ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK - 1
Dit zwervend volk, van andren afgezonderd,
Stoft op zijn dieper kennis der natuur;
De zeeën, wouden, velden, waar zij toeven,
Zien hen bekend met hun verborgen schatten:
Geringe kruiden, bloemen, bloesems spreiden,
Door hen verzameld, ongekende krachten.
De Jood.
Onze geschiedenis moet noodzakelijk eenige bladzijden terug gaan,
om den lezer van zekere voorvallen te onderrichten, welker kennis
vereischt is tot het verder begrijpen van dit belangrijk verhaal. Hij
zal wel van zelf begrepen hebben, dat, toen Ivanhoe in zwijm viel en
door iedereen verlaten scheen, Rebekka door haar dringende beden haar
vader overhaalde den dapperen jongen krijgsman uit het strijdperk
naar het huis te laten brengen, dat de Joden tijdelijk in een der
voorsteden van Ashby bewoonden. Het zou ook in andere omstandigheden
niet moeielijk geweest zijn, om Izaäk tot dezen stap te overreden,
want hij was van inborst goedaardig en dankbaar. Maar hij bezat ook
de vooroordeelen en schroomvallige vreesachtigheid aan zijn vervolgd
volk eigen, en deze moesten overwonnen worden.
"Heilige Abraham!" riep hij uit, "het is een goed jongeling, het
snijdt mij door het hart, als ik zie, hoe het bloed over zijn rijk
geborduurde kraag en zijne kostbare wapenrusting vloeit.--Maar hem in
ons huis te brengen, meisje, hebt gij daar wel over nagedacht?--Hij
is een Christen, en naar onze wet mogen wij met den vreemdeling en
den Heiden niet anders verkeeren, dan om den wille van den handel."
"Zeg dat niet, lieve vader," hernam Rebekka; "wij mogen ons, wel is
waar, niet onder hen mengen bij gastmalen en vroolijkheid; maar in
ongeluk en ellende wordt de Heiden des Joden broeder."
"Ik zou wel eens willen weten, wat de Rabbi Jacob Ben Tudela er van
zeggen zou?" hervatte Izaäk;--"echter moet de goede jongeling niet
dood bloeden. Seth en Ruben kunnen hem naar Ashby dragen."
"Neen," zei Rebekka; "laten zij hem in mijn draagstoel leggen; ik
zal een der rijpaarden bestijgen."
"Dan zoudt gij u immers blootstellen aan de onbeschaamde oogen van die
honden van Ismaël en Edom," fluisterde Izaäk, met een achterdochtigen
blik op de menigte ridders en knapen. Maar Rebekka was reeds bezig,
met haar liefderijk voornemen ten uitvoer te brengen, en luisterde
niet naar hetgeen hij zei, totdat Izaäk, haar bij den slip van den
mantel grijpende, weder met een benauwde stem uitriep: "Bij Aärons
baard!--als de jongeling sterft--als hij in onze bewaring sterft,
zullen wij dan niet voor schuldig aan zijn dood gehouden, en door de
menigte verscheurd worden?"
"Hij zal niet sterven, vader," zei Rebekka, zich zachtjes van Izaäk
losmakende; "hij zal niet sterven, als wij hem niet verlaten, en als
wij dat doen, dan zijn wij inderdaad aan God en de menschen rekenschap
voor zijn bloed verschuldigd."
"Wel," antwoordde Izaäk, terwijl hij haar losliet, "het spijt mij
evenzeer, zijn bloed te zien stroomen, alsof het gouden byzantijnen
uit mijn beurs waren; en ik weet wel, dat de lessen van Mirjam,
de dochter van den Rabbi Manasse van Byzantium, wiens ziel in het
Paradijs is, u in de heelkunst ervaren gemaakt hebben, en dat gij
krachtige kruiden en versterkende elixers kent. Doe dus, wat uw
hart u ingeeft;--gij zijt een goed meisje, een zegen, en eene kroon,
en de trots van mij en mijn huis, en van het volk mijner vaderen."
De vrees van Izaäk was intusschen niet ongegrond; en de edelmoedige
menschlievendheid zijner dochter stelde haar, gedurende de terugreis
naar Ashby bloot aan de stoute blikken van Brian de Bois-Guilbert. De
Tempelier reed hen tweemalen voorbij om zijn onbeschaamd en vurig
oog op de schoone Jodin te vestigen; en wij hebben reeds de gevolgen
gezien van zijne bewondering voor hare bekoorlijkheden, toen het
toeval haar in de macht van dezen woesten wellusteling geleverd had.
Rebekka verloor geen tijd met den patient naar hunne tijdelijke woning
te laten brengen, en ging toen zelve aan het werk, om zijne wonden
te onderzoeken en te verbinden.
De meest onervaren lezer van romans en romantische balladen zal zich
herinneren, hoe dikwijls de vrouwen, gedurende de middeleeuwen, in
de geheimen der heelkunst waren ingewijd, en hoe dikwerf de dappere
ridder zijne wonden juist aan haar ter genezing toevertrouwde, wier
oogen zijn hart nog dieper gewond hadden.
Maar de Joden, zoowel mannen als vrouwen, verstonden en beoefenden alle
takken der geneeskunst, en de vorsten en machtige Baronnen van dien
tijd vertrouwden zich dikwijls aan de behandeling van menigen ervaren
geleerde onder dit verachte volk, wanneer ze gekwetst of ziek waren. De
hulp der Joodsche geneesheeren werd niet minder ijverig gezocht,
ofschoon het geloof algemeen onder de Christenen heerschte, dat de
Joodsche Rabbijnen zeer bedreven waren in de geheime wetenschappen, en
vooral in de kabbalistische kunsten, welke haar naam en oorsprong aan
de wijzen van Israël te danken hebben. Ook loochenden de rabbijnen zulk
eene kennis der bovennatuurlijke kunsten niet, hetgeen volstrekt niet
den haat vergrootte (want hoe kon die ook vergroot worden?) waarmede
men hun volk beschouwde, terwijl daardoor de verachting verminderd
werd, waarmede deze afkeer gepaard ging. Een Joodsche toovenaar mocht
even erg verfoeid worden als een Joodsche woekeraar, maar hij kon
nooit zoo veracht worden. Het is bovendien waarschijnlijk, als men
de verwonderlijke genezingen in aanmerking neemt, welke men gelooft,
dat ze verricht hebben, dat de Joden eenige geheimen in de geneeskunst
kenden, die hun eigen waren, en welke ze met den achterhoudenden geest,
door hun maatschappelijken toestand aangekweekt, met groote zorg voor
de Christenen, onder wie ze leefden, verborgen hielden.
De schoone Rebekka was zorgvuldig opgevoed in al de wetenschappen aan
haar volk eigen, en haar vlug en groot verstand had alles onthouden,
geschikt en ontwikkeld, op eene wijze die hare jaren, haar geslacht
en zelfs hare eeuw ver vooruit was. Hare kennis der genees- en
heelkunst had ze verkregen van eene oude Jodin, de dochter van
een der beroemdste Joodsche doctoren, welke Rebekka als haar eigen
kind beminde, en die, naar men geloofde, aan deze de geheimen had
medegedeeld, welke haar wijze vader had nagelaten in denzelfden tijd
en onder dezelfde omstandigheden.
Het was het lot van Mirjam geweest, om als slachtoffer van de
dweepzucht dier tijden te vallen; maar hare geheimen hadden haar in
de persoon harer begaafde leerling overleefd.
Rebekka, dus met kunde en schoonheid bedeeld, werd algemeen geëerd en
bewonderd door haar eigen stam, welke haar bijna beschouwde als eene
dier bevoorrechte vrouwen, die in de Heilige Schrift vermeld worden.
Haar vader zelf, uit eerbied voor hare bekwaamheden, gepaard met zijn
onbegrensde liefde, liet het meisje meer vrijheid dan de gewoonten
van haar volk anders aan haar geslacht vergunden, en hij werd, zooals
wij reeds gezien hebben, dikwijls door haar gevoelen bestierd, al
was het ook lijnrecht in strijd met het zijne.
Toen Ivanhoe Izaäks woning bereikte, was hij nog steeds in een staat
van bewusteloosheid, veroorzaakt door het geweldige bloedverlies,
dat hij in het strijdperk geleden had. Rebekka onderzocht de wond,
en na die verbonden te hebben met de heelmiddelen, welke haar kennis
voorschreef, gaf ze haar vader te kennen, dat, zoo de koorts gestuit
werd, wat ze wegens het sterke bloedverlies verwachtte, en indien de
heelende balsem van Mirjam zijn kracht niet verloren had, er niets
voor het leven van hun gast te vreezen was, en dat hij den volgenden
dag veilig met hen naar York zou kunnen reizen. Izaäk ontstelde een
weinig bij dit bericht. Zijne menschlievendheid had zich gaarne bepaald
bij hetgeen hij te Ashby gedaan had, of, op zijn best, zou hij den
gekwetsten Christen hebben willen achterlaten, om opgepast te worden
in het huis, waar ze thans woonden, met verzekering aan den Jood,
wien het toebehoorde, dat alle onkosten behoorlijk zouden worden
vergoed. Hiertegen bracht Rebekka echter verscheidene bezwaren in,
waarvan wij slechts twee zullen aanhalen, daar ze van bijzonder veel
gewicht bij Izaäk waren. Het ééne was, dat zij in geen geval haar
fleschje met kostbaren balsem, zelfs in handen van een geneesheer
van hare eigen natie geven wilde, uit vrees, dat het onwaardeerbaar
geheim ontdekt mocht worden; het andere was, dat deze gekwetste
ridder, Wilfrid van Ivanhoe, een vertrouwde en gunsteling was van
Richard Leeuwenhart, en dat, ingeval die vorst terugkeerde, Izaäk,
die aan zijn broeder Jan geld verschaft had om zijn oproerige plannen
te bevorderen, een machtigen beschermer, die Richards gunst genoot,
hoog noodig zou hebben.
"Gij zegt de zuivere waarheid, Rebekka," zei Izaäk, voor deze
gewichtige gronden zwichtende,--"het ware heiligschennis, om de
geheimen der gezegende Mirjam te verraden; want het goede, dat de Hemel
geeft, moet niet roekeloos aan anderen verkwist worden, het mogen dan
gouden talenten of zilveren _sjekels_, of de geheimen van een wijzen
geneesheer zijn;--zeker moeten ze bewaard worden door hen, aan welke
de Voorzienigheid ze heeft geschonken. En als _hij_ eens weder terug
kwam, dien de Nazareërs van Engeland Leeuwenhart noemen, dan ware
het waarlijk beter voor mij in de klauwen van een sterken leeuw van
Idumea te vallen, dan in de zijnen, als hij lucht krijgt van mijne
handelingen met zijn broeder. Dus wil ik gehoor geven aan uw raad,
en deze jongeling zal met ons naar York reizen, en ons huis zal het
zijne wezen, tot zijne wonden genezen zijn. En als deze Leeuwenhart in
het land terugkeert, zooals het gerucht loopt, dan zal deze Wilfrid
van Ivanhoe mij verdedigen, wanneer des Konings toorn tegen uw vader
ontbrandt. En als hij niet terugkeert, dan kan deze Wilfrid ons onze
kosten vergoeden, als hij schatten verdient door de kracht van zijn
speer en zijn zwaard, zooals hij gisteren en heden gedaan heeft. Want
de jongeling is een braaf jongeling, en houdt woord, en geeft terug,
wat hij leent, en helpt den Israëliet, zelfs den zoon mijns vaders,
als hij door dieven en kinderen Belials omsingeld is."
Het was eerst laat in den avond, toen Ivanhoe zijn bewustheid
terugkreeg. Hij ontwaakte uit eene onrustige sluimering, met de
verwarde indrukken, natuurlijk aan het bijkomen uit een staat van
bewusteloosheid. Het was hem gedurende eenigen tijd onmogelijk,
zich de omstandigheden, welke zijne bezwijming in het strijdperk
vooraf waren gegaan, nauwkeurig te herinneren of de voorvallen van
den vorigen dag aaneen te schakelen. Het bewustzijn van verwonding
en pijn, gevoegd bij groote zwakheid en afmatting, ging gepaard met
de herinnering aan gegeven en ontvangen slagen en houwen, van tegen
elkander stootende paarden, van overwinnaars en overwonnenen,--van
geschreeuw en wapengekletter, en al het verwarde gedruisch van een heet
gevecht. Eene poging, om de gordijn van zijn bed te openen, gelukte
hem gedeeltelijk, ofschoon de pijn zijner wonde dit moeielijk maakte.
Tot zijne groote verwondering zag hij zich in eene rijk gestoffeerde
kamer, maar met kussens voorzien, in plaats van met stoelen, en in
andere opzichten zooveel overeenkomende met de Oostersche gebruiken,
dat hij begon te twijfelen, of hij niet gedurende zijn slaap naar
Palestina was teruggevoerd. De indruk werd vermeerderd, toen eene
deur in het behang open ging, en eene vrouwelijke gedaante, rijk
en meer naar den Oosterschen dan den Europeeschen smaak gekleed,
gevolgd door een zwarten dienaar, binnensloop.
Toen de gekwetste ridder deze schoone verschijning wilde aanspreken,
gebood zij hem stil te zwijgen, door den vinger op de rozenroode
lippen te leggen, terwijl de bediende, nader komende, Ivanhoe's
zijde ontblootte, en de beminnelijke Jodin zich overtuigde, dat
het verband op zijn plaats zat, en het met de wond goed stond. Zij
volbracht haar taak met een aanvallige en waardige eenvoudigheid en
zedigheid, welke, zelfs in beschaafdere tijden had moeten strekken,
om alles, wat de vrouwelijke kieschheid had kunnen kwetsen, te doen
vergeten. Het denkbeeld van een zoo jonge en schoone vrouw bezig te
zien om een zieke op te passen, of de wonden van een man te verbinden,
maakte plaats voor dat van een weldadig wezen, dat zijne krachtige
hulp verleende om de smart te verzachten, en den pijl des doods af te
wenden. Rebekka gaf haar weinige en korte bevelen in het Hebreeuwsch
aan den ouden dienaar en deze, die haar dikwijls in soortgelijke
gevallen had bijgestaan, gehoorzaamde zonder te antwoorden.
De klank eener onbekende taal, hoe onaangenaam die ook in een
anderen mond zou geweest zijn, had in dien van de schoone Rebekka
die romantische en aangename uitwerking, die de verbeelding aan de
eene of andere weldadige toovergodin toeschrijft, welke, wel is waar,
onverstaanbaar blijft voor het oor, maar door de zachte uitdrukking
en den goedaardigen blik het hart roert en treft. Zonder te beproeven
naar iets te vragen, liet Ivanhoe haar in stilte die maatregelen
nemen, welke zij voor zijne beterschap het noodigst oordeelde, en
eerst toen zij gedaan had, en zijne behulpzame vriendin op het punt
stond om heen te gaan, kon hij zijne nieuwsgierigheid niet langer
onderdrukken.--"Bekoorlijk meisje," begon hij in het Arabisch, welke
taal hem gedurende zijn reizen in het Oosten gemeenzaam geworden was,
en die hij zich verbeeldde dat het met tulband en kaftan gesmukte
meisje, dat voor hem stond, het best zou verstaan, "ik bid u,
bekoorlijk meisje,--uwe goedheid--"
Maar hier viel zijn schoone arts hem in de rede; een glimlach, welken
zij nauwelijks onderdrukken kon, zweefde over een gelaat, waarop
gewoonlijk eene uitdrukking rustte van peinzende zwaarmoedigheid:
"Ik ben uit Engeland, heer ridder, en spreek de Saksische taal,
ofschoon mijne kleeding en mijn stam onder een andere hemelstreek te
huis behooren."
"Edele Jonkvrouw,"--begon de ridder van Ivanhoe opnieuw, en wederom
haastte zich Rebekka hem in de rede te vallen.
"Geef mij dien eeretitel niet, heer ridder," zei zij. "Het is goed,
dat gij dadelijk verneemt, dat uwe verzorgster eene arme Jodin is,
de dochter van Izaäk van York, dien gij onlangs zoo liefderijk en
vriendelijk behandeld hebt. Het is zijn plicht en die van zijne
huisgenooten om u die zorgvuldige verpleging te verschaffen, welke
uw tegenwoordige toestand zoo gebiedend eischt."