×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.

image

Het heilige weten (part 1), Hoofdstuk 1 (2)

Hoofdstuk 1 (2)

Waren het dan wel tien jaren... Vlak na den dood van haar armen broêr Gerrit - arme Adeline met de kinderen niet meer in huis, maar in goedkoop pension - de dood van den ouden heer Van der Welcke, en toen was het, dat zij, Van der Welcke, Addy in de papieren van Gerrit voor de hand had dien brief gevonden: Addy, ik draag je mijn kinderen op; mijn vrouw, draag ik je, Constance, op... De brief van een zieken man, zielsziek en lichaamsziek, die den dood voor oogen àl warrelde. En in dat armelijk pension reeds, had Addy zich de kinderen aangetrokken, flink als een jongen vader; maar toen de oude heer was gestorven... en zoowel Van der Welcke als Addy hadden gedwongen naar Driebergen te verhuizen - toen was de jongen geheel en al opgetreden als een beschermer van die negen kinderen, als de beschermer van die arme vrouw, die niet meer wist hoe en wat, verpletterd onder den slag... Nog nu, terwijl zij haastig zich verkleedde, om hen beneden niet te lang wachten te laten, hoorde Constance het haar jongen zeggen, met zijn kalme zekere stem:

- Papa... mama... nu hebben wij een groot huis... een heel groot huis... Nu zijn wij rijk... en tante Adeline heeft niets... de kinderen hebben niets dan een paar duizend gulden elk... nu moeten ze allemaal bij ons komen, niet waar, allemaal komen in Driebergen... niet waar papa... en mama.

Meer had hij niet gezegd, dan die enkele eenvoudige woorden, en zijn zekere stem was zoo rustig geweest, als sprak het zoo van zelve, als was het zoo heel gewoon...

- Wat is daar nu voor bizonders in! had hij met groote oogen gezegd, toen zij hem om den hals was gevallen, hem in ontroering en tranen gezoend had, haar hart zwellend van geluk om haar kind... Angstig alleen had zij òm naar haar man gekeken, wat of hij zoû willen, wat of hij zoû zeggen, op de woorden van zijn zoon... Scènes tusschen hen waren er wel minder, veel minder, maar toch... had zij gedacht...: wat zoû hij nu zeggen...? Maar hij had alleen gelachen, geproest van het lachen, met zijn jongen lach van groot kind... gelachen om die heele familie van zijn zoon: een vrouw en negen kinderen, die Addy, zestien jaar, rustig weg tot zich nam, omdat zij hadden geld en een groot huis nu... Sedert had Van der Welcke den jongen altijd geplaagd met zijn negen kinderen. En dan tegenover die plagerijen van zijn vader, de rustige glimlach in oog en om mond van Addy, alsof hij dacht: heb maar pret, vadertje, want je bent tòch wel een goeie kerel... En Addy had zich aan zijn negental laten gelegen liggen, met een kalmte, als waren zij heelemaal geen last... De verhuizing toen naar Driebergen, maar Addy nog in Den Haag, logeerende bij tante Lot, de twee jaren, dat zijn Gymnaziumtijd nog duurde, - elken Zaterdag echter kwam hij over, naar zijn vrouw en zijn kinderen, plaagde Van der Welcke... en hij bemoeide zich met alles... met het voordeelig uitzetten en besparen van de paar duizend gulden der kinderen elk... met hun school... met de gouvernante voor de meisjes...: hij nam arme tante Adeline alles uit de hand; zijn Zaterdagmiddag en Zondag waren vol geweest van allerlei zorgen... hij bedacht en besprak en bedisselde... Daarbij kwam, dat oma, nu vereenzaamd en geheel kindsch in haar groote huis, niet had blijven kunnen daar wonen, zonder zorg, en Constance had gemakkelijk weten gedaan te krijgen, dat oude mama meê was gekomen... naar Driebergen... Maar de oude vrouw, ternauwernood, had de verandering opgemerkt... zij meende, zij woonde nog in de Alexanderstraat...; soms, - 's zomers - zij woonde te Buitenzorg, in het paleis, en de kinderen om haar heen liepen en spraken druk... als het altijd was geweest... Emilie, had Constance niet willen verlaten, en hoewel zij wel eens naar Baarn ging, woonde Emilie eigenlijk bij hen in... zóo geknakt in haar jonge leven, zoo nooit den dood van Henri kunnende vergeten, dat zij als was een schaduw van zichzelve, bleek, stil, meestal alleen op haar kamer, kwijnend... tot de eenzaamheid haar in den familiekring dreef...

Tien jaren... tien jaren waren alzoo voortgeijld, geijld als vluchtige schaduwen van den tijd, en toch wat was er veel gebeurd! De kinderen opgroeiende, bloeiende tot jonge meisjes en stevige jongens - Addy studeerend te Amsterdam, werkzaam aan de hospitalen, tot hij na zijne examens, zich eindelijk, jonge pleegvader, vestigde als arts en dokter bij hen allen in het groote huis te Driebergen... en toen die zoo heel groote verandering in hun leven...: zijn huwlijk... zijn veel te vroeg huwlijk...! O, dat huwlijk van haar zoon...! Hoe had zij niet alle hare rijpere verstandelijkheid met krampende handen moeten houden bijeen... om het goed te vinden... om het goed te vinden... om zich niet in éen enkel oogenblik te laten meêsleepen door alle vooroordeelen van vroeger, die van het nauwe kringetje - waarop zij had leeren neêrzien in laat maar eindelijk leven...! Nu was hij dan waarlijk echtgenoot, nu was hij dan waarlijk vader.

- Tante Constance... komt u nu!

Het was Gerdy's stem, en ze maakte haar nerveus. Zij waren wel allen heel lief, maar ze waren ook allen heel druk, en eigenlijk was zij toch een vrouw voor eenzaamheid en van droomen - geworden - en had zij wel eens behoefte heel alleen te zijn... heel alleen - in haar kamer... te liggen op haar chaise-longue... en te denken... vooral terug zich te denken in de jaren, die, vluchtige schaduwen van den tijd, waren geijld, geijld, geijld...

Maar trappeltripjes naderden snel en nu aan de deur, klop-klop:

- Tante! Tante Constance... Ik heb de thee nu gezet, en als u niet komt, wordt die te sterk...

Zij had Gerdy wel willen zeggen, dat zij er niet van hield, van dat schreeuwen door het huis, over de gangen: het gaf haar altijd een schok als ontwijdde de heldere meisjesstem die bruine binnen-atmosfeer van oud somber huis vol verleden... als of de oude menschen er woonden nog... ze zouden opschrikken van zooveel jonge gedachteloosheid, overmoedigheid. Maar zij zeide het nooit.

- Ja kindje, ik kom...

Zij was nu klaar, deed het gas uit. Gerdy was al weêr terug naar beneden, en in den salon vond Constance nu de lampen opgestoken, en Gerdy heel bezig met trekpot en kopjes... En zij glimlachte, Constance, want er was zoo iets van vrede in huis, daar in die kamer, iets bijna van geluk, klein geluk, als de menschen wel eens vinden, een kort oogenblik. Marietje, oudste der meisjes, kleine zorgende ziel al van klein kindje af, had grootma binnen-getroond, uit de waarlijk te koude serre, haar geïnstalleerd in de achterkamer: de oude vrouw zat er, het doekje om, de voeten op de waterstoof, de handen trillende in den schoot, het hoofd knikkende, alsof zij allerlei dingen zeker wist... Zoo zat zij altijd en altijd en zij sprak nauwlijks, enkele woorden, haar laatste jaren stil verlevende, en al uitkijkende in àl het andere... maar onbewust geheel... Maar voor het vuur zaten, bij elkaâr, Adeline en Emilie, beiden stil... maar toch met dien vreemden vrede, die rustig in haar beiden was... omdat het om haar heen zoo jong en zoo licht kon zijn... Dan was op dit uur, in de kamer, ook heel de jeugd verzameld, al Gerrits kinderen, op Constant na, die, zeventien jaar, bij Arnhem op kostschool was, tot heel veel verdriet van Gerdy, want zij waren altijd samen geweest: twee blonde zoete kindertjes. Marietje was al twee-en-twintig, niet mooi opgegroeid, lang, spichtig, blond, eigenlijk een onbehagelijk meisje, maar zij had wel iets liefs van altijd te zorgen - vooral voor grootmama; zij had dat al zoo vroeg als oudste zusje gekregen, omdat haar moeder haar al dadelijk den zorg voor de kleine broêrtjes en zusjes had opgedragen, natuurlijk-weg. Ook Adèletje was niet mooi en daarbij zwak en ziekelijk, de nauwe borst ingevallen, en Constance verwonderde zich dikwijls, dat de beide oudste zoo waren geworden, omdat zij ze zich herinnerde als twee wel fijne, maar mooie blonde kindertjes van vroeger, met rozekleurtjes - poppetjes van kindertjes. Alex ook was binnen, en ook hij verwonderde Constance dikwijls - als zij zich herinnerde den ondeugenden bengel van vroeger - nu een jongen van twintig, vaalbleek, angstig zijn blauwe oogen geworden, menschenschuw, in zichzelven teruggetrokken, met een plotsen glimp van blik vol ontzetting, die haar verontrustte, zij wist niet waarom... En in Guy vond zij het meest haar broêr Gerrit terug, groot, blond en breed al, als Gerrit geweest was - maar onhandelbaar altijd gebleven, zonder éen ernstige gedachte, negentien jaren, en evenals Alex, nog zoo weinig gedecideerd voor zijn toekomst... Dat was de groote zorg niet alleen voor Constance, maar voor Addy vooral en Van der Welcke plaagde zijn zoon dikwijls, dat het niet alles was vader te zijn van negen kinderen. Was Alex nu somber, met dien vreemden blik, soms plots bang in zijn oog, Guy was wel lief, was hartelijk, gezellig, vroolijk, dwaas - was een groot kind, de lieveling van Van der Welcke, met wien hij fietste, sedert Addy nooit tijd meer had: nu een serieuzen man, een jong geneesheer met veel praktijk al. Guy noemde Van der Welcke papa; zij konden zoo goed, bijna te goed met elkaâr overweg: Van der Welcke, een kind gebleven niettegenstaande zijn een-en-vijftig jaren, schiep behagen in dat groote blonde pleegkind van Addy, en jaloersch als hij was van al den ernst, drukte, bezigheid, zorg van Addy, die zijn vader nauwlijks éen oogenblik gunde meer, was hij blij Guy te hebben gevonden, als om Addy te toonen: ik heb wel een anderen vriend, en ik heb jou niet altijd noodig... Op Guy volgde mooie Gerdy, een beeld van een meisje, achttien jaren, met Guy de lach en het licht in het huis - daarna, Constant, op kostschool - en gelukkig leerden de twee jongere jongens goed, Jan en Piet, terwijl kleine Klaasje, twaalf, heel achterlijk was gebleven, een kind scheen van acht, nu sufjes en stilletjes, dan uitgelaten dol, maar zoo onnoozel, dat zij nog niet kon lezen... Ja, zoo had zij ze allen, de kinderen van Gerrit, zoo zorgden zij en Addy voor allen en arme Adeline was het zoo natuurlijk gaan vinden, besliste zelve nooit iets, vroeg alles aan Constance, en Addy...

De wind buiten loeide en een heftige regen sloeg neêr tegen de ramen, als tikkelden er driftige, booze vingers. De blinden, de gordijnen toe, de lampen op, de thee, die Gerdy schonk met haar coquette maniertjes, het gaf Constance, al was zij moê, en al had zij gaarne eens alleen gezeten, een streeling van zacht huislijke voldoening, iets fluweeligs van wel harmoniesch zijn met allen rondom haar heen, ook al was er zooveel zorg, niet alleen met de kinderen, - maar ook nog soms heel veel moeilijkheid en misverstand met Mathilde, Addy's vrouw. Waar was Mathilde nu? Waar waren de beide kinderen nu? Gerdy, druk en bewegelijk, en doende of zij heel veel deed, met haar theegerei licht rammelend, had een fauteuil wat nader geschoven, bij den haard, waarin oplekte het vuur; nu bood zij Constance haar kopje, bood een schaaltje met koekjes en Constance vroeg:

- Waar is Mathilde?

- Mathilde...? Ik weet niet, maar... wil ik haar zoeken?

- Neen, laat maar... Waar zijn de kinderen...?

- In de kinderkamer, geloof ik... Wil ik zeggen, dat ze beneden komen?

- Neen kind, laat maar, laat maar...

En Gerdy drong niet meer aan... De wind, de regen, razende buiten, - was het binnen de stille vrede, en al was Gerdy bewegelijk, zij voelde den vrede, en waardeerde dien: zij waardeerde ze als zij allen. Eigenlijk hoopte zij maar, dat Mathilde niet beneden zoû komen, vóor het diner, omdat altijd als Mathilde beneden kwam, op het theeuur, er iets gebeurde, als of een duiveltje sloop tusschen Gerdy's nerveuze vingertjes: zij brak een kopje, gooide de boel om, eens zelfs had zij bijna brand gemaakt, omdat zij de spiritusvlam had uitgeblazen, met een woedend geblaas van haar driftige spitse lipjes... Het was nu wel gezellig: als Mathilde nu nog maar wat boven bleef... En de regen, de wind, buiten razende - waren er binnen de enkele zachte woorden, in de gele kringen van het licht der lampen, die Gerdy zoo had geplaatst, dat het schijnsel intiem was en lieflijkjes dommelig... Oude oma daar ginds in haar hoek - ze bleef daar maar stilletjes zitten in haar grooten fauteuil, die was als een troon; ze bewoog niet, ze sprak niet, maar ze behoorde er toch zoo bij, vond Gerdy: dat wassen gezicht van heel oude dame, in het witte haar omlijst, het wollen doekje om de schouders, de onbewegelijke donkere japon-figuur, en in den schoot de fijnheden der vingers, trillende vingers, zonder wier trilling zij als roerloos hadden geschenen... Om het vuur tante Constance nu, pratende met mama en met Emilie, en Gerdy wist niet waarom, maar in die drie, als ze praten met elkaâr, trof haar iets, alsof zij, Gerdy, in eens, zonder aanleiding, had weenen kunnen, om iets van weemoed, dat haar heel vaag aanzweemde, als een troebeling uit vroegere jaren, en dingen, die al lang waren voorbij... Dan rammelde Gerdy onnoodig met haar kopjes en lepeltjes en begreep niet waarom ze zoo gevoelig was. Marie borduurde, en Alex, somber, las, maar Guy speelde tric-trac met Adèletje, Guy altijd met een mop er tusschen in: de dobbelsteenen rammelden in de bekers, vielen neêr in het bord; de schijven stapelden hard houterig op de witte en zwarte punten; de dobbelsteenen rammelden weêr, vielen neêr.

- Vijf en drie...

- Imperiale... Dubbele vier... Nog eens na... Twee en drie...

En Klaasje was bij tante Constance komen zitten, kruipende bijna in haar japon, een heel kinderachtig prentenboek in de hand. Zij drukte hare blonde kopje behagelijk in tantes rokken, tegen tantes schoot, en zij had stilletjes genomen tantes arm, en dien gelegd om haar hals. Onderwijl lette zij alles en alles op, ongemerkt, wat er gebeurde: het tric-trac van Guy en Adèle, de theedrukte van Gerdy, - luisterde zij naar tante, mama en Emilie - of zij buiten dien kring van huiselijkheid was, of zij er ver van af was, of zij het hoorde en zag door een waas... onbewust... in haar langzaam ontwakende hersentjes van achterlijk kind... Om dan niet zoo ver te zijn, nam zij de hand van tante Constance, opende de palm met hare vingers en duwde er haar kopje onder... dan scheen het of zij veel dichter kwam...

Plotseling ging de deur open, en allen, even, schrikten op, herstelden zich echter dadelijk... Mathilde was binnengekomen, en alleen grootmama, daar ginds, wat achter-af en donkertjes in haar hoek, was roerloos gebleven, met de trillende vingers in haar schoot, - wit en wassig, bevende, in de duistere schaduw van haar japon... Maar, om het vuur, zwegen Constance, Adeline en Emilie, bleven zij zitten, strak, - Adeline en Emilie bewegingloos en Constance alleen dwong zich Mathilde aan te zien. Alex las door, nerveus weg in zijn schouders gekropen, maar Guy rammelde met zijn dobbelsteenen en Adèletje kreeg een plotse kleur, werd bleek daarna... En Gerdy was het nerveust; zij dook in eens voor het vuur en begon er wanhopig in te poken...

- Maar Gerdy, zei Adeline; pas toch op... je maakt brand... de vonken vliegen...

Mathilde was gaan zitten; zij had den fauteuil genomen naast Constance, en daardoor was kleine Klaasje nu een beetje in de verdrukking, tusschen tante en Mathilde in, en Mathilde's schaduw viel op haar prenteboek,

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 1 (2) Kapitel 1 (2) Chapter 1 (2) Capítulo 1 (2) Rozdział 1 (2) Capítulo 1 (2) Bölüm 1 (2)

Waren het dan wel tien jaren... Vlak na den dood van haar armen broêr Gerrit - arme Adeline met de kinderen niet meer in huis, maar in goedkoop pension - de dood van den ouden heer Van der Welcke, en toen was het, dat zij, Van der Welcke, Addy in de papieren van Gerrit voor de hand had dien brief gevonden: Addy, ik draag je mijn kinderen op; mijn vrouw, draag ik je, Constance, op... De brief van een zieken man, zielsziek en lichaamsziek, die den dood voor oogen àl warrelde. ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||diesen|Brief||||tragen||||||||||||||||||zielsick||körperlich krank|||||||warrelde ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||warrelde En in dat armelijk pension reeds, had Addy zich de kinderen aangetrokken, flink als een jongen vader; maar toen de oude heer was gestorven... en zoowel Van der Welcke als Addy hadden gedwongen naar Driebergen te verhuizen - toen was de jongen geheel en al opgetreden als een beschermer van die negen kinderen, als de beschermer van die arme vrouw, die niet meer wist hoe en wat, verpletterd onder den slag... Nog nu, terwijl zij haastig zich verkleedde, om hen beneden niet te lang wachten te laten, hoorde Constance het haar jongen zeggen, met zijn kalme zekere stem: ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||verpletterd|||||||||||||||||||||||||||||| And in that poor boarding house already, Addy had taken to the children, sturdy as a boy father; but when the old gentleman had died ... and both Van der Welcke and Addy had been forced to move to Driebergen - then the boy had acted entirely as a protector of those nine children, as the protector of that poor woman, who no longer knew how and what, crushed under the blow ... Even now, as she hurriedly dressed, so as not to keep them waiting downstairs too long, Constance heard her boy say it, in his calm sure voice:

- Papa... mama... nu hebben wij een groot huis... een heel groot huis... Nu zijn   wij rijk... en tante Adeline heeft niets... de kinderen hebben niets dan een paar duizend gulden elk... nu moeten ze allemaal bij ons komen, niet waar, allemaal komen in Driebergen... niet waar papa... en mama. - Papa ... mama ... now we have a big house ... a very big house ... Now we are rich ... and Aunt Adeline has nothing ... the children have nothing but a few thousand guilders each ... now they all have to come to us, not true, all come to Driebergen ... not true papa ... and mama.

Meer had hij niet gezegd, dan die enkele eenvoudige woorden, en zijn zekere stem was zoo rustig geweest, als sprak het zoo van zelve, als was het zoo heel gewoon... He had not said more than those few simple words, and his sure voice had been so calm, as if it spoke so naturally, as if it was so very ordinary....

- Wat is daar nu voor bizonders in! - What is bizarre about that! had hij met groote oogen gezegd, toen zij hem om den hals was gevallen, hem in ontroering en tranen gezoend had, haar hart zwellend van geluk om haar kind... Angstig alleen had zij òm naar haar man gekeken, wat of hij zoû willen, wat of hij zoû zeggen, op de woorden van zijn zoon... Scènes tusschen hen waren er wel minder, veel minder, maar toch... had zij gedacht...: wat zoû hij nu zeggen...? He had said with big eyes, when she had fallen around his neck, kissed him in emotion and tears, her heart swelling with happiness for her child... Anxiously alone, she had looked òm at her husband, what if he would like, what if he would say, at the words of his son... Scenes between them were less, much less, but still... she had thought...: what would he say now...? Maar hij had alleen gelachen, geproest van het lachen, met zijn jongen lach van groot kind... gelachen om die heele familie van zijn zoon: een vrouw en negen kinderen, die Addy, zestien jaar, rustig weg tot zich nam, omdat zij hadden geld en een groot huis nu... Sedert had Van der Welcke den jongen altijd geplaagd met zijn negen kinderen. |||||geproest|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| But he had only laughed, coughing with laughter, with his boy laughter of big child ... laughed at that whole family of his son: a wife and nine children, which Addy, sixteen years old, quietly took to himself, because they had money and a big house now ... Since then, Van der Welcke had always teased the boy with his nine children. En dan   tegenover die plagerijen van zijn vader, de rustige glimlach in oog en om mond van Addy, alsof hij dacht: heb maar pret, vadertje, want je bent tòch wel een goeie kerel... En Addy had zich aan zijn negental laten gelegen liggen, met een kalmte, als waren zij heelemaal geen last... De verhuizing toen naar Driebergen, maar Addy nog in Den Haag, logeerende bij tante Lot, de twee jaren, dat zijn Gymnaziumtijd nog duurde, - elken Zaterdag echter kwam hij over, naar zijn vrouw en zijn kinderen, plaagde Van der Welcke... en hij bemoeide zich met alles... met het voordeelig uitzetten en besparen van de paar duizend gulden der kinderen elk... met hun school... met de gouvernante voor de meisjes...: hij nam arme tante Adeline alles uit de hand; zijn Zaterdagmiddag en Zondag waren vol geweest van allerlei zorgen... hij bedacht en besprak en bedisselde... Daarbij kwam, dat oma, nu vereenzaamd en geheel kindsch in haar groote huis, niet had blijven kunnen daar wonen, zonder zorg, en Constance had gemakkelijk weten gedaan te krijgen, dat oude mama meê was gekomen... naar Driebergen... Maar de oude vrouw, ternauwernood, had de verandering opgemerkt... zij meende, zij woonde nog   in de Alexanderstraat...; soms, - 's zomers - zij woonde te Buitenzorg, in het paleis, en de kinderen om haar heen liepen en spraken druk... als het altijd was geweest... Emilie, had Constance niet willen verlaten, en hoewel zij wel eens naar Baarn ging, woonde Emilie eigenlijk bij hen in... zóo geknakt in haar jonge leven, zoo nooit den dood van Henri kunnende vergeten, dat zij als was een schaduw van zichzelve, bleek, stil, meestal alleen op haar kamer, kwijnend... tot de eenzaamheid haar in den familiekring dreef... ||||plagerijen||||||||||||||||||maar||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||bedisselde|||||||||kind|||||||||||||||||||||||||||||||||ternauwernood||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||woonde|||||||geknakt||||||||dood||||||||||||||||||||kwijnend|||||||| En dan tegenover die plagerijen van zijn vader, de rustige glimlach in oog en om mond van Addy, alsof hij dacht: heb maar pret, vadertje, want je bent tòch wel een goeie kerel... En Addy had zich aan zijn negental laten gelegen liggen, met een kalmte, als waren zij heelemaal geen last... De verhuizing toen naar Driebergen, maar Addy nog in Den Haag, logeerende bij tante Lot, de twee jaren, dat zijn Gymnaziumtijd nog duurde, - elken Zaterdag echter kwam hij over, naar zijn vrouw en zijn kinderen, plaagde Van der Welcke... en hij bemoeide zich met alles... met het voordeelig uitzetten en besparen van de paar duizend gulden der kinderen elk... met hun school... met de gouvernante voor de meisjes...: hij nam arme tante Adeline alles uit de hand; zijn Zaterdagmiddag en Zondag waren vol geweest van allerlei zorgen... hij bedacht en besprak en bedisselde... Daarbij kwam, dat oma, nu vereenzaamd en geheel kindsch in haar groote huis, niet had blijven kunnen daar wonen, zonder zorg, en Constance had gemakkelijk weten

Tien jaren... tien jaren waren alzoo voortgeijld, geijld als vluchtige schaduwen van den tijd, en toch wat was er veel gebeurd! |jaren|||||verlopen|geijld||||||||toch||||| Ten years ... ten years had thus glided on, glided like fleeting shadows of time, and yet what a lot had happened! De kinderen opgroeiende, bloeiende tot jonge meisjes en stevige jongens - Addy studeerend te Amsterdam, werkzaam aan de hospitalen, tot hij na zijne examens, zich eindelijk, jonge pleegvader, vestigde als arts en dokter bij hen allen in het groote huis te Driebergen... en toen die zoo heel groote verandering in hun leven...: zijn huwlijk... zijn veel te vroeg huwlijk...! The children growing up, blossoming into young girls and sturdy boys - Addy studying in Amsterdam, working at the hospitals, until after his exams, he finally, young foster father, settled down as a doctor and doctor with them all in the big house in Driebergen... and then that so very big change in their lives...: his marriage... his much too early marriage...! O, dat huwlijk van haar zoon...! Oh, that marriage of her son...! Hoe had zij niet alle hare rijpere verstandelijkheid met krampende handen moeten houden bijeen... om het goed te   vinden... om het goed te vinden... om zich niet in éen enkel oogenblik te laten meêsleepen door alle vooroordeelen van vroeger, die van het nauwe kringetje - waarop zij had leeren neêrzien in laat maar eindelijk leven...! ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||neêrzien||||| How should she not have held together all her mature sanity with cramping hands ... to find it right ... to find it right ... not to let herself be carried away in a single moment by all the prejudices of the past, those of the narrow circle - which she had learned to look down upon in let alone finally live ...! Nu was hij dan waarlijk echtgenoot, nu was hij dan waarlijk vader. ||||waarlijk||||||| Now he was truly husband, now he was truly father.

- Tante Constance... komt u nu! - Aunt Constance ... come now!

Het was Gerdy's stem, en ze maakte haar nerveus. It was Gerdy's voice, and it made her nervous. Zij waren wel allen heel lief, maar ze waren ook allen heel druk, en eigenlijk was zij toch een vrouw voor eenzaamheid en van droomen - geworden - en had zij wel eens behoefte heel alleen te zijn... heel alleen - in haar kamer... te liggen op haar chaise-longue... en te denken... vooral terug zich te denken in de jaren, die, vluchtige schaduwen van den tijd, waren geijld, geijld, geijld... They were all very sweet, but they were also all very busy, and in fact she had become a woman for solitude and dreaming - and she sometimes felt the need to be very alone... very alone - in her room... lying on her chaise-longue... and thinking... especially thinking back to the years, which, fleeting shadows of time, had filed, filed, filed...

Maar trappeltripjes naderden snel en nu aan de deur, klop-klop: |trappeltripjes|naderden|||||||| But pedal trips quickly approached and now at the door, knock-knock:

- Tante! - Auntie! Tante Constance... Ik heb de thee nu gezet, en als u niet komt, wordt die te sterk... Aunt Constance... I have made the tea now, and if you don't come, it will be too strong....

Zij had Gerdy wel willen zeggen, dat zij er niet van hield, van dat schreeuwen door het huis, over de gangen: het gaf haar altijd een schok als ontwijdde de heldere meisjesstem die bruine binnen-atmosfeer van oud somber   huis vol verleden... als of de oude menschen er woonden nog... ze zouden opschrikken van zooveel jonge gedachteloosheid, overmoedigheid. ||||||||||||||||||||||||||||ontwijdde||||||||||||||||||||||||||||gedachteloosheid|overmoedigheid She would have liked to tell Gerdy that she didn't like it, that shouting through the house, down the hallways: it always gave her a shock as if the bright girl's voice desecrated that brown indoor atmosphere of old gloomy house full of past ... as if the old people lived there still ... they would be startled by so much young thoughtlessness, hubris. Maar zij zeide het nooit. But she never said it.

- Ja kindje, ik kom... - Yes child, I am coming...

Zij was nu klaar, deed het gas uit. She was ready now, turned off the gas. Gerdy was al weêr terug naar beneden, en in den salon vond Constance nu de lampen opgestoken, en Gerdy heel bezig met trekpot en kopjes... En zij glimlachte, Constance, want er was zoo iets van vrede in huis, daar in die kamer, iets bijna van geluk, klein geluk, als de menschen wel eens vinden, een kort oogenblik. ||||||||||||||||||||||trekpot|||||||||||||||||||||||||||||||||| Gerdy had already returned downstairs, and in the drawing room Constance now found the lamps lit, and Gerdy quite busy with draught-pot and cups... And she smiled, Constance, for there was something so peaceful in the house, there in that room, something almost of happiness, small happiness, as people sometimes find, a short moment. Marietje, oudste der meisjes, kleine zorgende ziel al van klein kindje af, had grootma binnen-getroond, uit de waarlijk te koude serre, haar geïnstalleerd in de achterkamer: de oude vrouw zat er, het doekje om, de voeten op de waterstoof, de handen trillende in den schoot, het hoofd knikkende, alsof zij allerlei dingen zeker wist... Zoo zat zij altijd en altijd en zij sprak nauwlijks, enkele woorden, haar laatste jaren stil verlevende, en al uitkijkende in àl het andere... maar onbewust geheel... Maar voor het vuur zaten, bij elkaâr, Adeline en Emilie, beiden stil... maar toch met dien vreemden vrede, die rustig in haar beiden was...   omdat het om haar heen zoo jong en zoo licht kon zijn... Dan was op dit uur, in de kamer, ook heel de jeugd verzameld, al Gerrits kinderen, op Constant na, die, zeventien jaar, bij Arnhem op kostschool was, tot heel veel verdriet van Gerdy, want zij waren altijd samen geweest: twee blonde zoete kindertjes. |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||verlevende|||uitkijkende|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Marietje, oudste der meisjes, kleine zorgende ziel al van klein kindje af, had grootma binnen-getroond, uit de waarlijk te koude serre, haar geïnstalleerd in de achterkamer: de oude vrouw zat er, het doekje om, de voeten op de waterstoof, de handen trillende in den schoot, het hoofd knikkende, alsof zij allerlei dingen zeker wist... Zoo zat zij altijd en altijd en zij sprak nauwlijks, enkele woorden, haar laatste jaren stil verlevende, en al uitkijkende in àl het andere... maar onbewust geheel... Maar voor het vuur zaten, bij elkaâr, Adeline en Emilie, beiden stil... maar toch met dien vreemden vrede, die rustig in haar beiden was... omdat het om haar heen zoo jong en zoo licht kon zijn... Dan was op dit uur, in de kamer, ook heel de jeugd verzameld, al Gerrits kinderen, op Constant na, die, zeventien jaar, bij Arnhem op kostschool was, tot heel veel verdriet van Gerdy, want zij waren altijd samen geweest: twee blonde zoete kindertjes. Marietje was al twee-en-twintig, niet mooi opgegroeid, lang, spichtig, blond, eigenlijk een onbehagelijk meisje, maar zij had wel iets liefs van altijd te zorgen - vooral voor grootmama; zij had dat al zoo vroeg als oudste zusje gekregen, omdat haar moeder haar al dadelijk den zorg voor de kleine broêrtjes en zusjes had opgedragen, natuurlijk-weg. ||||||||||spichtig||||onbehagelijk|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Marietje was already two-and-twenty, not nicely grown up, tall, spindly, blonde, actually an uncomfortable girl, but she did have something sweet about always taking care - especially of grandmother; she had gotten that so early as the eldest sister, because her mother had immediately assigned her the care of the little brothers and sisters, naturally-away. Ook Adèletje was niet mooi en daarbij zwak en ziekelijk, de nauwe borst ingevallen, en Constance verwonderde zich dikwijls, dat de beide oudste zoo waren geworden, omdat zij ze zich herinnerde als twee wel fijne, maar mooie blonde kindertjes van vroeger, met rozekleurtjes - poppetjes van kindertjes. Alex ook was binnen, en ook hij verwonderde Constance dikwijls - als zij zich herinnerde den ondeugenden bengel van vroeger - nu een jongen van twintig, vaalbleek, angstig zijn blauwe oogen geworden, menschenschuw, in zichzelven teruggetrokken,   met een plotsen glimp van blik vol ontzetting, die haar verontrustte, zij wist niet waarom... En in Guy vond zij het meest haar broêr Gerrit terug, groot, blond en breed al, als Gerrit geweest was - maar onhandelbaar altijd gebleven, zonder éen ernstige gedachte, negentien jaren, en evenals Alex, nog zoo weinig gedecideerd voor zijn toekomst... Dat was de groote zorg niet alleen voor Constance, maar voor Addy vooral en Van der Welcke plaagde zijn zoon dikwijls, dat het niet alles was vader te zijn van negen kinderen. ||||||||||||||||bengel||||||||vaalbleek||||||menschenschuw|||||||||||ontzetting|||verontrustte|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||gedecideerd||||||||||||||||||||||||||||||||||| Alex too was inside, and he too often astonished Constance - when she remembered the mischievous rascal of the past - now a boy of twenty, pale, fearful his blue eyes had become, shy of people, withdrawn into himself, with a sudden glimpse of a look full of dismay, which troubled her, she did not know why... And in Guy she found her brother Gerrit most of all, tall, blond and broad as Gerrit had been - but always unruly, without a single serious thought, nineteen years old, and like Alex, still so little determined for his future... That was the great worry not only for Constance, but for Addy above all, and Van der Welcke often teased his son that it was not everything to be the father of nine children. Was Alex nu somber, met dien vreemden blik, soms plots bang in zijn oog, Guy was wel lief, was hartelijk, gezellig, vroolijk, dwaas - was een groot kind, de lieveling van Van der Welcke, met wien hij fietste, sedert Addy nooit tijd meer had: nu een serieuzen man, een jong geneesheer met veel praktijk al. |||||||||||||||||||hartelijk|||dwaas|||||||||||||||||||||||||||geneesheer|||| Now Alex was somber, with that strange look, sometimes suddenly frightened in his eye, Guy was sweet, was cordial, sociable, cheerful, foolish - was a great child, the darling of Van der Welcke, with whom he cycled, since Addy never had time: now a serious man, a young doctor with much practice already. Guy noemde Van der Welcke papa; zij konden zoo goed, bijna te goed met elkaâr overweg: Van der Welcke, een kind gebleven niettegenstaande zijn een-en-vijftig jaren, schiep behagen in dat groote blonde pleegkind van Addy, en jaloersch als hij was van al den ernst, drukte, bezigheid, zorg van Addy, die zijn vader nauwlijks éen oogenblik gunde meer, was hij blij Guy te hebben gevonden,   als om Addy te toonen: ik heb wel een anderen vriend, en ik heb jou niet altijd noodig... Op Guy volgde mooie Gerdy, een beeld van een meisje, achttien jaren, met Guy de lach en het licht in het huis - daarna, Constant, op kostschool - en gelukkig leerden de twee jongere jongens goed, Jan en Piet, terwijl kleine Klaasje, twaalf, heel achterlijk was gebleven, een kind scheen van acht, nu sufjes en stilletjes, dan uitgelaten dol, maar zoo onnoozel, dat zij nog niet kon lezen... Ja, zoo had zij ze allen, de kinderen van Gerrit, zoo zorgden zij en Addy voor allen en arme Adeline was het zoo natuurlijk gaan vinden, besliste zelve nooit iets, vroeg alles aan Constance, en Addy... ||||||||||||||||||||||niettegenstaande|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||kostschool||||||||||||||||||||||||||sufjes||||||||onnoozel|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Guy noemde Van der Welcke papa; zij konden zoo goed, bijna te goed met elkaâr overweg: Van der Welcke, een kind gebleven niettegenstaande zijn een-en-vijftig jaren, schiep behagen in dat groote blonde pleegkind van Addy, en jaloersch als hij was van al den ernst, drukte, bezigheid, zorg van Addy, die zijn vader nauwlijks éen oogenblik gunde meer, was hij blij Guy te hebben gevonden, als om Addy te toonen: ik heb wel een anderen vriend, en ik heb jou niet altijd noodig... Op Guy volgde mooie Gerdy, een beeld van een meisje, achttien jaren, met Guy de lach en het licht in het huis - daarna, Constant, op kostschool - en gelukkig leerden de twee jongere jongens goed, Jan en Piet, terwijl kleine Klaasje, twaalf, heel achterlijk was gebleven, een kind scheen van acht, nu sufjes en stilletjes, dan uitgelaten dol, maar zoo onnoozel, dat zij nog niet kon lezen... Ja, zoo had zij ze allen, de kinderen van Gerrit, zoo zorgden zij en Addy voor allen en arme Adeline was het zoo natuurlijk gaan vinden, besliste zelve noo

De wind buiten loeide en een heftige regen sloeg neêr tegen de ramen, als tikkelden er driftige, booze vingers. |||loeide||||||||||||||| The wind outside bellowed and a heavy rain beat down on the windows, as tantalizing, angry fingers tapped there. De blinden, de gordijnen toe, de lampen op, de thee, die Gerdy schonk met haar coquette maniertjes, het gaf Constance, al was zij moê, en al had zij gaarne eens alleen gezeten, een streeling van zacht huislijke voldoening, iets fluweeligs van wel harmoniesch zijn met allen rondom haar heen, ook al was er zooveel zorg, niet alleen met de kinderen, - maar ook nog soms heel veel moeilijkheid en misverstand met Mathilde,   Addy's vrouw. ||||||||||||||||||||||||||||graag|||||streling||||||fluweeligs||||||||||||||||||||||||||||||||| The blinds, the curtains drawn, the lamps on, the tea, which Gerdy poured with her coquettish ways, it gave Constance, though she was tired, and though she would have liked to be alone for once, a caress of soft domestic satisfaction, something velvety of being in harmony with all around her, even though there was so much care, not only with the children, - but also sometimes a lot of difficulty and misunderstanding with Mathilde, Addy's wife. Waar was Mathilde nu? Where was Mathilde now? Waar waren de beide kinderen nu? |||||nu Where were the two children now? Gerdy, druk en bewegelijk, en doende of zij heel veel deed, met haar theegerei licht rammelend, had een fauteuil wat nader geschoven, bij den haard, waarin oplekte het vuur; nu bood zij Constance haar kopje, bood een schaaltje met koekjes en Constance vroeg: |||||||||||||||rammelend|||fauteuil|||||||||||||||||||||||| Gerdy, busy and agile, and doing as if she were doing a great deal, rattling her tea utensil lightly, had moved an armchair a little closer, near the fireplace, in which flared up the fire; now she offered Constance her cup, offered a tray of cookies and Constance asked:

- Waar is Mathilde? - Where is Mathilde?

- Mathilde...? - Mathilde...? Ik weet niet, maar... wil ik haar zoeken? I don't know, but ... do I want to look for her?

- Neen, laat maar... Waar zijn de kinderen...? - Nay, never mind... Where are the children...?

- In de kinderkamer, geloof ik... Wil ik zeggen, dat ze beneden komen? - In the nursery, I believe... Do I mean to say, they're coming downstairs?

- Neen kind, laat maar, laat maar... - Nay child, never mind, never mind....

En Gerdy drong niet meer aan... De wind, de regen, razende buiten, - was het binnen de stille vrede, en al was Gerdy bewegelijk, zij voelde den vrede, en waardeerde dien: zij waardeerde ze als zij allen. And Gerdy urged no more... The wind, the rain, raging outside, - it was inside the quiet peace, and though Gerdy was mobile, she felt the peace, and appreciated it: she appreciated it as they all did. Eigenlijk hoopte zij maar, dat Mathilde niet beneden zoû komen, vóor het diner, omdat altijd als Mathilde beneden kwam, op het theeuur, er iets gebeurde, als of een duiveltje sloop tusschen Gerdy's nerveuze vingertjes: zij brak een kopje, gooide de boel om, eens zelfs had zij bijna brand   gemaakt, omdat zij de spiritusvlam had uitgeblazen, met een woedend geblaas van haar driftige spitse lipjes... Het was nu wel gezellig: als Mathilde nu nog maar wat boven bleef... En de regen, de wind, buiten razende - waren er binnen de enkele zachte woorden, in de gele kringen van het licht der lampen, die Gerdy zoo had geplaatst, dat het schijnsel intiem was en lieflijkjes dommelig... Oude oma daar ginds in haar hoek - ze bleef daar maar stilletjes zitten in haar grooten fauteuil, die was als een troon; ze bewoog niet, ze sprak niet, maar ze behoorde er toch zoo bij, vond Gerdy: dat wassen gezicht van heel oude dame, in het witte haar omlijst, het wollen doekje om de schouders, de onbewegelijke donkere japon-figuur, en in den schoot de fijnheden der vingers, trillende vingers, zonder wier trilling zij als roerloos hadden geschenen... Om het vuur tante Constance nu, pratende met mama en met Emilie, en Gerdy wist niet waarom, maar in die drie, als ze praten met elkaâr, trof haar iets, alsof zij, Gerdy, in eens, zonder aanleiding, had weenen kunnen, om iets van weemoed, dat haar heel vaag aanzweemde, als een troebeling uit vroegere jaren, en dingen, die al lang waren voorbij... Dan rammelde   Gerdy onnoodig met haar kopjes en lepeltjes en begreep niet waarom ze zoo gevoelig was. ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||spitse|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||lieflijkjes|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||fijnheden||||||wier||||roerloos||geschenen|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||weemoed|||||aanzweemde|||troebeling||||||||||||||||||||||||||| Eigenlijk hoopte zij maar, dat Mathilde niet beneden zoû komen, vóor het diner, omdat altijd als Mathilde beneden kwam, op het theeuur, er iets gebeurde, als of een duiveltje sloop tusschen Gerdy's nerveuze vingertjes: zij brak een kopje, gooide de boel om, eens zelfs had zij bijna brand gemaakt, omdat zij de spiritusvlam had uitgeblazen, met een woedend geblaas van haar driftige spitse lipjes... Het was nu wel gezellig: als Mathilde nu nog maar wat boven bleef... En de regen, de wind, buiten razende - waren er binnen de enkele zachte woorden, in de gele kringen van het licht der lampen, die Gerdy zoo had geplaatst, dat het schijnsel intiem was en lieflijkjes dommelig... Oude oma daar ginds in haar hoek - ze bleef daar maar stilletjes zitten in haar grooten fauteuil, die was als een troon; ze bewoog niet, ze sprak niet, maar ze behoorde er toch zoo bij, vond Gerdy: dat wassen gezicht van heel oude dame, in het witte haar omlijst, het wollen doekje om de schouders, de onbewegelijke donkere japon-figuur, en i Marie borduurde, en Alex, somber, las, maar Guy speelde tric-trac met Adèletje, Guy altijd met een mop er tusschen in: de dobbelsteenen rammelden in de bekers, vielen neêr in het bord; de schijven stapelden hard houterig op de witte en zwarte punten; de dobbelsteenen rammelden weêr, vielen neêr. Marie embroidered, and Alex, somberly, read, but Guy played tric-trac with Adèletje, Guy always with a joke in between: the dice rattled in the cups, fell down in the board; the discs piled hard woodenly on the white and black points; the dice rattled again, fell down.

- Vijf en drie... - Five and three...

- Imperiale... Dubbele vier... Nog eens na... Twee en drie... - Imperial ... Double four ... Once more after ... Two and three ...

En Klaasje was bij tante Constance komen zitten, kruipende bijna in haar japon, een heel kinderachtig prentenboek in de hand. And Klaasje had joined Aunt Constance, crawling almost into her gown, a very childish picture book in hand. Zij drukte hare blonde kopje behagelijk in tantes rokken, tegen tantes schoot, en zij had stilletjes genomen tantes arm, en dien gelegd om haar hals. She pressed her blond head snugly into Auntie's skirts, against Auntie's lap, and she had quietly taken Auntie's arm, and laid it around her neck. Onderwijl lette zij alles en alles op, ongemerkt, wat er gebeurde: het tric-trac van Guy en Adèle, de theedrukte van Gerdy, - luisterde zij naar tante, mama en Emilie - of zij buiten dien kring van huiselijkheid was, of zij er ver van af was, of zij het hoorde en zag door een waas... onbewust... in haar langzaam ontwakende hersentjes van achterlijk kind... Om dan niet zoo ver te zijn, nam zij de hand   van tante Constance, opende de palm met hare vingers en duwde er haar kopje onder... dan scheen het of zij veel dichter kwam... Meanwhile, she watched everything and anything, imperceptibly, what was happening: the tric-trac of Guy and Adèle, the tea printing of Gerdy, - listened to Auntie, Mom and Emilie - whether she was outside that circle of domesticity, whether she was far from it, whether she heard and saw it through a haze ... unconsciously ... in her slowly awakening brain of retarded child ... Then, in order not to be so far away, she took Aunt Constance's hand, opened the palm with her fingers and pushed her cup under it ... then it seemed as if she came much closer ...

Plotseling ging de deur open, en allen, even, schrikten op, herstelden zich echter dadelijk... Mathilde was binnengekomen, en alleen grootmama, daar ginds, wat achter-af en donkertjes in haar hoek, was roerloos gebleven, met de trillende vingers in haar schoot, - wit en wassig, bevende, in de duistere schaduw van haar japon... Maar, om het vuur, zwegen Constance, Adeline en Emilie, bleven zij zitten, strak, - Adeline en Emilie bewegingloos en Constance alleen dwong zich Mathilde aan te zien. |||||||||||||||||||||daar ginds||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Suddenly, the door opened, and all, for a moment, startled, recovered, however, at once... Mathilde had entered, and only Grandmother, over there, somewhat backward and dark in her corner, had remained motionless, with the trembling fingers in her lap, - white and waxy, trembling, in the dark shadow of her gown... But, around the fire, Constance, Adeline and Emilie, remained seated, stern, - Adeline and Emilie motionless, and Constance alone forced herself to look at Mathilde. Alex las door, nerveus weg in zijn schouders gekropen, maar Guy rammelde met zijn dobbelsteenen en Adèletje kreeg een plotse kleur, werd bleek daarna... En Gerdy was het nerveust; zij dook in eens voor het vuur en begon er wanhopig in te poken... Alex read on, nervously squirming away in his shoulders, but Guy rattled his dice stones and Adèletje got a sudden color, turned pale after that... And Gerdy was the nervous one; she dived at once in front of the fire and began desperately poking at it....

- Maar Gerdy, zei Adeline; pas toch op... je maakt brand... de vonken vliegen... - But Gerdy, said Adeline; be careful ... you'll make fire ... sparks will fly....

Mathilde was gaan zitten; zij had den fauteuil genomen naast Constance, en daardoor was kleine Klaasje nu een beetje in de verdrukking, tusschen tante en Mathilde in, en Mathilde's schaduw viel op haar prenteboek, Mathilde had sat down; she had taken the armchair next to Constance, and as a result little Klaasje was now a little crowded, between Auntie and Mathilde, and Mathilde's shadow fell on her picture book,