×

Nós usamos os cookies para ajudar a melhorar o LingQ. Ao visitar o site, você concorda com a nossa política de cookies.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 18

Hoofdstuk 18

O, wat schemerde het, o wat schemerde het! Nu was het donker geworden en duister geheel, en het vuur in den haard stierf uit in de donkerende, duisterende kamer... Maar waarvoor het op te gloeien: bleef het niet altijd kil en koud, ook al laaide het nog zoo hoog op... Waarvoor lampen op te steken: schemerde het niet iederen dag dichter en grauwer, of het morgen was of avond... Gloorde zelfs de blonde dageraad niet vager en vager door den dichten schemermist heen... Een suffe, zwakke man... Was het om dàt te worden, dat hij verborgen had heel zijn leven de eigenlijkheid van zijn ziel en zijn lichaam... Was hij niet de broêr van Ernst... Was hij de broêr van Ernst niet altijd geweest... ook al had het altijd anders geschenen... Waren zij niet uit het zelfde bloed, en waren zij, broêrs, niet uit de zelfde ziel, de zelfde ziel, die schemerde! Schemerde het niet om hen allen nu met de grauwheid van het kleine leven... Zoû het ooit zoo later schemeren gaan om zijn eigen blonden dageraad: zijn kinderen, zij ook uit éen ziel... Als het niet schemerde met de jaren... als daarginds... om mama - hij zag haar zitten -, schemerde het dan van verdriet en moêheid en eenzaamheid - als daarginds... niet om Bertha... Schemerde het niet, trots hun jeugd, om Paul en om Dorine... Was het niet om Ernst geweest als een nàcht, ook al trad hij nu buiten het duister... in schemering terug, die hen àllen omringde... Was het hun schuld of die van hun leven... het kleine leven van kleine zielen... Was de schemering uit het bloed, dat verarmde... of om het leven, dat verkleinde... Zouden zij nooit door de schemering heen zien de dageraadwijde verschieten, waar toch het leven ruim van moest zijn... en zouden zij er noóit heen streven... Zouden zijn kinderen er noóit heen streven... Zouden zij niet uitstralen hun blonde zonnelicht naar het gróote leven en zouden zij niet gróote zielen groeien... Zoû het schemeren... schemeren... schemeren... ook later om hèn heen... tot misschien... de heel groote dingen des levens donderen en weêrlichten zouden onverwachts voor hen uit en hen zouden verpletteren en verblinden... omdat zij niet geleerd hadden in het licht te zien...

Hij poogde zich te herinneren gedachten van vroeger... maar ze schoten vooruit, als gevleugelde ironieën. Alleen wist hij, dat het werd als éen nacht, als een groote Nacht om hen allen heen, onder de grauweluchten van hun winter... Alleen wist hij, dat het nevelde om hen allen heen, totdat het werd het pikzwarte duister... het duister van ouderdom - het duister van smart... het duister van sceptiesch egoïsme... het duister van levensonwetendheid... alle de zware duisternissen, die schemerden om kleine zielen... Tot het bij Ernst geworden was de duistere droom... waaruit hij nu trad... Zij noemden dat genezen... Zij meenden, dat hij zoude genezen... O, wat schemerde het, wat schemerde het, en wat was hun noodlot een zware lucht, een immensiteit van zware luchten, donkerende boven hun atomenkleinte... Hij, ja, hij zoû beter worden... Maanden misschien zoû het nog duren en dàn zoû hij zijn dienst hervatten als een oude, suffe, geknakte man, in-ziek van zijn kinderjaren onder den schijn van spierkracht, tot éen zware ziekte was voldoende geweest, om hem oud-suf te knakken voor héel zijn verdere leven... Ja, hij zoû beter worden... Maar het zoû niet meer noodig zijn bulderen te doen zijn stem, ruw zijn gebaar te bruskeeren - sterk te doen, krachtig en ruw - want zién zouden zij allen toch zijn treurige vertooning, dan. Sjokken zoû hij voort door het kleine, duisterende leven, tot het duisteren zoû om hèm heen... als het nu duisterde om zijn moeder - en... en... zijn kinderen zouden in hem niet meer herkennen - nooit meer - hun vader van vroeger, die met hen ravotte, en die vulde geheel het huis met àl de bewegelijkheid van zijn gezonde leven... Het was gedaan: voor zijn leven, gedaan...

Het was gedaan. In de kamer, die kil en duister werd, spookte het zwart tot hem, dat het was gedaan. Heel kalm maakte het hem bijna... dat hij wist, dat het was gedaan... dat hij voor zijn kinderen - zijn negen - herinnerde hij zich niet hun blond aantal goed? - niet zoû leven kunnen anders dan als de schim van hun vader van vroeger... O, ze liefhebben... o ze opvoeden... zoû hij het dan nooit meer kunnen... Zoû hij het dan nooit meer kunnen...! Zoû hij dan, genezen, zijn voor heel zijn verder verder leven, de man door het Beest overwonnen... de man door het Beest opgevreten... geknakt... in den strijd met het Drakebeest... Was het dan zoo... was het dan zoo...? Waarom lieten zij hem in de koû en den donker...? De rillingen liepen hem over zijn rug - zijn rug zonder merg, zijn lijf zonder bloed - met stroomingen van ijskoud water... Waarom stookten zij hem zijn vuur niet op, en staken zij niet op zijn lamp... Wisten zij, dat hem toch niets zoû warmen en lichten?

- Adeline!

Zijn stem klonk dof, zwak. In de andere kamer, nu donker, bewoog niets... Hij stond op, moeilijk, uit zijn diepen stoel... als was hij een oude man... Hij tastte rond naar de deur van de andere kamer... Een flauw licht kwam nog van buiten... Daar zat zij, daar lag zij... zijn vrouw... in slaap was ze gevallen van moêheid en zorg over hèm, haar gezicht op haar armen, die hingen over de tafel... Spookte het hem of was zij in waarheid veranderd... Hij had haar sedert weken, sedert zijn ziekte, niet opgelet, niet aangekeken, ook al zorgde zij om hem rond... Zeker, hij had haar heel lief, maar zij deed als zij doen moest, zijn vrouw. Zij had hem zijn kinderen gebaard en zij zorgde voor hem, nu hij ziek was... Was het niet goèd, dat hij zoo gedacht had? Neen, misschien was het niet goed geweest... God, wat was zij verouderd...! Wat was zij niet meer het jonge, frissche blonde gezichtje van vroeger, het moedermeisje, en het kind-moedertje! Spookte het flauwe licht of wàs het zoo... Was zij zoo bleek, zoo mager, zoo moê... van zorgen over hèm... Hij voelde zijn ziel vol zwellen... Nooit had hij haar liefgehad als nu! Hij boog zich voorover en kuste haar... een kus, teeder, als hij nóoit haar gegeven had. Zij trilde even in haar slaap: zij sliep vast... God, wat was zij moê! Wat was zij bleek, wat was zij vermagerd! Gebroken van zorg en moêheid lag zij, in de armen haar hoofd...

- Adeline...

Zij antwoordde niet, zij sliep... Hij wilde haar niet wekken: hij wilde nu zelf maar bellen om het vuur en de lamp... Maar waar- voor zoû het dienen... Lamp en vuur zoû het niet helderder om hem maken, nu de groote schemering zonk... O, de groote schemering, hoe onverbiddelijk, hoe erbarmingloos was ze... Zoû ze zoo om hem zinken gaan, als ze gezonken was... om Ernst... om Ernst... wien het langzamerhand opklaarde... Klaarde de schemering dan ook weêr op... Of zoû ze niet meer dan langzamerhand om hem schemeren, als ze nu te schemeren begon om zijn moeder... Of zoû ze alleen maar, vaagjes, blijven schemeren om hem rond, als ze schemerde om Paul, om Dorine... Wat, wat zoû zijn schemering zijn...

Het huis was heel koud, en hij, hij voelde zich kil... Was er dan nergens vuur... Waar waren de kinderen... Waren Marietje, Adèletje, de twee jongens nog niet van school terug... Daar hoorde hij in de kamer beneden - de eet- en kinderkamer - Gerdy en Constant spelen: met zoete stemmetjes hoorde hij ze praten met elkaâr... O, zijn twee zoete, blonde kindertjes... Maar Gerdy, ze was voor hem bang... Hij, hij werd bang voor zichzelven... Hij was niet meer, die hij was van vroeger... Nu, nu zagen de menschen hem, als hij was... Nu vertoonde hij geen schijnkracht meer... Nu kon zijn stem niet meer bulderen...

Hij wist niet waarom, maar hij dwaalde door het huis... Het leek hem eenzaam, somber en stil, ook al speelden de kinderen beneden... Hij stond op de trap en luisterde... Wat ruischte daar in de verte... Neen, er ruischte niets... Ja, toch wel, er ruischte, er ruischte... van buiten - van buiten tot hem... ruischte er aan - een melancholische wind... als een wind uit eeuwigheid... Zoo groot, zoo groot de eeuwigheid en zoo groot de wind, die er uit ruischte... en zoo kil klein somber het huis... alles zoo klein... zoo klein hij... Hij wist niet wat nu hem beving, maar hij voelde zich bang... bang, als hij zich wel eens gevoeld had als kind... Zóo bang voelde hij zich voor het ruischen, dat hij riep:

- Adelien... Lien!

Hij wachtte, tot zij zoû antwoorden... hooren.. Maar zij hoorde niet, zij sliep... Toen dwaalde hij huiverend voort... naar boven... naar zijn eigen kamertje... En het was alles zóo somber en kil en eenzaam, en het ruischte zoo melancholiek aan uit de groote eeuwigheid buiten het huis, dat hij zonk in een stoel, verpletterd en dat hij begon te snikken... Nu was hij gebroken... Hij snikte... Zijn groote, vermagerde lichaam schokte onder de snikken op en neêr; zijn longen hijgden onder de snikken en in zijn groote, magere handen snikte zijn hoofd, in wanhoop...

Nu was hij gebroken... Nu wist hij, dat hij niet beter zoû worden... Nu wist hij, dat hij eigenlijk had moeten sterven... en dat hij was blijven leven... omdat zijn leven nog was hangen gebleven aan een draad, die niet gebroken was... Zoû weldra breken die laatste draad... Of zoû de draad nog heel lang, hem ziekende, hechten blijven aan zijn schemerende leven? Zoû hij nog vader kunnen zijn voor zijn kinderen, of zoû hij integendeel... worden... een last... voor de zijnen!! Schemerde het, schemerde het? Ruischte daar de eeuwigheid niet aan...

Hij zuchtte diep op, uit zijn snikken... Zijn oog zocht aan den kamerwand, waar hingen tusschen platen van race-paarden, en mooie vrouwen, sabels en krissen... Hij had er een heele collectie van... Er waren er bij, die nog toebehoord hadden aan zijn vader... Na papa's dood waren zij verdeeld tusschen Ernst en hem geworden... Tusschen de krissen en sabels, twee revolvers...

Hij staarde langs de sabels en krissen... en zijn oog bleef aan de revolvers hangen... Tusschen de sabels en krissen, tusschen de race-paarden en de mooie vrouwen wemelden al de kopjes van zijn kinderen, en hij wist niet of het waren portretten of schimmen... zooals zij geweest waren, de kinderkopjes, zes maanden, éen jaar, twee jaren... ouder wordende en grooter, meer en meer zonne-uitstralende, zijn dageraad van negen blonde kinderen... Zoû hij een vader voor ze kunnen zijn, of zoû hij integendeel worden een last...?

Het was of zijne gedachte groef in een diepe diepte. In een diepe diepte groef zijne gedachte met haastige handen zand weg... Wat zocht ze, zijn wroetende gedachte... Wat zocht ze in de diepe diepte, wat smeet ze om hem heen het zand... zoo... als hij zich herinnerde... dat... Addy hem eens gezegd had... dat Ernst... zand had uitgewroet... in de duinen... in de duinen... te Nunspeet... Wat... wat...! Werd hij ook gek!! Werd hij gek... als Ernst... werd hij gek... als Ernst! Brak een angstzweet hem uit door zijn kil huiverend lichaam... Werd hij gek...? ? - Gerrit... Gerrit...! Een stem klonk, als van heel ver... door het huis, dat plotseling geworden was... heel diep, heel wijd, heel groot.

- Gerrit... Gerrit...!

Hij hoorde ze wel... de haastige stappen... opklimmen de trappen, die kraakten... maar hij was machteloos te antwoorden.

- Gerrit... Gerrit... Waar ben je...

De deur werd geopend, en het was Adeline, die hem zocht... in den donker.

- Gerrit... ben je hier...

Nog antwoordde hij niet.

- Waar ben je, Gerrit...

- Hier.

- Ben je hier...

- Ja...

- Waarom zit je in den donker... in de koû... Waarom zit je hier, Gerrit...

- Ik... zocht iets.

- Wat...

- Ik weet niet meer.

- Waarom heb je me niet gevraagd!

Zij had het gas opgestoken.

- Je sliep... - Wees niet boos... Gerrit... Ik was moê.

- Ik ben niet boos, kind. Ik woû je niet storen.

- Waarom heb je me niet wakker gemaakt...

- Je sliep...

- Je hadt me wakker moeten maken...

Hij strekte de armen naar haar uit.

- Kind... kom eens hier.

Zij kwam nader, hij trok haar op zijn knieën.

- Wat is er, Gerrit.

- Kind... Lien... Ik geloof, dat ik heel... heel ziek ben.

- Je bent ziek geweest, Gerrit... Nu... nu wordt je beter...

- Zoû je denken...

- O ja... o ja.

- Lien, ik geloof... dat ik... heel... heel ziek ben...

- Voel je je dan naar... Je hebt het koud... Kom beneden... We zullen het vuur opstoken.

- Neen... blijf... Zeg... Lien... mocht ik sterven... zoû je dan...

- O, Gerrit, o Gerrit, neen!

- Stil, kind...: mocht ik sterven... zoû je dan vinden... na mijn dood...

- Gerrit, o Gerrit!

- Dat ik toch veel van je gehouden heb...

- Gerrit!

- Dat ik altijd lief voor je ben geweest... Dat ik je niet heb verwaarloosd...

- O, je zal niet sterven, Gerrit... Je wordt beter... en je bent altijd, altijd lief geweest...! - Lien... en al onze kinderen...

- Gerrit!

- Zullen die niet vinden... dat als ik sterf... ik niet had mogen sterven... omdat ik hun vader had moeten blijven...

- Maar Gerrit... je zal niet sterven!

- Ik zoû wel willen blijven leven, Lien... voor jou en voor de kinderen, kind. Maar ik vrees, dat ik héel ziek ben...

- Wil je den dokter, Gerrit...

- Neen, neen... Blijf nog zoo stil, een oogenblik, op de knieën van je man... Lien... Gerdy is bang voor me geworden. Zeg, Lien... ben je ook bang voor je mageren man...

- Gerrit, Gerrit, neen! Gerdy is niet bang... en ik - ik ben niet bang...

- Omhels me...

Zij omhelsde hem geheel in haar armen. Zij drukte, warmde hem tegen zich aan, terwijl ze zat op zijn knieën.

- Ik ben niet bang, Gerrit... Waarom zoû ik bang voor je zijn geworden...! Omdat je ziek bent geweest - omdat je mager geworden bent...! Ben je dan niet altijd mijn man, van wien ik hoû, van wien ik altijd gehouden heb? Zal ik niet voor je zorgen, tot je heelemaal bent hersteld - tot je weêr bent... flink... gezond... sterk... O Gerrit, al duurt het nog weken... al duurt het maanden... een jaar... Gerrit, wat is een jaar! Over een jaar ben je weêr beter... flink... gezond... sterk... en dan zijn we weêr gelukkig... en dan groeien onze kinderen op...

- Ja kind... als het maar niet donker wordt...

- Gerrit...

- Als het maar niet zoo donker wordt...! Weet je, dat het om Ernst heel donker is geworden... Nu wordt het wel lichter om hem... maar iets blijft om hem schemeren... nog altijd... altijd... Weet je, dat het donker wordt om mama... en dat het donkerder... en donkerder zal worden... Weet je, dat het schemert om Bertha... en dat er schemering is om de anderen... Lien... kind... ik ben bang. Ik ben bang... als het donker gaat worden... Als kind was ik ook wel eens bang... als het donker... als het donker ging worden... Zie je... het licht heb je nu... wel opgestoken... Lien... Brandt er dan alleen éen lichtje...? De vlam van een lamp... toch... toch... wordt het donker...

- Gerrit... mijn Gerrit... komt de koorts op...? Wil je naar bed? - Ja... Lien... ik wil naar bed... Breng je kind naar bed... Lien... Het is moê... het is ziek... Breng je hem naar bed, Lien, en zal je hem instoppen... warm in zijn kouden rug... en zal je dan blijven zitten... tot die slaapt... tot die slaapt... Breng je hem naar bed, Lien... En... Lien... als je kind... als je kind... sterft... als het sterft... zal je dan nóoit later vinden... dat het niet... niet genoeg... van je... van je gehouden heeft...

Zij had hem nu zacht gedrongen op te staan, en zij opende de tusschendeur. Hij stond in het midden van het kleine kamertje, terwijl zij bezig was in de slaapkamer, er het licht opstak, hem toen weêr naderde en hem hielp zich uit te kleeden.

- Het wordt donker... het wordt donker... murmelde hij rillende, terwijl hij klappertandde van de koû.

En hij voelde, dat het niet koude van koorts was, maar koude in zijn aderen en zijn ruggegraat, omdat het Beest àl zijn bloed en zijn merg met heerlijke lekken had opgesmeerd, hem van zijn kinderjaren af al had opgevreten... zoo had opgevreten, dat nu... in de schemering... zijn ziel samenkromp, verdorde... in zijn lichaam, dat geen sappen meer voedden.

- Het wordt donker... murmelde hij.

Hoofdstuk 18 Κεφάλαιο 18 Chapter 18

O, wat schemerde het, o wat schemerde het! Oh, how it shimmered, oh how it shimmered! Nu was het donker geworden en duister geheel, en het vuur in den haard stierf uit in de donkerende, duisterende kamer... Maar waarvoor het op te gloeien: bleef het niet altijd kil en koud, ook al laaide het nog zoo hoog op... Waarvoor lampen op te steken: schemerde het niet iederen dag dichter en grauwer, of het morgen was of avond... Gloorde zelfs de blonde dageraad niet vager en vager door den dichten schemermist heen... Een suffe, zwakke man... Was het om dàt te worden, dat hij verborgen had heel zijn leven de eigenlijkheid van zijn ziel en zijn lichaam... Was hij niet de broêr van Ernst...       Was hij de broêr van Ernst niet altijd geweest... ook al had het altijd anders geschenen... Waren zij niet uit het zelfde bloed, en waren zij, broêrs, niet uit de zelfde ziel, de zelfde ziel, die schemerde! Now it had grown dark and murky entirely, and the fire in the hearth died out in the darkening, murky room.... But for what to light it: did it not always remain chilly and cold, even though it flared so high.... What to light lamps for: didn't it shimmer denser and grayer every day, whether it was morning or evening.... Didn't even the blond dawn glow fainter and fainter through the dense twilight mist... A dull, weak man... Was it to become that, that he had hidden all his life the genuineness of his soul and body.... Was he not the brother of Ernst.... Had he not always been Ernst's brother... though it had always seemed otherwise.... Were they not of the same blood, and were they not, brothers, of the same soul, the same soul, that shone! Schemerde het niet om hen allen nu met de grauwheid van het kleine leven... Zoû het ooit zoo later schemeren gaan om zijn eigen blonden dageraad: zijn kinderen, zij ook uit éen ziel... Als het niet schemerde met de jaren... als daarginds... om mama - hij zag haar zitten -, schemerde het dan van verdriet en moêheid en eenzaamheid - als daarginds... niet om Bertha... Schemerde het niet, trots hun jeugd, om Paul en om Dorine... Was het niet om Ernst geweest als een nàcht, ook al trad hij nu buiten het duister... in schemering terug, die hen àllen omringde... Was het hun schuld of die van hun leven... het kleine leven van kleine zielen... Was de schemering uit het bloed, dat verarmde... of om het leven, dat verkleinde... Zouden zij nooit door de schemering heen zien de dageraadwijde verschieten, waar toch het leven ruim van moest zijn... en zouden zij er noóit heen streven... Zouden zijn kinderen er noóit heen streven... Zouden zij niet uitstralen hun blonde zonnelicht naar het       gróote leven en zouden zij niet gróote zielen groeien... Zoû het schemeren... schemeren... schemeren... ook later om hèn heen... tot misschien... de heel groote dingen des levens donderen en weêrlichten zouden onverwachts voor hen uit en hen zouden verpletteren en verblinden... omdat zij niet geleerd hadden in het licht te zien... Did it not dim for them all now with the drabness of small life.... Would it ever dim so later to his own blond dawn: his children, they too from one soul.... If it did not dim with the years... as over there... for mama - he saw her sitting -, did it shimmer with sorrow and weariness and loneliness - if over there.... not about Bertha... Did it not shimmer, proud their youth, for Paul and for Dorine.... had it not been for Ernst as a night, even though he now stepped outside the darkness into twilight, which surrounded them all.... Was it their fault or that of their lives The little life of little souls.... Was the twilight from the blood that impoverished Or to life, that diminished.... Would they never see through the twilight the dawn-wide fading, where yet life had to be ample of.... and would they never aspire to it... Would his children never strive for it... Would they not radiate their blond sunlight into the great life and would they not grow great souls... Would the twilight... shimmer... shimmer... even later around them... until perhaps... the very great things of life would thunder and light up unexpectedly before them and crush and blind them... because they had not learned to see into the light...

Hij poogde zich te herinneren gedachten van vroeger... maar ze schoten vooruit, als gevleugelde ironieën. He tried to recall thoughts of the past but they shot forward, like winged ironies. Alleen wist hij, dat het werd als éen nacht, als een groote Nacht om hen allen heen, onder de grauweluchten van hun winter... Alleen wist hij, dat het nevelde om hen allen heen, totdat het werd het pikzwarte duister... het duister van ouderdom - het duister van smart... het duister van sceptiesch egoïsme... het duister van levensonwetendheid... alle de zware duisternissen, die schemerden om kleine zielen... Tot het bij Ernst geworden was de duistere droom... waaruit hij nu trad... Zij noemden dat genezen... Zij meenden, dat hij zoude genezen... O, wat schemerde het, wat schemerde het, en wat was hun noodlot een zware lucht, een immensiteit van zware luchten, donkerende boven hun atomenkleinte...       Hij, ja, hij zoû beter worden... Maanden misschien zoû het nog duren en dàn zoû hij zijn dienst hervatten als een oude, suffe, geknakte man, in-ziek van zijn kinderjaren onder den schijn van spierkracht, tot éen zware ziekte was voldoende geweest, om hem oud-suf te knakken voor héel zijn verdere leven... Ja, hij zoû beter worden... Maar het zoû niet meer noodig zijn bulderen te doen zijn stem, ruw zijn gebaar te bruskeeren - sterk te doen, krachtig en ruw - want zién zouden zij allen toch zijn treurige vertooning, dan. Only he knew, that it became like one night, like a great Night around them all, under the gray rumors of their winter.... Only he knew, that it misted around them all, until it became the pitch black darkness the darkness of old age - the darkness of grief the darkness of skeptical selfishness the darkness of life's ignorance... all the heavy darknesses that shimmered around little souls.... Until with Ernst it had become the dark dream... from which he now stepped... They called that healing... They thought he would be cured... Oh, how it shimmered, how it shimmered, and how their fate was a heavy sky, an immensity of heavy skies, darkening above their atomic size.... He, yes, he would get better... Months perhaps it would take and then he would resume his service as an old, dull, broken man, sick from his childhood under the guise of muscular strength, until one heavy illness had been enough, to make him old-suff for the rest of his life... Yes, he would get better.... But it would no longer be necessary to roar his voice, roughen his gesture - to act strong, powerful and rough - because they would all see his sad display, then. Sjokken zoû hij voort door het kleine, duisterende leven, tot het duisteren zoû om hèm heen... als het nu duisterde om zijn moeder - en... en... zijn kinderen zouden in hem niet meer herkennen - nooit meer - hun vader van vroeger, die met hen ravotte, en die vulde geheel het huis met àl de bewegelijkheid van zijn gezonde leven... Het was gedaan: voor zijn leven, gedaan... He would trudge on through the small, dark life, until it was dark around him... as it was now darkness around his mother - and... and... his children would not recognize in him - never again - their father of old, who romped with them, and who filled the house with all the mobility of his healthy life... It was done: for his life, done....

Het was gedaan. It was done. In de kamer, die kil en duister werd, spookte het zwart tot hem, dat het was gedaan. In the room, which grew chilly and dark, blackness haunted him, that it was done. Heel kalm maakte het hem bijna... dat hij wist, dat het was gedaan... dat hij voor zijn kinderen - zijn negen - herinnerde hij zich niet hun blond aantal goed? Very calmly it almost made him that he knew, that it was done that for his children - his nine - didn't he remember their blond number well? -       niet zoû leven kunnen anders dan als de schim van hun vader van vroeger... O, ze liefhebben... o ze opvoeden... zoû hij het dan nooit meer kunnen... Zoû hij het dan nooit meer kunnen...! - could not live other than as the ghost of their father of old.... O loving them... O raising them... If only he could never do it again... If only he could never do it again...! Zoû hij dan, genezen, zijn voor heel zijn verder verder leven, de man door het Beest overwonnen... de man door het Beest opgevreten... geknakt... in den strijd met het Drakebeest... Was het dan zoo... was het dan zoo...? Would he then, healed, be for all his further life, the man overcome by the Beast the man devoured by the Beast... snapped... in the battle with the Dragon Beast... Was it so then... Was it so then...? Waarom lieten zij hem in de koû en den donker...? Why did they leave him in the koû and the dark...? De rillingen liepen hem over zijn rug - zijn rug zonder merg, zijn lijf zonder bloed - met stroomingen van ijskoud water... Waarom stookten zij hem zijn vuur niet op, en staken zij niet op zijn lamp... Wisten zij, dat hem toch niets zoû warmen en lichten? The shivers ran down his spine - his back without marrow, his body without blood - with streams of icy water.... Why did they not kindle him his fire, and light his lamp? Did they know, that surely nothing would warm and light him?

- Adeline! - Adeline!

Zijn stem klonk dof, zwak. His voice sounded dull, weak. In de andere kamer, nu donker, bewoog niets... Hij stond op, moeilijk, uit zijn diepen stoel... als was hij een oude man... Hij tastte rond naar de deur van de andere kamer... Een flauw licht kwam nog van buiten... Daar zat zij, daar lag zij... zijn vrouw... in slaap was ze gevallen van moêheid en zorg over hèm, haar gezicht op haar armen, die hingen over de       tafel... Spookte het hem of was zij in waarheid veranderd... Hij had haar sedert weken, sedert zijn ziekte, niet opgelet, niet aangekeken, ook al zorgde zij om hem rond... Zeker, hij had haar heel lief, maar zij deed als zij doen moest, zijn vrouw. In the other room, now dark, nothing moved.... He rose, with difficulty, from his deep chair as if he were an old man He groped around for the door of the other room.... A faint light still came from outside.... There she sat, there she lay his wife... she had fallen asleep from weariness and worry about him, her face on her arms, hanging over the table... Was it haunting him or had she changed in truth.... He had not paid attention to her since weeks, since his illness, not looked at her, even though she cared about him around.... Sure, he loved her very much, but she did as she had to do, his wife. Zij had hem zijn kinderen gebaard en zij zorgde voor hem, nu hij ziek was... Was het niet goèd, dat hij zoo gedacht had? She had birthed him his children and she took care of him now that he was ill.... Wasn't it good that he had thought like that? Neen, misschien was het niet goed geweest... God, wat was zij verouderd...! Nay, perhaps it had not been right.... God, how she had aged...! Wat was zij niet meer het jonge, frissche blonde gezichtje van vroeger, het moedermeisje, en het kind-moedertje! How she was no longer the young, fresh blonde face of old, the mother-girl, and child-mother! Spookte het flauwe licht of wàs het zoo... Was zij zoo bleek, zoo mager, zoo moê... van zorgen over hèm... Hij voelde zijn ziel vol zwellen... Nooit had hij haar liefgehad als nu! Was the faint light haunting or was it so.... Was she so pale, so thin, so tired... from worrying about him... He felt his soul swell full.... Never had he loved her as he did now! Hij boog zich voorover en kuste haar... een kus, teeder, als hij nóoit haar gegeven had. He bent down and kissed her a kiss, tender, as he had never given her. Zij trilde even in haar slaap: zij sliep vast... God, wat was zij moê! For a moment she trembled in her sleep: she was fast asleep.... God, how tired she was! Wat was zij bleek, wat was zij vermagerd! How pale she was, how emaciated she was! Gebroken van zorg en moêheid lag zij, in de armen haar hoofd... Broken with worry and weariness, she lay, in arms her head

- Adeline... - Adeline...

Zij antwoordde niet, zij sliep... Hij wilde haar niet wekken: hij wilde nu zelf maar bellen om het vuur en de lamp... Maar waar-       voor zoû het dienen... Lamp en vuur zoû het niet helderder om hem maken, nu de groote schemering zonk... O, de groote schemering, hoe onverbiddelijk, hoe erbarmingloos was ze... Zoû ze zoo om hem zinken gaan, als ze gezonken was... om Ernst... om Ernst... wien het langzamerhand opklaarde... Klaarde de schemering dan ook weêr op... Of zoû ze niet meer dan langzamerhand om hem schemeren, als ze nu te schemeren begon om zijn moeder... Of zoû ze alleen maar, vaagjes, blijven schemeren om hem rond, als ze schemerde om Paul, om Dorine... Wat, wat zoû zijn schemering zijn... She did not answer, she was asleep.... He didn't want to wake her: he now wanted to call for the fire and lamp himself.... But what-what would it be for... Lamp and fire would not make it brighter around him, as the great twilight sank.... Oh, the great twilight, how inexorable, how pitiless was she... Would she sink so for his sake, as she had sunk for Ernst's sake... for Ernst... whom it was slowly clearing... Did the twilight then clear again... Or would it only slowly dim around him, as it began to dim around his mother... Or would it only keep shimmering around him, as it shimmered around Paul, around Dorine... What, what would be his twilight....

Het huis was heel koud, en hij, hij voelde zich kil... Was er dan nergens vuur... Waar waren de kinderen... Waren Marietje, Adèletje, de twee jongens nog niet van school terug... Daar hoorde hij in de kamer beneden - de eet- en kinderkamer - Gerdy en Constant spelen: met zoete stemmetjes hoorde hij ze praten met elkaâr... O, zijn twee zoete, blonde kindertjes... Maar Gerdy, ze was voor hem bang... Hij, hij werd bang voor zichzelven... Hij was niet meer, die hij was van vroeger... Nu, nu zagen de menschen hem, als hij was... Nu vertoonde hij geen schijnkracht meer...       Nu kon zijn stem niet meer bulderen... The house was very cold, and he, he felt chilly.... Then there was no fire anywhere... Where were the children... Were not Marietje, Adèletje, the two boys back from school yet.... There in the room downstairs - the dining and nursery room - he heard Gerdy and Constant playing: in sweet little voices he heard them talking to each other.... Oh, his two sweet, blond little children.... But Gerdy, she was afraid of him.... He, he became afraid of himself.... He was no longer, who he was from before.... Now, now people saw him, as he was.... Now he no longer displayed feigned strength.... Now his voice could no longer roar....

Hij wist niet waarom, maar hij dwaalde door het huis... Het leek hem eenzaam, somber en stil, ook al speelden de kinderen beneden... Hij stond op de trap en luisterde... Wat ruischte daar in de verte... Neen, er ruischte niets... Ja, toch wel, er ruischte, er ruischte... van buiten - van buiten tot hem... ruischte er aan - een melancholische wind... als een wind uit eeuwigheid... Zoo groot, zoo groot de eeuwigheid en zoo groot de wind, die er uit ruischte... en zoo kil klein somber het huis... alles zoo klein... zoo klein hij... Hij wist niet wat nu hem beving, maar hij voelde zich bang... bang, als hij zich wel eens gevoeld had als kind... Zóo bang voelde hij zich voor het ruischen, dat hij riep: He did not know why, but he wandered through the house.... It seemed lonely, gloomy and quiet to him, even though the children were playing downstairs.... He stood on the stairs and listened.... What murmured there in the distance.... Nay, there was nothing murmuring.... Yes, indeed, there was a murmur, a murmur.... from outside - from outside to him... there murmured to it - a melancholy wind... like a wind from eternity... So great, so great the eternity and so great the wind, which murmured from it and so chilly little gloomy the house... everything so small... so small he... He did not know what shook him now, but he felt afraid... afraid, as he had felt when he was a child... SO afraid he felt of the rustling, he cried:

- Adelien... Lien! - Adelien... Lien!

Hij wachtte, tot zij zoû antwoorden... hooren.. Maar zij hoorde niet, zij sliep... Toen dwaalde hij huiverend voort... naar boven... naar zijn eigen kamertje... En het was alles zóo somber en kil en eenzaam, en het ruischte zoo melancholiek aan uit de groote eeuwigheid buiten het huis, dat hij zonk in een stoel, verpletterd en dat hij begon te snikken... Nu was hij gebroken... Hij snikte...       Zijn groote, vermagerde lichaam schokte onder de snikken op en neêr; zijn longen hijgden onder de snikken en in zijn groote, magere handen snikte zijn hoofd, in wanhoop... He waited, until she would answer.... hear... But she didn't hear, she was asleep... Then he wandered shuddering... upstairs... to his own little room... And it was all so bleak and cold and lonely, and it murmured so melancholy to him from the great eternity outside the house, that he sank into a chair, crushed and he began to sob.... Now he was broken... He sobbed... His big, emaciated body shook up and down under the sobs; his lungs gasped under the sobs, and in his big, skinny hands his head sobbed, in despair....

Nu was hij gebroken... Nu wist hij, dat hij niet beter zoû worden... Nu wist hij, dat hij eigenlijk had moeten sterven... en dat hij was blijven leven... omdat zijn leven nog was hangen gebleven aan een draad, die niet gebroken was... Zoû weldra breken die laatste draad... Of zoû de draad nog heel lang, hem ziekende, hechten blijven aan zijn schemerende leven? Now he was broken... Now he knew that he wouldn't get better... Now he knew that he should have died... and that he had stayed alive... because his life was still hanging on by a thread that wasn't broken... Would soon break that last thread... Or would the thread remain attached to his dim life for a very long time, sickening him? Zoû hij nog vader kunnen zijn voor zijn kinderen, of zoû hij integendeel... worden... een last... voor de zijnen!! Would he still be able to be a father to his children, or would he on the contrary become... a burden... for his own! Schemerde het, schemerde het? Was it shining, was it shining? Ruischte daar de eeuwigheid niet aan... Did not noise eternity there....

Hij zuchtte diep op, uit zijn snikken... Zijn oog zocht aan den kamerwand, waar hingen tusschen platen van race-paarden, en mooie vrouwen, sabels en krissen...       Hij had er een heele collectie van... Er waren er bij, die nog toebehoord hadden aan zijn vader... Na papa's dood waren zij verdeeld tusschen Ernst en hem geworden... Tusschen de krissen en sabels, twee revolvers... He sighed deeply, from his sobs.... His eye searched the wall of the room, where hung among plates of racehorses, and beautiful women, sabers and krisses.... He had a whole collection of them.... There were some that had still belonged to his father.... After daddy's death they were divided between Ernst and him... Between the scissors and sabers, two revolvers...

Hij staarde langs de sabels en krissen... en zijn oog bleef aan de revolvers hangen... Tusschen de sabels en krissen, tusschen de race-paarden en de mooie vrouwen wemelden al de kopjes van zijn kinderen, en hij wist niet of het waren portretten of schimmen... zooals zij geweest waren, de kinderkopjes, zes maanden, éen jaar, twee jaren... ouder wordende en grooter, meer en meer zonne-uitstralende, zijn dageraad van negen blonde kinderen... Zoû hij een vader voor ze kunnen zijn, of zoû hij integendeel worden een last...? He stared past the sabers and krisses And his eye lingered on the revolvers.... Among the sabers and scissors, among the racehorses and the beautiful women swarmed all the heads of his children, and he did not know whether they were portraits or shadows as they had been, the children's heads, six months, one year, two years growing older and bigger, radiating more and more sunshine, his dawn of nine blond children.... Could he be a father to them, or on the contrary become a burden...?

Het was of zijne gedachte groef in een diepe diepte. It was if his thought dug into a deep depth. In een diepe diepte groef zijne gedachte met haastige handen zand weg... Wat zocht ze, zijn wroetende gedachte... Wat zocht ze in de diepe diepte, wat smeet ze om hem heen het zand... zoo... als hij zich herinnerde... dat... Addy hem eens gezegd had... dat Ernst... zand had uitgewroet... in de duinen... in de duinen... te Nunspeet... Wat... wat...! In a deep depth his thought dug away sand with hasty hands.... What was she looking for, his rooting thought.... What was she looking for in the deep depths, what was she flinging around him the sand So... as he remembered... that... Addy had once told him... that Ernst... had been digging sand in the dunes... in the dunes... at Nunspeet... What... what...! Werd hij ook gek!! Was he crazy too!!! Werd hij gek... als Ernst... werd hij gek... als Ernst! Was he going crazy as Ernst... did he go mad... like Ernst! Brak een angstzweet hem uit door zijn kil huiverend lichaam... Werd hij gek...? An anxiety sweat broke out through his chilly shivering body.... Was he going crazy...? ? - Gerrit... Gerrit...! ? - Gerrit... Gerrit...! Een stem klonk, als van heel ver... door       het huis, dat plotseling geworden was... heel diep, heel wijd, heel groot. A voice sounded, as if from afar through the house, which had suddenly become very deep, very wide, very big.

- Gerrit... Gerrit...! - Gerrit... Gerrit...!

Hij hoorde ze wel... de haastige stappen... opklimmen de trappen, die kraakten... maar hij was machteloos te antwoorden. He did hear them... the rushing steps up the stairs, which creaked but he was powerless to answer.

- Gerrit... Gerrit... Waar ben je... - Gerrit... Gerrit... Where are you...

De deur werd geopend, en het was Adeline, die hem zocht... in den donker. The door was opened, and it was Adeline, looking for him in the dark.

- Gerrit... ben je hier... - Gerrit... are you here...

Nog antwoordde hij niet. Still he did not answer.

- Waar ben je, Gerrit... - Where are you, Gerrit...

- Hier. - Here.

- Ben je hier... - Are you here...

- Ja... - Yes...

- Waarom zit je in den donker... in de koû... Waarom zit je hier, Gerrit... - Why are you sitting in the dark in the koû... Why are you sitting here, Gerrit...

- Ik... zocht iets. - I ... was looking for something.

- Wat... - What...

- Ik weet niet meer. - I don't remember.

- Waarom heb je me niet gevraagd! - Why didn't you ask me!

Zij had het gas opgestoken. She had lit up the gas.

- Je sliep...       - Wees niet boos... Gerrit... Ik was moê. - You were sleeping... - Don't be angry... Gerrit... I was tired.

- Ik ben niet boos, kind. - I'm not angry, child. Ik woû je niet storen. I woû not disturb you.

- Waarom heb je me niet wakker gemaakt... - Why didn't you wake me up....

- Je sliep... - You were sleeping...

- Je hadt me wakker moeten maken... - You should have woken me up....

Hij strekte de armen naar haar uit. He extended his arms to her.

- Kind... kom eens hier. - Child... come here.

Zij kwam nader, hij trok haar op zijn knieën. She approached, he pulled her to his knees.

- Wat is er, Gerrit. - What's up, Gerrit.

- Kind... Lien... Ik geloof, dat ik heel... heel ziek ben. - Child... Lien... I believe I am very... very sick.

- Je bent ziek geweest, Gerrit... Nu... nu wordt je beter... - You've been sick, Gerrit ... Now... now you're getting better...

- Zoû je denken... - So you might think...

- O ja... o ja. - Oh yes ... oh yes.

- Lien, ik geloof... dat ik... heel... heel ziek ben... - Lien, I believe... that I... very... very sick...

- Voel je je dan naar... Je hebt het koud... Kom beneden... We zullen het vuur opstoken. - Do you feel then to... You feel cold... Come downstairs... We'll light the fire.

- Neen... blijf... Zeg... Lien... mocht ik sterven... zoû je dan... - Nay... stay... Say... Lien... if I die... would you...

- O, Gerrit, o Gerrit, neen! - Oh, Gerrit, oh Gerrit, no!

- Stil, kind...: mocht ik sterven... zoû je dan vinden... na mijn dood... - Hush, child...: should I die... should I find you after my death...

- Gerrit, o Gerrit! - Gerrit, oh Gerrit!

- Dat ik toch veel van je gehouden heb... - That I loved you a lot after all....

- Gerrit! - Gerrit!

- Dat ik altijd lief voor je ben geweest... Dat ik je niet heb verwaarloosd... - That I have always been kind to you.... That I haven't neglected you....

- O, je zal niet sterven, Gerrit... Je wordt beter... en je bent altijd, altijd lief geweest...! - Oh, you won't die, Gerrit.... You'll get better... And you've always, always been sweet...! - Lien... en al onze kinderen... - Lien... And all our children...

- Gerrit! - Gerrit!

- Zullen die niet vinden... dat als ik sterf... ik niet had mogen sterven... omdat ik hun vader had moeten blijven... - Will those not find that if I die. I should not have died because I should have remained their father...

- Maar Gerrit... je zal niet sterven! - But Gerrit... you will not die!

- Ik zoû wel willen blijven leven, Lien... voor jou en voor de kinderen, kind. - I'd like to stay alive, Lien... for you and for the children, child. Maar ik vrees, dat ik héel ziek ben... But I fear, I am lollygagging....

- Wil je den dokter, Gerrit... - Do you want the doctor, Gerrit...

- Neen, neen... Blijf nog zoo stil, een oogenblik, op de knieën van je man... Lien... Gerdy is bang voor me geworden. - No, no... Stay so still, a moment, on your husband's knees... Lien... Gerdy has become afraid of me. Zeg, Lien... ben je ook bang voor je mageren man... Say, Lien... are you also afraid of your skinny husband...

- Gerrit, Gerrit, neen! - Gerrit, Gerrit, no! Gerdy is niet bang... en ik - ik ben niet bang... Gerdy is not afraid... And I - I'm not afraid....

- Omhels me... - Embrace me...

Zij omhelsde hem geheel in haar armen. She embraced him completely in her arms. Zij drukte, warmde hem tegen zich aan, terwijl ze zat op zijn knieën. She pressed, warming him against her as she sat on his knees.

- Ik ben niet bang, Gerrit... Waarom zoû ik bang voor je zijn geworden...! - I'm not afraid, Gerrit... Why should I have become afraid of you...! Omdat je ziek bent geweest - omdat je mager geworden bent...! Because you've been sick - because you've gotten skinny...! Ben je dan niet altijd mijn man, van wien ik hoû, van wien ik altijd gehouden heb? Are you not then always my husband, whom I hoû, whom I have always loved? Zal ik niet voor je zorgen, tot je heelemaal bent hersteld - tot je weêr bent... flink...       gezond... sterk... O Gerrit, al duurt het nog weken... al duurt het maanden... een jaar... Gerrit, wat is een jaar! Will I not take care of you, until you are completely recovered - until you are again strong... healthy... strong... Oh Gerrit, even if it takes weeks... even if it takes months... a year... Gerrit, what is a year! Over een jaar ben je weêr beter... flink... gezond... sterk... en dan zijn we weêr gelukkig... en dan groeien onze kinderen op... In a year you'll be better again... vigorous... healthy... strong... and you'll be happy again... and our children will grow up...

- Ja kind... als het maar niet donker wordt... - Yes child... as long as it doesn't get dark...

- Gerrit... - Gerrit...

- Als het maar niet zoo donker wordt...! - If only it doesn't get so dark...! Weet je, dat het om Ernst heel donker is geworden... Nu wordt het wel lichter om hem... maar iets blijft om hem schemeren... nog altijd... altijd... Weet je, dat het donker wordt om mama... en dat het donkerder... en donkerder zal worden... Weet je, dat het schemert om Bertha... en dat er schemering is om de anderen... Lien... kind... ik ben bang. You know, it got very dark around Ernst.... Now it's getting lighter around him... but something still shines around him... still... always... You know, that it's getting dark around Mom... and that it will get darker and darker... Do you know that there is twilight around Bertha.... and that there is twilight around the others.... Lien... child. I'm afraid. Ik ben bang... als het donker gaat worden... Als kind was ik ook wel eens bang... als het donker... als het donker ging worden... Zie je... het licht heb je nu... wel opgestoken... Lien... Brandt er dan alleen éen lichtje...? I'm afraid... when it's going to be dark... As a child, I was also sometimes afraid.... when it got dark... When it was going to be dark... You see... the light you have now lit... Lien... Is there only one light on...? De vlam van een lamp... toch... toch... wordt het donker... The flame of a lamp... yet... yet... it becomes dark...

- Gerrit... mijn Gerrit... komt de koorts op...? - Gerrit... my Gerrit... is the fever coming on...? Wil je naar bed? Do you want to go to bed? - Ja... Lien... ik wil naar bed... Breng je kind naar bed... Lien... Het is moê... het is ziek... Breng je hem naar bed, Lien, en zal je hem instoppen... warm in zijn kouden rug... en zal je dan blijven zitten... tot die slaapt... tot die slaapt... Breng je hem naar bed, Lien... En... Lien... als je kind... als je kind... sterft... als het sterft... zal je dan nóoit later vinden... dat het niet... niet genoeg... van je... van je gehouden heeft... - Yes... Lien... I want to go to bed... Put your child to bed... Lien... It's tired... it's sick... Will you take him to bed, Lien, and tuck him in warm into its cold back and then will you sit till he sleeps until he sleeps... Take him to bed, Lien... And... Lien... if your child... if your child... dies... if it dies... you'll never later find that it wasn't... not enough of you loved you

Zij had hem nu zacht gedrongen op te staan, en zij opende de tusschendeur. She had now gently urged him to get up, and she opened the connecting door. Hij stond in het midden van het kleine kamertje, terwijl zij bezig was in de slaapkamer, er het licht opstak, hem toen weêr naderde en hem hielp zich uit te kleeden. He stood in the middle of the small room, while she was busy in the bedroom, turned on the light, then approached him again and helped him undress.

- Het wordt donker... het wordt donker... murmelde hij rillende, terwijl hij klappertandde van de koû. - It's getting dark... it's getting dark... he murmured shivering, as he clattered from the koû.

En hij voelde, dat het niet koude van koorts was, maar koude in zijn aderen en zijn ruggegraat, omdat het Beest àl zijn bloed en zijn merg met heerlijke lekken had opgesmeerd, hem van zijn kinderjaren af al had opgevreten... zoo had opgevreten, dat nu... in de schemering... zijn ziel samenkromp, verdorde...       in zijn lichaam, dat geen sappen meer voedden. And he felt, that it was not cold from fever, but cold in his veins and his spine, because the Beast had smeared all his blood and his marrow with delicious leaks, had eaten him up from his childhood.... so much that now... in the twilight... his soul contracted, withered... into his body, which no longer nourished its juices.

- Het wordt donker... murmelde hij. - It's getting dark... he murmured.