×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 12 (2)

Hoofdstuk 12 (2)

Maar wat had hij het koud en wat rilde hij... rrr... rrr...! Het was of zijn beenen liepen buiten zijn wil om, gestuwd door vreemde instincten, door energieën buiten hem: want zijn beenen liepen, gezond, stevig en snel, met het geklikklak van zijn sabel slaande tegen zijn dij, en daar boven, boven die stevige beenen rilde zijn lichaam, van achteren in harige pooten gekrampt door het ondier, dat met vurige tongsmeren lekte en lekte en daàrboven torende-op zijn hoofd; groot als van een kolos voelde het aan en duizelingen, als tastbare cirkels, dwarrelden om het reuzehoofd heen, waarin hij scheen meê te torsen een zware klomp van hersenen, die vreemde droomen uitstraalden, droomen, die met de kronkelingen van het gedierte vulden geheel de grauwe lucht, en zoo vulden, dat het alles was als éen droom: geheel die stad van overbekende straten - huizen - menschen - die hem groetten - een paar huzaren, die salueerden - een paar officieren, die hij kende: bonjour! gewuifd met de hand. - En in zoo zonderling droomen en waken en lijden en loopen, wist hij dingen, die hem niemand gezegd had - wist hij ze zeker: wist hij, dat een vrouw zich verdronken had dien nacht in Parijs in den vijver van het Bosch aldaar, en wist hij, dat Van der Welcke en Constance haar lijk waren gaan halen en het nu terug tot hem brachten met een daverenden sneltrein, maar een trein, die daverde de lucht door op wemelende luchtrails - snijdende door de kronkelingen van een heel groot slange-gebeeste, dat om de wolken kronkelde en vulde heel de lucht. O, wat was vol de lucht gevuld, want om het slanggebeeste heen kronkelden als serpentine-slingers de wemelende rails, dwars door elkaâr tot ijzeren kluwens verward en de sneltrein, waarin Van der Welcke en Constance zaten met tusschen hen beiden een kist, waarin het blauwe lijk van die vrouw, moest langs al die wendingen gaan, en rende en poefde ze af, telkens spiralende rond om zijn eigen weg en ze duizendvoudig afleggend, als steeg en als daalde die luchtsneltrein langs wemelende kurketrekkers... Tot de rails en de drakenkronkelingen dooreen warrelden en de rails werden drakenkronkelingen en de sneltrein ijlde en ijlde langs het kluwende drakebeest, ijlde langs iedere kronkeling van zijn staart: de trein was als speelgoed geworden, de draak was ontzettend en vulde het heelal; de stad er onder was als speelgoed en Gerrit liep, liep met snellende beenen, en zijn hoofd torende reuzegroot en zijn hersens werden als wolken: hij zag zijn hersenklomp wolken en wemelen buiten hem uit... Toch stuwden hem voort instincten en energieën van zeker bewustzijn, want toen hij de Kerkhoflaan insloeg, en achter zich liet het Kerkhof, ter zijde, wist hij heel goed, dat ook daar lag een blauwe vrouw, die gedregd uit het Kanaal hadden agenten-van-politie, maar hij wist ook heel secuur, dat daar boven door de lucht over het lijf van zijn draak en langs iedere kronkeling ijlde, ijlde de sneltrein en ook wist hij, dat hij nu stond voor de villa van Van der Welcke: een huisje zoo speelgoedklein, dat Gerrits hoofd uitstak boven het dak ervan, en zijn eigen stem klonk hem als doffe donder toe, toen hij vroeg, aan wie opende de deur:

- Telegram? Van meneer... en mevrouw? Telegram? ? Hij herkende niet dadelijk wie hem open deed, hij verstond ook niet het antwoord. - Telegram? Telegram? herhaalde hij en de donder van zijn stem scheen dof bij de rateling van den sneltrein dwars door de luchten...

- Wat zeg je? Wat zeg je? herhaalde hij nu.

- Oom... is u ziek? vroeg Addy.

- Ziek... ziek? Neen, ik ben niet ziek, jongen... Maar... telegram...

- Papa en mama komen morgen-ochtend terug; ze brengen het lijk van Henri meê, oom... en ze brengen Emilie meê... en ik kom juist van de begrafenis-maatschappij... om te zorgen, dat van het station morgen het lijk dadelijk wordt afgehaald... Ik heb voor alles gezorgd... En nu moet ik naar de ooms - oom Karel - oom Saetzema - Otto heb ik getelegrafeerd - ik weet niet of tante Bertha meê zal komen... Het is heel treurig, oom en het zal heel treurig voor grootmama zijn, wanneer ze alles weet... Henri... Henri is vermoord... hij was dronken, schijnt het... en...

- Hij heeft zich verdronken en hij was al blauw...?

- Neen oom, hij is vermoord... een steek met een dolkmes... Mama houdt zich goed, schrijft papa; maar ze is heel zenuwachtig... ook om Emilie... Emilie is buiten zichzelve... Papa gelukkig is kalm: hij doet alles wat er gedaan moet worden... hij is naar den gezant gegaan... Maar oom, u is ziek... heel ziek... U rilt van de koorts... Zoû u niet goed doen naar huis te gaan oom, en naar bed...

- Ja, ja ik ga naar huis...

- Zal u morgen ochtend wel beter zijn...

- Ja, natuurlijk, ja natuurlijk... beter...

- Komt u dan ook... aan het station... morgen vroeg... als de trein uit Parijs aankomt...

- Morgen vroeg, ja...ja... zeker...

- U had niet uit moeten gaan.

- Neen... neen... maar ik ga nu... naar huis... naar bed... Tot morgen... tot morgen vroeg. - Tot morgen, oom...

Hij ging, Gerrit...

Boven de Boschjes, terzijde, zonk de lage lucht al lager en lager neêr, zwaar van grauwe wolken, zoo zware grauwe wolken, dat zij niet luchtig schenen genoeg te zijn om te blijven zweven... maar dat zij neêrvielen, en voor Gerrit waren zij, in duistere tinten van zijn koortsgezicht, als blauw purperen zinkende stukken van het drakelijf, dat de luchtsneltrein had doorsneden... Geheel de lucht was vol van het blauw-purperen drakebloed en als stortregen nu raasde het neêr... Het bloed raasde neêr met een blauwpurperen stortregen en het scheen alles te willen verdrinken...

Nu liep hij op het Kerkhof aan, en gedwongen door instincten en energieën buiten hem, liep hij het in, en vroeg, vaag, den portier, hij wist zelve niet wat... Toch scheen de man hem te verstaan, leidde hem voort: Gerrit volgde... rrr... rrr... Tòch was het of zijn koorts zich kalmeerde, en in die plotse verkoeling, voelde en wist hij plots de waarheid... Het kon niet anders: ZIJ was het... het water... de agenten.., ZIJ ... Wie zoû het anders zijn, dan ZIJ ... Hij liep voort, volgde den portier... Ter zijde de stilte der graven, met in den regen het vaag weemoedig geletter der opschriften... Daar links... het familie-graf... Gerrit herkende het in de blauw-purperen drakeregenstralen: een somber monument van baksteen, als een klein huis en grooter leek het hem toe, dan de speelgoed-villa van zoo even... Wat was het een reuzig gebouw, hun familie-graf... Het was als een groot paleis: geheel hun dood van familie zoû het kunnen bevatten binnen zijn wanden. Nu leefde daar alleen stil... papa... maar hij wachtte, hij wachtte hen allen... hij wachtte hen allen... tot het geheel donker om hen allen geschaduwd was en geschemerd en zij tot hem zouden gaan, in dat reuzige grafpaleis... God, God... wat was hij nu klein: hij liep als een dwerg, langs het graf, dat zijn toren stak in de wolken, hoog op als een kathedraal... Wat was er voor vreemds in de lucht... Hoe lang al had hij geloopen... Was het leven dan niet meer gewoon... Waren er dan niet als altijd: de huizen, de menschen, de dingen... de kazerne... zijn kinderen... Adeline... Wie was die man, die hem voorging en leidde... Was dat wel een man, die portier..! Of was hij niet een doode, die liep... Was het hier alles niet dood... Was het morgen of was het avond... Was het leven of was het sterven... Was hij levend of was hij dood... Rrrrr... wat had hij het nu weêr koud... Was dat de koû van den dood... Wat was dat gebouw, dat zij binnen nu gingen... Wat was die zaal zoo reusachtig... Was het een kerk, of was het een graf maar... Waar was hij en waarom was hij alleen, alleen met dat spook, dat hem leidde... Waar was dan toch ook weêr Constance en waar was Van der Welcke... Hadden zij dan niet gebracht uit Parijs... het blauwe lijk van Pauline... Was dat Pauline...? De kist was open... bedekt... met een laken... alleen... hij lichtte het op... het laken... Rrr... Rrr... wat had hij het koud... Hij herinnerde zich... Parijs... ja... ja, hij herinnerde zich Parijs... arme kerel... arme Henri... Maar dit, dit was niet Henri... Wie was het ook weêr... Hadden de agenten niet Henri gevonden... Waar waren toch ook weêr die agenten... Wanneer had hij agenten ontmoet... Jaren geleden had hij agenten ontmoet... en het lichaam was al blauw geworden... Wat was er nu toch ook weêr... Wat zeide die portier, die spookte rondom hem rond...

Ja, dood was alles, want zoo rillende koud als hij het had, kon alleen het koû-rillen van den dood zijn...

...Blauw, was ze blauw... De man lichtte op een slip... hij zag een gelaat... bleek als van een waterwijf... dat zoû hebben haar aangezicht opgebloeid uit de strakke kilte van een tragischen plas... De oogen waren open... Wat waren dat voor treurige gouden oogen... Hadden zij niet altijd gelachen... met gouden glimpen van spot... Waarom dan nu voor het eerst... zag hij ze weenen... in den dood... zag hij ze droevig staren... in den dood... Hadden zij dan noòit gelachen...? Hadden zij dan altijd droevig gestaard... ook al glimpten zij goud en spotten zij... schijnbaar... schijnbaar... Wat was de werkelijkheid dan... Was alles... was alles dan dood... Wilde hij... dood... haar brengen zijn gift... dat wat zij... zoo vreemd gevraagd had, het portret... het portret van zijn kinderen... Hij had het hier: hij voelde het als een plank, als een plank... hard en zwaar liggen... op zijn borst... Hij had het hier...

- ‘Broêr, kom je...'

Wie riep hem daar van zoo heel ver... Was het dan niet zijn zuster... Was het niet zijn liefste zuster... - ‘Gerrit... kom meê...'

Wie riepen hem daar dan toch weg van die vrouw... Wat waren die stemmen, die hij vaag herkende... Was het niet de stem van zijn lievelingszuster, was het niet de stem van haar man: van beiden, die uit Parijs hadden gebracht het lijk van Pauline... Ja, hij herkende ze, dat waren...

- ‘Kom meê... Gerrit... kerel... je bent ziek... Wat doe je hier... bij die vrouw... bij dat lijk... Zij is blauw verdronken in den vijver van het Bosch te Parijs... Heb je die vrouw gekend...

Ja... ja, hij had haar gekend...

- ‘Kom meê, kerel...'

- ‘Broêr, kom je!'

- Constance! fluisterde Gerrit. Je hebt haar gehaald uit Parijs...

- Ritmeester? vroeg de portier.

- Ja... Daar ligt ze... Daar ligt ze dood...

- ‘Gerrit, kom meê!' riepen de stemmen.

- Leg nu je bloemen over haar heen...! Constance... leg je bloemen over haar heen... Ze ligt daar zoo koud en alleen... en het is er zoo groot, zoo groot... als een kerk... ze ligt als... in een koude kerk... Leg bloemen bij haar neêr... - Wat zegt u, ritmeester...

- Ja... leg bloemen bij haar neêr... Leg bloemen bij haar neêr... Constance...

- ‘... Ga je nu meê...'

- Ja... ja, ik ga meê...

Daar... daar lag ze... maar geheel het laken bedekte haar. Zij was niets dan een blauwe, roerlooze vrouwevorm... onder een laken... Nu... over het laken lagen er bloemen, al die witte bloemen van zijn verbeelding... Nu scheurde in stukjes zijn vingers de plank, die hij droeg op zijn hart en strooiden ze tusschen de bloemen, zoo klein, zoo klein in stukjes... dat ze waren als bloemblaadjes... niets meer... over de vrouw...

De stemmen riepen...

- Ja ja... ik kom meê... Ik kom meê...

De stemmen lonkten hem als naar huis, naar bed, en hij draafde door de drakebloedregenstraten...

Thuis, zond Adeline dadelijk om den dokter... Het was een tyfeuze koorts.

Hoofdstuk 12 (2) Κεφάλαιο 12 (2) Chapter 12 (2)

Maar wat had hij het koud en wat rilde hij... rrr... rrr...! But how cold he was and how shivering.... rrr... rrr...! Het was of zijn beenen liepen buiten zijn wil om, gestuwd door vreemde instincten, door energieën buiten hem: want zijn beenen liepen, gezond, stevig en snel, met het geklikklak van zijn sabel slaande tegen zijn dij, en daar boven, boven die stevige beenen rilde zijn lichaam, van achteren in harige pooten gekrampt door het ondier, dat met vurige tongsmeren lekte en lekte en daàrboven torende-op zijn hoofd; groot als van een kolos voelde het aan en duizelingen, als tastbare cirkels, dwarrelden om het reuzehoofd heen, waarin hij scheen meê te torsen een zware klomp van hersenen, die vreemde droomen uitstraalden, droomen, die met de kronkelingen van het gedierte vulden geheel de grauwe lucht, en zoo vulden, dat het alles was als éen droom: geheel die stad van overbekende straten - huizen - menschen - die hem groetten - een paar huzaren, die salueerden - een paar officieren, die hij kende: bonjour! It was as if his legs ran beyond his will, propelled by strange instincts, by energies beyond him: for his legs walked, healthy, firm and fast, with the clickety-clack of his saber striking against his thigh, and there above, above those sturdy legs his body shivered, crammed from behind in hairy paws by the beast, leaking and leaking with fiery tongue lubrication, and towering above that-on his head; large as a colossus it felt and dizziness, like palpable circles, swirled around the giant head, in which he seemed to carry a heavy lump of brain, emitting strange dreams, dreams, which with the twists and turns of the beast filled all the gray air, and so filled, that it was all like a dream: all that city of familiar streets - houses - people - who greeted him - a few hussars, who saluted - a few officers, whom he knew: bonjour! gewuifd met de hand. waved hand. - En in zoo zonderling droomen en waken en lijden en loopen, wist hij dingen, die hem niemand gezegd had - wist hij ze zeker: wist hij, dat een vrouw zich verdronken had dien nacht in Parijs in den vijver van het Bosch aldaar, en wist hij, dat Van der Welcke en Constance haar lijk waren gaan halen en het nu terug tot hem brachten met een daverenden sneltrein, maar een trein, die daverde de lucht door op wemelende luchtrails - snijdende door de kronkelingen van een heel groot slange-gebeeste, dat om de wolken kronkelde en vulde heel de lucht. - And in such strange dreaming and waking and suffering and walking, he knew things that no one had told him - he knew them for sure: did he know that a woman had drowned herself that night in Paris in the pond of the Bosch there, and did he know that Van der Welcke and Constance had gone to fetch her corpse and were now bringing it back to him on a roaring express train, but a train that roared through the air on teeming air rails - cutting through the coils of a very large serpent-beast, which snaked around the clouds and filled all the air. O, wat was vol de lucht gevuld, want om het slanggebeeste heen kronkelden als serpentine-slingers de wemelende rails, dwars door elkaâr tot ijzeren kluwens verward en de       sneltrein, waarin Van der Welcke en Constance zaten met tusschen hen beiden een kist, waarin het blauwe lijk van die vrouw, moest langs al die wendingen gaan, en rende en poefde ze af, telkens spiralende rond om zijn eigen weg en ze duizendvoudig afleggend, als steeg en als daalde die luchtsneltrein langs wemelende kurketrekkers... Tot de rails en de drakenkronkelingen dooreen warrelden en de rails werden drakenkronkelingen en de sneltrein ijlde en ijlde langs het kluwende drakebeest, ijlde langs iedere kronkeling van zijn staart: de trein was als speelgoed geworden, de draak was ontzettend en vulde het heelal; de stad er onder was als speelgoed en Gerrit liep, liep met snellende beenen, en zijn hoofd torende reuzegroot en zijn hersens werden als wolken: hij zag zijn hersenklomp wolken en wemelen buiten hem uit... Toch stuwden hem voort instincten en energieën van zeker bewustzijn, want toen hij de Kerkhoflaan insloeg, en achter zich liet het Kerkhof, ter zijde, wist hij heel goed, dat ook daar lag een blauwe vrouw, die gedregd uit het Kanaal hadden agenten-van-politie, maar hij wist ook heel secuur, dat daar boven door de lucht over het lijf van zijn draak en langs iedere kronkeling ijlde,       ijlde de sneltrein en ook wist hij, dat hij nu stond voor de villa van Van der Welcke: een huisje zoo speelgoedklein, dat Gerrits hoofd uitstak boven het dak ervan, en zijn eigen stem klonk hem als doffe donder toe, toen hij vroeg, aan wie opende de deur: Oh, how full the air was filled, for around the serpentine creature twisted like serpentine garlands the teeming rails, tangled right through each other into iron tangles, and the express train, in which Van der Welcke and Constance sat with a coffin between them both, in which the blue corpse of that woman, had to go through all these twists and turns, and ran and puffed them off, spiraling round and round about its own way and going through them a thousandfold, as if ascending and as if descending that aerial express train along teeming corkscrews... Till the rails and the dragon twisted together, and the rails became dragon twists, and the express train rushed and rushed past the throbbing dragon beast, rushed past every coil of its tail: the train had become like a toy, the dragon was dire and filled the universe; the city beneath it was like a toy, and Gerrit walked, walked with swift legs, and his head towered giant and his brain became like clouds: he saw his clump of brains cloud and swarm outside him... Yet instincts and energies of certain consciousness propelled him forward, for as he turned into Churchyard Lane, and left behind him the Churchyard, to the side, he knew very well, that there also lay a blue woman, who dredged from the Channel had agents-of-police, but he also knew very securely, that up there through the air over the body of his dragon and along every coil, the express train was delirious, and also he knew, that he was now standing in front of the villa of Van der Welcke: a house so toy-sized that Gerrit's head protruded above its roof, and his own voice sounded to him like dull thunder as he asked, to whom did the door open:

- Telegram? - Telegram? Van meneer... en mevrouw? From Mr... And madam? Telegram? Telegram? ? Hij herkende niet dadelijk wie hem open deed, hij verstond ook niet het antwoord. ? He did not immediately recognize who opened it, nor did he understand the answer. - Telegram? - Telegram? Telegram? Telegram? herhaalde hij en de donder van zijn stem scheen dof bij de rateling van den sneltrein dwars door de luchten... he repeated, and the thunder of his voice seemed dull to the rattle of the speeding train across the skies....

- Wat zeg je? - What are you saying? Wat zeg je? What are you saying? herhaalde hij nu. he repeated now.

- Oom... is u ziek? - Uncle... are you sick? vroeg Addy. Addy asked.

- Ziek... ziek? - Sick ... sick? Neen, ik ben niet ziek, jongen... Maar... telegram... No, I'm not sick, kid.... But... telegram...

- Papa en mama komen morgen-ochtend terug; ze brengen het lijk van Henri meê, oom... en ze brengen Emilie meê... en ik kom juist van de begrafenis-maatschappij... om te zorgen, dat van het station morgen het lijk dadelijk wordt afgehaald... Ik heb voor alles gezorgd... En nu moet ik naar de ooms - oom Karel - oom Saetzema - Otto heb ik       getelegrafeerd - ik weet niet of tante Bertha meê zal komen... Het is heel treurig, oom en het zal heel treurig voor grootmama zijn, wanneer ze alles weet... Henri... Henri is vermoord... hij was dronken, schijnt het... en... - Papa and Mama are coming back tomorrow morning; they're bringing Henri's body, Uncle... and they're bringing Emilie. and I've just come from the funeral parlor... to arrange for the body to be picked up from the station tomorrow... I have taken care of everything... And now I have to go to the uncles - Uncle Karel - Uncle Saetzema - Otto I wired - I don't know if Aunt Bertha will come... It's very sad, uncle and it will be very sad for grandmother, when she knows everything.... Henri... Henri was murdered... he was drunk, it seems. and...

- Hij heeft zich verdronken en hij was al blauw...? - He drowned himself and he was already blue...?

- Neen oom, hij is vermoord... een steek met een dolkmes... Mama houdt zich goed, schrijft papa; maar ze is heel zenuwachtig... ook om Emilie... Emilie is buiten zichzelve... Papa gelukkig is kalm: hij doet alles wat er gedaan moet worden... hij is naar den gezant gegaan... Maar oom, u is ziek... heel ziek... U rilt van de koorts... Zoû u niet goed doen naar huis te gaan oom, en naar bed... - No uncle, he was murdered... a stab with a dagger blade.... Mama is keeping well, writes papa; but she is very nervous also about Emilie... Emilie is beside herself.... Papa fortunately is calm: he is doing everything that needs to be done.... he went to the envoy... But uncle, you are sick... very sick... You are shivering with fever... Wouldn't it do you good to go home uncle, and to bed...

- Ja, ja ik ga naar huis... - Yes, yes I'm going home....

- Zal u morgen ochtend wel beter zijn... - Will you be better tomorrow morning....

- Ja, natuurlijk, ja natuurlijk... beter... - Yes, of course, yes of course... better...

- Komt u dan ook... aan het station... morgen vroeg... als de trein uit Parijs aankomt... - So will you come... to the station early tomorrow when the train from Paris arrives...

- Morgen vroeg, ja...ja... zeker... - Early tomorrow, yes...yes...definitely....

- U had niet uit moeten gaan. - You should not have gone out.

- Neen... neen... maar ik ga nu... naar huis... naar bed... Tot morgen... tot morgen vroeg. - Nay... no... but I'm going now... go home... to bed... See you tomorrow... see you early tomorrow. - Tot morgen, oom... - Until tomorrow, uncle...

Hij ging, Gerrit... He went, Gerrit...

Boven de Boschjes, terzijde, zonk de lage lucht al lager en lager neêr, zwaar van grauwe wolken, zoo zware grauwe wolken, dat zij niet luchtig schenen genoeg te zijn om te blijven zweven... maar dat zij neêrvielen, en voor Gerrit waren zij, in duistere tinten van zijn koortsgezicht, als blauw purperen zinkende stukken van het drakelijf, dat de luchtsneltrein had doorsneden... Geheel de lucht was vol van het blauw-purperen drakebloed en als stortregen nu raasde het neêr... Het bloed raasde neêr met een blauwpurperen stortregen en het scheen alles te willen verdrinken... Above the little woods, aside, the low sky was sinking lower and lower, heavy with gray clouds, so heavy gray clouds that they did not seem to be airy enough to float... but that they fell down, and to Gerrit they were, in the dark tones of his feverish face, like blue purple sinking pieces of the dragon's disk, which had cut through the air shuttle... All the air was full of the blue-purple dragon's blood and like torrential rain now it raged down.... The blood raged down with a blue-purple downpour and it seemed to want to drown everything....

Nu liep hij op het Kerkhof aan, en gedwongen door instincten en energieën buiten hem, liep hij het in, en vroeg, vaag, den portier, hij wist zelve niet wat... Toch scheen de man hem te verstaan, leidde hem voort: Gerrit volgde... rrr... rrr... Tòch was het of zijn koorts zich kalmeerde, en in die plotse verkoeling, voelde en wist hij plots de waarheid... Het kon niet anders: ZIJ was het... het water... de agenten.., ZIJ ... Wie zoû het anders zijn, dan ZIJ ... Hij liep voort, volgde den portier...       Ter zijde de stilte der graven, met in den regen het vaag weemoedig geletter der opschriften... Daar links... het familie-graf... Gerrit herkende het in de blauw-purperen drakeregenstralen: een somber monument van baksteen, als een klein huis en grooter leek het hem toe, dan de speelgoed-villa van zoo even... Wat was het een reuzig gebouw, hun familie-graf... Het was als een groot paleis: geheel hun dood van familie zoû het kunnen bevatten binnen zijn wanden. Now he walked into the Cemetery, and compelled by instincts and energies outside him, he walked into it, and asked, vaguely, the doorman, he himself did not know what.... Yet the man seemed to understand him, led him on: Gerrit followed... rrr... rrr... Yet it was as if his fever calmed down, and in that sudden cooling, he suddenly felt and knew the truth... It could not be otherwise: SHE was it.... the water ... the cops ..., SHE ... Who else would it be but SHE ... He walked on, followed the doorman... To the side the silence of graves, with in the rain the vaguely wistful lettering of inscriptions... To the left there ... the family tomb... Gerrit recognized it in the blue-purple dragon rays: a somber monument of brick, like a small house and bigger it seemed to him, than the toy villa of a moment ago... What a giant building it was, their family tomb.... It was like a great palace: all their death of family would be contained within its walls. Nu leefde daar alleen stil... papa... maar hij wachtte, hij wachtte hen allen... hij wachtte hen allen... tot het geheel donker om hen allen geschaduwd was en geschemerd en zij tot hem zouden gaan, in dat reuzige grafpaleis... God, God... wat was hij nu klein: hij liep als een dwerg, langs het graf, dat zijn toren stak in de wolken, hoog op als een kathedraal... Wat was er voor vreemds in de lucht... Hoe lang al had hij geloopen... Was het leven dan niet meer gewoon... Waren er dan niet als altijd: de huizen, de menschen, de dingen... de kazerne... zijn kinderen... Adeline... Wie was die man, die hem voorging en leidde... Was dat wel een man, die portier..! Now lived there alone quietly daddy... but he waited, he waited them all.... he waited for them all until all darkness was shadowed and shaded around them all and they would go to him, in that giant tomb palace.... God, God... how small he was now: he walked like a dwarf, past the tomb, that raised its tower in the clouds, high up like a cathedral..... What was strange in the sky.... How long already had he walked.... Was life then no longer ordinary.... Were there not then as always: the houses, the people, the things.... the barracks... his children... Adeline... Who was this man, who preceded and led him.... Was that even a man, that porter...! Of was hij niet een doode, die liep... Was het hier       alles niet dood... Was het morgen of was het avond... Was het leven of was het sterven... Was hij levend of was hij dood... Rrrrr... wat had hij het nu weêr koud... Was dat de koû van den dood... Wat was dat gebouw, dat zij binnen nu gingen... Wat was die zaal zoo reusachtig... Was het een kerk, of was het een graf maar... Waar was hij en waarom was hij alleen, alleen met dat spook, dat hem leidde... Waar was dan toch ook weêr Constance en waar was Van der Welcke... Hadden zij dan niet gebracht uit Parijs... het blauwe lijk van Pauline... Was dat Pauline...? Or wasn't he a dead one, walking.... Wasn't everything here dead... Was it morning or was it evening.... Was it living or was it dying.... Was he alive or was he dead.... Rrrrr... How cold he was now... Was that the cool of death.... What was that building, that they went inside now.... What was that hall so huge.... Was it a church, or was it a grave but.... Where was he and why was he alone, alone with the ghost who was leading him... Where was Constance and where was Van der Welcke... Had they not brought from Paris... the blue body of Pauline... Was that Pauline...? De kist was open... bedekt... met een laken... alleen... hij lichtte het op... het laken... Rrr... Rrr... wat had hij het koud... Hij herinnerde zich... Parijs... ja... ja, hij herinnerde zich Parijs... arme kerel... arme Henri... Maar dit, dit was niet Henri... Wie was het ook weêr... Hadden de agenten niet Henri gevonden... Waar waren toch ook weêr die agenten... Wanneer had hij agenten ontmoet... Jaren geleden had hij agenten ontmoet... en het lichaam was al blauw geworden... Wat was er nu toch ook weêr... Wat zeide die portier, die spookte rondom hem rond... The coffin was open covered with a sheet... only... he lifted it... the sheet... Rrr... Rrr... How cold he was... He remembered... Paris... yes... yes, he remembered Paris... poor guy... poor Henri... But this, this wasn't Henri... Who was it again... Hadn't the cops found Henri... Where were the cops again... When had he met agents... Years ago he had met agents... and the body had already turned blue... What was it now? What did the doorman say, who was haunting him?

Ja, dood was alles, want zoo rillende koud       als hij het had, kon alleen het koû-rillen van den dood zijn... Yes, dead was all, for as shivering cold as he was, could only be the koû shivering of death....

...Blauw, was ze blauw... De man lichtte op een slip... hij zag een gelaat... bleek als van een waterwijf... dat zoû hebben haar aangezicht opgebloeid uit de strakke kilte van een tragischen plas... De oogen waren open... Wat waren dat voor treurige gouden oogen... Hadden zij niet altijd gelachen... met gouden glimpen van spot... Waarom dan nu voor het eerst... zag hij ze weenen... in den dood... zag hij ze droevig staren... in den dood... Hadden zij dan noòit gelachen...? ...Blue, she was blue.... The man lit on a slip.... he saw a countenance pale as a water-woman's... that would have blossomed her countenance from the tight chill of a tragic pool.... The eyes were open... What sad golden eyes they were.... Had they not always smiled With golden glimpses of mockery... Then why now for the first time he saw them weeping in death... he saw them gazing sadly... in death... Had they never laughed then...? Hadden zij dan altijd droevig gestaard... ook al glimpten zij goud en spotten zij... schijnbaar... schijnbaar... Wat was de werkelijkheid dan... Was alles... was alles dan dood... Wilde hij... dood... haar brengen zijn gift... dat wat zij... zoo vreemd gevraagd had, het portret... het portret van zijn kinderen... Hij had het hier: hij voelde het als een plank, als een plank... hard en zwaar liggen... op zijn borst... Hij had het hier... Had they then always gazed sadly even though they gleamed gold and mocked seemingly... seemingly... What was the reality then... Was everything... Was everything then dead... Did he want... dead... bring her his gift... that which she... so strangely requested, the portrait... the portrait of his children... He had it here: he felt it lying like a plank, like a plank lying hard and heavy on his chest... He had it here...

- ‘Broêr, kom je...' - 'Broêr, are you coming...'

Wie riep hem daar van zoo heel ver... Was het dan niet zijn zuster... Was het niet zijn liefste zuster...       - ‘Gerrit... kom meê...' Who called him there from so very far.... Was it not his sister then... Was it not his dearest sister... - 'Gerrit... come with me...'

Wie riepen hem daar dan toch weg van die vrouw... Wat waren die stemmen, die hij vaag herkende... Was het niet de stem van zijn lievelingszuster, was het niet de stem van haar man: van beiden, die uit Parijs hadden gebracht het lijk van Pauline... Ja, hij herkende ze, dat waren... Who were calling him away from that woman there anyway.... What were those voices, which he vaguely recognized.... Was it not the voice of his favorite sister, was it not the voice of her husband: of both, who had brought from Paris the corpse of Pauline.... Yes, he recognized them, they were....

- ‘Kom meê... Gerrit... kerel... je bent ziek... Wat doe je hier... bij die vrouw... bij dat lijk... Zij is blauw verdronken in den vijver van het Bosch te Parijs... Heb je die vrouw gekend... - 'Come with me... Gerrit... guy... you're sick... What are you doing here... with that woman... with that corpse... She drowned blue in the pond of the Bosch in Paris.... Did you know that woman...

Ja... ja, hij had haar gekend... Yes... yes, he had known her...

- ‘Kom meê, kerel...' - 'Come along, fellow...'

- ‘Broêr, kom je!' - 'Broêr, are you coming!'

- Constance! - Constance! fluisterde Gerrit. whispered Gerrit. Je hebt haar gehaald uit Parijs... You got her from Paris...

- Ritmeester? - Trip master? vroeg de portier. The doorman asked.

- Ja... Daar ligt ze... Daar ligt ze dood... - Yes... There she lies... There she lies dead...

- ‘Gerrit, kom meê!' - 'Gerrit, come with me!' riepen de stemmen. cried the voices.

- Leg nu je bloemen over haar heen...! - Now put your flowers over her...! Constance... leg je bloemen over haar heen... Ze ligt daar zoo koud en alleen... en het is er zoo groot, zoo groot... als een kerk... ze ligt als... in een koude kerk... Leg bloemen bij haar neêr...       - Wat zegt u, ritmeester... Constance... put your flowers over her... She lies there so cold and alone... and it's so big, so big... like a church... she's lying like... in a cold church... Put flowers by her... - What do you say, Rittmeister...

- Ja... leg bloemen bij haar neêr... Leg bloemen bij haar neêr... Constance... - Yes... put flowers by her side... Put flowers by her... Constance...

- ‘... Ga je nu meê...' - '... Are you coming with me now...'

- Ja... ja, ik ga meê... - Yes... yes, I'm coming...

Daar... daar lag ze... maar geheel het laken bedekte haar. There... there she lay... but entirely the sheet covered her. Zij was niets dan een blauwe, roerlooze vrouwevorm... onder een laken... Nu... over het laken lagen er bloemen, al die witte bloemen van zijn verbeelding... Nu scheurde in stukjes zijn vingers de plank, die hij droeg op zijn hart en strooiden ze tusschen de bloemen, zoo klein, zoo klein in stukjes... dat ze waren als bloemblaadjes... niets meer... over de vrouw... She was nothing but a blue, motionless female form Under a sheet... Now... over the sheet there were flowers, all those white flowers of his imagination.... Now in pieces his fingers tore the plank, which he carried on his heart and scattered them among the flowers, so small, so small in pieces that they were like flower petals nothing more about the woman

De stemmen riepen... The voices called out...

- Ja ja... ik kom meê... Ik kom meê... - Yes yes... I'm coming... I'm coming...

De stemmen lonkten hem als naar huis, naar bed, en hij draafde door de drakebloedregenstraten... The voices beckoned him as to home, to bed, and he trotted through the drake blood rain streets....

Thuis, zond Adeline dadelijk om den dokter... Het was een tyfeuze koorts. At home, Adeline immediately sent for the doctor.... It was a typhoid fever.