NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK - 1
Beklim den wachttoren ginds,
Beschouw het slagveld: beschrijf ons het gevecht!
Schiller's Maagd van Orleans.
Een oogenblik van gevaar is dikwijls ook het oogenblik van openhartige
genegenheid en liefde. Wij vergeten onze voorzichtigheid in de hevige
ontroering onzer gevoelens, en wij verraden dan dikwijls aandoeningen,
welke, in kalme oogenblikken, de bedaardheid ons doet verbergen,
zoo niet geheel en al onderdrukken. Toen Rebekka zich weder naast
het bed van Ivanhoe bevond, was zij zelve verwonderd over het geluk
dat zij smaakte, op een oogenblik, dat beiden in gevaar, zoo niet
reddeloos verloren waren. Toen zij hem den pols voelde, en naar
zijne gezondheid vroeg, lag er in hare aanraking en in hare stem
eene teederheid, welke eene grootere belangstelling te kennen gaf,
dan zij zelve zou gewenscht hebben uit te drukken. Hare stem beefde,
zij zelve sidderde, en het was slechts de koele vraag van Ivanhoe:
"Zijt gij het, mijne vriendin?" welke hare bedaardheid terugriep, en
haar herinnerde, dat de gevoelens, die zij koesterde, niet wederkeerig
waren en zulks ook niet worden konden. Een zucht ontsnapte haar, maar
een zucht, die nauwelijks hoorbaar was, en de vragen, welke zij den
ridder omtrent zijn toestand deed, waren in den toon der bedaardste
vriendschap. Ivanhoe antwoordde dadelijk, dat hij, ten opzichte
der gezondheid, zoo wel was, en zelfs beter, dan hij verwacht kon
hebben.--"Dank," zei hij, "uw kundige hulp, waarde Rebekka."
"Hij noemt mij waarde Rebekka," zei het meisje in zich zelve, "maar
op een kouden en onverschilligen toon, welke slecht met het woord
overeenkomt. Zijn strijdpaard,--zijn jachthond zijn hem liever dan
de verachte Jodin."
"Mijn gemoed wordt meer door angst gekweld, meisje," ging Ivanhoe
voort, "dan mijn lichaam door pijn. Uit het gesprek der mannen, die
mij zooeven oppasten, verneem ik, dat ik een gevangene ben, en, zoo
ik mij niet vergis, naar de harde, gebiedende stem te oordeelen welke
hen van hier riep, om den een of anderen krijgsdienst te verrichten,
dan ben ik in het kasteel van Front-de-Boeuf.--Zoo ja, hoe zal dit
afloopen,--en hoe zal ik Rowena en mijn vader beschermen?"
"Hij noemt den Jood en de Jodin in het geheel niet," zei Rebekka in
zich zelve; "maar wat is hem aan ons gelegen,--en hoe rechtvaardig
word ik door den Hemel gestraft, omdat mijne gedachten met hem vervuld
zijn!" Zij haastte zich na deze korte zelfbeschuldiging, om Ivanhoe
alles mede te deelen wat zij wist; maar het kwam slechts hier op neêr,
dat de Tempelier, Bois-Guilbert en Front-de-Boeuf in het kasteel
het bevel voerden; dat het van buiten belegerd werd, maar door wien,
wist zij niet. Zij voegde er bij, dat er een Christenpriester in het
kasteel was, die hun misschien nader bericht kon geven.
"Een Christenpriester?" zei de ridder met blijdschap; "breng hem
hierheen, Rebekka, zoo gij kunt,--zeg, dat een zieke zijne geestelijke
hulp begeert,--zeg, wat gij wilt; maar breng hem hier;--ik moet iets
doen of ondernemen; maar hoe kan ik tot iets besluiten, eer ik weet
hoe de zaken buiten staan?"
Rebekka deed die poging, volgens Ivanhoe's wensch, om Cedric te
halen, die, zooals wij reeds gezien hebben door de tusschenkomst
van Urfried werd teleurgesteld, die ook op den loer gestaan had,
om den gewaanden monnik te spreken. Rebekka keerde terug, om Ivanhoe
den ongelukkigen afloop van hare boodschap te melden. Zij hadden niet
veel tijd om dit te betreuren, of te overleggen door welk middel men
iets vernemen kon; want de onrust in het kasteel, veroorzaakt door
de voorbereidingen tot verdediging, welke een tijdlang geduurd had,
ging nu in een tienmaal sterker geraas en geschreeuw over. De zware
en haastige stap der krijgslieden liet zich op de muren hooren, of
weergalmde in de nauwe, kronkelende gangen en op de trappen, welke naar
de verschillende buitenwerken en versterkte wallen leidden. Men hoorde
de stemmen der ridders, die hunne manschappen aanvuurden, of middelen
van verdediging beraamden, terwijl hunne bevelen dikwijls verloren
gingen onder het gekletter der wapens, of het geschreeuw van hen,
tot welke ze gericht werden. Hoe schrikbarend ook deze klanken waren,
die nog ijselijker gemaakt werden door hetgeen ze voorspelden, ging er
een zekere grootschheid mede gepaard, voor welke Rebekka's hoogmoedige
geest, zelfs in dat oogenblik van gevaar, niet ongevoelig bleef. Haar
oog glinsterde, ofschoon het bloed hare wangen verliet, en er was eene
vermenging van vrees en van een treffend gevoel van het verhevene
in haar ziel, toen ze, half tegen den gewonden ridder sprekende,
deze woorden uit de Heilige Schrift herhaalde: "De pijlkoker ratelt,
de glinsterende speer en het schild,--het geroep der aanvoerders en
het krijgsgeschreeuw."
Maar Ivanhoe was, als het strijdpaard, in die verhevene plaats vermeld,
brandende van ongeduld over zijne werkeloosheid en met het vurig
verlangen om aan den strijd deel te nemen, welken al deze drukten
verkondigden. "Zoo ik maar naar gindsch venster kon sluipen," zei hij,
"om te zien, hoe die edele kamp afloopen zal. Als ik maar een boog
had, om een pijl af te schieten, of een strijdbijl, om slechts één
enkelen slag voor onze bevrijding te doen!--Het is vergeefs, het is
vergeefs. Ik lig hier zonder kracht of wapens!"
"Kwel u niet, edele ridder," antwoordde Rebekka, "het geraas heeft
eensklaps opgehouden;--het is mogelijk, dat ze niet handgemeen worden."
"Gij begrijpt het niet," riep Wilfrid ongeduldig; "deze doodelijke
stilte bewijst slechts, dat de krijgslieden op hun post zijn, en
een onmiddellijken aanval verwachten. Hetgeen wij gehoord hebben,
was slechts het verwijderd dreigen van den storm,--die dadelijk in
volle woede uitbarsten zal.--Kon ik slechts gindsch venster bereiken!"
"Ge zoudt u daardoor zelf benadeelen, edele ridder," hernam Rebekka;
en zijn vurig verlangen begrijpende, voegde ze er op vasten toon bij:
"Ik zelf zal achter de traliën gaan staan, en u, zoo goed ik kan,
verhalen wat er buiten omgaat."
"Gij moet niet,--gij zult niet!" riep Ivanhoe; "iedere tralie, iedere
opening zal weldra een mikpunt voor de boogschutters zijn;--een of
ander op goed geluk afgeschoten pijl zou--"
"Welkom zijn," zei Rebekka in zich zelve, terwijl ze met vasten
tred een paar trapjes besteeg, die naar het venster leidden, waarvan
ze spraken.
"Rebekka, waarde Rebekka!" riep Ivanhoe, "dit is geene zaak voor
vrouwen;--stel u niet aan wonden en dood bloot, en maak mij niet
voor altijd ongelukkig door het denkbeeld, dat ik daartoe aanleiding
gegeven heb; bedek u ten minste met gindsch oud schild, en vertoon
u zoo weinig mogelijk aan het venster."
Rebekka volgde met verwonderlijke gevatheid Ivanhoe's voorschriften;
en daar ze zich met het breede, oude schild bedekte, dat ze tegen
den rand van het venster plaatste, kon ze met vrij groote veiligheid
gedeeltelijk zien wat er buiten het kasteel voorviel, en Ivanhoe
van de toebereidselen onderrichten, welke de belegeraars tot den
storm maakten. Wezenlijk was de plaats, welke ze dus innam, bijzonder
geschikt tot dit oogmerk, daar ze, uit dezen hoek van het hoofdgebouw,
niet alleen zien kon wat er in den omtrek van het kasteel omging,
maar ook het buitenwerk in het gezicht had, dat waarschijnlijk
het eerste punt van den voorgenomen aanval zijn zou. Dit was een
vestingwerk van geringe hoogte en sterkte, bestemd om het poortje
te dekken, waardoor Front-de-Boeuf kort te voren Cedric uitgelaten
had. De gracht van het kasteel scheidde deze soort van bruggenhoofd
van het overige der vesting, zoodat, als het ingenomen werd, men
gemakkelijk alle gemeenschap met het hoofdgebouw kon afsnijden door
de brug af te breken. In het buitenwerk was een deur voor den uitval,
vlak tegenover het poortje, en het geheel was omgeven door sterke
palissaden. Rebekka kon uit het aantal manschappen, welke opgesteld
waren om dezen post te verdedigen, opmerken, dat de belegerden voor de
veiligheid er van bevreesd waren; en daar de belegeraars zich bijna
vlak tegenover de poort schaarden, scheen het niet minder duidelijk,
dat ze die als een zwak punt beschouwden.
Deze opmerkingen deelde zij haastig aan Ivanhoe mede, en voegde er
bij: "De zoom van het bosch schijnt met boogschutters bezet te zijn,
ofschoon er maar weinigen uit het dichte lommer te voorschijn gekomen
zijn."
"Onder welke banier?" vroeg Ivanhoe.
"Onder geen banier, voor zoover ik ontdekken kan," antwoordde Rebekka.
"Een zonderlinge verschijning," prevelde de ridder, "zulk een kasteel
te bestormen, zonder vaandel of banier te toonen.--Ziet gij ook wie
de aanvoerders zijn?"
"Een ridder in eene zwarte wapenrusting valt het meest in het oog,"
zei de Jodin; "hij alleen is van top tot teen gewapend, en schijnt
het bevel over allen, die hem omringen, te voeren."
"Welk devies voert hij op zijn schild?" ging Ivanhoe voort.
"Iets, dat naar een ijzeren staf gelijkt, en een hangslot, dat in
blauwe kleuren op het zwarte schild glinstert." [26]
"Een slot en boeien op een blauw veld," zei Ivanhoe; "ik weet niet,
wie dit wapen draagt; maar ik weet wel dat het thans het mijne kon
zijn. Kunt gij het devies niet onderscheiden?"
"Nauwelijks het wapen zelf op dezen afstand," hernam Rebekka; "maar
als de zon helder op zijn schild schijnt, dan ziet het er uit, zooals
ik gezegd heb."
"Vertoonen er zich geen andere aanvoerders?" riep de ongeduldige
ridder.
"Geen van hoogen rang, of die zich uiterlijk onderscheiden, voor zoover
ik van deze standplaats zien kan," hernam Rebekka; "maar zonder twijfel
wordt de andere zijde van het kasteel ook aangevallen. Zij schijnen
nu gereed om voorwaarts te trekken.--God van Sion, bescherm ons!--Welk
een verschrikkelijk gezicht!--Zij, die het eerst vooruitdringen, dragen
groote schilden en schermdaken, uit planken gemaakt; en anderen volgen,
terwijl zij hun bogen spannen. Zij verheffen de bogen!--God van Mozes,
vergeef het den schepselen, die Gij geschapen hebt!"
Hier werd haar beschrijving plotseling afgebroken door het teeken
tot de bestorming, dat door een schellen horen gegeven, en dadelijk
beantwoord werd door het geschal der Normandische trompetten
van de wallen, hetwelk, vermengd met het dof en hol geluid der
_mossels_ (een soort van pauken) trots de uitdaging van den vijand
beantwoordde. Het geschreeuw van beide partijen vermeerderde het
gedruisch, daar de aanvallers riepen: "St. George voor Engeland!" en
de Normandiërs antwoordden met het geroep van: "_En avant De
Bracy! Beauséant! Beau-Séant! Front-de-Boeuf à la rescousse!_"--de
onderscheidene oorlogskreten van hunne verschillende aanvoerders.
Het was echter niet door geschreeuw, dat de strijd te beslissen was,
en de wanhopige pogingen der aanvallers werden door een even krachtige
verdediging van den kant der belegerden ontmoet. De boogschutters,
door lange oefening in hun landelijke vermaken reeds zeer goed
aan het gebruik van den boog gewend, schoten zoo volmaakt juist,
dat geen punt, waar een verdediger het geringste gedeelte van zijn
lichaam vertoonde, aan hun lange pijlen ontging. Door dezen hagelbui
van pijlen,--waarvan echter ieder zijn bijzonder wit had,--die met
dozijnen tegelijk tegen alle schietgaten en openingen in de muren
vlogen, zoowel als tegen ieder venster, waar toevallig een verdediger
geplaatst was, of verondersteld werd te staan;--door dezen hagelbui
van pijlen werden een paar van het garnizoen gedood, en verscheidene
anderen gekwetst. Maar, vertrouwende op hunne goede wapenrusting en
op de bescherming, welke hunne standplaats hun verschafte, toonden de
lieden van Front-de-Boeuf en zijne bondgenooten eene hardnekkigheid in
de verdediging, welke geëvenredigd was aan de woede van den aanval,
en beantwoordden de pijlschoten der aanvallers met hunne handbogen,
lange bogen, slingers, en werpspiesen; en daar de belegeraars meestal
slecht beschermd waren, zoo leden zij een grooter verlies dan zij den
belegerden konden toebrengen. Het fluiten der pijlen en spiesen van
beide zijden werd alleen afgebroken door het geschreeuw, dat ontstond,
als een van beide partijen een aanmerkelijk voordeel behaalde, of
nadeel leed.—