×

Używamy ciasteczek, aby ulepszyć LingQ. Odwiedzając stronę wyrażasz zgodę na nasze polityka Cookie.


image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 13

Hoofdstuk 13

- Ik ben gek! dacht hij, terwijl hij, na zijn middagmaal, vlug genomen in een restaurant in de stad, door den van storm nu opgierenden winternacht langs den Hoogen Weg liep naar Scheveningen.

Tragiesch zwiepten de bladlooze takkeboomen heen en weêr, als veegden zij de jagende wolken en in de scheurende schemerduisternis knipten hier en daar de lantarens als met oogen van helle spoken...

- Ik ben gek! Waarom heb ik haar dat alles verteld, ik, ik! die met dàmes nooit praten kan!

Hij liep tegen den wind in, boos op zichzelven en boos op den wind, als die hem tegenhield met verhinderende, openbreidende armen. De wind floot heel hoog in de lucht langs de opperste bladlooze twijgen en als door driftige vingers braken de twijgen en strooiden ze rondom hem neêr, en soms vlak voor zijn voeten viel, zwart, een zwaardere tak. - Hij liep voort, - zijn beenen sterker dan den wind, die hem tegenhield, die hem trok aan zijn flapperende jas - de handen in de zakken, den kraag op, diep de hoed in zijn oogen, en hij liep en liep zonder doel, alleen met een dorstig verlangen naar zee: zee, lucht en wind, om alles weg te waaien en te wasschen uit zijn brein, dat zoó zoû ziek worden van droomen... Was hij dan nog zoo een droomer steeds, ook al weêrsprak zijn geheel verder leven dien droom... Wat had hij plotseling tot die vrouw te gaan, dien middag haar zijn excuzes te maken, dat hij niet praten kon - en dan plotseling te praten... te praten als een jongen... haar dingen - vaagheden zijner jeugd - te vertellen, die hij nooit, aan wie ook, gezegd had, omdat ze niet waren dingen te zeggen, omdat ze, gezegd, niet meer waren... Wat stelde zij belang in zijn kinderspel en in zijn kindergedroom! Vermoedelijk had hij haar verveeld, misschien had zij om hem moeten lachen, met haar sceptiesch lachje van wereldvrouw, om zijn waarlijk te dwaze naïveteit - de naïveteit van een man - die gedacht, gewerkt en geleefd had, en die toch altijd een kind was gebleven - in sommige hoekjes van zijn ziel... Zoó schaamde hij zich over de herinnering aan àl wat hij haar had durven zeggen, zóó schaamde hij zich de onweêrstaanbare impulsie, die hem tot haar had doen spreken, te lang, over kinderjaren en kinderverbeeldingen, dat hij nu - als om zich weêr te herwinnen na die vreemde omtoovering in haar gezelschap - vocht met den wind, om zich sterk en een man te voelen... Huilende hing de wind aan zijn lichaam, sleepte zich meê aan zijn beenen, sloeg hem verblindende in het gezicht, maar hij liep voort: zijn sterke beenen liepen voort, met een brusken, regelmatigen stap, telkens krachtiger dan den wind, dien hij vertrapte en duwde van zijn pad weg...

- Ik weet niet wat het was, dacht hij; maar toen ik eenmaal alleen bij haar zat... moèst ik... moest ik het zeggen... Hoe kan ik met zooveel vaagheid in mij IETS zijn van praktisch nut voor de wereld! Vrouwen...? Hebben vrouwen in mijn leven ooit iets anders meêgeweefd, dan de meest banale draden... Heb ik ooit aan een vrouw woorden gezegd van toevertrouwing en onweêrhoudbare biecht, als ik dezen middag, zwak en omtooverd, heb moèten zeggen...? Waarom aan haar, waarom aan haar? Waarom niet aan anderen, vòor haar, en waarom aan haar het eerste... Moet mijn leven dan altijd blijven een onhandig tasten, van droom naar werkelijkheid en van werkelijkheid weêr naar droom?! Zeg mij, zèg mij dan toch: wat is er geweest voor allereersten aandrang in mij, om niet anders te kunnen dan haar die vreemde dingen te vertellen...! Zijn wij dan zoo onbewust, dat wij maar doen volgens de wetten der geheimste krachten in en over ons... Begrijp ik mijzelf, dat ik zoo heb gesproken... Dat ik zoo heb moeten spreken?! Het was als een verleiding... het was als een pad, dat helde naar heerlijke valleiën en het was alsof engelen of demonen - weet ik het - me duwden en duwden en fluisterden: ‘Zeg het àlles... en loop-af het pad... Je zal zien hoe mooi het is, je zal zien hoe mooi het wordt!' Zij, luisterde, stil, onbewegelijk... Wat dacht zij... Denkelijk niets... Zij hoorde niets, zij voelde niets... Als zij nu aan mij denkt, dan denkt zij als aan een gek, minstens als aan een zonderling... Wie is zij? Een vrouw-van-de-wereld geweest... die wereld juist, die ik haat... Wat is er in haar leven omgegaan... Uit ijdelheid heeft zij getrouwd een ouderen man... Toen een moment van passie... tusschen haar en Hans... Wat is er verder in haar geweest, wat is er verder in haar! Niets! De onbeduidende kleinte van allen, die haar gelijk zijn: menschen, die niet denken, die niet leven; menschen, die bestaan als poppen, met poppen-hersenen, en poppenzielen... in een poppenwereld van kleinte! Wat doe ik tusschen hen! O, niet, dat ik groot ben; niet, dat ik meer beduid, maar om iets te kunnen doen - voor de wereld - moet ik leven tusschen mènschen... andere menschen dan zij... of moet ik leven, alleen... in mijzelven... Zoo was het slingeren altijd: doen, droomen, doen, droomen... Maar nooit nog was het geweest die verleiding, dat wegtrekken van mijn ziel naar mollige valleiën van alvergetelheid en die wellust me te laten meêslepen als door ziele-magnetisme, door de vreemde sympathie in een vrouweziel! Is het dan zoo, in werkelijkheid... Is het, louter dan, een schijn van liefde? Liefde... die was er nooit: wist ik wat het was! Is er dan eéne, is er een Enkele? Kàn het, dat wij heel laat nog vinden... O, ik woû, dat de wind ze waaide weg uit mijn hoofd en mijn hart àl die vaagheid... en me sterk en eenvoudig achterliet... om alleen te doen... alleen te doèn... Nu WIL ik er niet meer aan denken...

En hij versnelde zijn stap, hij vocht krachtiger tegen den wind, als met een worstelaar gelijk van kracht, en toen hij eindelijk de zee daar zag, bleek schuimende onder den zwarten wolkennacht en huilende met duizende stemmen, dacht hij:

- Het was alles éen oogenblik van dwaasheid... Het was iets, dat niet was... Gesproken heb ik als ik niet had moeten spreken, maar wat ik gezegd heb... was niets... en verwaait op dit zelfde oogenblik... uit mijn hart... en uit mijn hoofd.

- - - - - - - - - - - - - -

Maar den volgenden dag, wordende wakker uit een kalmen slaap, vroeg hij integendeel zich af:

- Zijn juist de onuitsprekelijke dingen van onszelve... niet van het allerdiepste belang voor ons... en voor wie ze ons deden raden...

Hoofdstuk 13 Chapter 13

- Ik ben gek! - I'm crazy! dacht hij, terwijl hij, na zijn middagmaal, vlug genomen in een restaurant in de stad, door den van storm nu opgierenden       winternacht langs den Hoogen Weg liep naar Scheveningen. he thought, as, after his midday meal, quickly taken at a restaurant in town, he walked through the winter night now rising from storm along the Hoogen Weg toward Scheveningen.

Tragiesch zwiepten de bladlooze takkeboomen heen en weêr, als veegden zij de jagende wolken en in de scheurende schemerduisternis knipten hier en daar de lantarens als met oogen van helle spoken... Tragically, the leafless branch trees swayed to and fro, as if sweeping the chasing clouds, and in the tearing twilight darkness the lanterns here and there blinked as if with eyes of infernal ghosts....

- Ik ben gek! - I'm crazy! Waarom heb ik haar dat alles verteld, ik, ik! Why did I tell her all that, me, me! die met dàmes nooit praten kan! Who can never talk to dàmes!

Hij liep tegen den wind in, boos op zichzelven en boos op den wind, als die hem tegenhield met verhinderende, openbreidende armen. He walked against the wind, angry at himself and angry at the wind as it stopped him with impeding, opening arms. De wind floot heel hoog in de lucht langs de opperste bladlooze twijgen en als door driftige vingers braken de twijgen en strooiden ze rondom hem neêr, en soms vlak voor zijn voeten viel, zwart, een zwaardere tak. The wind whistled very high in the air along the supreme leafless twigs, and as if by adrift fingers the twigs broke and scattered them all around him, and sometimes just before his feet fell, black, a heavier branch. - Hij liep voort, - zijn beenen sterker dan den wind, die hem tegenhield, die hem trok aan zijn flapperende jas - de handen in de zakken, den kraag op, diep de hoed in zijn oogen, en hij liep en liep zonder doel, alleen met een dorstig verlangen naar zee: zee, lucht en wind, om alles weg te waaien en te wasschen uit zijn brein, dat zoó zoû ziek worden van droomen... Was hij dan nog zoo een droomer       steeds, ook al weêrsprak zijn geheel verder leven dien droom... Wat had hij plotseling tot die vrouw te gaan, dien middag haar zijn excuzes te maken, dat hij niet praten kon - en dan plotseling te praten... te praten als een jongen... haar dingen - vaagheden zijner jeugd - te vertellen, die hij nooit, aan wie ook, gezegd had, omdat ze niet waren dingen te zeggen, omdat ze, gezegd, niet meer waren... Wat stelde zij belang in zijn kinderspel en in zijn kindergedroom! - Hij liep voort, - zijn beenen sterker dan den wind, die hem tegenhield, die hem trok aan zijn flapperende jas - de handen in de zakken, den kraag op, diep de hoed in zijn oogen, en hij liep en liep zonder doel, alleen met een dorstig verlangen naar zee: zee, lucht en wind, om alles weg te waaien en te wasschen uit zijn brein, dat zoó zoû ziek worden van droomen... Was hij dan nog zoo een droomer steeds, ook al weêrsprak zijn geheel verder leven dien droom... Wat had hij plotseling tot die vrouw te gaan, dien middag haar zijn excuzes te maken, dat hij niet praten kon - en dan plotseling te praten... te praten als een jongen... haar dingen - vaagheden zijner jeugd - te vertellen, die hij nooit, aan wie ook, gezegd had, omdat ze niet waren dingen te zeggen, omdat ze, gezegd, niet meer waren... Wat stelde zij belang in zijn kinderspel en in zijn kindergedroom! Vermoedelijk had hij haar verveeld, misschien had zij om hem moeten lachen, met haar sceptiesch lachje van wereldvrouw, om zijn waarlijk te dwaze naïveteit - de naïveteit van een man - die gedacht, gewerkt en geleefd had, en die toch altijd een kind was gebleven - in sommige hoekjes van zijn ziel... Zoó schaamde hij zich over de herinnering aan àl wat hij haar had durven zeggen, zóó schaamde hij zich de onweêrstaanbare impulsie, die hem tot haar had doen spreken, te lang, over kinderjaren en kinderverbeeldingen, dat hij nu - als om zich weêr te herwinnen na die vreemde omtoovering in haar gezelschap - vocht met den wind, om zich sterk en een man te voelen... Huilende hing de wind aan zijn lichaam, sleepte zich       meê aan zijn beenen, sloeg hem verblindende in het gezicht, maar hij liep voort: zijn sterke beenen liepen voort, met een brusken, regelmatigen stap, telkens krachtiger dan den wind, dien hij vertrapte en duwde van zijn pad weg... Vermoedelijk had hij haar verveeld, misschien had zij om hem moeten lachen, met haar sceptiesch lachje van wereldvrouw, om zijn waarlijk te dwaze naïveteit - de naïveteit van een man - die gedacht, gewerkt en geleefd had, en die toch altijd een kind was gebleven - in sommige hoekjes van zijn ziel... Zoó schaamde hij zich over de herinnering aan àl wat hij haar had durven zeggen, zóó schaamde hij zich de onweêrstaanbare impulsie, die hem tot haar had doen spreken, te lang, over kinderjaren en kinderverbeeldingen, dat hij nu - als om zich weêr te herwinnen na die vreemde omtoovering in haar gezelschap - vocht met den wind, om zich sterk en een man te voelen... Huilende hing de wind aan zijn lichaam, sleepte zich meê aan zijn beenen, sloeg hem verblindende in het gezicht, maar hij liep voort: zijn sterke beenen liepen voort, met een brusken, regelmatigen stap, telkens krachtiger dan den wind, dien hij vertrapte en duwde van zijn pad weg...

- Ik weet niet wat het was, dacht hij; maar toen ik eenmaal alleen bij haar zat... moèst ik... moest ik het zeggen... Hoe kan ik met zooveel vaagheid in mij IETS zijn van praktisch nut voor de wereld! - I don't know what it was, he thought; but once I sat alone with her ... I had to ... had to say it ... How could I, with so much vagueness in me, be ANYTHING of practical use to the world! Vrouwen...? Women...? Hebben vrouwen in mijn leven ooit iets anders meêgeweefd, dan de meest banale draden... Heb ik ooit aan een vrouw woorden gezegd van toevertrouwing en onweêrhoudbare biecht, als ik dezen middag, zwak en omtooverd, heb moèten zeggen...? Did women in my life ever weave with me anything but the most banal threads... Have I ever said to a woman words of confession and unswerving confession, as I have had to say this afternoon, weak and transformed,...? Waarom aan haar, waarom aan haar? Why to her, why to her? Waarom niet aan anderen, vòor haar, en waarom aan haar het eerste... Moet mijn leven dan altijd blijven een onhandig tasten, van droom naar werkelijkheid en van werkelijkheid weêr naar droom?! Why not to others, before her, and why to her first... Must my life always remain a clumsy groping, from dream to reality and from reality back to dream?! Zeg mij, zèg mij dan toch: wat is er geweest voor allereersten aandrang in mij, om niet anders te kunnen dan haar die vreemde dingen te vertellen...! Tell me, tell me: what was the very first urge in me to tell her these strange things...! Zijn wij dan zoo onbewust, dat wij maar doen volgens de wetten der geheimste krachten in en over ons... Begrijp ik mijzelf,       dat ik zoo heb gesproken... Dat ik zoo heb moeten spreken?! Are we then so unconscious, that we but do according to the laws of the most secret forces within and about us... Do I understand myself, that I have spoken like this... That I have had to speak like this! Het was als een verleiding... het was als een pad, dat helde naar heerlijke valleiën en het was alsof engelen of demonen - weet ik het - me duwden en duwden en fluisterden: ‘Zeg het àlles... en loop-af het pad... Je zal zien hoe mooi het is, je zal zien hoe mooi het wordt!' It was like a temptation ... it was like a path, sloping toward delicious valleys and it was as if angels or demons - I don't know - were pushing and shoving and whispering to me, "Say it àll ... and walk-down the path ... You'll see how beautiful it is, you'll see how beautiful it becomes! Zij, luisterde, stil, onbewegelijk... Wat dacht zij... Denkelijk niets... Zij hoorde niets, zij voelde niets... Als zij nu aan mij denkt, dan denkt zij als aan een gek, minstens als aan een zonderling... Wie is zij? She, listened, silent, unmoving... What was she thinking... Probably nothing... She heard nothing, she felt nothing... When she thinks of me now, she thinks like a madman, at least like an eccentric... Who is she? Een vrouw-van-de-wereld geweest... die wereld juist, die ik haat... Wat is er in haar leven omgegaan... Uit ijdelheid heeft zij getrouwd een ouderen man... Toen een moment van passie... tusschen haar en Hans... Wat is er verder in haar geweest, wat is er verder in haar! Been a woman-of-the-world... That very world that I hate... What went on in her life... Out of vanity she married an elderly man... Then a moment of passion... between her and Hans... What else has been in her, what else is in her! Niets! Nothing! De onbeduidende kleinte van allen, die haar gelijk zijn: menschen, die niet denken, die niet leven; menschen, die bestaan als poppen, met poppen-hersenen, en poppenzielen... in een poppenwereld van kleinte! The insignificant smallness of all, who are her equal: human beings, who do not think, who do not live; human beings, who exist as dolls, with doll-brains, and doll-souls ... in a doll-world of smallness! Wat doe ik tusschen hen! What am I doing between them! O, niet, dat ik groot ben; niet, dat ik meer beduid, maar om iets te kunnen doen - voor de wereld - moet ik leven tusschen mènschen... andere menschen dan zij... of moet ik leven, alleen... in mijzelven... Zoo was het slingeren altijd: doen, droomen, doen, droomen... Maar nooit nog was het geweest die verleiding, dat wegtrekken van mijn ziel naar mollige valleiën van alvergetelheid en die wellust me te laten meêslepen als door ziele-magnetisme, door de vreemde sympathie in een vrouweziel! Oh, not that I am great; not that I am more significant, but in order to do something - for the world - I must live among... other people than they are... or I must live alone... within myself... So the swaying was always: doing, dreaming, doing, dreaming... But never before had it been that temptation, that drawing of my soul to plump valleys of oblivion and that lust to let myself be carried away as if by soul-magnetism, by the strange sympathy in a woman's soul! Is het dan zoo, in werkelijkheid... Is het, louter dan, een schijn van liefde? Is it so then, in reality ... Is it, mere then, an appearance of love? Liefde... die was er nooit: wist ik wat het was! Love ... it was never there: did I know what it was! Is er dan eéne, is er een Enkele? Then is there a One, is there a Some? Kàn het, dat wij heel laat nog vinden... O, ik woû, dat de wind ze waaide weg uit mijn hoofd en mijn hart àl die vaagheid... en me sterk en eenvoudig achterliet... om alleen te doen... alleen te doèn... Nu WIL ik er niet meer aan denken... Can it be, that we find very late... Oh, I wish, that the wind blew them away from my head and my heart àll that vagueness... and left me strong and simple... to do alone... to do alone... Now I don't WANT to think about it anymore....

En hij versnelde zijn stap, hij vocht krachtiger tegen den wind, als met een worstelaar gelijk van kracht, en toen hij eindelijk de zee daar zag, bleek schuimende onder den zwarten wolkennacht en huilende met duizende stemmen, dacht hij: And he quickened his step, he fought more vigorously against the wind, as with a wrestler equal in strength, and when at last he saw the sea there, pale foaming under the black cloud night and howling with a thousand voices, he thought:

- Het was alles éen oogenblik van dwaasheid... Het was iets, dat niet was... Gesproken heb ik als ik niet had moeten spreken, maar wat ik gezegd heb... was niets... en verwaait       op dit zelfde oogenblik... uit mijn hart... en uit mijn hoofd. - It was all one moment of foolishness... It was something, which was not... Spoken I have when I should not have spoken, but what I said... was nothing... and is blowing away at this same moment... from my heart... and from my head.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Maar den volgenden dag, wordende wakker uit een kalmen slaap, vroeg hij integendeel zich af: But the next day, waking from a calm sleep, he on the contrary wondered:

- Zijn juist de onuitsprekelijke dingen van onszelve... niet van het allerdiepste belang voor ons... en voor wie ze ons deden raden... - Are not the very unspeakable things of ourselves... of the very deepest importance to us... and to whom they made us guess....