uitwendige versterkingen omringd. De
Saksische bouwmeester had zijne kunst uitgeput om het hoofdgebouw
tot verdediging geschikt te maken, en er was geene andere omheining
dan een ruwe borstwering van palissaden.
Eene groote zwarte banier, welke van den top van den toren waaide,
duidde aan dat de begrafenisplechtigheden van den laatsten eigenaar
nog gevierd werden. Deze vlag droeg geen teeken van de geboorte of van
den rang des overledenen, want wapens waren toen eene nieuwigheid,
zelfs onder de Normandische ridderschap, en geheel onbekend bij de
Saksers. Maar boven de poort hing eene andere banier, waarop de ruw
geschilderde afbeelding van een schimmel, de afstamming en den rang
van den overledene te kennen gaf, door het welbekend zinnebeeld van
Hengist en zijne krijgers.
Rondom het kasteel heerschte groote drukte; want zulke
begrafenisfeesten waren eene aanleiding tot algemeene en kwistige
gastvrijheid, waaraan niet alleen zij, die in eenige, zelfs de verste
betrekking tot den doode stonden, maar alle voorbijreizenden genoodigd
werden deel te nemen. De rijkdom en het aanzien van den overleden
Athelstane maakten, dat deze plechtigheden op de ruimst mogelijke
schaal gevierd werden.
Men zag dus talrijke benden de hoogte waarop het kasteel stond, op- en
afstijgen; en toen de Koning en zijn gevolg door de open en onbewaakte
poorten reden, bood de inwendige ruimte een tooneel aan, dat met de
aanleiding tot deze bijeenkomst niet gemakkelijk overeen te brengen
was. Aan den éénen kant waren de koks bezig met zware ossen en vette
schapen te braden; aan den anderen waren okshoofden bier aangestoken,
ten behoeve van alle aankomelingen. Men zag groepen van allerlei stand,
die de hun aangebodene spijs en drank gretig verslonden. De half
naakte Saksische lijfeigene stilde zijn halfjarigen honger en dorst
door één dag van zwelgerij en dronkenschap;--de meer welgestelde burger
en gildebroeder gebruikte de spijzen met smaak, of sprak oordeelkundig
over de hoeveelheid van het mout en de bekwaamheid van den brouwer. Men
zag ook eenigen van den minderen Normandischen adel, die men aan hun
geschoren kinnen en korte mantels onderscheiden kon, en niet minder
daardoor, dat ze altijd bij elkander bleven en de geheele plechtigheid
met groote minachting aanschouwden, zelfs terwijl ze zich verwaardigden
van al het goede gebruik te maken, dat zoo mild werd opgedischt.
Bedelaars waren er natuurlijk in groote menigte, zoowel als
rondzwervende soldaten, die uit Palestina waren teruggekeerd (ten
minste naar hun eigen zeggen); kramers stelden hunne waren ten toon,
reizende handwerkers vroegen om arbeid, en pelgrims en verloopen
priesters, Saksische minnezangers en barden uit Wallis, prevelden
gebeden en lokten onwelluidende tonen uit hunne harpen, violen en
citers. De één roemde Athelstane in eene treurige lijkrede; een ander
roemde in een Saksisch gedicht zijn geslachtslijst en de hardklinkende,
barbaarsche namen van zijn edele voorouders. Narren en goochelaars
ontbraken er niet, en men was niet van oordeel, dat de aanleiding
tot de bijeenkomst de uitoefening van hunne kunsten onbetamelijk of
ongepast maakte. De begrippen der Saksers bij die gelegenheid waren
inderdaad even natuurlijk als ruw. Als de droefheid dorst leed,
dan was er te drinken;--was ze hongerig, dan was er te eten;--als
ze op het hart lag en het ter neêr drukte, dan waren er middelen
tot vroolijkheid, of ten minste tot afleiding voorhanden, die de
aanwezigen niet beneden zich achtten tot hun troost te besteden,
ofschoon nu en dan de mannen, alsof zij zich plotseling de reden
herinnerden, welke hen bijeengebracht had, allen tegelijk steunden,
terwijl de vrouwen, in groot getal tegenwoordig, haar stem verhieven
en luide weeklachten lieten hooren.
Dit was het tooneel op het slotplein van Coningsburgh, toen Richard
met zijn gevolg optrad. De huishofmeester, die zich niet verwaardigde
om acht te slaan op de groepen van mindere gasten, welke gestadig
in- en uitgingen, ten minste niet meer dan noodig was om de orde te
handhaven, werd door het voorkomen van den Koning en Ivanhoe getroffen;
maar vooral daar hij zich verbeeldde, dat de trekken van den laatste
hem bekend waren. Buitendien was de verschijning van twee ridders,
zooals zij door hun kleeding bleken te zijn, een zeldzame gebeurtenis
bij eene Saksische plechtigheid, en kon niet anders dan als een soort
van eer voor den overledene en zijne familie beschouwd worden. In zijn
zwart gewaad en met zijn witten ambtsstaf in de hand, maakte dus deze
gewichtige personage ruimte door de bonte vergadering van gasten,
en geleidde Richard en Ivanhoe naar den ingang van den toren. Gurth
en Wamba vonden spoedig kennissen op het plein, en waagden het niet
verder door te dringen, tot hunne tegenwoordigheid gevorderd werd.