TWAALFDE HOOFDSTUK - 1
Gij hieldt, Herauten, op, met heen en weer te draven,
Terwijl trompet, klaroen het sein tot d' aanval gaven:
't Is nauwlijks nog gehoord, of weerzijds van de baan,
Ziet ge allen vaardig met gevelde lansen staan,
De scherpe spoor gedrukt in 't ros aan beide zijden;
Daar stuiven ze ijlings voorwaarts, rennen, worstlen, strijden;
De spietsen dringen door het dikke en harde schild
Den hartkuil in: de ridder wankelt, trilt;
Zij vliegen door de lucht, de lange, lange lansen;
De ontbloote zwaarden in de zon, als zilver glanzen;
Alom wordt helm bij helm gebeukt, verplet, doorboord,
En 't bloed stroomt langs den grond in roode plassen voort.
Chaucer.
De morgen daagde in onbewolkte helderheid op, en eer de zon ver boven
den gezichteinder verscheen, zag men de traagsten, of ijverigsten
der toeschouwers op weg naar het strijdperk, om zich eene gunstige
plaats te verschaffen, bij de verwachte spelen.
De maarschalken en hunne volgelingen verschenen ook op het veld,
tegelijk met de herauten, om de namen van de ridders op te teekenen,
die begeerden mede te strijden, zoowel als de partij, welke zij
wenschten te kiezen. Dit was een noodzakelijke voorzorg, om eenige
gelijkheid te bewaren tusschen de twee afdeelingen, die tegen elkander
strijden zouden.
Volgens het gebruik was de Onterfde Ridder aanvoerder van de eene
partij, terwijl Brian de Bois-Guilbert, die voor den tweeden op den
vorigen dag gerekend werd, tot eersten kampvechter van de andere
partij benoemd was. Zij, die deel aan de uitdaging genomen hadden,
waren natuurlijk van zijne partij, met uitzondering van Ralph de
Vipont, dien zijn val buiten staat gesteld had, om zoo schielijk
weder een wapenrusting aan te doen. Het ontbrak niet aan uitstekende
en edele kandidaten, om de gelederen aan beide zijden te versterken.
Inderdaad, ofschoon het algemeen toernooi, waarin alle ridders tegelijk
vochten, gevaarlijker was dan de tweegevechten, zoo werd het toch meer
gezocht en beoefend door de ridderschap van die eeuw. Vele ridders,
die geen vertrouwen genoeg op hunne eigene behendigheid stelden,
om een enkelen vijand van grooten naam uit te dagen, verlangden
echter hunne dapperheid in het algemeen gevecht te toonen, waar zij
anderen konden ontmoeten, met wie zij meer gelijk stonden. Bij de
tegenwoordige gelegenheid werden omtrent vijftig ridders aan beide
kanten ingeschreven, toen de maarschalken verklaarden, dat er geen
meer konden aangenomen worden, tot groote teleurstelling van velen,
die te laat kwamen, om toegelaten te worden.
Tegen tien uur was de geheele vlakte bedekt met mannen en vrouwen
te paard, en te voet, die allen naar het toernooi gingen; en kort
daarop kondigde een luid trompetgeschal Prins Jan en zijn gevolg aan,
vergezeld van velen der ridders, die deel wilden nemen aan het gevecht,
zoowel als van anderen, die dit voornemen niet hadden.
Omtrent denzelfden tijd verscheen Cedric de Sakser met jonkvrouw
Rowena, maar zonder Athelstane. Deze edele Sakser had zijn groot en
sterk lichaam in eene wapenrusting gestoken, om plaats te nemen onder
de strijders, en zeer tot verwondering van Cedric, had hij de partij
van den Tempelier gekozen. De Sakser had zijn vriend, wel is waar,
sterke vertoogen gedaan over deze onverstandige keus; maar hij had
slechts het antwoord gekregen, dat gewoonlijk diegenen geven, welke
hardnekkiger zijn in het opvolgen van hun eigen wil, dan zij sterk zijn
om dien te rechtvaardigen. Zijn beste, zoo niet zijn eenige reden,
om de partij van Brian de Bois-Guilbert te kiezen, was Athelstane
voorzichtig genoeg voor zichzelven te houden. Schoon zijne trage
inborst hem verhinderde, eenige moeite aan te wenden, om zich in de
gunst van Rowena in te dringen, was hij echter geenszins ongevoelig
voor haar bekoorlijkheden, en beschouwde hij eene verbintenis met haar,
als eene reeds geheel zekere zaak, door de toestemming van Cedric en
haar overige vrienden. Dus had de hoogmoedige, hoewel trage Heer van
Coningsburgh met heimelijk ongenoegen gezien, dat de overwinnaar van
den vorigen dag, Rowena gekozen had, als het voorwerp der eer, welke
hij zelf het zijn voorrecht achtte, haar te schenken. Om hem alzoo
wegens eene voorkeur te straffen, die zijn eigen aanzoek in den weg
scheen te staan, had Athelstane, vol vertrouwen op zijne krachten
en groote behendigheid in het gebruik der wapenen, die hem zijn
vleiers tenminste toeschreven, besloten, niet alleen den Onterfden
Ridder van zijn machtigen bijstand te berooven, maar zelfs, als er
zich eene gelegenheid opdeed, hem de zwaarte van zijn strijdbijl te
doen gevoelen.
De Bracy en andere ridders, die aan Prins Jan verkleefd waren,
hadden op een wenk van hem de partij der uitdagers genomen, daar de
Prins verlangde, zoo mogelijk, de overwinning naar dien kant te doen
overhellen. Daarentegen namen vele andere ridders, zoowel Saksers als
Normandiërs, inboorlingen en vreemden, des te gereeder partij tegen de
uitdagers, daar de andere schaar door een zoo uitstekenden kampvechter
aangevoerd zou worden, als de Onterfde Ridder zich betoond had.
Zoodra Prins Jan bespeurde, dat de uitverkoren Koningin van den dag
in het strijdperk was aangekomen, reed hij haar tegemoet, met die
hoffelijkheid, welke hem zoo goed stond, nam de baret af, en van het
paard springende, hielp hij Rowena afstijgen, terwijl zijn gevolg
tegelijk de hoofden ontblootten en een der aanzienlijksten daaronder
afsteeg, om haar paard te houden.
"Zoo is het," zei Prins Jan, "dat wij het verschuldigde voorbeeld van
getrouwheid aan de Koningin der Liefde en Schoonheid geven, en haar
zelf naar den troon geleiden, dien zij heden moet beklimmen.--Schoone
Dames," zeide hij, "volgt uwe Koningin, zoo gij wenscht op uwe beurt
gelijke eer te genieten."
Dit zeggende, geleidde de Prins Rowena naar de eereplaats, tegenover
die waar hij zat, terwijl de schoonste en aanzienlijkste vrouwen achter
haar aandrongen, om zoo dicht mogelijk bij haar Vorstin te zitten.
Nauwelijks zat Rowena, of de muziek, half verdoofd door het gejuich
der menigte, begroette haar in haar nieuwe waardigheid. Intusschen
scheen de zon sterk en helder op de schitterende wapens van de ridders
der beide partijen, welke de uiteinden van het strijdperk opvulden,
en ijverig met elkander de beste wijze overlegden, om hun slagorde
te schikken, en den strijd te voeren.
De herauten geboden nu stilzwijgen, totdat de wetten van het toernooi
voorgelezen waren. Deze waren eenigermate berekend, om de gevaren van
den dag te verminderen; een voorzorg, die des te noodiger was, omdat
de strijd met scherpe zwaarden en puntige lansen zou plaats hebben.
Er werd dus aan de kampvechters verboden met het zwaard te steken,
en hun werd alleen geoorloofd te houwen. De ridder kon een strijdbijl
of knots gebruiken; maar de dolk was een verboden wapen. Een van het
paard geworpen ridder mocht het gevecht hernieuwen met een ridder
van de tegenpartij, die zich in hetzelfde geval bevond; maar aan
de ruiters was het verboden hen aan te vallen. Wanneer een ridder
zijn tegenpartij tot aan het einde van het strijdperk kon drijven,
zoodat hij de palen met zijn paard of zijn wapenrusting aanraakte,
dan moest deze zich overwonnen bekennen, en zijn paard en zijn wapenen
stonden ter beschikking van den overwinnaar. Een aldus overwonnen
ridder mocht geen verder deel aan den strijd nemen. Wanneer een
op den grond geworpen ridder niet in staat was, weder op te staan,
mocht zijn schildknaap, of page, in het strijdperk komen, en zijn
meester uit het gedrang slepen; maar in dit geval werd de ridder voor
overwonnen gehouden, en zijne wapenen en zijn paard werden verbeurd
verklaard. Het gevecht moest ophouden, zoodra Prins Jan zijn staf zou
neder werpen; eene laatste voorzorg, die gewoonlijk genomen werd,
om onnoodig bloedvergieten bij het te lang aanhouden van zulk een
gevaarlijk spel te beletten. Ieder ridder, die de toernooiwetten
schond, of op andere wijze de wetten der eerzame ridderschap overtrad,
zou van zijne wapenen beroofd, met omgekeerd schild op den top der
palissaden geplaatst, en aan het algemeen gelach blootgesteld worden,
wegens zijn onridderlijk gedrag.
Nadat deze maatregelen waren bekend gemaakt, besloten de herauten
met eene vermaning aan iederen goeden ridder, om zijn plicht te doen,
en de gunst van de Koningin der Liefde en Schoonheid te verdienen.
Toen deze afkondiging gedaan was, begaven zich de herauten naar
hunne standplaats. De ridders, van beide zijden van het strijdperk
in een lange rij binnenkomende, schaarden zich in twee gelederen,
vlak tegenover elkaar. De aanvoerder van iedere partij bevond zich
in het midden van het voorste gelid; eene plaats, die hij niet innam,
voordat hij de gelederen zorgvuldig in slagorde gesteld, en aan ieder
zijne plaats gewezen had.
Het was een schoon, maar tevens angstverwekkend schouwspel, zoo
vele dappere strijders, in het rijden geoefend, en rijk gewapend,
gereed te zien staan voor een zoo vreeselijk gevecht,--als ijzeren
standbeelden in hun zadels zittende, en het teeken tot den aanval met
even groot verlangen afwachtende, als hunne moedige rossen, die door
brieschen en stampen hun ongeduld te kennen gaven.
Nog hielden de ridders hun lange lansen omhoog, terwijl de blinkende
spitsen in de zon glinsterden, en de vaandeltjes, waarmede zij versierd
waren, boven de pluimen der helmen fladderden. Zoo bleven zij staan,
terwijl de maarschalken hun gelederen met de uiterste nauwkeurigheid
onderzochten, of niet de eene of andere partij meer of minder sterk
was, dan het bepaald getal. Dit werd in orde bevonden. Daarop verlieten
de maarschalken het strijdperk, en Willem de Wyvil gaf met donderende
stem het teeken tot den aanval met de woorden: _Laissez aller!_ De
trompetten lieten zich nu hooren,--de speren der kampvechters zakten op
eens,--de paarden werden aangespoord, en de voorste gelederen vlogen
op elkander aan, en stietten in het midden van het strijdperk met een
schok tegen elkander, die men op een mijl afstands kon hooren. Het
achterste gelid volgde langzamer, om de overwonnenen te helpen,
en de overwinnaars van hun eigene partij te ondersteunen.
Men kon de gevolgen van deze botsing niet dadelijk zien, want het stof,
door het stampen van zoo vele paarden veroorzaakt, verduisterde de
lucht, en er verliep wel een minuut, eer de ongeduldige toeschouwers
den uitslag daarvan konden zien. Toen alles zichtbaar werd, was de
helft der ridders van iederen kant van het paard geworpen; eenigen
door het behendig gebruik van de lans hunner tegenpartij,--sommigen
door het overwicht, dat man en paard had ter neder gestort,--anderen
lagen op den grond, alsof zij nooit weder opstaan zouden;--nog anderen
waren reeds weder op de been, en handgemeen geworden met die hunner
vijanden, welke zich in denzelfden toestand bevonden,--en twee of drie,
die wonden gekregen hadden, welke hen verder onbekwaam maakten tot
het gevecht, stelpten het bloed met hun sjerpen, en trachtten zich
uit het gedrang te redden. De ridders, die in den zadel gebleven
waren, en wier lansen bijna alle door de hevigheid van den schok
gebroken werden, streden nu man tegen man met het zwaard, onder een
luid krijgsgeschreeuw, en deelden elkander slagen toe, alsof eer en
leven van den uitslag des gevechts afhingen.
Het gedruisch nam toe, door het aanrukken van het tweede gelid van
iederen kant, dat tot hulpbende diende, en nu voorwaarts stoof,
om hun vrienden te ondersteunen. De aanhangers van Brian de
Bois-Guilbert riepen: "_Ha! Beau Séant! Beau Séant_ [16]--_Voor
den Tempel! Voor den Tempel!_" De tegenpartij riep daarentegen:
"_Desdichado! Desdichado!_"--een krijgsgeschreeuw, dat zij ontleenden
aan het devies op het schild van hun aanvoerder.
De kampvechters dus met de grootste woede en met afwisselend geluk
tegen elkander strijdende, scheen de overwinning dan eens naar het
zuidelijk, dan weder naar het noordelijk einde van het strijdperk
over te hellen, naarmate de een of andere partij voor het oogenblik
zegevierde. Intusschen vermengde zich het gekletter der zwaarden
en het geschreeuw der vechtenden op een verschrikkelijke wijze met
het geschal der trompetten, en verdoofde het gekerm der vallenden,
die hulpeloos onder de hoeven der paarden lagen. De schitterende
wapenrustingen der strijders waren nu bezoedeld met stof en bloed,
en bezweken voor iederen slag van het zwaard en de strijdbijl. De
bonte pluimen, van de helmen afgemaaid, dreven als sneeuwvlokken
voor den wind af. Alles, wat schoon en bevallig in de krijgshaftige
vertooning geweest was, verdween, en hetgeen nu nog te zien was,
diende slechts om schrik of medelijden te verwekken.