×

Używamy ciasteczek, aby ulepszyć LingQ. Odwiedzając stronę wyrażasz zgodę na nasze polityka Cookie.


image

Het late leven [part 2], Hoofdstuk 1 - 2

Hoofdstuk 1 - 2

- Maar u is toch niet oud, zeide hij.

- Ik ben drie-en-veertig, zeide zij; en mijn zoon is veertien.

Er was een wreedheid voor zichzelve in hare woorden.

- Vertel mij nu van uzelf...

- Waarom? zeide hij, als met een moedeloosheid. U zal mij toch niet begrijpen, hoe lang ik ook spreek... Neen, vandaag KAN ik niet over mijzelf spreken.

- Niet alleen vandaag... heel dikwijls niet.

- Ja... heel dikwijls niet... Dan komt plotseling het idee in mij op... dat alles voor niets is geweest. Dat ik niets heb gedaan, dat goed was... Dat mijn leven heel anders geweest moest zijn... om goed te zijn geweest.

- Wat is goed...

- Goed voor de menschen... de menschheid. Het heeft mij altijd geobsedeerd, na mijn spelen in de bosschen. U herinnert zich, dat ik u vertelde... hoe ik als kind in de bosschen speelde...

- Ja, zeide zij, heel zacht.

- Zeg mij, viel hij plotseling in. Zijn dàt souvenirs, waar ik geen recht op heb?

- U is een man, zeide zij.

- Heb ik als man meer recht... op souvenirs... - Waarom niet, op deze? zeide zij zacht.

Ze maken uw jaren nu niet belachelijk.

- En...?

- De mijne maken het de mijne wel.

- Is u zoo bang... voor belachelijkheid...

- Ja... zeide zij eerlijk. Ik wil me voor mijzelf... evenmin schamen... als ik het zoû willen doen voor de wereld.

- U doet dus afstand van...

- Van mijn jeugd, zeide zij zacht.

Hij zweeg. Toen zeide zij:

- Ik viel mijzelf in de rede... Ik wilde u vertellen, dat na mijn kinderspelen het mij altijd heeft geobsedeerd: wees wat. Wees iemand. Wees een mensch. Wees een mensch voor de menschheid. Als jongen al van zestien, zeventien jaar. Later, aan de universiteit. Ik was verbaasd over de kinderlijkheid van Hans en Van Vreeswijck en over de anderen. Zij dachten nooit na, ik dacht altijd... Ik werkte veel. Ik wilde àlles weten. Toen ik veel wist... dacht ik: waarom zooveel te willen weten, wat anderen hebben bedacht. Bedenk zelf. Toen voelde ik een onmacht... Ik verveel u.

- Neen, zeide zij, ongeduldig.

- Toen voelde ik een onmacht... Toen dacht ik: als je niet kan bedenken, DOE dan. Wees iemand. Wees een mensch. Werk. Ik las toen Marx, Fourier, Saint-Simon... U kent ze niet?

- Ik heb ze nooit gelezen, zeide zij. Maar ik heb hun namen juist genoeg gehoord om u te kunnen volgen... Ga voort.

- Toen ik ze gelezen had, heb ik gedacht, veel gedacht... en toen heb ik willen werken. Als een arbeider. Om alle misdeelden te begrijpen... Mijn God, wat zijn woorden moeilijk! Ik kàn u niet over mijzelven spreken.

- En over den Vrede spreekt u... als een apostel.

- Over den Vrede... misschien... maar niet over mijzelf. Ik ging naar Amerika... ik werd werkman. Maar dàt was het verschrikkelijke... ik voelde mij altijd GEEN werkman. Ik had geld. Ik gaf het alles weg, aan armen... bijna. Maar ik hield juist genoeg over om nooit honger te hebben, om iets beter te wonen dan mijn kameraden; om een dag te rusten als ik moê was; om vleesch en wijn en medicijnen te koopen als ik er behoefte toe had... om eens naar de komedie te gaan in mijn heerenkleêren. Begrijpt u? Ik was een Zondags-arbeider. Ik was een dilettant in den arbeid. Ik bleef een heer... Een meneer. Ik ben van een goede burgerfamilie; welnu, daar... in Amerika, terwijl ik arbeider was... bleef ik, werd ik nog meer dan ik was, aristocraat. Ik voelde mij hoog boven mijn mede-arbeiders. Ik wist meer, ik wist heel veel. Zij hoorden het mij aan. Ik had een fijner bloed, een fijner gestel dan zij: zij zagen het mij aan. Zij dachten, dat ik versjouwd, versjeesd was en tot hen door omstandigheden was neêrgedaald uit vroegere weelde, maar zij bleven mij een heer vinden, en ikzelf vond mij ook een heer. Een meneer. Ik werd nooit een eenvoudig werkman. Ik had het willen worden... om den werkman te begrijpen, geheel en al... en daarna, met die kennis, te werken voor zijn welvaart, terug in mijn land, in mijn stand... Maar al was ik nu tusschen werklui... ik begreep ze niet. Ik voelde voor ze een huivering, onwillekeurig, voor hun scherts, voor hun vloeken, voor hun drank, voor hun vriendschap zelfs. Ik bleef een heer. Een meneer. Ik bleef van een ander bloed en van een andere beschaving. Mijn ideeën en theorieën wilden mij gelijk maken aan mijn kameraden, maar mijn vroegere leven zelf - mijn geboorte, beschaving, studies - geheel het verleden van mij, mijn ouders, geheel mijn herediteit verzette er zich tegen. Ik kòn mij niet met hen ver- broederen. Ik probeerde telkens iets anders: denkende, dat het daàraan lag - een ander handwerk, een andere werkkring. Het gaf mij niets. Ik bleef als een simpel, nieuwsgierig dilettant, en juist die kalme rust, dat ik er oogenblikkelijk meê kon uitscheiden, als ik verkoos, maakte, dat mijn leven nooit de diepe ernst werd, waartoe ik het had willen dwingen. Het bleef dilettantisme. Het werd bijna een bespotting van het leven mijner kameraden. Ik was vrij en zij waren slaven. Ik werd krachtig en zij werden afgebeuld. Mij, na mijn studies, was die handen- en spierarbeid als een gezondheidskuur. Was ik te moê, dan rustte ik uit, verliet mijn werk, zocht na enkele weken iets anders. De anderen, tot hun ouden dag toe, zouden worden geëxploiteerd tot de laatste atoom van hun arbeidsvermogen... Ik zoû werken, juist zoo lang het mij zoû behagen. Ik zag er gezond en goed uit, ook al werden mijn gezicht en mijn handen ruw. Ik voedde mij naar evenredigheid van mijn hard werken. En ik dacht: als zij zich allen zoo voeden konden als ik... zoû het goed zijn. Dan voelde ik wroeging, gaf al mijn geld, heimelijk, weg aan de armen, leefde alleen van mijn loon... tot ik ziek werd... en mij weêr genas... met mijn geld. Het werd een belachelijkheid. En vooral werd het een belachelijkheid toen ik, meestal goed gevoed, mijn kameraden minachtte omdat hun onveranderlijk ideaal mij toescheen te zijn: iederen dag biefstuk te eten. Verlangen zij dan - dacht ik - naar niets beters en hoogers en edelers dan naar biefstuk alleen... Ik had gemakkelijk zoo denken en minachten: IK ... àt biefstuk, als ik er behoefte toe voelde. Goed gevoed, zelfs moê gewerkt, kon ik bepeinzen wat edeler was dan biefstuk... En tòch... toch... hoewel ik dat toèn ook al zoo inzag. . toch bleef ik hen minachten om hun min ideaal. Dat was... om mijn bloed en geboorte... maar vooral om mijn meerdere beschaving en studie. En toen werd ik heel moedeloos en dacht ik: ik zal mij nooit hun broeder voelen. Ik blijf een heer. Een meneer. Het is niet mijn schuld, maar de schuld van alles, van het heele verleden... Toen... in eens, zonder overgang... ben ik teruggekeerd naar Europa. Ik heb er gesproken... over den Vrede. Over eenjaar... spreek ik - misschien - over den oorlog. Ik zoek. Ik weet niet meer. Eigenlijk heb ik nooit wat geweten. Ik zoek, ik zoek altijd... Maar waarom heb ik u nu zoo lang over mijzelf gesproken! Ik schaam mij, ik schaam mij. Ik heb, misschien, geen recht meer te zoeken. Men zoekt... als... als men jong is, niet waar. Als men mijn jaren heeft - die de uwe zijn - moet men gevònden hebben en mag men niet meer zoeken. En als men dan niet heeft gevonden, dan ziet men terug op zijn leven... als op éene mislukking, als op éen immense vergissing - vergissing na vergissing - en dan wordt het hopeloos, hopeloos, hopeloos...

Zij zweeg...

Zij dacht aan haar eigen leven, kleiner dan het zijne - dat van een kleine vrouw, die niet had gedacht en niet had gevoeld - die eerst nu begon te voelen, die eerst nu heel even begon na te denken - en zij zag ook haar eigen kleine leven de jaren verspillen met vergissing na vergissing.

- O! zeide hij met een stem vol verlangen. Jòng... te hebben gevonden... dat wat men anders jaren zoû hebben gezocht. Jong... te hebben gevonden... het geluk... voor zichzelf... en voor anderen! O, jong te zijn, nog eens jong te zijn... En dan te zoeken... en dan jòng te vinden... en jong te ONTMOETEN ... en jòng gelukkig te zijn en anderen - allen! - gelukkig te maken. Jong te zijn... o, jong te zijn... - Maar u is niet oud, zeide zij. U is in de kracht van uw leven.

- Ik haat dat woord, zeide hij somber. De kracht van den leeftijd, dat is op MIJN jaren... voor menschen... die niet zoeken, maar rustig een zelfbewust pad zijn gegaan. Dàn zijn ze... op mijn leeftijd, in de kràcht... van hun leeftijd. Ik niet... ik heb gezocht... ik heb nooit gevonden... ik voel nu àl de melancholie van mijn tevergeefsche moeite...; ik voel mij nu... oud. Ik voel mij oud. Wat, wat kan ik nog doen? Wat denken... nog een beetje meer; wat bijhouden de studie van den dag; dat wat anderen bedenken; wat zoeken... als een blinde. En - lachte hij bitter -: dat recht zelfs heb ik verloren: te zoeken. Men zoekt alleen... als men heel jong is: anders wordt het de belachelijkheid.

- U spreekt mij na... verweet zij zacht.

- Maar u had gelijk... u heeft gelijk. Het is zoo. Er is niets meer over... op onze jaren... en zelfs niet onze herinnering...

- Onze herinnering... murmelde zij, heel zacht.

- De herinnering aan onze kinderjaren.

- Aan onze kinderjaren... herhaalde zij.

- Zelfs die niet... - Zelfs die niet... sprak zij na, als in hypnoze.

- Neen, er is niets meer... voor ons...

De deur ging plotseling open: zij schrikten.

- Mama... zit u hier?

Het was Addy.

- Ja, mijn jongen...

- Ik kan u niet zien... Het is heelemaal donker.

- En hier is meneer Brauws.

- Ik zie niets en niemand. Mag ik opsteken...

- Ja...

Hij stommelde door de kamer, zocht lucifers, stak een lamp in de hoek op.

- Zie zoo... nu kan ik ten minste zien...

Hij trad nader: een jonge, mooie, heldere jongen, met zijn flink, gezond gezicht en zijn ernstige, blauwe oogen: breed, sterk, stralend in de weemoedige kamer, die zacht oplichtte met haar éene lampeschijnsel, achter Constance. Zij glimlachte hem toe, trok hem naar zich toe, omhelsde hem, terwijl hij haar kuste.

- ... HIJ is er! zeide zij zacht met een blik naar Brauws, doelende op zijn laatste woorden.

Hij begreep haar.

- Ja! zeide hij, en het was of zijn melancholie plotseling helderde, tot een weemoedige heerlijkheid en hoop, dat HIJ het niet zelve zoû zijn... maar een ander... Addy... en hij herhaalde haar eigene, stralende woorden:

- Ja...ja... HIJ is er!

Het kind begreep niet, zag hen beurtelings beiden aan, en glimlachte vragend; alleen hun glimlach antwoordde hem...

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 1 - 2 Chapter 1 - 2

- Maar u is toch niet oud, zeide hij. قال: "لكنك لست عجوزًا". - But surely you are not old, he said.

- Ik ben drie-en-veertig, zeide zij; en mijn zoon is veertien. قالت: "أنا في الثالثة والأربعين". وابني في الرابعة عشرة من عمره. - I am forty-three, she said; and my son is fourteen.

Er was een wreedheid voor zichzelve in hare woorden. كانت هناك قسوة على نفسها في كلماتها. There was a cruelty to herself in her words.

- Vertel mij nu van uzelf... - أخبرني الآن عن نفسك ... - Now tell me of yourself....

- Waarom? - لماذا؟ - Why? zeide hij, als met een moedeloosheid. قال كأنه يائس. he said, as if with despondency. U zal mij toch niet begrijpen, hoe lang ik ook spreek... Neen, vandaag KAN ik niet over mijzelf spreken. لن تفهمني مهما طال حديثي ... لا ، اليوم لا أستطيع أن أتحدث عن نفسي. You will not understand me anyway, no matter how long I speak... No, today I CAN'T speak about myself.

- Niet alleen vandaag... heel dikwijls niet. - ليس اليوم فقط ... ليس كثيرًا. - Not just today ... very often not.

- Ja... heel dikwijls niet... Dan komt plotseling het idee in mij op... dat alles voor niets is geweest. - نعم ... في كثير من الأحيان لا ... ثم فجأة تخطر ببالي الفكرة ... أن كل شيء كان من أجل لا شيء. - Yes ... very often not ... Then suddenly the idea occurs to me ... that everything has been for nothing. Dat ik niets heb gedaan, dat goed was... Dat mijn leven heel anders geweest moest zijn... om goed te zijn geweest. That I didn't do anything that was good ... That my life had to have been very different ... to have been good.

- Wat is goed... - What is good...

- Goed voor de menschen... de menschheid. - Good for the people ... the humanity. Het heeft mij altijd geobsedeerd, na mijn spelen in de bosschen. It has always obsessed me, after my playing in the woods. U herinnert zich, dat ik u vertelde... hoe ik als kind in de bosschen speelde... You remember, I told you ... how I played in the woods as a child ....

- Ja, zeide zij, heel zacht. - Yes, she said, very softly.

- Zeg mij, viel hij plotseling in. - Tell me, he suddenly fell in. Zijn dàt souvenirs, waar ik geen recht op heb? Are those souvenirs, to which I have no right?

- U is een man, zeide zij. - You are a man, she said.

- Heb ik als man meer recht... op souvenirs...       - Waarom niet, op deze? - As a man, am I more entitled... to souvenirs... - Why not, to this one? zeide zij zacht. she said softly.

Ze maken uw jaren nu niet belachelijk. They don't ridicule your years now.

- En...? - And...?

- De mijne maken het de mijne wel. - Mine do make it mine.

- Is u zoo bang... voor belachelijkheid... - Are you so afraid... of ridicule....

- Ja... zeide zij eerlijk. - Yes ... she said honestly. Ik wil me voor mijzelf... evenmin schamen... als ik het zoû willen doen voor de wereld. I don't want to be ashamed of myself ... either ... if I wanted to do it for the world.

- U doet dus afstand van... - You thus waive...

- Van mijn jeugd, zeide zij zacht. - From my youth, she said softly.

Hij zweeg. He was silent. Toen zeide zij: Then she said:

- Ik viel mijzelf in de rede... Ik wilde u vertellen, dat na mijn kinderspelen het mij altijd heeft geobsedeerd: wees wat. - I interrupted myself ... I wanted to tell you, that after my childhood games, it always obsessed me: be what. Wees iemand. Be somebody. Wees een mensch. Be a mensch. Wees een mensch voor de menschheid. Be a man for humanity. Als jongen al van zestien, zeventien jaar. As a boy as early as sixteen, seventeen years old. Later, aan de universiteit. Later, at university. Ik was verbaasd over de kinderlijkheid van Hans en Van Vreeswijck en over de anderen. I was amazed at the childishness of Hans and Van Vreeswijck and the others. Zij dachten nooit na, ik dacht altijd... Ik werkte veel. They never thought, I always thought ... I worked a lot. Ik wilde àlles weten. I wanted to know àll. Toen ik veel wist... dacht ik: waarom zooveel te willen weten, wat anderen hebben bedacht. When I knew a lot ... I thought: why so much to want to know, what others have figured out. Bedenk zelf. Think for yourself. Toen voelde ik een onmacht... Ik verveel u. Then I felt a helplessness... I am bored with you.

- Neen, zeide zij, ongeduldig. - Nay, she said, impatiently.

- Toen voelde ik een onmacht... Toen dacht ik: als je niet kan bedenken, DOE dan. - Then I felt a helplessness... Then I thought: if you can't conceive, DO. Wees iemand. Be somebody. Wees een mensch. Be a mensch. Werk. Work. Ik las toen Marx, Fourier, Saint-Simon... U kent ze niet? At the time I was reading Marx, Fourier, Saint-Simon ... You don't know them?

- Ik heb ze nooit gelezen, zeide zij. - I've never read them, she said. Maar ik heb hun namen juist genoeg gehoord om u te kunnen volgen... Ga voort. But I have heard their names just enough to follow you... Go on.

- Toen ik ze gelezen had, heb ik gedacht, veel gedacht... en toen heb ik willen werken. - When I had read them, I thought, thought a lot ... and then I wanted to work. Als een arbeider. As a worker. Om alle misdeelden te begrijpen... Mijn God, wat zijn woorden moeilijk! To understand all the misunderstood... My God, how difficult are words! Ik kàn u niet over mijzelven spreken. I cannot speak to you about myself.

- En over den Vrede spreekt u... als een apostel. - And of the Peace you speak ... as an apostle.

- Over den Vrede... misschien... maar niet over mijzelf. - About den Vrede ... maybe ... but not about myself. Ik ging naar Amerika... ik werd werkman. I went to America ... I became a workman. Maar dàt was het verschrikkelijke... ik voelde mij altijd GEEN werkman. But THAT was the terrible thing ... I always felt I was NOT a workman. Ik had geld. I had money. Ik gaf het alles weg, aan armen... bijna. I gave it all away, to poor ... almost. Maar ik hield juist genoeg over om nooit honger te hebben, om iets beter te wonen dan mijn kameraden; om een dag te rusten als ik moê was; om vleesch en wijn en medicijnen te koopen als ik er behoefte toe had... om eens naar de komedie te gaan in mijn heerenkleêren. But I kept just enough to never be hungry, to live a little better than my comrades; to rest a day when I was tired; to buy meat and wine and medicine when I felt the need... to go to the comedy once in my gentlemen's clothes. Begrijpt u? Do you understand? Ik was een Zondags-arbeider. I was a Sunday worker. Ik was een dilettant in den arbeid. I was a dilettante in labor. Ik bleef een heer... Een meneer. I remained a gentleman -- a gentleman. Ik ben van een goede       burgerfamilie; welnu, daar... in Amerika, terwijl ik arbeider was... bleef ik, werd ik nog meer dan ik was, aristocraat. I am from a good bourgeois family; well, there ... in America, while I was a laborer ... I remained, became even more than I was, aristocrat. Ik voelde mij hoog boven mijn mede-arbeiders. I felt high above my fellow workers. Ik wist meer, ik wist heel veel. I knew more, I knew a lot. Zij hoorden het mij aan. They heard it from me. Ik had een fijner bloed, een fijner gestel dan zij: zij zagen het mij aan. I had a finer blood, a finer constitution than they: they saw it to me. Zij dachten, dat ik versjouwd, versjeesd was en tot hen door omstandigheden was neêrgedaald uit vroegere weelde, maar zij bleven mij een heer vinden, en ikzelf vond mij ook een heer. They thought I was worn out, freshly jaded, and had come down to them by circumstance from former opulence, but they continued to find me a gentleman, and I myself found myself a gentleman. Een meneer. A gentleman. Ik werd nooit een eenvoudig werkman. I never became a simple workman. Ik had het willen worden... om den werkman te begrijpen, geheel en al... en daarna, met die kennis, te werken voor zijn welvaart, terug in mijn land, in mijn stand... Maar al was ik nu tusschen werklui... ik begreep ze niet. I had wanted to become one... to understand the workman, fully and completely... and then, with that knowledge, to work for his prosperity, back in my country, in my position... But though I was now among workmen... I did not understand them. Ik voelde voor ze een huivering, onwillekeurig, voor hun scherts, voor hun vloeken, voor hun drank, voor hun vriendschap zelfs. I felt a shudder for them, involuntarily, for their jesting, for their swearing, for their drinking, for their friendship even. Ik bleef een heer. Een meneer. Ik bleef van een ander bloed en van een andere beschaving. I remained of another blood and another civilization. Mijn ideeën en theorieën wilden mij gelijk maken aan mijn kameraden, maar mijn vroegere leven zelf - mijn geboorte, beschaving, studies - geheel het verleden van mij, mijn ouders, geheel mijn herediteit verzette er zich tegen. My ideas and theories wanted to make me equal to my comrades, but my past life itself - my birth, civilization, studies - all the past of me, my parents, all my heredity resisted it. Ik kòn mij niet met hen ver-       broederen. I could not fraternize with them. Ik probeerde telkens iets anders: denkende, dat het daàraan lag - een ander handwerk, een andere werkkring. Each time I tried something else: thinking, it was because of that - another trade, another job. Het gaf mij niets. It gave me nothing. Ik bleef als een simpel, nieuwsgierig dilettant, en juist die kalme rust, dat ik er oogenblikkelijk meê kon uitscheiden, als ik verkoos, maakte, dat mijn leven nooit de diepe ernst werd, waartoe ik het had willen dwingen. I remained as a simple, curious dilettante, and it was this calm calmness, that I could part with it at a moment's notice if I chose, that made my life never become the deep seriousness to which I had wanted to force it. Het bleef dilettantisme. It remained dilettantism. Het werd bijna een bespotting van het leven mijner kameraden. It almost became a mockery of my comrades' lives. Ik was vrij en zij waren slaven. I was free and they were slaves. Ik werd krachtig en zij werden afgebeuld. I became powerful and they became jaded. Mij, na mijn studies, was die handen- en spierarbeid als een gezondheidskuur. Me, after my studies, that hand and muscle work was like a health cure. Was ik te moê, dan rustte ik uit, verliet mijn werk, zocht na enkele weken iets anders. If I was too tired, I rested, left my job, looked for something else after a few weeks. De anderen, tot hun ouden dag toe, zouden worden geëxploiteerd tot de laatste atoom van hun arbeidsvermogen... Ik zoû werken, juist zoo lang het mij zoû behagen. The others, until their old age, would be exploited to the last atom of their working capacity... I would work just as long as it pleased me. Ik zag er gezond en goed uit, ook al werden mijn gezicht en mijn handen ruw. I looked healthy and well, even though my face and hands were getting rough. Ik voedde mij naar evenredigheid van mijn hard werken. I fed myself in proportion to my hard work. En ik dacht: als zij zich allen zoo voeden konden als ik... zoû het goed zijn. And I thought: if they could all feed themselves as I do... it would be good. Dan voelde ik wroeging, gaf al mijn geld, heimelijk, weg aan de armen, leefde alleen van mijn loon... tot ik ziek werd... en mij weêr genas...       met mijn geld. Then I felt remorse, gave away all my money, secretly, to the poor, lived only on my wages... until I fell ill... and cured myself again... with my money. Het werd een belachelijkheid. It became a ridicule. En vooral werd het een belachelijkheid toen ik, meestal goed gevoed, mijn kameraden minachtte omdat hun onveranderlijk ideaal mij toescheen te zijn: iederen dag biefstuk te eten. And especially it became a ridicule when, mostly well-fed, I scorned my comrades because their immutable ideal seemed to me to be: to eat steak every day. Verlangen zij dan - dacht ik - naar niets beters en hoogers en edelers dan naar biefstuk alleen... Ik had gemakkelijk zoo denken en minachten: IK ... àt biefstuk, als ik er behoefte toe voelde. Do they long then - I thought - for nothing better and higher and nobler than steak alone ... I had easily so thought and scorned: I ... àt steak, if I felt the need for it. Goed gevoed, zelfs moê gewerkt, kon ik bepeinzen wat edeler was dan biefstuk... En tòch... toch... hoewel ik dat toèn ook al zoo inzag. Well fed, even worked up, I could contemplate what was nobler than steak... And yet... yet... even though I recognized that even then. . toch bleef ik hen minachten om hun min ideaal. . yet I continued to despise them for their minus ideal. Dat was... om mijn bloed en geboorte... maar vooral om mijn meerdere beschaving en studie. That was ... for my blood and birth ... but mostly for my multiple civilization and study. En toen werd ik heel moedeloos en dacht ik: ik zal mij nooit hun broeder voelen. And then I became very despondent and thought, I will never feel like their brother. Ik blijf een heer. I remain a gentleman. Een meneer. A gentleman. Het is niet mijn schuld, maar de schuld van alles, van het heele verleden... Toen... in eens, zonder overgang... ben ik teruggekeerd naar Europa. It's not my fault, but the fault of everything, of the whole past ... Then ... all of a sudden, without transition ... I returned to Europe. Ik heb er gesproken... over den Vrede. I spoke there ... about den Vrede. Over eenjaar... spreek ik - misschien - over den oorlog. One year from now ... I will talk - perhaps - about the war. Ik zoek. I am looking for. Ik weet niet meer. I don't remember. Eigenlijk heb ik nooit wat geweten. Actually, I never knew anything. Ik zoek, ik zoek altijd... Maar waarom heb ik u nu zoo lang over mijzelf gesproken! I search, I always search... But why have I talked to you about myself for so long now! Ik schaam mij, ik schaam mij. I'm embarrassed, I'm ashamed. Ik heb, misschien, geen recht meer te zoeken. I have, perhaps, no more right to search. Men zoekt... als... als men jong is, niet waar. One looks for ... when ... when one is young, not true. Als men mijn jaren heeft - die de uwe zijn - moet men gevònden hebben en mag men niet meer zoeken. If one has my years - which are yours - one must have gevònden and may not seek more. En als men dan niet heeft gevonden, dan ziet men terug op zijn leven... als op éene mislukking, als op éen immense vergissing - vergissing na vergissing - en dan wordt het hopeloos, hopeloos, hopeloos... And if one has not found it, then one looks back on one's life... as one failure, as one immense mistake - mistake after mistake - and then it becomes hopeless, hopeless, hopeless...

Zij zweeg... She was silent...

Zij dacht aan haar eigen leven, kleiner dan het zijne - dat van een kleine vrouw, die niet had gedacht en niet had gevoeld - die eerst nu begon te voelen, die eerst nu heel even begon na te denken - en zij zag ook haar eigen kleine leven de jaren verspillen met vergissing na vergissing. She thought of her own life, smaller than his - that of a small woman, who had not thought and had not felt - who only now began to feel, who only now began to think very briefly - and she also saw her own small life wasting away the years with mistake after mistake.

- O! - O! zeide hij met een stem vol verlangen. he said in a voice full of longing. Jòng... te hebben gevonden... dat wat men anders jaren zoû hebben gezocht. Jòng ... to have found ... that which one otherwise would have searched for years. Jong... te hebben gevonden... het geluk... voor zichzelf... en voor anderen! Young ... to have found ... happiness ... for themselves ... and for others! O, jong te zijn, nog eens jong te zijn... En dan te zoeken... en dan jòng te vinden... en jong te ONTMOETEN ... en jòng gelukkig te zijn en anderen - allen! Oh, to be young, to be young once more ... And then to seek ... and then to find jòng ... and to DISCOVER young ... and to be jòng happy and others - all of them! - gelukkig te maken. - happy. Jong te zijn... o, jong te zijn...       - Maar u is niet oud, zeide zij. To be young ... oh, to be young ... - But you are not old, she said. U is in de kracht van uw leven. You are in the power of your life.

- Ik haat dat woord, zeide hij somber. - I hate that word, he said somberly. De kracht van den leeftijd, dat is op MIJN jaren... voor menschen... die niet zoeken, maar rustig een zelfbewust pad zijn gegaan. The power of age, which is at MY years ... for men ... who do not seek, but have quietly walked a self-conscious path. Dàn zijn ze... op mijn leeftijd, in de kràcht... van hun leeftijd. THEN they are ... at my age, in the kràcht ... of their age. Ik niet... ik heb gezocht... ik heb nooit gevonden... ik voel nu àl de melancholie van mijn tevergeefsche moeite...; ik voel mij nu... oud. I did not ... I searched ... I never found ... I now feel àl the melancholy of my vain effort ...; I now feel ... old. Ik voel mij oud. I feel old. Wat, wat kan ik nog doen? What, what else can I do? Wat denken... nog een beetje meer; wat bijhouden de studie van den dag; dat wat anderen bedenken; wat zoeken... als een blinde. What thinking ... a little more; what keeping up the study of the day; that which others devise; what searching ... like a blind man. En - lachte hij bitter -: dat recht zelfs heb ik verloren: te zoeken. And - he laughed bitterly -: that right even I have lost: to seek. Men zoekt alleen... als men heel jong is: anders wordt het de belachelijkheid. One only seeks ... if one is very young: otherwise it becomes the ridiculousness.

- U spreekt mij na... verweet zij zacht. - You speak after me ... she reproached softly.

- Maar u had gelijk... u heeft gelijk. - But you were right -- you are right. Het is zoo. It's like this. Er is niets meer over... op onze jaren... en zelfs niet onze herinnering... There is nothing left ... on our years ... and not even our memory ....

- Onze herinnering... murmelde zij, heel zacht. - Our memory ... she murmured, very softly.

- De herinnering aan onze kinderjaren. - The memory of our childhood.

- Aan onze kinderjaren... herhaalde zij. - To our childhood ... she repeated.

- Zelfs die niet...       - Zelfs die niet... sprak zij na, als in hypnoze. - Not even those ... - Not even those ... she spoke after, as if in hypnosis.

- Neen, er is niets meer... voor ons... - Nay, there is nothing more...for us....

De deur ging plotseling open: zij schrikten. The door suddenly opened: they were startled.

- Mama... zit u hier? - Mom ... are you sitting here?

Het was Addy. It was Addy.

- Ja, mijn jongen... - Yes, my boy...

- Ik kan u niet zien... Het is heelemaal donker. - I can't see you... It's very dark.

- En hier is meneer Brauws. - And here is Mr. Brauws.

- Ik zie niets en niemand. - I see nothing and no one. Mag ik opsteken... May I light up...

- Ja... - Yes...

Hij stommelde door de kamer, zocht lucifers, stak een lamp in de hoek op. He stumbled across the room, looking for matches, lighting a lamp in the corner.

- Zie zoo... nu kan ik ten minste zien... - See so... at least now I can see....

Hij trad nader: een jonge, mooie, heldere jongen, met zijn flink, gezond gezicht en zijn ernstige, blauwe oogen: breed, sterk, stralend in de weemoedige kamer, die zacht oplichtte met haar éene lampeschijnsel, achter Constance. He approached: a young, beautiful, bright boy, with his stout, healthy face and his serious, blue eyes: broad, strong, shining in the melancholy room, which lit up softly with its one-lamp glow, behind Constance. Zij glimlachte hem toe, trok hem naar zich toe, omhelsde hem, terwijl hij haar kuste. She smiled at him, pulled him to her, hugged him, while he kissed her.

- ... HIJ is er! - ... HE is there! zeide zij zacht met een blik naar Brauws, doelende op zijn laatste woorden. she said softly with a glance at Brauws, referring to his last words.

Hij begreep haar. He understood her.

- Ja! - Yes! zeide hij, en het was of zijn melancholie       plotseling helderde, tot een weemoedige heerlijkheid en hoop, dat HIJ het niet zelve zoû zijn... maar een ander... Addy... en hij herhaalde haar eigene, stralende woorden: he said, and it was as if his melancholy suddenly brightened, to a wistful glory and hope, that it would not be HE himself ... but another ... Addy ... and he repeated her own, radiant words:

- Ja...ja... HIJ is er! - Yes...yes...HE is here!

Het kind begreep niet, zag hen beurtelings beiden aan, en glimlachte vragend; alleen hun glimlach antwoordde hem... The child did not understand, looked at them both in turn, and smiled questioningly; only their smiles answered him