9.2 Short answers with «Ja, det …» or «Jo, det …» 9.2 Kurze Antworten mit „Ja, das …“ oder „Ja, das …“ 9.2 Short answers with «Yes, that …» or «Yes, that …» 9.2 Korte antwoorden met «Ja, dat ...» of «Ja, dat ...»

Korte svar: «ja» eller «jo». Korte||ja||jo Korte antwoorden: «ja» of «ja». Svar med «Ja, det …» eller «Jo, det …». Antwoord|met|Ja|het|of|Ja| Antwoord met «Ja, dat ...» of «Ja, dat ...».

Eksempel: Voorbeeld Voorbeeld:

Kommer du ikke i morgen? Kom|jij||in|morgen Aren't you coming tomorrow? Kom je morgen niet?

- Jo, det gjør jeg. Ja|dat|doe|ik - Yes I do. - Ja, dat doe ik.

1) Har du lyst på kaffe? Heb|jij|zin|op|koffie 1) Would you like coffee? 1) Heb je zin in koffie?

Ja, det har jeg. Ja|het|heeft|ik Yes I have. Ja, dat heb ik.

2) Er du ikke sulten? Ben|jij|niet|hongerig 2) Aren't you hungry? 2) Heb je geen honger?

Jo, det er jeg. Ja|het|ben|ik Yes, I am. Ja, dat heb ik.

3) Må du ikke skrive essay? Moet|jij|niet|schrijven|essay 3) Are you not allowed to write an essay? 3) Makale yazmanıza izin verilmiyor mu? 3) Moet je geen essay schrijven?

Jo, det må jeg. Ja|dat|moet|ik Yes, I have to. Ja, dat moet ik.

4) Spiste du frokost i morges? Eet|jij|ontbijt|in|vanochtend 4) Did you have breakfast this morning? 4) Heb je vanmorgen ontbeten?

Ja, det gjorde jeg. Ja|dat|deed|ik Yes I did. Ja, dat heb ik gedaan.

5) Har du ikke studert i Bergen? Heb|jij|niet|gestudeerd|in|Bergen 5) Didn't you study in Bergen? 5) Heb je niet in Bergen gestudeerd?

Jo, det har jeg. Ja|dat|heeft|ik Yes, I have. Ja, dat heb ik.

6) Måtte du bytte jobb? ||changer| Moest|jij|wisselen|baan 6) Did you have to change jobs? 6) Moest je van baan veranderen?

Ja, det måtte jeg. Ja|dat|moest|ik Ja, dat moest ik.

7) Tok du ikke bussen hjem? Neemde|jij|niet|de bus|naar huis 7) Didn't you take the bus home? 7) Nam je de bus niet naar huis?

Jo, det gjorde jeg. Ja|dat|deed|ik Yes, I did. Ja, dat deed ik.