×

Nós usamos os cookies para ajudar a melhorar o LingQ. Ao visitar o site, você concorda com a nossa política de cookies.


image

Een Coquette Vrouw van Carry van Bruggen, Hoofdstuk 11 - 2

Hoofdstuk 11 - 2

En -, het woord is natuurlijk wat groot voor de zaak, maar ik vind zoo gauw geen ander -, het is ook niet precies wat ik bedoel -, maar het wordt dan allicht meer naar den filosofischen dan naar den bepaald wat ze hier noemen litterairen kant' Ze zweeg en keek naar Egbert -, hij zweeg ook en keek voor zich uit. Ze had het gevoel alsof haar woorden in een holle, koude ruimte waren weggevallen -, zij was er armer en leeger -, maar hij was er niet voller en rijker van geworden. Zou hij nu volstrekt niets antwoorden, volharden in dat laatdunkend, ongeloovig zwijgen -? De atmosfeer veranderde, werd als zwaar en dreigend, teleurstelling, drift en onvreê begonnen overal binnen in duister te schiften, de grauwe onweerswolk hing laag boven haar. ‘Vind je het niet curieus? ‘vroeg ze, om hem tot antwoorden te dwingen. ‘Ja, kijk eens' antwoordde hij achteloos, ‘ik kan er natuurlijk niets positiefs van zeggen voordat ik het gelezen heb, maar het lijkt mij nogal een bedenkelijke onderneming, zooals jij het daar voorstelt. Je zoudt dan toch in alle geval vooraf wat filosofie moeten studeeren -, dat je zoo wat op de hoogte bent van wat tot nu toe over gedachten en hersen-functiën en zoo, is geschreven - want daar gaat het toch om niet waar? Anders loop je de kans, dat je dingen schrijft, die al eerder gezegd zijn, die iedereen al weet. En me dunkt, alsje in die richting gaat, dan moet je toch in de eerste plaats met iets nieuws aankomen.' Ze staarde hem even sprakeloos aan met wijd-open oogen, haalde de schouders op en keek in de lamp. Onmiddellijk zette hij zich schrap. ‘Wat heb je, wat doe je, wat kijk je ineens tragisch? Heb ik misschien weer wat miszegd?' Ze lachte schel. ‘Hoe kan je het veronderstellen! Hoe zou jij iets kunnen miszeggen! Ik moest alleen maar eens even kijken of jij het was -, dan wel onze buurman, die in wijnen doet. Maar jij schijnt het toch wel te wezen.' ‘God mensch, wordt niet theatraal op den laten avond. Zeg wat je bedoelt - of zeg liever maar niemendal, dat is nog het beste met het oog op je beminnelijke stemming.' ‘Mijn stemming was den heelen dag uitstekend, en dat weet je, tot vijf minuten geleden. Maar jij hebt mij weer vergiftigd, zooals je mij altijd vergiftigt, met je pedanten, pompeusen, hersenloozen onzin. Zeg een dichter dat hij alle verzen van de wereld moet lezen en zorgvuldig het signalement van zijn liefste veranderen, voordat hij een liefdezang voor haarschrijven mag -, omdat misschien een ander al... zeg een schilder, dat hij geen bokkingen en geen citroenen meer mag schilderen, maar inktvisschen en de een of andere onbekende uitheemsche vrucht, omdat hij ‘iets nieuws' moet geven. Iets nieuws, iets nieuws <-, haute nouveauté, als een winkelier, als een clown bij Carré. Alsof het in kunst niet juist ging om het ongerept persoonlijke, het subjectieve, het zelf-beleefde, alsof er iets anders belangrijk is dan elkeens diepste waarheid omtrent zichzelf, in zijn verhouding tot zichzelf, tot de menschen en tot.... tot de Oneindigheid. Alsof een kunstenaar iets anders kan dan over zichzelf spreken -, wat stompzinnige idioten hem dan verwijten -, maar dan zóó over zichzelfspreken, dat zijn eigen stem tegelijk de stem is van de oneindigheid-zelf, omdat hij immers alleen het algemeene, het eeuwige, het boven-persoonlijke van zichzelf uitspreekt -, daarnaar tenminste streeft, onbewust of bewust. Maar jij met je burgermans ontzag voor boeken, die je niet gelezen hebt en voor denkers, die je niet kent-, omdat die schrifturen en die boeken nu eenmaal ‘klassiek' zijn, omdat je je anders blameeren zou -, jij leutert maar, jij plappert maar, jij praat maar na. Alsof we bij mogelijkheid iets anders kunnen geven, dan wat in onsis. Alsof we een andere macht hebben dan naar beste kunnen oogsten en samenbinden, wat wij waarachtig niet zelf gezaaid hebben, maar de Geest, dien wij niet kennen -, en als dat dan ‘nieuw' is, dan is het omdat wij zelf altijd ‘nieuw' zijn, omdat de tijd altijd ‘nieuw' is, maar niet, omdat we vooraf ‘een beetje philosofie gestudeerd hebben.' ‘Ik meen toch wel eens gehoord te hebben,' zei Egbert pompeus zelfgenoegzaam, met een smadelijk-toegeeflijk glimlachje, als tegen een kind dat doorslaat, ‘dat er nog zoo iets bestaat als “objectief denken.” Maar een stommeling als ik kan zich daar natuurlijk in vergissen.' ‘Objectief denken!' riep Ina ‘ook alweer een woord, waarvan je zelf niet weet, wat je ermee bedoelt. Zoo als jij het stelt, kun je net zoo goed praten over ‘objectief eten' of over ‘objectieve kiespijn.' Of bedoel je misschien - ja, wat bedoel je er eigenlijk mee? Zeg dat nu eens - probeer dat nu eens te omschrijven!' Ze zweeg in uitdagende afwachting -, haar oogen fonkelden wijd open, haar borst hijgde, er parelde zweet op haar voorhoofd. Egbert keek traag op. ‘Wat meen je? Moet ik daar antwoord op geven?' ‘Ja -, ik vroeg je toch iets -, nietwaar?' ‘O -, ja, ik dacht dat het meer een oratorische fraaiigheid moest voorstellen -, ik denk er niet aan, hoor, ik heb niet den minsten lust om me hier door jou een examentje te laten afnemen.' ‘Neen, je hebt meer zin om opgeblazen onzin uit te slaan, te schermen met groote woorden, die je zelf niet begrijpt -, dat is ook wel zoo makkelijk dan dag en nacht loopen tobben en wroeten en bidden om wat licht en begrip -, dan alles in je zelf om te gooien, binnenstbuiten te keeren, omdat je schrikt, wanneer je eenmaal de oogen zijn open gegaan en je ziet de verwarring binnen in je -, al die woorden, die we maar gebruiken en die geen begrippen dekken -, al die zoogenaamde voorstellingen, die maar buiten op je kleven, die je eigendom niet zijn, omdat je ze niet zelf geschapen hebt -, die dus niet met je geest zijn vergroeid -, al die zoogenaamde feiten en waarheden, die je maar klakkeloos overgenomen hebt op gezag en bloote praatjes... Dan pas leer je, dat iedereen het ten slotte van zichzelf moet hebben, en uit eigen innerlijke ervaring, niet uit boeken -, zelfs al lees je ze, wat ik doe en jij niet eens! - zichzelf van den grond af opnieuw opbouwen moet. En de resultaten van dat innerlijk breken en bouwen, als je ze goed bewust weet en goed bewust en klaar zeggen kunt, dat is het “nieuwe”, dat we te geven hebben. Ik kan je bezweren, dat ik den laatsten tijd geleerd heb meer vertrouwen te stellen in de waarheid van mijn ziel dan in de waarheid van mijn oogen....' Haarstem smoorde in bewogenheid, haar drift was gezonken. Ze keek naar Egbert, hij zat aan de tafel -, het hoofd op de borst, spelend met een vouwbeen, de eeuwige vaag-spottende glimlach als verstard om zijn mond. Nooit was hij zoo ver van haar af geweest. ‘Egbert,' drong ze opnieuw aan, ‘geloof mij toch -, deze dingen zijn mij liever dan alles en boven alles heilig -, alles wat echt en vurig in mij is, gaat op in mijn verlangen naar begrip en verheldering. Ik heb liever dat je mij persoonlijk pijn doet, dan dat je zoo oppervlakkig en plomp en gedachteloos over die dingen spreekt. Je kunt er niet over spreken, zoolang je ze niet zelf hebt beleefd. Denken - voelen - begrijpen -, dat zijn maar woorden, er is enkel ‘zijn', een diep innerlijk bewust ‘zijn', een besef, dat het denken en het voelen te boven gaat - we hebben geen ander werkelijk geestelijk bezit dan onze subjectieve ervaringen. Je weet, dat ik van kind af aan gelezen heb met een gretigheid en een dorst, waar ik toen al, niet veel later tenminste, zelf over nadenken moest. En nu geloof ik, dat ik weet, wat ik in boeken zocht en nog altijd zoek: de innige aanraking, het gevoel van eenheid met menschen, die dezelfde subjectieve ervaringen hebben gehad als ik en die zich daarvan bewuster zijn geweest en het daardoor mooier er krachtiger hebben kunnen zeggen. En ik geloof, dat er niet zoo heel veel menschen zijn, die in alle gebieden subjectieve ervaringen bezitten - eenvoudig omdat ze nooit in alle gebieden zichzelf ontgonnen en doorploegd hebben -, en die dus hun heele leven genoegen nemen met de subjectieve ervaringen van anderen -, van een meerderheid, of van erkende autoriteiten -, en een taal spreken die ze niet verstaan en die hun eigendom niet is en meeningen uiten, die ze niet kennen en niet belijden en die ze ieder oogenblik door hun daden te niet doen, en hun insticten ‘overtuiging' noemen en dat houden ze dan voor ‘objectief denken' Dat weten ze natuurlijk niet -, en in den beginne zijn we allemaal zoo; maar sommigen van ons worden wakker. ‘En juist dat wakker-worden, dat met ontsteltenis ervaren, dat je tot dusver hebt gesproken over wat je niet begreep, dat je jezelf niet kent en niet waarachtig toebehoort -, en dan dat wanhopig reiken naar je-zelf, om je-zelf wèl toe te behooren, je-zelf te kennen en in waarheid je-zelf te zijn -, dat zijn juist de dingen, die ik in mijn boek beschrijven wil, de dingen, waar ik voor gestreden en onder geleden heb. ‘En daar sta jij buiten -, omdat jij er niet voor gestreden en er niet onder geleden hebt. En ik zou zoo graag willen, dat je dat tenminste erkende, dat je óók eens den moed vond om te zeggen: “ik begrijp dat niet,” inplaats van alles met machtwoorden af te doen, -, dat je eens naar mij luisteren wilde en inzien, dat je niet alles beter weet, dat je niet overal verstand van hebt en dat je dan ook eens iets van mij zoudt willen gelooven en aannemen en leeren in de dingen, die ik door mijn natuur nu eenmaal beter weet.' Egbert stootte een scherp lachje uit. ‘Wel kijk -, daar komt de aap nu toch nog uit de mouw -, het welbekende aapje van mevrouws ijdelheid. En het povere slot van de heele verheven peroratie is een vriendelijk verzoek om een beetje wierook. Ik kan niet zeggen dat ik je geluk wensch met je speech -, en mijn motie van vertrouwen in je verdere filosofische of metafysische capriolen moet ik je daarom voorloopig nog blijven onthouden.' Ina sprong op uit haar stoel en rende op hem toe -, als wilde ze hem te lijf -, hij week achteruit en greep haar bij de polsen en slingerde haar van zich af. ‘Het vischwijf is weer losgebroken -, we zijn weer waar we wezen moeten. Maar als jij nu zoo dol op algemeenheden bent -, hou je dan deze algemeenheid voor gezegd, dat dit onherroepelijk de laatste keer is, dat ik me in een dergelijk gesprek begeef. Zoodra je in het vervolg dien kant uitgaat -, dan coupeer ik het, altijd en onmiddellijk. Je krijgt er mij niet meer toe -, en je kunt je dus verder elke moeite besparen.'


Hoofdstuk 11 - 2 Chapter 11 - 2 Bölüm 11 - 2

En -, het woord is natuurlijk wat groot voor de zaak, maar ik vind zoo gauw geen ander -, het is ook niet precies wat ik bedoel -, maar het wordt dan allicht meer naar den filosofischen dan naar den bepaald wat ze hier noemen litterairen kant' Ze zweeg en keek naar Egbert -, hij zweeg ook en keek voor zich uit. Ze had het gevoel alsof haar woorden in een holle, koude ruimte waren weggevallen -, zij was er armer en leeger -, maar hij was er niet voller en rijker van geworden. Zou hij nu volstrekt niets antwoorden, volharden in dat laatdunkend, ongeloovig zwijgen -? De atmosfeer veranderde, werd als zwaar en dreigend, teleurstelling, drift en onvreê begonnen overal binnen in duister te schiften, de grauwe onweerswolk hing laag boven haar. ‘Vind je het niet curieus? ‘vroeg ze, om hem tot antwoorden te dwingen. ‘Ja, kijk eens' antwoordde hij achteloos, ‘ik kan er natuurlijk niets positiefs van zeggen voordat ik het gelezen heb, maar het lijkt mij nogal een bedenkelijke onderneming, zooals jij het daar voorstelt. Je zoudt dan toch in alle geval vooraf wat filosofie moeten studeeren -, dat je zoo wat op de hoogte bent van wat tot nu toe over gedachten en hersen-functiën en zoo, is geschreven - want daar gaat het toch om niet waar? Anders loop je de kans, dat je dingen schrijft, die al eerder gezegd zijn, die iedereen al weet. En me dunkt, alsje in die richting gaat, dan moet je toch in de eerste plaats met iets nieuws aankomen.' Ze staarde hem even sprakeloos aan met wijd-open oogen, haalde de schouders op en keek in de lamp. Onmiddellijk zette hij zich schrap. ‘Wat heb je, wat doe je, wat kijk je ineens tragisch? Heb ik misschien weer wat miszegd?' Ze lachte schel. ‘Hoe kan je het veronderstellen! Hoe zou jij iets kunnen miszeggen! Ik moest alleen maar eens even kijken of jij het was -, dan wel onze buurman, die in wijnen doet. Maar jij schijnt het toch wel te wezen.' ‘God mensch, wordt niet theatraal op den laten avond. Zeg wat je bedoelt - of zeg liever maar niemendal, dat is nog het beste met het oog op je beminnelijke stemming.' ‘Mijn stemming was den heelen dag uitstekend, en dat weet je, tot vijf minuten geleden. Maar jij hebt mij weer vergiftigd, zooals je mij altijd vergiftigt, met je pedanten, pompeusen, hersenloozen onzin. Zeg een dichter dat hij alle verzen van de wereld moet lezen en zorgvuldig het signalement van zijn liefste veranderen, voordat hij een liefdezang voor haarschrijven mag -, omdat misschien een ander al... zeg een schilder, dat hij geen bokkingen en geen citroenen meer mag schilderen, maar inktvisschen en de een of andere onbekende uitheemsche vrucht, omdat hij ‘iets nieuws' moet geven. Iets nieuws, iets nieuws <-, haute nouveauté, als een winkelier, als een clown bij Carré. Alsof het in kunst niet juist ging om het ongerept persoonlijke, het subjectieve, het zelf-beleefde, alsof er iets anders belangrijk is dan elkeens diepste waarheid omtrent zichzelf, in zijn verhouding tot zichzelf, tot de menschen en tot.... tot de Oneindigheid. Alsof een kunstenaar iets anders kan dan over zichzelf spreken -, wat stompzinnige idioten hem dan verwijten -, maar dan zóó over zichzelfspreken, dat zijn eigen stem tegelijk de stem is van de oneindigheid-zelf, omdat hij immers alleen het algemeene, het eeuwige, het boven-persoonlijke van zichzelf uitspreekt -, daarnaar tenminste streeft, onbewust of bewust. Maar jij met je burgermans ontzag voor boeken, die je niet gelezen hebt en voor denkers, die je niet kent-, omdat die schrifturen en die boeken nu eenmaal ‘klassiek' zijn, omdat je je anders blameeren zou -, jij leutert maar, jij plappert maar, jij praat maar na. Alsof we bij mogelijkheid iets anders kunnen geven, dan wat in onsis. Alsof we een andere macht hebben dan naar beste kunnen oogsten en samenbinden, wat wij waarachtig niet zelf gezaaid hebben, maar de Geest, dien wij niet kennen -, en als dat dan ‘nieuw' is, dan is het omdat wij zelf altijd ‘nieuw' zijn, omdat de tijd altijd ‘nieuw' is, maar niet, omdat we vooraf ‘een beetje philosofie gestudeerd hebben.' ‘Ik meen toch wel eens gehoord te hebben,' zei Egbert pompeus zelfgenoegzaam, met een smadelijk-toegeeflijk glimlachje, als tegen een kind dat doorslaat, ‘dat er nog zoo iets bestaat als “objectief denken.” Maar een stommeling als ik kan zich daar natuurlijk in vergissen.' ‘Objectief denken!' riep Ina ‘ook alweer een woord, waarvan je zelf niet weet, wat je ermee bedoelt. Zoo als jij het stelt, kun je net zoo goed praten over ‘objectief eten' of over ‘objectieve kiespijn.' Of bedoel je misschien - ja, wat bedoel je er eigenlijk mee? Zeg dat nu eens - probeer dat nu eens te omschrijven!' Ze zweeg in uitdagende afwachting -, haar oogen fonkelden wijd open, haar borst hijgde, er parelde zweet op haar voorhoofd. Egbert keek traag op. ‘Wat meen je? Moet ik daar antwoord op geven?' ‘Ja -, ik vroeg je toch iets -, nietwaar?' ‘O -, ja, ik dacht dat het meer een oratorische fraaiigheid moest voorstellen -, ik denk er niet aan, hoor, ik heb niet den minsten lust om me hier door jou een examentje te laten afnemen.' ‘Neen, je hebt meer zin om opgeblazen onzin uit te slaan, te schermen met groote woorden, die je zelf niet begrijpt -, dat is ook wel zoo makkelijk dan dag en nacht loopen tobben en wroeten en bidden om wat licht en begrip -, dan alles in je zelf om te gooien, binnenstbuiten te keeren, omdat je schrikt, wanneer je eenmaal de oogen zijn open gegaan en je ziet de verwarring binnen in je -, al die woorden, die we maar gebruiken en die geen begrippen dekken -, al die zoogenaamde voorstellingen, die maar buiten op je kleven, die je eigendom niet zijn, omdat je ze niet zelf geschapen hebt -, die dus niet met je geest zijn vergroeid -, al die zoogenaamde feiten en waarheden, die je maar klakkeloos overgenomen hebt op gezag en bloote praatjes... Dan pas leer je, dat iedereen het ten slotte van zichzelf moet hebben, en uit eigen innerlijke ervaring, niet uit boeken -, zelfs al lees je ze, wat ik doe en jij niet eens! - zichzelf van den grond af opnieuw opbouwen moet. En de resultaten van dat innerlijk breken en bouwen, als je ze goed bewust weet en goed bewust en klaar zeggen kunt, dat is het “nieuwe”, dat we te geven hebben. Ik kan je bezweren, dat ik den laatsten tijd geleerd heb meer vertrouwen te stellen in de waarheid van mijn ziel dan in de waarheid van mijn oogen....' Haarstem smoorde in bewogenheid, haar drift was gezonken. Ze keek naar Egbert, hij zat aan de tafel -, het hoofd op de borst, spelend met een vouwbeen, de eeuwige vaag-spottende glimlach als verstard om zijn mond. Nooit was hij zoo ver van haar af geweest. ‘Egbert,' drong ze opnieuw aan, ‘geloof mij toch -, deze dingen zijn mij liever dan alles en boven alles heilig -, alles wat echt en vurig in mij is, gaat op in mijn verlangen naar begrip en verheldering. Ik heb liever dat je mij persoonlijk pijn doet, dan dat je zoo oppervlakkig en plomp en gedachteloos over die dingen spreekt. Je kunt er niet over spreken, zoolang je ze niet zelf hebt beleefd. Denken - voelen - begrijpen -, dat zijn maar woorden, er is enkel ‘zijn', een diep innerlijk bewust ‘zijn', een besef, dat het denken en het voelen te boven gaat - we hebben geen ander werkelijk geestelijk bezit dan onze subjectieve ervaringen. Je weet, dat ik van kind af aan gelezen heb met een gretigheid en een dorst, waar ik toen al, niet veel later tenminste, zelf over nadenken moest. En nu geloof ik, dat ik weet, wat ik in boeken zocht en nog altijd zoek: de innige aanraking, het gevoel van eenheid met menschen, die dezelfde subjectieve ervaringen hebben gehad als ik en die zich daarvan bewuster zijn geweest en het daardoor mooier er krachtiger hebben kunnen zeggen. En ik geloof, dat er niet zoo heel veel menschen zijn, die in alle gebieden subjectieve ervaringen bezitten - eenvoudig omdat ze nooit in alle gebieden zichzelf ontgonnen en doorploegd hebben -, en die dus hun heele leven genoegen nemen met de subjectieve ervaringen van anderen -, van een meerderheid, of van erkende autoriteiten -, en een taal spreken die ze niet verstaan en die hun eigendom niet is en meeningen uiten, die ze niet kennen en niet belijden en die ze ieder oogenblik door hun daden te niet doen, en hun insticten ‘overtuiging' noemen en dat houden ze dan voor ‘objectief denken' Dat weten ze natuurlijk niet -, en in den beginne zijn we allemaal zoo; maar sommigen van ons worden wakker. ‘En juist dat wakker-worden, dat met ontsteltenis ervaren, dat je tot dusver hebt gesproken over wat je niet begreep, dat je jezelf niet kent en niet waarachtig toebehoort -, en dan dat wanhopig reiken naar je-zelf, om je-zelf wèl toe te behooren, je-zelf te kennen en in waarheid je-zelf te zijn -, dat zijn juist de dingen, die ik in mijn boek beschrijven wil, de dingen, waar ik voor gestreden en onder geleden heb. ‘En daar sta jij buiten -, omdat jij er niet voor gestreden en er niet onder geleden hebt. En ik zou zoo graag willen, dat je dat tenminste erkende, dat je óók eens den moed vond om te zeggen: “ik begrijp dat niet,” inplaats van alles met machtwoorden af te doen, -, dat je eens naar mij luisteren wilde en inzien, dat je niet alles beter weet, dat je niet overal verstand van hebt en dat je dan ook eens iets van mij zoudt willen gelooven en aannemen en leeren in de dingen, die ik door mijn natuur nu eenmaal beter weet.' Egbert stootte een scherp lachje uit. ‘Wel kijk -, daar komt de aap nu toch nog uit de mouw -, het welbekende aapje van mevrouws ijdelheid. En het povere slot van de heele verheven peroratie is een vriendelijk verzoek om een beetje wierook. Ik kan niet zeggen dat ik je geluk wensch met je speech -, en mijn motie van vertrouwen in je verdere filosofische of metafysische capriolen moet ik je daarom voorloopig nog blijven onthouden.' Ina sprong op uit haar stoel en rende op hem toe -, als wilde ze hem te lijf -, hij week achteruit en greep haar bij de polsen en slingerde haar van zich af. ‘Het vischwijf is weer losgebroken -, we zijn weer waar we wezen moeten. Maar als jij nu zoo dol op algemeenheden bent -, hou je dan deze algemeenheid voor gezegd, dat dit onherroepelijk de laatste keer is, dat ik me in een dergelijk gesprek begeef. Zoodra je in het vervolg dien kant uitgaat -, dan coupeer ik het, altijd en onmiddellijk. Je krijgt er mij niet meer toe -, en je kunt je dus verder elke moeite besparen.'