VIJFTIENDE HOOFDSTUK
Voorwaar, hij denkt--ha, ha, ha, ha,--hij denkt,
Ik ben zijn werktuig, dienaar van zijn wil,
Wel, laat het wezen, 'k wil uit dit doolhof, Dat zijn vervloekte list en heerschzucht schiep,
Mij zelf een weg tot hooger dingen banen;
En wie zal zeggen: 't is verkeerd? Basil, een Treurspel.
Geen spin herstelde ooit met meer zorg de beschadigde draden
van haar web, dan Waldemar Fitzurse besteedde, om de verstrooide
leden der partij van Prins Jan te verzamelen, en weder onderling
te verbinden. Weinigen waren hem uit genegenheid, en geene uit
persoonlijke gehechtheid toegedaan. Het was daarom noodig, dat
Fitzurse hun nieuwe, voordeelige uitzichten opende, en hen aan de
voordeelen herinnerde, welke zij thans genoten. Den jongen, onbezonnen
edellieden schilderde hij het vooruitzicht op ongestrafte losbandigheid
en op onbeperkt zinnelijk genot; de eerzuchtigen wees hij op gezag,
en de gierigen op vermeerdering hunner rijkdommen en de uitbreiding
hunner bezittingen. De hoofden der huurlingen ontvingen een geschenk
in goud, het beste overtuigingsmiddel voor hun verstand,--daar al
het overige vruchteloos zoude geweest zijn. Beloften werden door
dezen werkzamen agent met eene nog mildere hand uitgedeeld dan geld;
in het kort, niets werd verzuimd, dat dienen kon, om den weifelende
tot een besluit te brengen, en den lafhartige te bemoedigen. Over
de terugkomst van Koning Richard sprak hij als eene gebeurtenis,
die geheel buiten de perken der waarschijnlijkheid lag, bespeurde
hij echter, uit de twijfelende blikken, en de onzekere antwoorden,
die hij ontving, dat voornamelijk deze terugkeer de gemoederen
zijner medeplichtigen verontrustte, dan behandelde hij die als eene
gebeurtenis, die, wanneer zij werkelijk mocht plaats vinden, hunne
staatkundige plannen niet behoorde te veranderen.
"Indien Richard terugkeert," zeide Fitzurse, "dan is het om zijn behoeftige en bij den kruistocht verarmde metgezellen te verrijken,
ten koste van diegenen, die hem niet gevolgd zijn naar het Heilige
Land. Hij keert terug, om eene schrikkelijke rekenschap te vorderen
van hen, die gedurende zijne afwezigheid iets gedaan hebben, dat als
eene schennis der wetten, of eene inbreuk op de voorrechten der kroon,
kan worden aangemerkt. Hij keert terug, om zich te wreken op de orde
der Tempelieren en der Hospitaalridders, wegens de voorkeur, welke zij,
gedurende de oorlogen in het Heilige Land, aan Filips van Frankrijk
betoond hebben. Hij keert eindelijk terug, om alle aanhangers van zijn
broeder, Prins Jan, als oproerlingen te straffen. Vreest gij zijne
macht?" ging de sluwe vertrouweling van dezen Prins voort. "Wij stemmen toe, dat hij een sterk en dapper ridder is; maar wij zijn niet in de
dagen van Koning Arthur, toen één kampvechter tegen een heel leger kon
strijden. Als Richard werkelijk terugkeert, moet hij alléén komen,
zonder gevolg,--zonder vrienden. De beenderen van zijn dapper leger
zijn op de zandwoestijnen van Palestina gebleekt. De weinigen van zijn
gevolg, die teruggekeerd zijn, zijn herwaarts gedwaald,--zooals deze
Wilfrid van Ivanhoe,--als bedelaars en landloopers. En wat spreekt
gij van Richards geboorterecht?" ging hij voort, tegen degenen,
die zwarigheden over dit punt inbrachten. "Is Richards recht van eerstgeboorte zekerder dan dat van Hertog Robert van Normandië, des
Veroveraars oudsten zoon? En echter werden Willem de Roodharige en
Hendrik de Tweede, en Derde, zijne broeders, hem achtereenvolgens,
door de stem des volks voorgetrokken; Robert bezat iedere verdienste,
die voor Richard pleit; hij was een dapper ridder, een goed veldheer,
edelmoedig jegens zijne vrienden en de kerk, en om het geheel te
kroonen, een kruisvaarder en veroveraar van het Heilige Graf; en toch
stierf hij, als een blinde en ellendige gevangene, in het kasteel
van Cardiff, omdat hij zich tegen den wil des volks aankantte, dat
niet door hem wilde beheerscht worden. Wij hebben het recht," voer hij voort, "uit het koninklijk geslacht dien Vorst te kiezen, die het best in staat is, het hoogste gezag te bekleeden:--dat is," zei hij, zijn woorden verbeterende, "wiens verkiezing de belangen der edelen het best bevordert. In persoonlijke hoedanigheden," vervolgde hij, "doet misschien Prins Jan voor zijn broeder onder; maar wanneer men bedenkt, dat deze, met het zwaard der wraak in handen terugkeert,
terwijl gene, belooningen, vrijheden, voorrechten, rijkdom en eer
aanbiedt, dan is het niet twijfelachtig, welken koning, de adel,
als deze verstandig handelt, geroepen is te ondersteunen!" Deze en vele andere bewijsgronden, sommige toepasselijk op de
bijzondere omstandigheden van hen aan wie ze gericht werden, hadden
de verwachte uitwerking bij de edelen van de partij van Prins Jan. De
meesten stemden er in toe, bij de voorgestelde vergadering te York
tegenwoordig te zijn, ten einde algemeene maatregelen te beramen,
om Prins Jan de kroon op het hoofd te plaatsen.
Het was laat in den avond, toen Fitzurse naar het kasteel van Ashby
terugkeerde, afgemat door de menigte zijner bezigheden, maar voldaan
over zijn goed gevolg, en De Bracy ontmoette, die zijne feestkleeding
tegen een soort van groene kiel verwisseld had, met een broek van
dezelfde stof en kleur, een lederen kap, of _baret_, een kort zwaard,
een horen over den schouder, een langen boog in de hand, en een bundel
pijlen in zijn draagband gestoken. Indien Fitzurse dezen persoon in
een buitenvertrek ontmoet had, zou hij voorbijgegaan zijn, zonder er
acht op te slaan, en hem voor een der lijfwachten aangezien hebben,
maar nu hij hem in de binnenzaal ontmoette, beschouwde hij hem met
meer oplettendheid, en herkende den Normandischen ridder, in het
gewaad van een Engelschen boogschutter.
"Waartoe deze vermomming, De Bracy?" vroeg Fitzurse, eenigszins
bitter. "Is het nu een tijd voor kermis-grappen en galante maskeraden, terwijl het lot van onzen meester, Prins Jan, op het punt is beslist te
worden? Waarom hebt gij u niet, evenals ik, onder die laffe bloodaards
begeven, welken de bloote naam van Koning Richard evenveel schrik
aanjaagt, als men zegt, dat hij de kinderen der Saracenen doet?" "Ik heb voor mijne eigene belangen gezorgd," zei De Bracy koel; "evenals gij voor de uwe, Fitzurse." "Ik voor mijne eigene belangen gezorgd!" herhaalde Waldemar. "Ik heb mij bezig gehouden met die van Prins Jan, onzen gemeenschappelijken
beschermer." "Alsof gij hiertoe eenige andere reden hadt, Waldemar," zei De Bracy, "dan de bevordering uwer eigene individueele belangen! Kom kom,
Fitzurse, wij kennen elkander; eerzucht is uw doel, vermaak het
mijne, en dit uiteenloopende doel past aan onzen uiteenloopenden
ouderdom. Over Prins Jan denkt gij evenals ik; hij is te zwak om een
standvastig, te heerschzuchtig om een gemakkelijk, te trotsch en te
achterdochtig om een aan het volk aangenaam, en te onbestendig en te
beschroomd, om lang een Vorst, van welken aard ook, te zijn. Maar hij
is een Vorst, door wien Fitzurse en De Bracy zich hopen te verheffen
en fortuin te maken; en daarom helpt gij hem met uw staatkunde,
en ik met de lansen mijner huurlingen." "Een veelbelovende hulp!" riep Fitzurse ongeduldig. "Voor gek te spelen in het oogenblik van den uitersten nood! Wat stelt gij u
toch ter wereld voor met deze bespottelijke vermomming, in een zoo
dringend oogenblik?" "Mij eene vrouw te verschaffen," antwoordde De Bracy koel, "op de wijze van den stam van Benjamin." "De stam van Benjamin!" zei Fitzurse. "Ik begrijp u niet." "Waart gij niet tegenwoordig gisteren avond," zei De Bracy, "toen Prior Aymer ons een vertelling deed, als antwoord op de Romance, die
de minnezanger voordroeg?--Hij vertelde, hoe langen tijd geleden,
in Palestina, een doodelijke veete ontstond, tusschen den stam van
Benjamin en het overige van het Israëlitische volk; en hoe bijna de
geheele ridderschap van dien stam verslagen werd; en hoe het volk bij
de Heilige Maagd zwoer, niet te willen toestaan, dat de overgeblevenen
in hun maagschap huwelijkten; en hoe zij berouw kregen over hun eed,
en zijne Heiligheid den Paus raadpleegden, hoe zij daarvan konden
ontslagen worden, en hoe, op raad van den Heiligen Vader, de jeugd van
Benjamins stam, op een prachtig toernooi, al de tegenwoordig zijnde
dames wegroofde, en zich dus vrouwen verschafte, zonder toestemming
der bruiden, of harer familiën." "Ik heb het verhaal gehoord," zei Fitzurse, "ofschoon gij, of de Prior, eenige zonderlinge veranderingen in tijd en omstandigheden
gemaakt hebt." "Ik zeg u," hernam De Bracy, "dat ik mij een vrouw wil verschaffen naar de manier van den stam van Benjamin, wat zeggen wil, dat ik in deze
zelfde toerusting, de kudde Saksische boeren zal aanvallen, die heden
avond het kasteel verlaten hebben, en de schoone Rowena ontvoeren." "Zijt gij waanzinnig, De Bracy?" zei Fitzurse. "Bedenk dat zij, ofschoon Saksers, rijk en machtig zijn, en door hunne landslieden te
meer geëerbiedigd worden, daar rijkdom en eer slechts het deel zijn
van weinigen van Saksische afkomst." "En het deel van geen hunner zijn moesten," zei De Bracy; "het veroveringswerk moest volmaakt worden." "Het is nu althans geen tijd daartoe," zeide Fitzurse; "de naderende beslissing maakt de hulp der menigte onontbeerlijk, en Prins Jan kan
niet weigeren recht uit te oefenen tegen iemand, die de gunstelingen
er van beleedigt." "Laat hij hen verdedigen, als hij durft," antwoordde De Bracy; "hij zal spoedig het onderscheid zien tusschen den onderstand van een
troep dappere lansen zooals de mijnen, en een hoop gemeene Saksische
boeren. Ik ben echter niet voornemens, mij zelven rechtstreeks
bloot te geven. Ben ik in dezen dos niet zulk een dapper jager,
als er ooit een op den jachthoren blies? De blaam der schaking zal
op de vrijbuiters der wouden van Yorkshire rusten. Ik heb getrouwe
bespieders, die op de bewegingen der Saksers letten. Heden nacht
slapen zij in het klooster van St. Wittol, of Withold, of hoe zij
dien lomperd van een Saksischen heilige noemen, te _Burton-Trent_. De
volgende dagreis brengt hen onder ons bereik, en als valken grijpen
wij hen allen in onze klauwen. Terstond daarop zal ik in mijne eigene
gedaante verschijnen, den dapperen ridder spelen, de ongelukkige en
bedrukte schoone uit de handen harer woeste roovers verlossen, haar
naar Front-de-Boeuf's kasteel, of, indien het noodig is, naar Normandië voeren, en haar niet aan haar bloedverwanten teruggeven, voordat zij
de bruid en de echtgenoote van Maurice de Bracy is geworden." "Een bewonderenswaardig wijs plan!" zei Fitzurse, "en naar mijn oordeel niet geheel uw eigene uitvinding.--Kom, wees openhartig, De Bracy,
wie hielp u het bedenken, en wie zal u bijstaan in de uitvoering,
want, naar ik meen, ligt uw bende te York?" "Daar gij het dan volstrekt weten wilt"--zei De Bracy--"de Tempelier Brian de Bois-Guilbert regelde de onderneming, waarvan het gebeurde
met de kinderen Benjamins bij mij de gedachte had doen ontstaan. Hij
wil mij helpen bij den aanval, en zijn gevolg zal de vrijbuiters
voorstellen, uit wier hand mijn moedige arm de Jonkvrouw zal verlossen
nadat ik van kleeding veranderd heb." "Bij mijn eer," zei Fitzurse, "dit plan was uw beider wijsheid waardig: en uwe voorzichtigheid openbaart zich bijzonder in het ontwerp, om de
Jonkvrouw in de handen van uw waardigen bondgenoot te laten. Mijns
bedunkens, kan het u gelukken, haar aan haar Saksische vrienden te
ontvoeren, maar of gij haar naderhand uit de klauwen van Bois-Guilbert
zult kunnen redden, schijnt mij vrij wat twijfelachtiger.--Hij is
een valk, die gewoon is een vogel te grijpen, en zijn prooi vast
te houden." "Hij is een Tempelier," zei De Bracy, "en kan mij dus niet in den weg staan in mijn plan om deze erfdochter te trouwen;--en iets oneerbaars
met de aanstaande bruid van De Bracy te beproeven,--bij den hemel! al
was een geheel kapittel van zijn orde in zijn persoon vereenigd,
zou hij mij zulk eene beleediging toch niet durven aandoen!" "Daar dan niets, wat ik ook zeggen mag, u deze zotheid uit het hoofd verdrijven kan," zei Fitzurse; "want ik ken uw halsstarrigheid, verspil zoo weinig tijd mogelijk,--opdat uw dwaasheid niet even langdurig,
als ontijdig zij." "Ik zeg u," antwoordde De Bracy, "het zal slechts het werk van eenige uren zijn, en spoedig bevind ik mij te York, aan het hoofd van mijne
stoute en dappere bende, even bereidvaardig om eenig krachtig besluit
uit te voeren, als uwe staatkunde zijn kan om het te smeden.--Maar
ik hoor, dat mijn makkers zich verzamelen, en dat de paarden op het
voorplein stampen en brieschen.--Vaarwel!--Ik ga als een echte ridder,
om de liefde der schoone te verdienen." "Als een echte ridder!" hernam Fitzurse, hem naziende, "als een echte dwaas, zou ik zeggen, of als een kind, dat de ernstige en noodigste
bezigheid verzuimt, om het distelzaad na te loopen, dat de wind voor
hem heen drijft. Maar met zulke werktuigen moet ik arbeiden;--en tot
wiens voordeel?--Voor een Prins, die even onverstandig als losbandig
is, die een even ondankbaar meester schijnt te willen wezen, als hij
reeds getoond heeft, een oproerige zoon en een ontaarde broeder te
zijn.--Maar ook hij is slechts één mijner werktuigen, en hoe trotsch
hij ook zij, zal hij dat spoedig ondervinden, als hij zich voorstelt
zijn belangen van de mijne te kunnen scheiden." Hier werden de overdenkingen van den staatsman afgebroken door de
stem van Prins Jan, die uit een binnenvertrek riep: "Edele Waldemar Fitzurse, kom bij mij!" en het hoofd ontblootende, haastte zich
de aanstaande Grootkanselier (want op dezen hoogen post hoopte de
sluwe Normandiër), om de bevelen van zijn aanstaanden koning te
gaan vernemen.