Hoofdstuk 13
Was het dan alles illuzie geweest? Alles voor niets?
De dagen waren langzaam voortgegaan, de een na den anderen... Zij had Van Vreeswijck gezien en medegevoeld het ingehouden verdriet van dezen man, die hun vriend was; zij had afscheid genomen van Bertha en hare kinderen... Zij wist, dat Van der Welcke Marianne voor haar vertrek nog eenmaal gezien had, en zij voelde, voelde voor hen beiden.
Was het dan alles illuzie geweest, de wereld van gevoel, de kleine wereld van zichzelve...? O hij, hij ging naar Engeland, hij sprak er over den Vrede, er waren voor hem de groote kwesties, die hem troostten voor het kleine zelf...! Maar zij, was zij dan alles kwijt, nu de illuzie niet meer straalde, nu de magische steden waren in een gestort, nu het alles heel somber geworden was, met de ontgoocheling, en het zelfverwijt tevens, dat zij haar zoon niet genoeg had liefgehad, niet zoo zeer als zijn vader hem lief- had... minder lief dan zij had gehad dien vreemden man, den vriend, die haar had leeren leven...
Was zij dan alles kwijt? Nu was zij wel een oude vrouw, heur haar grijs; nu blikte haar oog niet meer levendig, nu ging haar voet niet meer snel, nu was het wel alles gedaan, en nu was het gedaan, voor altijd... Maar was zij dan alles kwijt? Zoo vroeg zij het zich dikwijls af, die volgende sombere dagen, van weemoed... weemoed om... om zich, om hem, om haar kind, om haar man, om het meisje, dat ook zij liefhad... om al die menschen... om geheel het leven... O, de groote kwesties... voor haar stonden ze niet meer uit... nu hij, die haar op ze gewezen had... gegaan was tot de kwesties zelve... als tot de torens van het groote leven...: voor haar verbleekten ze met de vergezichten als steden achter hare eigene in-een gestorte steden van transparante toekomstigheden... Was zij dat belang dan kwijt? En, dat belang kwijt, deerde haar ook niet langer de meerdere ontwikkeling van haarzelve, deerden haar geen boeken meer, geen kunst meer, geen natuur... Was het leven, dat zij had geleefd, alleen geweest illuzie - leven der liefde, geleefd onder zijne impulsies, geleefd onder zijn blik? Ja, zoo was het wel geweest, zoo moest zij het zich wel bekennen...! Zoo was het...! Zoo was het...! Onder zijn blik alleen had zij zich voelen herboren worden... herboren worden van kind af... tot zij nog eens zich het sprookje verbeeld had van het meisje met de roode bloemen aan de slapen, dat liep over de steenblokken door de rivier onder groote, tropenbladeren, wenkende de onbewuste broêrtjes... en gegroeid was zij tot meisje, dat droomde de lichtende droomen, die engelden langs paden van glansbundels toe naar de verre hemelwolken... - opgewassen, ontwikkeld had zij zich haastig, als bang te laat te zullen leven - tot denkende, voelende, liefhebbende vrouw... Eerlijk had zij dat nieuwe, haastige leven gemeend, maar het was niets meer geweest dan de illuzie, en de illuzie alleen, de illuzie van een vrouw, die zich oud voelde worden, zonder ooit... ooit... te hebben geleefd...
Maar al was het alles illuzie geweest... was illuzie dan niets... of was juist illuzie niet heel veel, en al had zij dan alleen illuzie geleefd, - illuzie onder den blik van den man, dien zij liefhad, - met liefde voor de eerste en eenige maal - onder zijn diep inliggenden pijnlijk grauwen blik van denker en zoeker, hijzelve - had zij dan niet geleefd... had zij dan niet geleefd?
Ja, zij had het... zij had geleefd... zooals een vrouw als zij... een vrouw, in wie alleen het KIND waar en zuiver gevoeld had in lang, lang vervlogen kinderjaren, een vrouw, die verder in ijdelheid en vergissing zich had verloren... alleen nog later, ouder, oud bijna, geëindigd... herleven kon: zij had geleefd in illuzies... in een haastige illuzie... waarheen zij éen oogenblik... gisteren... die enkele maanden geleden nu... hare handen uit had willen strekken...
Nu schudde zij het hoofd, het grijze hoofd; nu was zij niet verblind meer; nu zàg zij: het had zoo nooit kunnen WORDEN ...
Maar zij voelde:... zij hadden... beiden... de illuzie geleefd... beiden... een korten tijd...
En had zij dan niets behouden...?
Nu de trage, eentonige, grauwe, weemoedsdagen verder trokken, nu zag zij...: zij HAD iets behouden, iets van glans in hare kleine ziel nog, die alleen zóó... had kunnen leven, heel laat: want zij zag, dat zij, trots alle betreuring... behouden had: dankbaarheid...
Zij hàd geleefd... al was alles illuzie ge- weest: late bloei van haastige droomenbloesems...
En nu - als zij in zich voelde opkomen die vreemde vraag: is DIT leven... dit kleine gedwarrel... of is... er iets anders... vaag vermoeden, dat haar altijd doorhuiverd had...
Dan zoû zij voor zich, dankbaar weten, dat er iets anders was: Illuzie...
Zonder welke er nooit leven is...
Nice, Mei - Juli 1901