×

Używamy ciasteczek, aby ulepszyć LingQ. Odwiedzając stronę wyrażasz zgodę na nasze polityka Cookie.

image

Don Quichot van La Mancha, Don Quichot XVIII - DE BETOOVERDE BOOT EN DE SCHOONE JAGERES

Don Quichot XVIII - DE BETOOVERDE BOOT EN DE SCHOONE JAGERES

HOOFDSTUK XVIII.

DE BETOOVERDE BOOT EN DE SCHOONE JAGERES.

Den volgende morgen zetten Don Quichot en Sancho Panza, na van hun reisgenoot tot zoover, den vreemden heer, vriendschappelijk afscheid te hebben genomen, hun tocht verder voort. Zij kwamen aan de rivier de Ebro, welks helder doorzichtig water den dolenden leeuwenridder uitstekend behaagde. Hij reed langzaam langs den oever voort, deed Sancho al de schoonheden van het landschap opmerken en zweeg eerst stil, toen hij op eens eene kleine boot bemerkte, die dicht aan den stroom aan een boomstam vastlag en noch riemen, noch zeil, noch ander scheepstuig bevatte. Hij keek rechts en links uit, en toen hij nergens een mensch ontdekte, steeg hij van Rocinante en beval Sancho insgelijks van zijn grauwtje te komen en beide dieren ergens in de nabijheid aan een boom vast te binden. Sancho Panza vroeg, wat dan gebeuren zou, en kreeg tot antwoord:

"Weet, dat deze boot mij oproept en mij uitnoodigt haar te bestijgen en met haar mee te varen, om een of anderen in nood zijnden ridder of verongelukte jonkvrouw te hulp te komen. Bind dus de dieren vast en kom mee, want, zoo waar ik leef, ik wil de tot mij gekomen roepstem volgen en mij zonder schroom in deze bark inschepen." "Heer," antwoordde Sancho Panza, "ik laat mij hangen, als dat niet weer een nieuwe gekheid van u is. De boot is volstrekt niet betooverd, maar komt zeker aan den een of anderen visscher in dezen omtrek toe, waar men de beste visschen van de wereld kan vangen. Niettegenstaande dit is het mijn plicht u te volgen, en ik zal dus maar weer gehoorzamen, gestrenge heer." Zoo sprak Sancho en bond de dieren vast.

"Wat moet ik nu verder doen?" vroeg hij.

"In de boot stappen," antwoordde Don Quichot; "als wij daarin zitten, snijden wij het touw door, dat haar vasthoudt, en geven ons aan ons lot over." Met deze woorden sprong hij er zelf in en Sancho volgde hem gewillig. Het touw werd doorgesneden en de boot gleed langzaam van den oever weg. Pas echter waren zij tien passen van den oever, of Sancho Panza begon als een popelblad te trillen en erg bang voor zijn eigen dierbaar ik te worden. Zijn angst nam toe, toen hij zijn ezeltje hoorde balken en Rocinantes bewegingen zag, om zich los te rukken en zijn meester te volgen.

"Heer droevige ridder," zei hij, "hoor maar, hoe jammerlijk mijn grauwtje schreeuwt en hoe Rocinante staat te trippelen om ons na te loopen. Die arme, arme schepsels! Ze zullen ons misschien nooit weer te zien krijgen." Bij deze woorden begon hij zoo hard te huilen en te krijten, dat Don Quichot ernstig boos werd.

"Gij onnoozele hals, waar zijt gij dan toch eigenlijk bang voor?" riep hij verstoord. "Waarom zet ge zoo'n keel op? Wie vervolgt u? Wie heeft kwaad tegen ons in den zin? Houd den mond, kerel, of wees verzekerd, dat ik je een stoot geef en hals over kop in 't water doe tuimelen." Daar Sancho wist, waartoe zijn heer in zijne drift in staat was, hield hij op met huilen, droogde zijne tranen en vertrok geen gezicht meer.

Intusschen dreef de boot in het midden van den stroom voort en streek, door den lichten golfslag voortgestuwd, met snelle vaart langs de oevers. Op eens ontdekte Don Quichot eenige groote drijvende watermolens, die in het midden van de rivier lagen, en pas had hij die in het oog gekregen, of hij riep driftig uit:

"Ziedaar, vriend! daar is de stad of de burgt, waar de benarde ridder op mij wacht, of eene gevangen jonkvrouw naar verlossing uit de dikke kerkerwanden hijgt." "Wat drommel, ziet ge daar weer, gestrenge heer?" riep Sancho Panza verdrietig. "Een toovenaar moet u opnieuw de oogen verblinden, want die dingen daar op het water zijn eenvoudig een paar molens, waarin koren wordt gemalen." "Zwijg, Sancho!" bulderde Don Quichot. "Al lijken het op het oog ook al molens, toch zijn ze dat niet, en ik weet zeer goed, hoe het daarmee gelegen is." Intusschen werd de boot door den stroom met snelheid op de molens aangedreven. De molenaars, die haar zagen aankomen en vreesden, dat zij tusschen de schepraderen mocht geraken, schoten ijlings in menigte toe en grepen naar lange stokken, om haar tegen te houden. Don Quichot zag hen, en daar zij er in hunne met meel bestoven werkpakken vrij wonderlijk uitzagen, meende hij dadelijk, hen voor tegen hem uitgezonden vijandige geesten en spookgedaanten te moeten houden.

"Stommerikken!" schreeuwden intusschen de molenaarsknechts; "waar wilt gij dan toch naar toe? Wilt ge hier met geweld verzuipen of door de molenraden verpletterd worden?" "Ziet gij wel, Sancho," sprak Don Quichot vol zelfvoldoening, "ziet gij wel, dat wij nu de plaats bereiken, waar als gewoonlijk de sterkte van mijn arm moet blijken? Zie, wat een menigte schelmen en spitsboeven op ons aankomen! Zie, wat leelijke bekken ze trekken, die monsters, die spookgedrochten! Maar wacht, ik zal hen wel tot hun plicht brengen of anders van het aardrijk verdelgen." En zich in de boot hoog oprichtend, begon hij het molenaarsvolk met harde woorden te bedreigen.

"O gij vuig, ontaard en nietswaardig volk," schreeuwde hij hun toe, "laat zonder verwijl de gevangenen vrij, die gij in uw ellendig kasteel houdt opgesloten, van wat stand, rang en geslacht ze dan ook zijn mogen. Weet, dat ik Don Quichot van La Mancha ben, de dolende leeuwenridder en de beschermer en 't schild van alle ellendigen en onderdrukten." Met deze woorden trok hij zijn zwaard en schermde er wild mee in de lucht rond. De molenaars hoorden zijn geschreeuw wel, maar konden er geen woord van verstaan en hielden zich met hunne stokken gereed, om de boot tegen te houden, die reeds in de strooming geraakte, die met vreeselijke snelheid op de molenraden toeschoot.

Bij het zien van het gevaar wierp Sancho Panza zich vol angst op de knieën neer. Don Quichot daarentegen hieuw met zijn zwaard op de stokken der molenaars in en bewerkte daardoor, dat de boot, in plaats van tegengehouden te worden, omsloeg en alle twee, ridder en knecht, hals over kop in het water tuimelden. Nu kon Don Quichot wel zwemmen als een eend; doch al zijne bekwaamheid zou hem in zijn tegenwoordigen toestand en bij de zwaarte zijner wapenrusting niets gebaat hebben, indien de molenaars hem niet waren te hulp gesprongen. Zij haalden hem en Sancho uit het water en sleepten hen zoo nat als gewasschen poedels op het droge.

Onderwijl kwamen ook de visschers, wien de boot toebehoorde, toe en begonnen, toen zij deze door de molenraden verbrijzeld vonden, een leven als een oordeel te maken. Zij verlangden van Don Quichot, dat die haar betalen en hun alle schade vergoeden zou.

De nu anders een bitter droevig figuur makende, druipnatte ridder, die zijne koelbloedigheid geen oogenblik verloren had, zeide met de grootste bedaardheid, dat hij met genoegen de boot betalen zou, mits men onverwijld de personen wilde in vrijheid stellen, welke men in het slot gevangen hield.

"Welke gevangenen en wat kasteel meent gij dan?" vroeg een van de molenaarsknechts. "Moeten wij u dan de menschen uitleveren, die ons hier koren te malen brengen, domme vent?" Don Quichot stond eene poos als voor 't hoofd geslagen. "Genoeg!" mompelde hij eindelijk in zijn baard. "Genoeg; 't zou dwaasheid zijn, hier verstandige woorden te verspillen. Zooveel merk ik wel al, dat twee booze toovenaars elkaar hier moeten hebben tegengewerkt. De een zond mij de boot toe, de ander gooide haar omver. Daar viel niets tegen te doen, en ik moet mij wel onderwerpen." En zich naar de molens toekeerend, riep hij met luider stemme: "Arme menschen en ongelukkige vrienden, die daar in een donkeren kerker wegkwijnen moet, schrijft het aan mijn boos gesternte en aan kwaadwillige toovenaars toe, dat ik u niet kan helpen en redden. Een ander ridder moet komen en u bijstaan, daar ik tegen onzichtbare en bovenaardsche wezens niet vermag te kampen." Hierop keerde hij zich tot de visschers, betaalde hun vijftig realen voor de verongelukte boot en sprak tot Sancho: "Nog één tocht, als deze hier, mijn vriend, en we zullen van al ons reisgeld geen penning meer overhouden." De molenaars en de visschers hielden Don Quichot en zijn schildknaap voor niet wijs en gingen hoofdschuddend heen; doch onze beiden keerden met een bedrukt hart naar hunne dieren terug, bestegen die en reden weg van de rivier, die hun zooveel onheil had berokkend.

Sancho Panza, inwendig boos om dat onvrijwillig bad en nog veel meer boos, dat hij zooveel geld voor die ellendige boot had moeten betalen, besloot heimelijk, bij de eerste gelegenheid zijn heer te verlaten en tot zijne vrouw Teresa terug te keeren. Het noodlot beschikte dat echter anders en verhinderde hem, zich aan zulk eene snoode trouweloosheid schuldig te maken.

Den volgenden dag, juist toen onze beide helden uit een boschje op een groene dalvlakte kwamen, ontdekte Don Quichot op een afstand eenige lieden, welke hij bij scherper toezien voor valkenjagers hield. Wat naderbij gekomen, onderscheidde hij midden onder hen eene schoone dame op een sneeuwwitten telganger met groen tuig en een met zilver beslagen vrouwenzadel. Die dame droeg een prachtig groen jachtkleed en hield op hare linkerhand een valk, waaruit Don Quichot opmaakte, dat zij eene hoogadellijke vrouwe en de gebiedster van heel dat jachtgevolg moest zijn, 't geen dan ook werkelijk het geval was. "Hoor, Sancho," sprak hij, na het schitterend gezelschap een poosje te hebben opgenomen, "rijd heen naar de schoone dame op dat witte jachtros, breng haar mijn groet over en zeg haar, dat ik, Don Quichot van La Mancha, de leeuwenridder, haar de handen kus en vergunning vraag, om haar mijne eerbiedige opwachting te maken." "Die boodschap wil ik wel overbrengen," zeide Sancho, zette zijn grauwtje de hakken in de zijden, draafde heen en was spoedig op de plaats, waar de schoone jageres met haar gevolg stilhield. Hier steeg hij af, boog zijne knie voor haar en sprak aldus:

"Wonderschoone en glansrijke Dona, de ridder, dien gij daar in de verte ziet, is mijn heer, de leeuwenridder Don Quichot van La Mancha, en ik ben zijn schildknaap, Sancho Panza met name. Gezegde leeuwenridder, die vroeger de Ridder van de Droevige Figuur heette, zendt mij tot u, om u vergunning te vragen, dat hij komen en u alle mogelijke onderdanigheid betoonen mag, hetwelk hij als eene bijzondere gunst en gratie zou beschouwen." De dame zag glimlachend op den knielenden schildknaap neer en antwoordde: "Gij hebt uwe boodschap uitmuntend overgebracht, en zoo uw heer werkelijk de wijdvermaarde dolende ridder Don Quichot is, van wiens ongehoorde daden ik al zooveel heb vernomen, dan zal hij mij en mijn gemaal op ons landgoed welkom zijn. Maar sta op! Het betaamt mij niet, een zoo dapperen schildknaap zoo lang aan mijne voeten te laten neerknielen." Door de minzaamheid en genade der hooge dame geheel verrukt, stond Sancho op, boog tot den grond en keerde hoogstvoldaan tot zijnen heer terug, die de vriendelijke uitnoodiging met innig genoegen vernam. Hij zette zich eerst behoorlijk in den zadel terecht, trad vast in de stijgbeugels, schoof het vizier van zijn helm op, gaf Rocinante de sporen en zette het toen in galop, om der hertogin de genadige handen te kussen.

Deze had inmiddels haar gemaal laten roepen en dien de door Sancho Panza overgebrachte boodschap medegedeeld. De hertog lachte daar hartelijk over en, daar hij werkelijk reeds veel van den dwazen ridder gehoord had, zag hij dien met brandend verlangen te gemoet en verheugde zich op eene persoonlijke kennismaking, waarvan hij zich allerlei kluchten en grappen beloofde. Hij kwam met zijne gemalin overeen, dat zij zich geheel naar de luimen van den kluchtigen heer schikken, hem gedurende zijn verblijf in alles als dolend ridder behandelen en alle ceremonies in acht nemen zouden, waarvan in de oude ridderboeken te lezen staat.

Intusschen kwam Don Quichot met opgeslagen vizier nader, en zoodra hij eene beweging maakte, om van Rocinante te stijgen, kwam Sancho toe, om hem den stijgbeugel te houden. Ongelukkig echter raakte Sancho met den eenen voet in den strik van zijn pakzadel vast, tuimelde voorover en lag languit op den grond, zonder den gevangen voet uit den strik los te kunnen krijgen. Don Quichot, die alleen oogen voor de schoone dame had, werd van dit ongeluk volstrekt niets gewaar en, daar hij nooit afstapte, zonder zich door zijn schildknaap den beugel te laten houden, meende hij, dat Sancho nu ook reeds bij de hand was, om zich van zijn plicht te kwijten. Zonder toe te zien, beurde hij zich zijwaarts van het paard en tuimelde nu plotseling rammelend en kletterend naast Sancho op den grond neer.

De ridder schaamde zich geducht, dat hij juist op zulk een oogenblik en voor zulke toeschouwers te vallen was gekomen, en mompelde de vreeselijkste verwenschingen tegen den onschuldigen schildknaap, die nog altijd aan zijn in den strik gevangen been lag te trekken. De hertog gaf nu echter aan zijne jagers een wenk, den ridder en zijn dienaar te hulp te komen, en Don Quichot kwam dus weer overeind. Hij had een zwaren val gedaan; maar toch kwam hij hinkend aan, om, zoo goed het maar gaan wou, den hertog en zijne gemalin te begroeten en zijne knie voor beiden te buigen. Dit liet de hertog echter niet toe, maar hij sprong zelf van het paard, omarmde Don Quichot en zeide tot hem:

"Het doet mij hartelijk leed, heer Ridder van de Droevige Figuur, dat uw eerste aankomst op mijn gebied van zulk een kleinen tegenspoed moest vergezeld gaan. Evenwel moet men zich troosten, daar de onhandigheid dier knapen zelfs nog wel eens grooter ongelukken veroorzaakt." "Doorluchtige vorst," antwoordde Don Quichot op deze vriendelijke toespraak, "ik kan dit ongeluk niet meer als een ongeluk beschouwen, nu gij mij op zoo minzame wijze hebt weten te troosten. Schoon 't is waar, die verwenschte schildknaap weet beter zijn tong los te laten en domme dingen uit te brengen, dan behoorlijk, zooals het betaamt, den stijgbeugel te houden. Maar in welken staat ik ook verkeeren mag, te paard of te voet, vallend of staand, zittend of liggend, overal en te allen tijde zal ik u ten dienst staan en uwer verhevene gemalin als toonbeeld van schoonheid en lieftalligheid mijne hulde in alle nederigheid toebrengen." "Stil, stil, heer ridder van La Mancha!" riep de hertog. "Wie de edele jonkvrouwe van Toboso tot gebiederes heeft, mag andere schoonheden en lieftalligheden niet zoo roemen." Gedurende dit gesprek had Sancho Panza zich eindelijk losgewrongen en trad haastig toe.

"Dat is waar," zeide hij, "en ik kan bekrachtigen, dat mijne genadige jonkvrouw Dulcinea van Toboso eene ware schoonheid is; doch met dat al moet ik erkennen, dat mevrouw de hertogin voor haar in schoonheid en lieftalligheid volstrekt niet onderdoet." "Doorluchtige vrouw," keerde Don Quichot zich tot de hertogin, "uwe hoogheid mag vrij gelooven, dat nu en nooit, zoolang de wereld staat, een dolend ridder een babbelzieker, praatachtiger en onbeschaamder rekel tot schildknaap gehad heeft, dan ik hier, zooals blijken zal, als uwe hoogheid zich ons gezelschap eenigen tijd laat welgevallen." "De goede Sancho moet werkelijk een oolijke guit zijn," antwoordde de hertogin, "en dat verblijdt mij, omdat ik er uit opmaak, dat hij geest en verstand heeft en niet tot de vervelende domkoppen behoort." "In allen gevalle zal hij een onthaal vinden, dat hem geen reden tot klagen geeft," voegde de hertog er bij. Inmiddels had Sancho zijn ezel weer bestegen, terwijl Don Quichot op Rocinante zich aan de zijde der hertogin hield en zich met haar in een leerzaam en onderhoudend gesprek verdiepte.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Don Quichot XVIII - DE BETOOVERDE BOOT EN DE SCHOONE JAGERES Don Quijote XVIII - DER BETROFFENE STUFF UND DIE SAUBEREN JAGEREN Δον Κιχώτης XVIII - Η ΒΕΤΟΡΕΜΕΝΗ ΜΠΟΤΑ ΚΑΙ ΟΙ ΚΑΘΑΡΕΣ ΤΖΑΓΚΕΡΕΣ Don Quixote XVIII - THE BETOOVERED BOOT AND THE CLEAN JAGERES

HOOFDSTUK XVIII. CHAPTER XVIII.

DE BETOOVERDE BOOT EN DE SCHOONE JAGERES. THE ENCHANTED BOAT AND THE BEAUTIFUL HUNTRESS.

Den volgende morgen zetten Don Quichot en Sancho Panza, na van hun reisgenoot tot zoover, den vreemden heer, vriendschappelijk afscheid te hebben genomen, hun tocht verder voort. The next morning, Don Quixote and Sancho Panza, after bidding a friendly farewell to their traveling companion so far, the strange gentleman, continued their journey. Zij kwamen aan de rivier de Ebro, welks helder doorzichtig water den dolenden leeuwenridder uitstekend behaagde. They came to the river Ebro, whose clear transparent waters pleased the wandering lion knight excellently. Hij reed langzaam langs den oever voort, deed Sancho al de schoonheden van het landschap opmerken en zweeg eerst stil, toen hij op eens eene kleine boot bemerkte, die dicht aan den stroom aan een boomstam vastlag en noch riemen, noch zeil, noch ander scheepstuig bevatte. He rode slowly along the bank, made Sancho notice all the beauties of the scenery and was silent at first, when he suddenly noticed a small boat, tied to a log close to the stream and containing neither oars, nor sail, nor any other equipment. Hij keek rechts en links uit, en toen hij nergens een mensch ontdekte, steeg hij van Rocinante en beval Sancho insgelijks van zijn grauwtje te komen en beide dieren ergens in de nabijheid aan een boom vast te binden. He looked out right and left, and when he did not discover a human anywhere, he rose from Rocinante and ordered Sancho to get rid of his burrow as well and tie both animals to a tree somewhere nearby. Sancho Panza vroeg, wat dan gebeuren zou, en kreeg tot antwoord: Sancho Panza asked, what would happen then, and was answered:

"Weet, dat deze boot mij oproept en mij uitnoodigt haar te bestijgen en met haar mee te varen, om een of anderen in nood zijnden ridder of verongelukte jonkvrouw te hulp te komen. "Know that this boat calls to me and invites me to mount her and sail with her, to come to the aid of some knight or damsel in distress. Bind dus de dieren vast en kom mee, want, zoo waar ik leef, ik wil de tot mij gekomen roepstem volgen en mij zonder schroom in deze bark inschepen." So tie up the animals and come along, because, as where I live, I want to follow the call that has come to me and board this barque without hesitation." "Heer," antwoordde Sancho Panza, "ik laat mij hangen, als dat niet weer een nieuwe gekheid van u is. "Lord," Sancho Panza replied, "I will be left hanging, if that is not another of your crazies. De boot is volstrekt niet betooverd, maar komt zeker aan den een of anderen visscher in dezen omtrek toe, waar men de beste visschen van de wereld kan vangen. The boat is by no means bewitched, but certainly belongs to some fisherman in this vicinity, where one can catch the best fish in the world. Niettegenstaande dit is het mijn plicht u te volgen, en ik zal dus maar weer gehoorzamen, gestrenge heer." Notwithstanding this, it is my duty to follow you, and so I will but obey again, stern lord." Zoo sprak Sancho en bond de dieren vast.

"Wat moet ik nu verder doen?" vroeg hij. he asked.

"In de boot stappen," antwoordde Don Quichot; "als wij daarin zitten, snijden wij het touw door, dat haar vasthoudt, en geven ons aan ons lot over." "Getting into the boat," replied Don Quixote; "when we are in it, we cut the rope that holds her, and surrender to our fate." Met deze woorden sprong hij er zelf in en Sancho volgde hem gewillig. With these words, he himself jumped in and Sancho willingly followed him. Het touw werd doorgesneden en de boot gleed langzaam van den oever weg. The rope was cut and the boat slowly slid away from the shore. Pas echter waren zij tien passen van den oever, of Sancho Panza begon als een popelblad te trillen en erg bang voor zijn eigen dierbaar ik te worden. Only recently, however, were they ten paces from the shore, or Sancho Panza began to tremble like a poplar leaf and become very afraid of his own precious self. Zijn angst nam toe, toen hij zijn ezeltje hoorde balken en Rocinantes bewegingen zag, om zich los te rukken en zijn meester te volgen.

"Heer droevige ridder," zei hij, "hoor maar, hoe jammerlijk mijn grauwtje schreeuwt en hoe Rocinante staat te trippelen om ons na te loopen. Die arme, arme schepsels! Those poor, poor creatures! Ze zullen ons misschien nooit weer te zien krijgen." They may never see us again." Bij deze woorden begon hij zoo hard te huilen en te krijten, dat Don Quichot ernstig boos werd. At these words he began to cry and chalk so loudly that Don Quixote became seriously angry.

"Gij onnoozele hals, waar zijt gij dan toch eigenlijk bang voor?" "Thou silly neck, what art thou afraid of anyway?" riep hij verstoord. he cried disturbed. "Waarom zet ge zoo'n keel op? "Why do you put on such a throat? Wie vervolgt u? Who are you prosecuting? Wie heeft kwaad tegen ons in den zin? Who has evil against us? Houd den mond, kerel, of wees verzekerd, dat ik je een stoot geef en hals over kop in 't water doe tuimelen." Shut up, dude, or be assured I'll punch you and send you tumbling headlong into the water." Daar Sancho wist, waartoe zijn heer in zijne drift in staat was, hield hij op met huilen, droogde zijne tranen en vertrok geen gezicht meer. Since Sancho knew what his lord was capable of in his temper, he stopped crying, dried his tears and did not shed another face.

Intusschen dreef de boot in het midden van den stroom voort en streek, door den lichten golfslag voortgestuwd, met snelle vaart langs de oevers. Meanwhile, the boat drifted along in the middle of the current and, propelled by the light surge, strode along the banks with rapid speed. Op eens ontdekte Don Quichot eenige groote drijvende watermolens, die in het midden van de rivier lagen, en pas had hij die in het oog gekregen, of hij riep driftig uit: Once Don Quixote discovered some large floating water mills lying in the middle of the river, and only just had he caught sight of them, or he exclaimed drily:

"Ziedaar, vriend! "Behold, friend! daar is de stad of de burgt, waar de benarde ridder op mij wacht, of eene gevangen jonkvrouw naar verlossing uit de dikke kerkerwanden hijgt." there is the town or fortress, where the plighted knight awaits me, or a captured damsel gasps for deliverance from the thick dungeon walls." "Wat drommel, ziet ge daar weer, gestrenge heer?" "What drommel, dost thou see there again, stern lord?" riep Sancho Panza verdrietig. cried Sancho Panza sadly. "Een toovenaar moet u opnieuw de oogen verblinden, want die dingen daar op het water zijn eenvoudig een paar molens, waarin koren wordt gemalen." "A magician must blind your eyes again, for those things there on the water are simply a pair of mills, grinding corn." "Zwijg, Sancho!" "Shut up, Sancho!" bulderde Don Quichot. roared Don Quixote. "Al lijken het op het oog ook al molens, toch zijn ze dat niet, en ik weet zeer goed, hoe het daarmee gelegen is." "Although on the face of it they also appear to be mills, yet they are not, and I know very well, how it is situated with that." Intusschen werd de boot door den stroom met snelheid op de molens aangedreven. Meanwhile, the boat was being driven by the current with speed on the mills. De molenaars, die haar zagen aankomen en vreesden, dat zij tusschen de schepraderen mocht geraken, schoten ijlings in menigte toe en grepen naar lange stokken, om haar tegen te houden. The millers, seeing her coming and fearing that she might get caught between the paddle wheels, rushed in crowds and grabbed long sticks to stop her. Don Quichot zag hen, en daar zij er in hunne met meel bestoven werkpakken vrij wonderlijk uitzagen, meende hij dadelijk, hen voor tegen hem uitgezonden vijandige geesten en spookgedaanten te moeten houden. Don Quixote saw them, and since they looked quite odd in their flour dusted work suits, he immediately thought he had to mistake them for hostile spirits and ghosts sent against him.

"Stommerikken!" "Stupid!" schreeuwden intusschen de molenaarsknechts; "waar wilt gij dan toch naar toe? Meanwhile, the miller's servants shouted; "where do you want to go anyway? Wilt ge hier met geweld verzuipen of door de molenraden verpletterd worden?" Do you want to drown here by force or be crushed by the mill councils?" "Ziet gij wel, Sancho," sprak Don Quichot vol zelfvoldoening, "ziet gij wel, dat wij nu de plaats bereiken, waar als gewoonlijk de sterkte van mijn arm moet blijken? "Do you see, Sancho," Don Quixote spoke full of self-satisfaction, "do you see that we are now reaching the place, where as usual the strength of my arm must prove itself? Zie, wat een menigte schelmen en spitsboeven op ons aankomen! Behold, what a crowd of ruffians and shrews upon us! Zie, wat leelijke bekken ze trekken, die monsters, die spookgedrochten! See, what ugly mouths they make, those monsters, those ghostly creatures! Maar wacht, ik zal hen wel tot hun plicht brengen of anders van het aardrijk verdelgen." But wait, I will bring them to their duty or else exterminate them from the earth's kingdom." En zich in de boot hoog oprichtend, begon hij het molenaarsvolk met harde woorden te bedreigen. And raising himself high in the boat, he began to threaten the mill people with harsh words.

"O gij vuig, ontaard en nietswaardig volk," schreeuwde hij hun toe, "laat zonder verwijl de gevangenen vrij, die gij in uw ellendig kasteel houdt opgesloten, van wat stand, rang en geslacht ze dan ook zijn mogen. "O ye vile, degenerate and unworthy people," he shouted at them, "release without delay the prisoners whom you keep locked up in your miserable castle, of whatever standing, rank and sex they may be. Weet, dat ik Don Quichot van La Mancha ben, de dolende leeuwenridder en de beschermer en 't schild van alle ellendigen en onderdrukten." Know that I am Don Quixote of La Mancha, the wandering lion knight and the protector and 'shield of all the wretched and oppressed." Met deze woorden trok hij zijn zwaard en schermde er wild mee in de lucht rond. With these words, he drew his sword and fenced wildly in the air with it. De molenaars hoorden zijn geschreeuw wel, maar konden er geen woord van verstaan en hielden zich met hunne stokken gereed, om de boot tegen te houden, die reeds in de strooming geraakte, die met vreeselijke snelheid op de molenraden toeschoot. The millers heard his shouts, but could not understand a word he was saying and held their sticks ready to stop the boat, which was already getting into the current, which was rushing towards the mill councils with fearful speed.

Bij het zien van het gevaar wierp Sancho Panza zich vol angst op de knieën neer. Seeing the danger, Sancho Panza threw himself down on his knees in fear. Don Quichot daarentegen hieuw met zijn zwaard op de stokken der molenaars in en bewerkte daardoor, dat de boot, in plaats van tegengehouden te worden, omsloeg en alle twee, ridder en knecht, hals over kop in het water tuimelden. Don Quixote, on the other hand, hacked at the millers' poles with his sword, thus causing the boat, instead of being stopped, to capsize and all two, knight and servant, to tumble headlong into the water. Nu kon Don Quichot wel zwemmen als een eend; doch al zijne bekwaamheid zou hem in zijn tegenwoordigen toestand en bij de zwaarte zijner wapenrusting niets gebaat hebben, indien de molenaars hem niet waren te hulp gesprongen. Now Don Quixote could swim like a duck; yet all his skill would have availed him nothing in his present condition and in the heaviness of his armor, if the millers had not jumped to his aid. Zij haalden hem en Sancho uit het water en sleepten hen zoo nat als gewasschen poedels op het droge. They pulled him and Sancho out of the water and dragged them as wet as washed-up poodles onto dry land.

Onderwijl kwamen ook de visschers, wien de boot toebehoorde, toe en begonnen, toen zij deze door de molenraden verbrijzeld vonden, een leven als een oordeel te maken. Meanwhile, the fishermen, to whom the boat belonged, also arrived and, finding it crushed by the mill councils, began to make a living as a judgment. Zij verlangden van Don Quichot, dat die haar betalen en hun alle schade vergoeden zou. They demanded that Don Quixote pay her and compensate them for all damages.

De nu anders een bitter droevig figuur makende, druipnatte ridder, die zijne koelbloedigheid geen oogenblik verloren had, zeide met de grootste bedaardheid, dat hij met genoegen de boot betalen zou, mits men onverwijld de personen wilde in vrijheid stellen, welke men in het slot gevangen hield. The otherwise bitterly sad-looking, dripping-wet knight, who had never lost his cool, said with the utmost calmness that he would be happy to pay for the boat, provided that those who were being held captive in the castle would be released immediately.

"Welke gevangenen en wat kasteel meent gij dan?" "What prisoners and what castle dost thou think?" vroeg een van de molenaarsknechts. asked one of the miller's servants. "Moeten wij u dan de menschen uitleveren, die ons hier koren te malen brengen, domme vent?" "Should we then hand over to you the people who bring us corn to grind here, silly man?" Don Quichot stond eene poos als voor 't hoofd geslagen. Don Quixote stood for a while as if struck for the head. "Genoeg!" "Enough!" mompelde hij eindelijk in zijn baard. he finally muttered into his beard. "Genoeg; 't zou dwaasheid zijn, hier verstandige woorden te verspillen. "Enough; 't would be folly to waste sensible words here. Zooveel merk ik wel al, dat twee booze toovenaars elkaar hier moeten hebben tegengewerkt. So much I do notice that two evil wizards must have antagonized each other here. De een zond mij de boot toe, de ander gooide haar omver. One sent me the boat, the other threw her over. Daar viel niets tegen te doen, en ik moet mij wel onderwerpen." There was nothing to do against that, and I do have to submit." En zich naar de molens toekeerend, riep hij met luider stemme: "Arme menschen en ongelukkige vrienden, die daar in een donkeren kerker wegkwijnen moet, schrijft het aan mijn boos gesternte en aan kwaadwillige toovenaars toe, dat ik u niet kan helpen en redden. And turning toward the mills, he cried in a louder voice, "Poor people and unfortunate friends, who must languish there in a dark dungeon, attribute it to my evil constellation and to malicious wizards, that I cannot help and save you. Een ander ridder moet komen en u bijstaan, daar ik tegen onzichtbare en bovenaardsche wezens niet vermag te kampen." Another knight must come and assist you, since I cannot contend against invisible and otherworldly beings." Hierop keerde hij zich tot de visschers, betaalde hun vijftig realen voor de verongelukte boot en sprak tot Sancho: "Nog één tocht, als deze hier, mijn vriend, en we zullen van al ons reisgeld geen penning meer overhouden." At this he turned to the fishermen, paid them fifty reals for the wrecked boat and spoke to Sancho: "One more trip like this here, my friend, and we will not have a penny left of all our travel money." De molenaars en de visschers hielden Don Quichot en zijn schildknaap voor niet wijs en gingen hoofdschuddend heen; doch onze beiden keerden met een bedrukt hart naar hunne dieren terug, bestegen die en reden weg van de rivier, die hun zooveel onheil had berokkend. The millers and fishermen thought that Don Quixote and his squire were unwise and went away shaking their heads; but both of us returned to our animals with depressed hearts, mounted them and rode away from the river, which had caused them so much mischief.

Sancho Panza, inwendig boos om dat onvrijwillig bad en nog veel meer boos, dat hij zooveel geld voor die ellendige boot had moeten betalen, besloot heimelijk, bij de eerste gelegenheid zijn heer te verlaten en tot zijne vrouw Teresa terug te keeren. Sancho Panza, internally angry at that involuntary bath and much more angry that he had had to pay so much money for that miserable boat, secretly decided to leave his lordship at the first opportunity and return to his wife Teresa. Het noodlot beschikte dat echter anders en verhinderde hem, zich aan zulk eene snoode trouweloosheid schuldig te maken. However, fate decided otherwise and prevented him from committing such a snoozing act of faithlessness.

Den volgenden dag, juist toen onze beide helden uit een boschje op een groene dalvlakte kwamen, ontdekte Don Quichot op een afstand eenige lieden, welke hij bij scherper toezien voor valkenjagers hield. The next day, just as both our heroes emerged from a grove onto a green valley plain, Don Quixote spotted at a distance some people, which on closer inspection he mistook for falcon hunters. Wat naderbij gekomen, onderscheidde hij midden onder hen eene schoone dame op een sneeuwwitten telganger met groen tuig en een met zilver beslagen vrouwenzadel. Approaching a little closer, he distinguished in the midst of them a beautiful lady on a snow-white telganger with green harness and a silver-studded woman's saddle. Die dame droeg een prachtig groen jachtkleed en hield op hare linkerhand een valk, waaruit Don Quichot opmaakte, dat zij eene hoogadellijke vrouwe en de gebiedster van heel dat jachtgevolg moest zijn, 't geen dan ook werkelijk het geval was. That lady wore a beautiful green hunting dress and held on her left hand a falcon, from which Don Quixote concluded that she must be a noble lady and the mistress of the whole hunting party. "Hoor, Sancho," sprak hij, na het schitterend gezelschap een poosje te hebben opgenomen, "rijd heen naar de schoone dame op dat witte jachtros, breng haar mijn groet over en zeg haar, dat ik, Don Quichot van La Mancha, de leeuwenridder, haar de handen kus en vergunning vraag, om haar mijne eerbiedige opwachting te maken." "Hear, Sancho," he spoke, after taking in the splendid company for a while, "ride over to the beautiful lady on that white yacht steed, convey my greeting to her, and tell her, that I, Don Quixote of La Mancha, the lion knight, kiss her hands and ask license, to make her my reverent appearance." "Die boodschap wil ik wel overbrengen," zeide Sancho, zette zijn grauwtje de hakken in de zijden, draafde heen en was spoedig op de plaats, waar de schoone jageres met haar gevolg stilhield. "I do want to deliver that message," Sancho said, put his burly heels into the sides, trotted off and was soon at the place, where the beautiful huntress stopped with her entourage. Hier steeg hij af, boog zijne knie voor haar en sprak aldus: Here he descended, bent his knee before her and spoke thus:

"Wonderschoone en glansrijke Dona, de ridder, dien gij daar in de verte ziet, is mijn heer, de leeuwenridder Don Quichot van La Mancha, en ik ben zijn schildknaap, Sancho Panza met name. "Wonderful and brilliant Dona, the knight, whom you see there in the distance, is my lord, the lion knight Don Quixote of La Mancha, and I am his squire, Sancho Panza by name. Gezegde leeuwenridder, die vroeger de Ridder van de Droevige Figuur heette, zendt mij tot u, om u vergunning te vragen, dat hij komen en u alle mogelijke onderdanigheid betoonen mag, hetwelk hij als eene bijzondere gunst en gratie zou beschouwen." Said Lion Knight, who used to be called the Knight of the Sad Figure, sends me to you, to ask your permission that he may come and show you all possible submission, which he would consider a special favor and grace." De dame zag glimlachend op den knielenden schildknaap neer en antwoordde: "Gij hebt uwe boodschap uitmuntend overgebracht, en zoo uw heer werkelijk de wijdvermaarde dolende ridder Don Quichot is, van wiens ongehoorde daden ik al zooveel heb vernomen, dan zal hij mij en mijn gemaal op ons landgoed welkom zijn. The lady, smiling, looked down at the kneeling squire and replied, "You have conveyed your message excellently, and if your lord is truly the renowned wandering knight Don Quixote, of whose outrageous deeds I have already heard so much, he will welcome me and my consort to our estate. Maar sta op! But get up! Het betaamt mij niet, een zoo dapperen schildknaap zoo lang aan mijne voeten te laten neerknielen." It does not behoove me to have such a brave squire kneel at my feet for so long." Door de minzaamheid en genade der hooge dame geheel verrukt, stond Sancho op, boog tot den grond en keerde hoogstvoldaan tot zijnen heer terug, die de vriendelijke uitnoodiging met innig genoegen vernam. Completely delighted by the generosity and grace of the high lady, Sancho stood up, bowed to the ground and returned highly satisfied to his lord, who heard the kind invitation with intense pleasure. Hij zette zich eerst behoorlijk in den zadel terecht, trad vast in de stijgbeugels, schoof het vizier van zijn helm op, gaf Rocinante de sporen en zette het toen in galop, om der hertogin de genadige handen te kussen. He first settled himself properly in the saddle, stepped firmly into the stirrups, pushed up the visor of his helmet, spurred Rocinante and then set to gallop, to kiss the duchess's gracious hands.

Deze had inmiddels haar gemaal laten roepen en dien de door Sancho Panza overgebrachte boodschap medegedeeld. The latter, meanwhile, had sent for her husband and communicated to him the message conveyed by Sancho Panza. De hertog lachte daar hartelijk over en, daar hij werkelijk reeds veel van den dwazen ridder gehoord had, zag hij dien met brandend verlangen te gemoet en verheugde zich op eene persoonlijke kennismaking, waarvan hij zich allerlei kluchten en grappen beloofde. The Duke laughed heartily about this and, as he had really heard a lot about the foolish knight, he looked forward to meeting him with burning desire and looked forward to a personal acquaintance, from which he promised himself all kinds of farces and jokes. Hij kwam met zijne gemalin overeen, dat zij zich geheel naar de luimen van den kluchtigen heer schikken, hem gedurende zijn verblijf in alles als dolend ridder behandelen en alle ceremonies in acht nemen zouden, waarvan in de oude ridderboeken te lezen staat. He agreed with his consort that they would conform entirely to the farcical gentleman's whims, treat him as an errant knight in all things during his stay, and observe all the ceremonies of which the old books of chivalry tell.

Intusschen kwam Don Quichot met opgeslagen vizier nader, en zoodra hij eene beweging maakte, om van Rocinante te stijgen, kwam Sancho toe, om hem den stijgbeugel te houden. In the meantime, Don Quixote approached with his visor stored, and as soon as he made a move to rise from Rocinante, Sancho approached to hold the stirrup for him. Ongelukkig echter raakte Sancho met den eenen voet in den strik van zijn pakzadel vast, tuimelde voorover en lag languit op den grond, zonder den gevangen voet uit den strik los te kunnen krijgen. Unhappily, however, Sancho got one foot caught in the snare of his pack saddle, tumbled forward and lay sprawled on the ground, unable to free the caught foot from the snare. Don Quichot, die alleen oogen voor de schoone dame had, werd van dit ongeluk volstrekt niets gewaar en, daar hij nooit afstapte, zonder zich door zijn schildknaap den beugel te laten houden, meende hij, dat Sancho nu ook reeds bij de hand was, om zich van zijn plicht te kwijten. Don Quixote, who had eyes only for the beautiful lady, was completely unaware of this misfortune, and as he never got off without being held by his squire, he thought that Sancho was now also at hand to discharge his duty. Zonder toe te zien, beurde hij zich zijwaarts van het paard en tuimelde nu plotseling rammelend en kletterend naast Sancho op den grond neer. Without watching, he whipped himself sideways off the horse and now suddenly tumbled rattling and clattering to the ground beside Sancho.

De ridder schaamde zich geducht, dat hij juist op zulk een oogenblik en voor zulke toeschouwers te vallen was gekomen, en mompelde de vreeselijkste verwenschingen tegen den onschuldigen schildknaap, die nog altijd aan zijn in den strik gevangen been lag te trekken. The knight was terribly embarrassed that he had come to fall just at such a time and in front of such spectators, and muttered the most dreadful curses against the innocent squire, who was still pulling at his leg caught in the snare. De hertog gaf nu echter aan zijne jagers een wenk, den ridder en zijn dienaar te hulp te komen, en Don Quichot kwam dus weer overeind. The duke, however, now signaled to his hunters to come to the aid of the knight and his servant, and Don Quixote thus rose again. Hij had een zwaren val gedaan; maar toch kwam hij hinkend aan, om, zoo goed het maar gaan wou, den hertog en zijne gemalin te begroeten en zijne knie voor beiden te buigen. He had taken a heavy fall; yet he arrived limping, to greet the duke and his consort, as best he could, and bow his knee to both of them. Dit liet de hertog echter niet toe, maar hij sprong zelf van het paard, omarmde Don Quichot en zeide tot hem: This, however, the Duke did not allow, but he himself jumped off the horse, embraced Don Quixote and said to him:

"Het doet mij hartelijk leed, heer Ridder van de Droevige Figuur, dat uw eerste aankomst op mijn gebied van zulk een kleinen tegenspoed moest vergezeld gaan. "It grieves me heartily, Lord Knight of the Sad Figure, that your first arrival on my territory had to be accompanied by such minor misfortune. Evenwel moet men zich troosten, daar de onhandigheid dier knapen zelfs nog wel eens grooter ongelukken veroorzaakt." However, one must take comfort in the fact that the clumsiness of these youngsters causes even greater accidents." "Doorluchtige vorst," antwoordde Don Quichot op deze vriendelijke toespraak, "ik kan dit ongeluk niet meer als een ongeluk beschouwen, nu gij mij op zoo minzame wijze hebt weten te troosten. "Serene sovereign," replied Don Quixote to this kind speech, "I can no longer regard this misfortune as a misfortune, now that you have been able to comfort me in such an affable manner. Schoon 't is waar, die verwenschte schildknaap weet beter zijn tong los te laten en domme dingen uit te brengen, dan behoorlijk, zooals het betaamt, den stijgbeugel te houden. Clean 't is true, that spoiled squire knows better to let loose his tongue and utter silly things, than to properly, as befits the stirrup. Maar in welken staat ik ook verkeeren mag, te paard of te voet, vallend of staand, zittend of liggend, overal en te allen tijde zal ik u ten dienst staan en uwer verhevene gemalin als toonbeeld van schoonheid en lieftalligheid mijne hulde in alle nederigheid toebrengen." But in whatever state I may be, on horseback or on foot, falling or standing, sitting or lying down, everywhere and at all times I shall be at your service and pay my homage in all humility to your exalted consort as a model of beauty and loveliness." "Stil, stil, heer ridder van La Mancha!" "Hush, hush, lord knight of La Mancha!" riep de hertog. cried the duke. "Wie de edele jonkvrouwe van Toboso tot gebiederes heeft, mag andere schoonheden en lieftalligheden niet zoo roemen." "He who has the noble damsel of Toboso as his mistress may not praise other beauties and loveliness so much." Gedurende dit gesprek had Sancho Panza zich eindelijk losgewrongen en trad haastig toe. During this conversation, Sancho Panza had finally wriggled loose and entered hurriedly.

"Dat is waar," zeide hij, "en ik kan bekrachtigen, dat mijne genadige jonkvrouw Dulcinea van Toboso eene ware schoonheid is; doch met dat al moet ik erkennen, dat mevrouw de hertogin voor haar in schoonheid en lieftalligheid volstrekt niet onderdoet." "That is true," he said, "and I can affirm, that my gracious damsel Dulcinea of Toboso is a true beauty; but with all that, I must acknowledge, that Madame the Duchess is by no means inferior to her in beauty and loveliness." "Doorluchtige vrouw," keerde Don Quichot zich tot de hertogin, "uwe hoogheid mag vrij gelooven, dat nu en nooit, zoolang de wereld staat, een dolend ridder een babbelzieker, praatachtiger en onbeschaamder rekel tot schildknaap gehad heeft, dan ik hier, zooals blijken zal, als uwe hoogheid zich ons gezelschap eenigen tijd laat welgevallen." "Illustrious woman," Don Quixote turned to the duchess, "your highness may freely believe that now and never, as long as the world stands, has a wandering knight had a more chatty, chatty and insolent rack for a squire, than I have here, as will become evident, if your highness will indulge in our company for some time." "De goede Sancho moet werkelijk een oolijke guit zijn," antwoordde de hertogin, "en dat verblijdt mij, omdat ik er uit opmaak, dat hij geest en verstand heeft en niet tot de vervelende domkoppen behoort." "The good Sancho must really be an ole' rogue," replied the duchess, "and that pleases me, because I gather from it that he has spirit and wit and does not belong to the tedious dunces." "In allen gevalle zal hij een onthaal vinden, dat hem geen reden tot klagen geeft," voegde de hertog er bij. "In any case, he will find a reception that will give him no reason to complain," the duke added. Inmiddels had Sancho zijn ezel weer bestegen, terwijl Don Quichot op Rocinante zich aan de zijde der hertogin hield en zich met haar in een leerzaam en onderhoudend gesprek verdiepte. Meanwhile, Sancho had mounted his donkey again, while Don Quixote on Rocinante kept himself at the Duchess' side and engaged in an instructive and entertaining conversation with her.