Hoofdstuk 4 (2)
en terug verlangd naar mijn land, toen ik het in jaren niet terug had gezien.
- Toch zal u me kunnen begrijpen... Tante, begrijp me... Ik ben onmogelijk meer, voor Holland... Henri ook...
- Hoe leven jullie daar: zeg me.
- Wij hebben beiden ons vaderlijk erfdeel.
- Ik weet hoeveel dat is... Er zijn groote schulden geweest. Jullie hebben niet veel ontvangen. Niet zoo, dat je je kleeden kunt, als je gekleed bent... Emilie, als je een beetje van me houdt, zeg me dan alles ronduit. Ik ben niet nieuwsgierig, maar ik hoû van jullie... van jullie allen... en ik voel liefde en belangstelling voor jullie allen... Je KAN niet leven van je vaderlijk erfdeel.
- Ik werk, tante.
- In Parijs? Wat? Wat doe je?
- Ik schilder... Ik schilder waaiers... En paravents... U weet, ik heb wel een aardig talentje... Ik doe ze met heel veel chic... In Holland zouden ze er niet van houden, zooals ik het doe... Maar in Parijs verkoop ik ze... voor twintig francs... voor vijftig francs... mijn paravents zijn van honderd francs... Ik klodder ze in een half uur... Ze hebben iets... ik weet niet wat... Chic... niets dan luchtige chic... Maar ik verkoop ze: ze zijn aardig...
- Daar kan ik dan niets tegen zeggen, kind.
- Ik ben er heel gelukkig meê geweest, tante. Ik heb voor oma een paravent meêgebracht... voor u ook... voor tante Lot een waaier... Ik geef ze u cadeau; ik doe het in een oogenblik. Het is geen kunst, maar chic: ik zoû zeggen: actueelen chic...
Hare fijne vingertjes schetsten een fijn gebaartje van begin-eeuw-artisticiteit... en Constance, ondanks zichzelve, moest lachen.
- En Henri? vroeg Constance.
Emilie werd plots heel rood.
- Wat meent u...
- Wat doet Henri...
- Hij doet...
- Niets...?
- Neen.
Hij doet wat... Maar tante, laat mij het u niet zeggen.
- Waarom kan je het mij niet zeggen...
- U zoû het niet begrijpen... Henri verdient... geld, veel geld.
- Waarmeê?
- Ik kan het u niet zeggen, tante... Het is niet MIJN geheim, wel? Het is het zijne.
- Is het een geheim. - Ja... het is een geheim.
- Dan zal ik er niet naar vragen.
- Het is een geheim... voor de anderen... Misschien niet... voor u.
Zij brandde om het te vertellen...
- Ik vraag het je niet meer, Emilie.
- Ik zal het u vertellen. Als u belooft het aan niemand te zeggen... Aan niemand! Henri is... clown.
- Neen, Emilie!
- Ja... hij is clown.
- Neen... neen!
Emilietje lachte schril, hoog-op.
- U wil het niet gelooven! Ziet u wel... Ik had het maar niet moeten zeggen... U kan het niet begrijpen... Als u hem zag... als clown... zoû u het wel kunnen... begrijpen... Hij is prachtig, hij is uniek. Hij is geen vulgairen clown, geen August-den-domme... Hij is eenvoudig magnifique... Hij heeft van de kunst van den clown iets gemaakt... iets artistieks... iets van hèmzelf... Hij laat de menschen lachen en huilen, wat hij wil... Hij maakt zijn scènes zelf... hij teekent zijn costumes zelf... of ik teeken ze voor hem. Hij heeft een manier om zich te grimeeren... Hij heeft uitgevonden den weemoed van den clown... en daar is hij subliem in... Hij heeft een nummer, met zeker wel een vijftig kapellen aan ijzerdraad, die om hem fladderen... in het cirque... en waarvan hij er geen een grijpt... en als hij dat doet... lachen de menschen eerst... en huilen ze daarna... Begrijpt u... het is symboliek... Neen, maar u moet hem eens gaan zien... in Parijs... Hij is zoo mooi... en zoo artistiek... En om zich lenig te houden... doet hij gymnastiek... Hij ziet er veel beter uit... dan toen hij pierewaaide in Leiden... Hij is een mooie jongen... Hij weet het... hij grimeert zich nooit leelijk... Een modern beeldhouwer wil zijn statuette maken... zoo erg getourmenteerd, weet u... en art-nouveau... in die rol... met de kapellen om hem heen... Henri heeft heel veel gevraagd om te pozeeren... U zoû het nooit hebben gezegd, tante; hier was hij een student als een ander... pierewaaide... sloeg geld stuk... Ik, ik hield altijd van hem... En daar in Parijs heeft hij dadelijk begrepen, dat hij wat doen moest, dat hij energie moest hebben... zijn leven maken moest en als met een bliksem is het tot hem gekomen...: clown! Maar clown... mooi... mooi... iets nieuws... niet zoo maar een vulgaire clown...! Hij ver- dient een massa geld... ik weet niet hoeveel... En zoo leven we, tante... vrij... onafhankelijk van alles - en iedereen... Maar tante, u is geschrikt. Maar u MAG ons niet veroordeelen... Hier was ik ongelukkig... hij ook...; daar... daar zijn wij gelukkig... gelukkig met elkaâr... Ik hoû van hem... en hij van mij... Ik weet niet wat het is: maar wij kunnen niet leven buiten elkaâr... Daar in Parijs... denken ze, dat we amants zijn... willen ze niet gelooven, dat we zijn broêr en zuster... En zoo is het... en zoo zijn we gelukkig... en het kan ons niet schelen welke horreurs ze van ons in Holland vertellen. Denkt u, dat ik in Holland terug kom anders dan... om grootmama... u... mama, Otto te zien?... Naar u verlangde ik... Voor de anderen voel ik niet... Met oom Ernst heb ik medelijden... Maar ik wil verder mijn leven vrij... vrij hebben... van Holland... van familie... en vrij heb ik het moeten maken van mijn man... van mijn man, dien ik getrouwd heb uit een vergissing... en die mij sloeg en mishandelde...! Wij willen LEVEN , tante en niet meer bestaan! ! Maar Constance wist niets te zeggen en zij sloot de oogen of zij een slag had ontvan- gen. Zij werd bleek. Zij wilden leven, niet meer bestaan...! Was het aan haar hen te veroordeelen, aan haar, die zelve, heel laat, heel oud, te laat en te oud, behoefte had gevoeld te leven, en niet meer te bestaan? Maar... hadden zij hun leven wel gevonden in wat zij nu hun leven dachten... Wist zij nu niet, dat het WARE leven niet is voor zich, maar voor anderen? Wist zij het niet, ook al had zijzelve niet bereikt de lichtende steden van het nieuwe leven, die opgevizioend waren aan, voor haar, onbenaderbare kimmen? Had zij niet geraden dat het dàar was... en was zij niet zelve heel klein gebleken, toen zij had moeten benaderen zonder wie haar zoo dierbaar geworden was, dat zij voor hem alles had kunnen vergeten, zelfs haar zoon, den troost van haar bestaan, zoo dan niet van haar leven... Was zij niet zelve klein en mocht zij veroordeelen, alleen omdat zij ouder was, en dus in minder valsche schijnen van zelfbedrog zag de opglimpingen der zuiverste waarheden? Neen, zij veroordeelde niet... maar dat verhinderde niet, dat zij was geschokt... Zij kon wel begrijpen, nu... en toch was het ingeworteld vooroordeel daar... Zij wilde wel aannemen hun nieuw frisch vrij geluk in een leven zonder conventioneelen ban- den, en toch bonden hààr die banden - zelfs trots haar zoo nieuw kunnen-begrijpen... Zij begreep, en toch voelde zij een huivering, om wie niet gingen het plat getreden pad, de gladde baan van hun aller nette fatsoenlijkheid... Schemerde aan het eind der nieuwe wegen niet een vaagheid van tragiek!? Zoû het volharden hun mogelijk zijn of wat zoû het slot zijn van levensopvatting zoo weinig banaal? Was aan menschen als zij allen, iets anders mogelijk dan banaliteit? Waren zij er niet voor geboren en opgevoed...? Zijzelve had wel nieuwe wegen gevonden, die opgingen naar steden van glans, maar zij had ze niet ingeslagen... Dit... waren dit nieuwe wegen, die naar steden van glans opgingen? Of was het moedwilligheid, jonge dartelheid alleen, die afweek van de gladde banen, de plat getreden paden...
- Emilie, zeide zij. Als het waar, is wat je me zegt... zeg het dan niet verder... spreek er dan niet verder over...! Als grootmama het hoorde, zoû het haar zoo innig verdriet doen...! En als mama het hoorde ook!
- Neen tante, neen... het is ook een groot geheim... voor de familie... voor de kennissen. Ik heb er met niemand over gesproken dan met u... en ik zal er met niemand meer over spreken. Maar tante, kom, zoo erg is het toch niet, dat u er zoo ontdaan uit ziet... Wij hebben andere ideeën dan onze ouders... Kunnen wij het helpen... Aan wie is de fout?
- Als ik denk... kind, aan jullie huis, vroeger...!
- En nu Henri clown... en ik schilderes voor mijn brood! ! Zij lachte hoog, schelletjes, bijna glorieus. - Arme grootmama, lachte zij weemoediger, na. Arme grootmama... Ze noemde onze familie een grandeur déchue... En van haar standpunt heeft ze gelijk... Ik heb diep medelijden met haar... Ik vond haar zoo treurig, verlaten, en de tranen, de tranen liepen haar maar over de wangen... Tante, u is lief. Ik voel, dat u beter is... dan ik. Maar ik kan niet... hier wonen. Uw leed heeft gemaakt... dat u terug verlangde. Het mijne, dat ik weg wilde... U heeft gevoeld, dat er banden waren, die u hierheen trokken. Ik heb juist gevoeld, dat ik me los van alle banden moest maken... Het begin van mijn leven was een vergissing.
- Het begin van het mijne ook...
- Zoû het dan altijd zoo zijn...
- Dikwijls... dikwijls... - Kennen wij onszelve dan niet... als wij beginnen te leven...
- Neen... alle waarheid kennen wij later... VEEL later pas...
- U denkt niet, dat ik mijn waarheid al ken?
- Neen Emilie...
- U is niet tevreden over me...
- Tevreden, kind... Mag ik oordeelen over je? Maar ik zeg je alleen: pas op. Speel niet met je leven. Verknoei het niet. Het is heel ernstig, ons leven. En je beschouwt het als...
- Als wat, tante...
- Als een artistieke gril...
- U zegt dat heel aardig, tante. Ik had het zelf nooit zoo gevonden, zoo gezegd... Een artistieke gril? Henri ook... Een gril, artnouveau. Waarom niet?
- O, neen Emilie... pas op...!
- Tante, wij zijn zoo klein. Wij beteekenen niets. Wat beteekenen menschen als wij, vrouwen als wij, meisjes zooals ik geweest ben... Niets. Niets. Waarom ons leven tragiesch te maken? Waarom er niet liever iets aardigs, iets getourmenteerd artistieks van te maken - zij had een schildergebaar met wijsvinger en duim. - Als wij dood zijn, is het uit... Wat beteekenen wij, om tragiesch te zijn! Dat is goed voor helden, heldinnen... dat is niet iets voor ons... Ik maak mijn leven niet tragiesch. Ik heb me eerst vergist... ik heb mijn leven veroverd, het eenen ergieken draai gegeven... Probeer het zoo te zien, tante!
- Ik zie het zoo wel... Emilie... Maar je vergeet...
- Wat.
- De banden.
- Die ik losmaak.
- Die je niet los kan maken.
- Jawel.
- Neen.
- Jawel.
- Neen.
Je zal het zien... later... als je ouder bent! ! - Ik zal niet oud worden, tante... - O kind, wat weet je, wat weet je! Wat weet je, hoe je worden zal... hoe tragiesch je leven licht worden zal... als je er niet ernstiger... ERNSTIGER over denkt!
Zij stond op: onweêrhoudbare impulsie deed haar het jonge vrouwtje omhelzen, hartstochtelijk.
Emilie schrikte.
- Wat denkt u, tante... wat meent u dan?
Maar nu iets te zeggen van het voorge- voel... waarom, als het voorgevoel altijd bedriegt...?? Zij zeide niets meer, Constance: zij wist ook niets meer te zeggen, zij staarde alleen maar voor zich uit, vreemd, vaag; en wat opgelicht was, was weg...
Nu zag zij in Emilie's oogen, diep, en zij zag er alleen een vizioen: Parijs, een cirque, een clown, vlinders, wel meer dan vijftig...
Beneden werd de voordeur geopend: stappen, stemmen klonken. Het gewone leven wemelde terug...
- Daar is oom... met Addy...! zei Constance. Emilie, ik ga van middag naar Nunspeet.
- Tante, ik ga na het lunch naar Otto en Francis. Laat mij u vinden aan het station. Dan wil ik met u naar Nunspeet gaan. Ik wil oom Ernst zien. En dan gaan wij samen naar Baarn?
- Goed kind. Maar wil je me een pleizier doen...
- Ja tante.
- Kleed je dan eenvoudiger. Bedenk, dat we zijn in Holland...
Emilie lachte hoog, schel.
- Ja, tante... Ik zal even een matelot koopen. Al mijn hoeden zijn voor Den Haag te lawaaiïg... De slagersjongens riepen me al na: hoed! En in Nunspeet en Baarn zoû het heele dorp uitloopen om er naar te zien! !