×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4

Hij had haar nooit goed begrepen, vroeger ook niet. Hij had vroeger, jong officier, alleen in haar gezien een mooie meid, een heerlijke meid, op wie hij dol verliefd was geweest. Hij had nooit haar oogen begrepen, en nooit haar ziel, maar hij had vroeger nooit heel lang over die oogen en die ziel nagedacht, omdat hij zichzelven toen ook nog zoo weinig kende - heelemaal niet zooals hij nu zich kende. Toen had hij alleen vaag, nu en dan, met glimpen, zich in zijn sentimentaliteit gezien: nu wist hij die sentimentaliteit heel stellig in zich, als een blauwe achtergrond in zijn ziel. En hij was zoo bang voor die sentimentaliteit - zoo bang zich te vergissen in het vlijmend spottend reëele van zoo een meide-ziel, - zoo bang het voor zich toch maar mooier te maken dan het werkelijk was, en liever vooral en weeker en teêrder - dat hij nooit anders tot haar kon spreken dan of hij vloekte of schold, zijn stem even ruw, alsof hij donderde tegen een van zijn huzaren. Laat ze me niet beet krijgen... en laat ik mezelven niet beetnemen... zoo dacht hij altijd, en was op zijn hoede. Daarbij, een rancune, dat hij zich niet los van haar had weten te houden; dat hij haar gevolgd was naar haar kamer; een rancune - omdat hij dacht aan zijn huis - aan zijn kinderen - aan alles waarheen hij weêr ging, als hij haar kamer verlaten had... En hoe wende je toch aan alles, dacht hij: nu, rustig, zonder hartklopping van nervoziteit, stak hij, na bij haar geweest te zijn, zijn sleutel in zijn huisdeur, - rustig kleedde hij zich uit - kwam de kamer in, waar Adeline al te bed lag... Hoe wende je aan alles, en hoe deê je langzamerhand dingen, die je eerst zelve allerellendigst had gevonden... Dat deê je, omdat je wel niet anders kon... en ook omdat je ideeën, met iederen dag, dat je het deed, wegdoezelden tot een onverantwoordelijkheid, een zich laten gaan aan wat je zoo machtig beet hield... Toch, bij haar, altijd, voelde hij scherp de rancune: de rancune doezelde niet weg... Bij Pauline, scherp, voelde hij de vrees zich nog meer beet te laten nemen - haar liefjes en mooi teêr te zien terwijl ze natuurlijk niets dan een meid was, die geld uit hem meende te kloppen. En op haar kleine, bijna armoedige kamer, vroeg hij haar dan, donderde hij tegen haar uit: - Zeg, waarom kan je me niet met rust laten?

Hare gouden oogen glimpten en een heimelijken spot zag hij er in. Neen, hij zoû er wel voor oppassen, hoor, dat zijn sentimentaliteit haar niet zag als een plaatje op een bonbon-doos. Je hoefde maar in die oogen te kijken!

- Maar Gerrit, zeide zij en ze zat aan zijn voeten liefjes: ik heb je toch niet achtervolgd... Ik ben je bij toeval tegengekomen... heusch, bij toeval, hoor... herinner je: eens in het rijtuig... dat was de eerste maal... toen bij de Alexanderkazerne...

- Maar wat deê je bij de kazerne, verdomme?

Zij zag vleierig tegen hem op, haar handen streelden zijn lichaam.

- Nu ja... ik dacht wel...

- Zie je wel... je dacht wel...

- Ja... je zal het niet gelooven... Zelfs den laatsten tijd... in Parijs, Gerrit...

- Wat?

- Dacht ik wel eens aan jou.

- Ach wat, je liegt... Denk je, dat ik je geloof?

- Neen, je gelooft niet, maar Gerrit... heusch... de mannen zijn zwijnen... en jij...

- Jawel, dat zeg je aan iedereen: denk je, dat ik die aardigheid niet begrijp...

Nu lachte zij heel vroolijk, en ook hij lachte.

- Ik lach, zeide zij; omdat je zoo ongeloovig doet... Zeg Gerrit, waarom doe je zoo ongeloovig...

- Ik?

- Ja, waarom doe je zoo? Je doet het expres, niet?

- Wat expres... Denk je, dat ik me laat paaien door al jou lieve praatjes... Als je die verkoopt, dan moet je geld hebben, en ik... ik heb je al gezegd... ik heb geen geld...

- Maar Gerrit, ik vraag je geen geld... en ik krijg ook geen geld van je...

Nu kreeg hij een kleur, een gloed over zijn rood verbrand gezicht - zijn hals blank en duidelijk de streep, die zijn uniformkraag op zijn huid had geteekend. Het was wel waar wat zij zei: zij vroeg geen geld en hij gaf haar geen geld. Hij had het niet - om het haar te geven.

- Nu zal ik het je eens vertellen, zeide zij en nestelde zich dichter tegen zijn beenen. Zie je, in Parijs, den laatsten tijd, had ik erg het land... Je begrijpt, niet waar Gerrit, dat je er wel eens genoeg van krijgt... en dat zoo een bui je niet vroolijk maakt...

- Ach wat, bruskeerde hij; en jij, die altijd lacht...

- Ik lach altijd?

- Ja... jij, met die oogen... die oogen, die altijd lachen...

- Dat zijn mijn oogen, Gerrit... Ik kan het niet helpen, dat ze lachen.

- En je zoû me willen wijs maken, dat je wel eens landerige buien hadt...

- Nou, kan ik daar geen reden toe hebben...

- Jawel... Maar zóo ben je niet...

- Hoe...

- Om lang bij de pakken neêr te zitten.

- Dat heb ik ook niet gedaan... Ik ben naar Holland teruggekomen.

- Hadt je geen succes in Parijs meer...

- Jawel... niet veel meer, aarzelde zij tusschen haar ijdelheid en vreemde gevoelens, die zij zelve niet zuiver wist.

- Nou... DAAROM ben je naar Holland gekomen...

- Ik had naar Londen kunnen gaan.

- Naar Londen...

- En van daar naar Berlijn.

- Berlijn...? - Dan St. Petersburg.

- Zeg, ben je gek...

- Dan Constantinopel.

- Hoû op, zeg...

- En weet je, waar we eindigen?

- Wat eindigen?

- In Singapore... Je weet toch wel, dat dat het reisje is...

- Ach, nou ja... dat heb ik me wel eens laten vertellen, maar dat is onzin.

- Zooveel maken er zoo het reisje... Het is geen rondreisje, Gerrit. Je komt niet terug... in Parijs.

- Wat heb jij toch een dolle manier om die dingen te zeggen, lachte Gerrit, ongemakkelijk. Je bent altijd zoo vreemd geweest... Zeg, je vader... was een kellner...

- Neen... een meneer... Mijn moeder een waschvrouw... in Brussel.

- En je twaalf jaren in Parijs...

- Hebben me Parisienne gemaakt...? Gerrit, ik verlangde naar Holland!

- Dàt geloof ik nooit.

- Ja, Gerrit, ik verlangde naar Holland!

- Jij kan liegen... met je oogen! Ik geloof nooit iets van wat je zegt.

- Gerrit... en naar jou! - Wat?

- Ik verlangde naar jou.

- Jawel, hoor. Klets maar op.

- Ik herinnerde me van vroeger...

- Nou ja, schei nu maar uit.

- Weet je nog...

- Ja wel, ik weet alles. Schei nou maar uit met die herinneringen. Je hebt me al genoeg beet. Waarom zoek je niet een jongen en rijken kerel.

- Je bent niet oud, Gerrit.

- Zoo, ben ik niet oud.

- Neen, ik wel... Ik ben ouder geworden, niet waar, Gerrit?

- Je oogen niet.

- Maar verder?

- Ja... natuurlijk... Je bent ouder geworden...

- Gerrit, ik wil niet oud worden... Ik vind het vreeslijk oud te worden... Ben ik nog mooi, en...

- Ja, ja... ja...

- Maar heel gauw... dan...

- Dan wat...

- Dan ben ik leelijk. Oud.

- Ach, zit niet zoo te zaniken...

- Ik hoû veel van je, Gerrit. Je bent zoo... - Ja, ik weet al wat je zeggen wilt. Ik ga nu weg, hoor...

- Ga je al weg... Gerrit, zeg, je hebt kinderen, hè. Je hebt zeker lieve kinderen.

Hij zag spot in de glimpende oogen.

- Hoû over mijn kinderen nu je bek.

- Mag ik niet naar ze vragen?

- Neen.

- Ik heb ze verleden gezien, wandelen...

- Schei nou uit...

- Ik vond ze zoo lief.

Hij vloekte ruw, en barsch.

- Schei je nou uit? ? - Ja... Ga je weg? - Ja...

Hij ging al, de deur uit.

- Ben je boos?

- Neen, maar van die praatjes vervelen me. Daarom kom ik niet bij je...

- Neen, daarom niet... Maar met jou... Gerrit... mag ik toch wel eens praten...

- Ja... maar niet zulke onzin. En heelemaal niet over mijn kinderen.

- Ik zal het niet meer doen. Dag Gerrit.

- Adieu...

Op den corridor zag hij om, knikte haar toe. In de half schemerig verlichte kamer zag hij haar staan in de half geopende deur, in een lijst: zij stond er als een mooie, slank-soupele vrouw, in een doezeling van dof goud: het licht, haar gele peignoir, de tikjes van goud galon om den hals, heel blank - het haar vreemd goud, om haar poeierblanke gezicht, en onder de scherpe streep van de brauwen de oogen, goud, met een gouden glimp. Haar stem had heel vleierig zacht geklonken, heel dien avond aan zijn ooren, of zij zong klagend... van jeugd, van herinnering, van vroeger, van verlangen naar vaderland... en naar hem... allemaal in haàr onnatuurlijke, onmogelijke dingen... die hij er in meende te hooren door zijn beroerde sentimentaliteit heen, sentimentaliteit, die, hoe geheim voor iedereen, toch was in hem klaar duidelijk voor hemzelven...

En op straat dacht hij:

- Ik moet oppassen voor die meid... Ze is zoo gevaarlijk... als niet éen... Voor MIJ

Hoofdstuk 4 Κεφάλαιο 4 Chapter 4

Hij had haar nooit goed begrepen, vroeger ook niet. He had never understood her well, not even before. Hij had vroeger, jong officier, alleen in haar gezien een mooie meid, een heerlijke meid, op wie hij dol verliefd was geweest. He had formerly, young officer, only seen in her a beautiful girl, a delightful girl, with whom he had been madly in love. Hij had nooit haar oogen begrepen, en nooit haar ziel, maar hij had vroeger nooit heel lang over die oogen en die ziel nagedacht, omdat hij zichzelven toen ook nog zoo weinig kende - heelemaal niet zooals hij nu zich kende. He had never understood her eyes, and never understood her soul, but he had never thought very long about those eyes and that soul before, because he knew himself so little then too - not at all as he knew himself now. Toen had hij alleen vaag, nu en dan, met glimpen, zich in zijn sentimentaliteit gezien: nu wist hij die sentimentaliteit heel stellig in zich, als een blauwe achtergrond in zijn ziel. Then he had only vaguely, occasionally, with glimpses, seen himself in his sentimentality: now he knew that sentimentality very firmly within him, like a blue background in his soul. En hij was zoo bang voor die sentimentaliteit - zoo bang zich te vergissen in het vlijmend spottend reëele van zoo een meide-ziel, - zoo bang het voor zich toch maar mooier te maken dan het werkelijk was, en liever vooral en weeker en teêrder - dat hij nooit anders tot haar kon spreken dan of hij vloekte of schold, zijn stem even ruw, alsof hij donderde tegen een van zijn huzaren. And he was so afraid of this sentimentality - so afraid of being mistaken in the razor-sharp mocking reality of such a girl's soul, - so afraid of making it more beautiful for himself than it really was, and rather more especially and weeker and tarrier - that he could never speak to her in any other way than whether he cursed or scolded, his voice as rough, as if he were thundering against one of his hussars. Laat ze me niet beet krijgen... en laat ik mezelven niet beetnemen... zoo dacht hij altijd, en was       op zijn hoede. Don't let them fool me and don't let them catch me... that's how he always thought, and was on his guard. Daarbij, een rancune, dat hij zich niet los van haar had weten te houden; dat hij haar gevolgd was naar haar kamer; een rancune - omdat hij dacht aan zijn huis - aan zijn kinderen - aan alles waarheen hij weêr ging, als hij haar kamer verlaten had... En hoe wende je toch aan alles, dacht hij: nu, rustig, zonder hartklopping van nervoziteit, stak hij, na bij haar geweest te zijn, zijn sleutel in zijn huisdeur, - rustig kleedde hij zich uit - kwam de kamer in, waar Adeline al te bed lag... Hoe wende je aan alles, en hoe deê je langzamerhand dingen, die je eerst zelve allerellendigst had gevonden... Dat deê je, omdat je wel niet anders kon... en ook omdat je ideeën, met iederen dag, dat je het deed, wegdoezelden tot een onverantwoordelijkheid, een zich laten gaan aan wat je zoo machtig beet hield... Toch, bij haar, altijd, voelde hij scherp de rancune: de rancune doezelde niet weg... Bij Pauline, scherp, voelde hij de vrees zich nog meer beet te laten nemen - haar liefjes en mooi teêr te zien terwijl ze natuurlijk niets dan een meid was, die geld uit hem meende te kloppen. In addition, a resentment that he had not been able to keep his distance from her; that he had followed her to her room; a resentment - because he thought of his home - of his children - of everything he was going to when he had left her room... And how does one get used to everything, he thought: now, quietly, without a heartbeat of nervousness, after having been with her, he put his key in his door, - quietly he undressed - entered the room, where Adeline was already in bed... How one got used to everything, and how one gradually deê things, which at first one had found miserable... You did it because you couldn't do otherwise... and also because your ideas, with every day that you did it, faded away to an irresponsibility, a letting go of what you held so powerfully... Yet, with her, always, he felt sharply the resentment: the resentment did not doze away.... With Pauline, sharply, he felt the fear of letting himself be fooled even more - seeing her sweet and beautiful toêr when, of course, she was nothing but a maid who thought to knock money out of him. En op haar kleine, bijna armoedige kamer, vroeg hij haar dan, donderde hij tegen haar uit:       - Zeg, waarom kan je me niet met rust laten? And in her small, almost shabby room, he then asked her, thundered out to her: - Say, why can't you leave me alone?

Hare gouden oogen glimpten en een heimelijken spot zag hij er in. Her golden eyes gleamed and a furtive mockery he saw in them. Neen, hij zoû er wel voor oppassen, hoor, dat zijn sentimentaliteit haar niet zag als een plaatje op een bonbon-doos. No, he would be careful not to let his sentimentality see her as a picture on a bonbon box. Je hoefde maar in die oogen te kijken! You only had to look into those eyes!

- Maar Gerrit, zeide zij en ze zat aan zijn voeten liefjes: ik heb je toch niet achtervolgd... Ik ben je bij toeval tegengekomen... heusch, bij toeval, hoor... herinner je: eens in het rijtuig... dat was de eerste maal... toen bij de Alexanderkazerne... - But Gerrit, she said and she sat at his feet sweetly: I didn't pursue you after all.... I met you by chance... Really, by chance... Remember: once in the carriage... That was the first time... at the Alexander Barracks...

- Maar wat deê je bij de kazerne, verdomme? - But what the hell are you doing at the barracks?

Zij zag vleierig tegen hem op, haar handen streelden zijn lichaam. She looked up to him flatteringly, her hands caressing his body.

- Nu ja... ik dacht wel... - Now yes ... I did think ...

- Zie je wel... je dacht wel... - You see... you did think...

- Ja... je zal het niet gelooven... Zelfs den laatsten tijd... in Parijs, Gerrit... - Yes... you won't believe it... Even lately... in Paris, Gerrit...

- Wat? - What?

- Dacht ik wel eens aan jou. - Did I ever think about you.

- Ach wat, je liegt... Denk je, dat ik je geloof? - Ah what, you're lying... You think I believe you?

- Neen, je gelooft niet, maar Gerrit...       heusch... de mannen zijn zwijnen... en jij... - Nay, you do not believe, but Gerrit ... really... the men are pigs... and you...

- Jawel, dat zeg je aan iedereen: denk je, dat ik die aardigheid niet begrijp... - Yep, you tell that to everyone: do you think, I don't understand that kindness....

Nu lachte zij heel vroolijk, en ook hij lachte. Now she laughed very happily, and he too laughed.

- Ik lach, zeide zij; omdat je zoo ongeloovig doet... Zeg Gerrit, waarom doe je zoo ongeloovig... - I laugh, she said; because you're being so incredulous... Say Gerrit, why are you being so incredulous...

- Ik? - Me?

- Ja, waarom doe je zoo? - Yes, why do you do so? Je doet het expres, niet? You do it on purpose, don't you?

- Wat expres... Denk je, dat ik me laat paaien door al jou lieve praatjes... Als je die verkoopt, dan moet je geld hebben, en ik... ik heb je al gezegd... ik heb geen geld... - What on purpose... Do you think I'm going to let you sweet-talk me... If you sell those, you need money, and I... I already told you... I don't have any money...

- Maar Gerrit, ik vraag je geen geld... en ik krijg ook geen geld van je... - But Gerrit, I'm not asking you for money... nor do I get any money from you....

Nu kreeg hij een kleur, een gloed over zijn rood verbrand gezicht - zijn hals blank en duidelijk de streep, die zijn uniformkraag op zijn huid had geteekend. Now he got a color, a glow over his red burned face - his neck white and clearly the stripe, which his uniform collar had drawn on his skin. Het was wel waar wat zij zei: zij vroeg geen geld en hij gaf haar geen geld. What she said was true: she did not ask for money and he did not give her money. Hij had het niet - om het haar te geven. He didn't have it - to give it to her.

- Nu zal ik het je eens vertellen, zeide zij en nestelde zich dichter tegen zijn beenen. - Now I'll tell you, she said and nestled closer against his legs. Zie je, in Parijs, den laatsten tijd, had ik erg het land... Je begrijpt, niet waar Gerrit, dat       je er wel eens genoeg van krijgt... en dat zoo een bui je niet vroolijk maakt... You see, in Paris, lately, I had very much the country.... You understand, don't you Gerrit, that sometimes you get tired of it... and that such a mood doesn't make you happy...

- Ach wat, bruskeerde hij; en jij, die altijd lacht... - Ah what, brusked he; and you, who are always smiling....

- Ik lach altijd? - I always smile?

- Ja... jij, met die oogen... die oogen, die altijd lachen... - Yes... you, with those eyes... those eyes, always smiling...

- Dat zijn mijn oogen, Gerrit... Ik kan het niet helpen, dat ze lachen. - Those are my eyes, Gerrit ... I can't help but smile.

- En je zoû me willen wijs maken, dat je wel eens landerige buien hadt... - And you would have me believe that you were in a country mood...

- Nou, kan ik daar geen reden toe hebben... - Well, can I have no reason to....

- Jawel... Maar zóo ben je niet... - Yes... But you're not like that....

- Hoe... - How...

- Om lang bij de pakken neêr te zitten. - To sit by for a long time.

- Dat heb ik ook niet gedaan... Ik ben naar Holland teruggekomen. - I didn't do that either... I came back to Holland.

- Hadt je geen succes in Parijs meer... - Didn't have any more success in Paris....

- Jawel... niet veel meer, aarzelde zij tusschen haar ijdelheid en vreemde gevoelens, die zij zelve niet zuiver wist. - Yep... not much more, she hesitated between her vanity and strange feelings, which she herself did not know purely.

- Nou... DAAROM ben je naar Holland gekomen... - Well... WHY did you come to Holland....

- Ik had naar Londen kunnen gaan. - I could have gone to London.

- Naar Londen... - To London...

- En van daar naar Berlijn. - And from there to Berlin.

- Berlijn...? - Berlin...? - Dan St. - Then St. Louis. Petersburg. Petersburg.

- Zeg, ben je gek... - Say, are you crazy...

- Dan Constantinopel. - Then Constantinople.

- Hoû op, zeg... - Hoû on, say...

- En weet je, waar we eindigen? - And you know, where we end up?

- Wat eindigen? - End what?

- In Singapore... Je weet toch wel, dat dat het reisje is... - In Singapore... Surely you know, that's the trip....

- Ach, nou ja... dat heb ik me wel eens laten vertellen, maar dat is onzin. - Ah, well ... I've been told that, but that's nonsense.

- Zooveel maken er zoo het reisje... Het is geen rondreisje, Gerrit. - So many so make the trip.... It's not a round trip, Gerrit. Je komt niet terug... in Parijs. You're not coming back... In Paris.

- Wat heb jij toch een dolle manier om die dingen te zeggen, lachte Gerrit, ongemakkelijk. - What a fond way you have of saying those things, Gerrit laughed, uncomfortably. Je bent altijd zoo vreemd geweest... Zeg, je vader... was een kellner... You've always been so strange.... Say, your father... was a waiter...

- Neen... een meneer... Mijn moeder een waschvrouw... in Brussel. - Nay... a gentleman... My mother a laundress... in Brussels.

- En je twaalf jaren in Parijs... - And your 12 years in Paris...

- Hebben me Parisienne gemaakt...? - Have made me Parisienne...? Gerrit, ik verlangde naar Holland! Gerrit, I longed for Holland!

- Dàt geloof ik nooit. - I never believe that.

- Ja, Gerrit, ik verlangde naar Holland! - Yes, Gerrit, I longed for Holland!

- Jij kan liegen... met je oogen! - You can lie... with your eyes! Ik geloof nooit iets van wat je zegt. I never believe anything you say.

- Gerrit... en naar jou! - Gerrit... And to you! - Wat? - What?

- Ik verlangde naar jou. - I longed for you.

- Jawel, hoor. - Yep. Klets maar op. Chat up.

- Ik herinnerde me van vroeger... - I remembered from earlier...

- Nou ja, schei nu maar uit. - Well, cut it out now.

- Weet je nog... - Remember...

- Ja wel, ik weet alles. - Yes well, I know everything. Schei nou maar uit met die herinneringen. Just stop reminiscing. Je hebt me al genoeg beet. You've bitten me enough already. Waarom zoek je niet een jongen en rijken kerel. Why don't you look for a boy and rich guy.

- Je bent niet oud, Gerrit. - You're not old, Gerrit.

- Zoo, ben ik niet oud. - Zoo, am I not old.

- Neen, ik wel... Ik ben ouder geworden, niet waar, Gerrit? - Nay, I do... I've gotten older, haven't I, Gerrit?

- Je oogen niet. - Your eyes don't.

- Maar verder? - But beyond that?

- Ja... natuurlijk... Je bent ouder geworden... - Yes... Of course... You've gotten older...

- Gerrit, ik wil niet oud worden... Ik vind het vreeslijk oud te worden... Ben ik nog mooi, en... - Gerrit, I don't want to grow old.... I dread growing old... Am I still beautiful, and...

- Ja, ja... ja... - Yes, yes... yes... yes...

- Maar heel gauw... dan... - But very soon... then...

- Dan wat... - Then some...

- Dan ben ik leelijk. - Then I am ugly. Oud. Old.

- Ach, zit niet zoo te zaniken... - Ah, don't be such a nag....

- Ik hoû veel van je, Gerrit. - I hoû a lot from you, Gerrit. Je bent zoo...       - Ja, ik weet al wat je zeggen wilt. You are so... - Yes, I already know what you want to say. Ik ga nu weg, hoor... I'm leaving now, you know...

- Ga je al weg... Gerrit, zeg, je hebt kinderen, hè. - Are you leaving already... Gerrit, say, you have children, don't you. Je hebt zeker lieve kinderen. You certainly have sweet children.

Hij zag spot in de glimpende oogen. He saw derision in the glimmering eyes.

- Hoû over mijn kinderen nu je bek. - Hoû about my children now shut up.

- Mag ik niet naar ze vragen? - Am I not allowed to ask about them?

- Neen. - No.

- Ik heb ze verleden gezien, wandelen... - I have seen them past, walking ...

- Schei nou uit... - Cut it out...

- Ik vond ze zoo lief. - I thought they were so sweet.

Hij vloekte ruw, en barsch. He cursed harshly, and barschly.

- Schei je nou uit? - Will you please stop? ? - Ja... Ga je weg? ? - Yes... Are you leaving? - Ja... - Yes...

Hij ging al, de deur uit. He was already going, out the door.

- Ben je boos? - Are you angry?

- Neen, maar van die praatjes vervelen me. - Nay, but of that talk bores me. Daarom kom ik niet bij je... That's why I don't come to you...

- Neen, daarom niet... Maar met jou... Gerrit... mag ik toch wel eens praten... - No, that's not why... But with you... Gerrit... I'm allowed to talk...

- Ja... maar niet zulke onzin. - Yes... but not such nonsense. En heelemaal niet over mijn kinderen. And not at all about my children.

- Ik zal het niet meer doen. - I won't do it again. Dag Gerrit. Bye Gerrit.

- Adieu... - Adieu...

Op den corridor zag hij om, knikte haar toe. On the corridor he looked back, nodded at her. In de half schemerig verlichte kamer zag hij       haar staan in de half geopende deur, in een lijst: zij stond er als een mooie, slank-soupele vrouw, in een doezeling van dof goud: het licht, haar gele peignoir, de tikjes van goud galon om den hals, heel blank - het haar vreemd goud, om haar poeierblanke gezicht, en onder de scherpe streep van de brauwen de oogen, goud, met een gouden glimp. In the half dimly lit room he saw her standing in the half-opened door, in a frame: she stood there like a beautiful, slim-souled woman, in a doze of dull gold: the light, her yellow peignoir, the ticks of gold galloon around the neck, very white - the hair strangely gold, around her poufy white face, and under the sharp line of the braves the eyes, gold, with a golden glint. Haar stem had heel vleierig zacht geklonken, heel dien avond aan zijn ooren, of zij zong klagend... van jeugd, van herinnering, van vroeger, van verlangen naar vaderland... en naar hem... allemaal in haàr onnatuurlijke, onmogelijke dingen... die hij er in meende te hooren door zijn beroerde sentimentaliteit heen, sentimentaliteit, die, hoe geheim voor iedereen, toch was in hem klaar duidelijk voor hemzelven... Her voice had sounded very flatteringly soft all that evening to his ears, or she sang plaintively of youth, of memory, of the past, of longing for homeland and for him... all in her unnatural, impossible things... which he thought he heard in them through his stirred sentimentality, sentimentality, which, however secret to all, yet was in him ready clear to himself....

En op straat dacht hij: And on the street, he thought:

- Ik moet oppassen voor die meid... Ze is zoo gevaarlijk... als niet éen... Voor MIJ - I have to watch out for that girl.... She's so dangerous... if not one... For ME