×

Мы используем cookie-файлы, чтобы сделать работу LingQ лучше. Находясь на нашем сайте, вы соглашаетесь на наши правила обработки файлов «cookie».

image

Max Havelaar, door Multatuli, Max Havelaar, door Multatuli - Veertiende hoofdstuk, laatste deel

Max Havelaar, door Multatuli - Veertiende hoofdstuk, laatste deel

In 't algemeen reeds is het overbrengen van slechte tydingen iets onaangenaams, en 't schynt wel of er van den ongunstigen indruk dien ze veroorzaken, iets blyft kleven op wien de verdrietige taak te-beurt viel zulke tydingen meetedeelen. Wanneer nu dit alleen reeds voor sommigen een reden zou wezen om tegen beter weten aan, het bestaan van iets ongunstigs te ontkennen, hoeveel te meer dan wordt dit het geval wanneer men gevaar loopt, niet alleen zich de ongenade op den hals te halen die nu eenmaal 't lot schynt des overbrengers van slechte berichten, doch tevens als de oorzaak te worden aangezien van den ongunstigen toestand dien men plichtshalve openbaart. De Regeering van Nederlandsch Indie schryft by-voorkeur aan haar meesters in 't moederland dat alles naar wensch gaat. De residenten melden dit gaarne aan de Regeering. De adsistent-residenten, die zelf van hun kontroleurs byna niet dan gunstige berichten ontvangen, zenden ook op hun beurt liefst geen onaangename tydingen aan de residenten. Hieruit wordt in de officieele en schriftelyke behandeling der zaken een gekunsteld optimismus geboren, in tegenspraak niet alleen met de waarheid, maar ook met de eigen meening van die optimisten zelf, zoodra zy dezelfde zaken mondeling behandelen, en—nog vreemder!—dikwyls zelfs in tegenspraak met hun eigen geschreven berichten. Ik zou veel voorbeelden kunnen aanhalen van rapporten die den gunstigen toestand van een residentie ten-hoogste verheffen, doch te-gelyker-tyd, vooral waar de cyfers spreken, zichzelf logenstraffen. Deze voorbeelden zouden, als niet de zaak om de eindelyke gevolgen te ernstig ware, aanleiding geven tot lach en spot, en men staat verbaasd over de naïveteit waarmee vaak in zoodanig geval de grofste onwaarheden worden staande gehouden en aangenomen, al biedt dan ook de schryver zelf weinig zinsneden verder de wapens aan waarmee die onwaarheden te bestryden zyn. Ik zal me tot een enkel voorbeeld bepalen, dat ik met zeer velen zou kunnen vermeerderen. Onder de stukken die voor me liggen, vind ik het jaarverslag van een residentie. De resident roemt den handel die daar bloeit, en beweert dat in de geheele landstreek de grootste welvaart en bedryvigheid worden waargenomen. Een weinig verder evenwel, sprekende over de geringe middelen die hem ten-dienste staan om sluikery te weren, wil hy terstond den onaangenamen indruk wegnemen, die op de Regeering zou worden te-weeg gebracht door de meening dat er dus in die residentie veel Inkomend-Recht wordt ontdoken. "Neen, zegt hy, dáárvoor behoeft men niet bezorgd te zyn! Er wordt in myn residentie weinig of niets ingevoerd ter-sluik, want … er gaat in deze streken zóó weinig om, dat niemand hier zyn kapitaal in den handel wagen zou." Ik heb een dergelyk verslag gelezen dat aanving met de woorden: "in 't afgeloopen jaar is de rust rustig gebleven." Zulke zinsneden getuigen wel van een zeer rustige gerustheid op de inschikkelykheid van de Regeering voor ieder die haar onaangename tydingen spaart, of die, zooals de term luidt: "haar niet bemoeielykt" met verdrietige berichten! Waar de bevolking niet toeneemt, is dit toeteschryven aan onjuistheid der tellingen van vorige jaren. Waar de belastingen niet stygen, maakt men zich daarvan een verdienste: de bedoeling is, door lagen aanslag den landbouw aantemoedigen, die zich juist nu gaat ontwikkelen, en weldra—liefst als de berichtgever zal afgetreden zyn—onbegrypelyke vruchten moet afwerpen. Waar onordelykheid heeft plaats gehad die niet verborgen blyven kon , was dit het werk van eenige weinige kwalykgezinden die voor 't vervolg niet meer te vreezen zyn daar er een algemeene tevredenheid heerscht. Waar gebrek of hongersnood de bevolking heeft gedund, was dit een gevolg van misgewas, van droogte, regen of zoo-iets, nooit van wanbestuur.

De nota van Havelaars voorganger, waarin deze "het verloop van volk uit het distrikt Parang-Koedjang toeschreef aan verregaand misbruik" ligt voor my. [119] Deze nota was _in_officieel, en bevatte punten waarover die ambtenaar met den resident van Bantam te spreken had. Maar vergeefs zocht Havelaar in 't archief naar een blyk dat zyn voorganger diezelfde zaak ruiterlyk by den waren naam had genoemd in een openbare dienstmissive . Kortom, de officieele berichten van de beambten aan het Gouvernement, en dus ook de daarop gegronde rapporten aan de Regeering in 't moederland, zyn voor het grootste en belangrykste gedeelte: onwaar . Ik weet dat deze beschuldiging gewichtig is, doch houd die staande, en voel me volkomen in-staat haar met bewyzen te staven. Wie verstoord mocht zyn over dit onbewimpeld uiten myner meening, bedenke hoeveel millioenen schats en hoeveel menschenlevens er zouden gespaard zyn aan Engeland, indien men dáár tydig de oogen der natie voor de ware toedracht der zaken in Britsch-Indie geopend had, en hoe groote dankbaarheid men zou schuldig geweest zyn aan den man die den moed had getoond de Jobsbode te wezen, voor het te laat ware geweest om 't verkeerde te herstellen op minder bloedige wyze dan nu wel noodzakelyk geworden was. Ik zeide, myn beschuldiging te kunnen staven. Waar 't noodig is, zal ik aantoonen dat er vaak hongersnood heerschte in streken die geroemd werden als toonbeelden van welvaart, en dat meermalen een bevolking die als rustig en tevreden wordt opgegeven, op 't punt stond uittebersten in woede. Het is myn voornemen niet deze bewyzen te leveren in dit boek, schoon ik vertrouw dat men 't niet uit de hand leggen zal zonder te gelooven dat ze bestaan. Voor 't oogenblik bepaal ik me tot nog een enkel voorbeeld van het belachelyk optimisme waarvan ik gesproken heb, een voorbeeld dat door ieder, hy zy dan al of niet bekend met de zaken van Indie, gemakkelyk zal kunnen begrepen worden. Ieder resident dient maandelyks een opgaaf in van de ryst die in zyn landschap is ingevoerd, of daaruit naar elders verzonden. By deze opgave wordt dat vervoer in twee deelen gesplitst, naarmate het zich bepaalt tot Java zelf of zich verder uitstrekt. Wanneer men nu let op de hoeveelheid ryst welke volgens die opgaven is overgevoerd uit residentien op Java naar residentien op Java, zal men bevinden dat deze hoeveelheid vele duizende pikols meer bedraagt dan de ryst die, volgens dezelfde opgaven, in residentien op Java uit residentien op Java is ingevoerd.

Ik ga nu met stilzwygen voorby, wat men te denken hebbe van het doorzicht der Regeering die zulke opgaven aanneemt en publiceert, en wil den lezer alleen opmerkzaam maken op de strekking van deze valsheid.

De procentsgewyze belooning aan europesche en inlandsche beambten voor produkten die in Europa moeten verkocht worden, had den rystbouw zoodanig op den achtergrond gesteld, dat er in sommige streken een hongersnood geheerscht heeft, die niet voor de oogen der natie weggegoocheld worden kòn. Ik heb reeds gezegd dat er toen voorschriften zyn gegeven, de zaken niet weder te laten komen tot zóó ver. Tot de vele uitvloeisels van deze voorschriften behoorden ook de door my genoemde opgaven van uit-en ingevoerde ryst, opdat de Regeering voortdurend het oog houden kon op de ebbe en den vloed van dat levensmiddel. Uitvoer uit een residentie stelt welvaart voor, Invoer : betrekkelyk gebrek.

Wanneer men nu die opgaven onderzoekt en vergelykt, blykt daaruit dat de ryst overal zóó overvloedig is, dat alle residentien tezamen meer ryst uitvoeren dan er in alle residentien tezamen wordt ingevoerd . Ik herhaal dat hier geen spraak is van uitvoer over zee, waarvan de opgaaf afzonderlyk plaats heeft. De slotsom hiervan is dus de ongerymde stelling: dat er op Java meer ryst is dan er ryst is . Dàt is toch welvaart!

Ik zeide reeds dat de zucht om nooit andere dan goede berichten aan de Regeering meetedeelen, zou overgaan in 't belachelyke, als niet de gevolgen van dit alles zoo treurig waren. Welke verbetering immers is er te hopen van veel verkeerds, als er een vooraf bepaald voornemen bestaat, in de berichten aan 't bestuur alles omtebuigen en te verdraaien? Wat is er by-voorbeeld te verwachten van een bevolking die, uit den aard zacht en gedwee, sedert jaren, jaren klaagt over onderdrukking, als zy den eenen resident vóór, den anderen nà ziet aftreden met verlof of met pensioen, of wegroepen tot een ander ambt, zonder dat er iets geschied is tot herstel der grieven waaronder ze gebukt gaat! Moet niet de gebogen veer eindelyk terugspringen? Moet niet de zoolang onderdrukte ontevredenheid—onderdrukt, opdat men zou kunnen voortgaan ze te loochenen!—eindelyk overslaan in woede, in wanhoop, in razerny? Ligt er niet een Jacquerie op 't eind van dezen weg? En waar zullen dan de beambten zyn, die sedert jaren elkander opvolgden, zonder ooit op 't denkbeeld te zyn gekomen dat er iets hoogers bestaat dan de "gunst der Regeering?" Iets hoogers dan de "tevredenheid van den Gouverneur-generaal?" Waar zullen zy dan wezen, de flauwe-berichten- schryvers die de oogen van 't Bestuur door hun onwaarheden verblindden? Zullen dan zy die vroeger den moed misten om een kordaat woord op 't papier te stellen, te-wapen vliegen en de nederlandsche bezittingen behouden voor Nederland? Zullen zy aan Nederland de schatten weergeven die er zullen noodig wezen tot demping van oproer, tot het voorkomen van omwenteling? Zullen zy 't leven weergeven aan de duizenden die er vielen door hùn schuld? En die ambtenaren, die kontroleurs en residenten, zyn niet de meest schuldigen. Het is de Regeering zelf die, als geslagen met onbegrypelyke blindheid, het indienen van gunstige berichten aanmoedigt, uitlokt en beloont. [120] Vooral is dit het geval, waar spraak is van onderdrukking der bevolking door inlandsche Hoofden.

Door velen wordt dit beschermen van de Hoofden toegeschreven aan de onedele berekening dat zy, pracht en praal moetende ten-toon spreiden om op de bevolking den invloed uitteoefenen dien de Regering noodig heeft om háár gezag staande te houden, daartoe een veel hooger bezoldiging zouden moeten genieten dan thans 't geval is, wanneer men hun niet de vryheid liet het ontbrekende aantevullen door onwettige beschikking over de bezittingen en den arbeid van 't volk. Hoe dit zy, de Regeering gaat niet dan noode over tot het toepassen der bepalingen die den Javaan tegen afpersing en roof heeten te beschermen. Meestal weet men in onbeoordeelbare en vaak uit de lucht gegrepen redenen van staatkunde, een oorzaak te vinden om dien Regent of dat Hoofd te sparen, en 't is dan ook in Indie een tot spreekwoord geykte meening dat het Gouvernement liever tien residenten zou ontslaan dan één Regent. Ook die voorgewende politieke redenen—als ze op iets gevestigd zyn—steunen gewoonlyk op valsche opgaven, daar ieder resident belang heeft by 't verheffen van den invloed zyner Regenten op de bevolking, om daarachter zich te verschuilen als er later eenmaal aanmerking mocht vallen op te groote inschikkelykheid omtrent die hoofden. [121]

Ik ga nu de afschuwelyke huichelary voorby van de menschlievend- luidende bepalingen—en van de eeden!—die den Javaan tegen willekeur beschermen … op 't papier, en verzoek den lezer zich te herinneren hoe Havelaar by 't naspreken van die eeden iets te kennen gaf dat denken deed aan minachting. Voor 't oogenblik wil ik alleen wyzen op het moeielyke van den toestand des mans die, geheel ànders dan uit kracht, eener uitgesproken formule, zich gebonden achtte aan zyn plicht. En voor hem was deze moeielykheid grooter nog dan ze voor sommige anderen zou geweest zyn, omdat zyn gemoed zacht was, geheel in tegenspraak met zyn doorzicht dat de lezer nu wel als vry scherp zal hebben leeren kennen. Hy had dus niet alleen te stryden met vrees voor menschen of met de zorg voor loopbaan en bevordering, noch ook alleen met de plichten die hy als echtgenoot en huisvader te vervullen had: hy moest een vyand overwinnen in zyn eigen hart. Hy kon niet zonder lyden leed zien, en 't zou my te ver leiden als ik de voorbeelden wilde aanvoeren hoe hy immer, ook waar hy gekrenkt en beleedigd was, de party van een tegenstander beschermde tegen zichzelf. Hy verhaalde aan Duclari en Verbrugge hoe hy in zyn jeugd iets aantrekkelyks had gevonden in het duel met den sabel, 't geen de waarheid was … doch hy zeide er niet by hoe hy na 't wonden van zyn tegenparty gewoonlyk schreide, en zyn gewezen vyand als een liefdezuster verpleegde tot de genezing toe. Ik zou kunnen verhalen hoe hy te Natal den kettingganger die op hem geschoten had[122] by zich nam, den man vriendelyk toesprak, hem voeden liet en vryheid gaf boven alle anderen, omdat hy meende te ontdekken dat de verbittering van dien veroordeelde 't gevolg was van een, elders geslagen, te streng vonnis. Gewoonlyk werd de zachtheid van zyn gemoed òf ontkend, òf belachelyk gevonden. Ontkend door wie zyn hart verwarde met zyn geest. Belachelyk gevonden door wie niet begrypen kon hoe een verstandig mensch zich moeite gaf om een vlieg te redden, die vastgeraakt was in het web eener spin. Ontkend weder door ieder—buiten Tine—die hem daarna hoorde schimpen op die "domme dieren" en op de "domme natuur" die zulke dieren schiep. Maar nog een andere wyze bestond er om hem neertehalen van 't voetstuk waarop zyn omgeving—men mocht hem beminnen of niet—wel gedwongen was hem te plaatsen. "Ja, hy is geestig, maar … er is vluchtigheid in zyn geest." Of: "hy is verstandig, maar … hy gebruikt zyn verstand niet goed." Of: "ja, hy is goedhartig, maar … hy koketteert er mee!" Voor zyn geest, voor zyn verstand, trek ik geen party. Maar zyn hart? Arme spartelende vliegjes die hy redde als hy geheel alleen was, wilt gy dat hart verdedigen tegen de beschuldiging van koketterie?

Maar ge zyt weggevlogen, en hebt u niet bekommerd om Havelaar, gy die niet weten kondet dat hy eenmaal behoefte hebben zou aan uw getuigenis!

Was 't koketterie van Havelaar, toen hy te Natal een hond— Sappho heette het dier—nasprong in de riviermonding, omdat hy vreesde dat het nog jonge dier niet goed genoeg zwemmen kon om de haaien te ontwyken die daar zoo menigvuldig zyn? Ik vind zulk koketteeren met goedhartigheid moeielyker te gelooven dan de goedhartigheid zelf.

Ik roep u op, u, de velen die Havelaar gekend hebt—wanneer ge niet verstyfd zyt door winterkou en dood … als de geredde vliegen, of verdroogd door de hitte daarginds onder de linie!—ik roep u op om getuigenis te geven van zyn hart, gy allen die hem hebt gekend! Thans vooral roep ik u op met vertrouwen, omdat ge niet meer noodig hebt te zoeken waar de koord moet worden ingehaakt om hem neertehalen van welke luttele hoogte ook. [123]

Intusschen, hoe bont het schyne, zal ik hier plaats geven aan eenige regels van zyn hand, die zulke getuigenissen misschien overbodig maken. Max was eens verre, verre weg van vrouw en kind. Hy had haar in Indie moeten achterlaten, en bevond zich in Duitschland. Met de vlugheid die ik hem toeken, doch die ik niet in bescherming neem als men ze mocht willen aantasten, maakte hy zich meester van de taal des lands waar hy eenige maanden verkeerd had. Ziehier die regels, die te-gelyker-tyd de innigheid schetsen van den band die hem aan de zynen hechtte.

—Mein Kind, da schlägt die neunte Stunde, hör! Der Nachtwind säuselt, und die Luft wird kühl, Zu kühl für dich vielleicht: dein Stirnchen glüht! Du hast den ganzen Tag so wild gespielt, Und bist wohl müde, komm, dein Tikar harret. [124]

—Ach, Mutter, lass mich noch 'nen Augenblick! Es is so sanft zu ruhen hier… und dort, Da drin auf meiner Matte, schlaf' ich gleich, Und weiss nicht einmal was ich träume! Hier Kann ich doch gleich dir sagen was ich träume. Und fragen was mein Traum bedeutet… hör, Was war das?

—'s War ein Klapper der da fiel. [28]

—Thut das dem Klapper weh?

—Ich glaube nicht. Man sagt, die Frucht, der Stein, hat kein Gefühl.

—Doch eine Blume, fühlt die auch nicht?

—Nein, Man sagt, sie fühle nicht.

—Warum denn, Mutter, Als gestern ich die Pukul ampat brach[125] Hast du gesagt: es thut der Blume weh?

—Mein Kind, die Pukul ampat war so schön Du zogst die zarten Blättchen roh entzwei, Das that mir für die arme Blume leid. Wenn gleich die Blume selbst es nicht gefühlt, Ich fühlt' es für die Blume, weil sie schön war. —Doch, Mutter, bist du auch schön?

—Nein, mein Kind, Ich glaube nicht.

—Allein du hast Gefühl?

—Ja, Menschen haben's… doch nicht allen gleich. —Und kann dir etwas weh thun? Thut dir's weh, Wenn dir im Schooss so schwer mein Köpfchen ruht? —Nein, das thut mir nicht weh!

—Und, Mutter, ich…

Hab' ich Gefühl? —Gewis! Erinn're dich Wie du, gestrauchelt einst, an einem Stein Dein Händchen hast verwundet, und geweint. Auch weintest du, als Saudien dir erzählte[126] Dass auf den Hügeln dort, ein Schäflein tief In eine Schlucht hinunter fiel, und starb. Da hast du lang geweint… das war Gefühl.

—Doch, Mutter, ist Gefühl denn Schmerz?

—Ja, oft! Doch… immer nicht, bisweilen nicht! Du weisst, Wenn's Schwesterlein dir in die Haare greift, Und krähend dir 's Gesichtchen nahe drückt, Dann lachst du freudig, das ist auch Gefühl. —Und dann mein Schwesterlein… es weint so oft, Ist das vor Schmerz? Hat sie denn auch Gefühl? —Vielleicht, mein Kind, wir wissen's aber nicht, Weil sie, so klein, es noch nicht sagen kann. —Doch, Mutter… höre, was war das?

—Ein Hirsch Der sich verspätet im Gebüsch, und jetzt Mit Eile heimwärts kehrt, und Ruhe sucht Bei andren Hirschen die ihm lieb sind.

—Mutter, Hat solch ein Hirsch ein Schwesterlein wie ich? Und eine Mutter auch?

—Ich weiss nicht, Kind.

—Das würde traurig sein, wenn's nicht so wäre! Doch, Mutter, seh'… was schimmert dort im Strauch? Seh' wie es hüpft und tanzt… ist das ein Funk? —'s Ist eine Feuerfliege. —Darf ich 's fangen? —Du darfst es, doch das Flieglein ist so zart, Du wirst gewiss es weh thun, und sobald Du 's mit den Fingern all zu roh berührst, Ist 's Thierchen krank, und stirbt, und glänzt nicht mehr. —Das wäre Schade! Nein, ich fang' es nicht! Seh', da verschwand es… nein, es kommt hierher… Ich fang' es doch nicht! Wieder fliegt es fort, Und freut sich dass ich's nicht gefangen habe! Da fliegt es… hoch! Hoch, oben… was ist das, Sind das auch Feuerflieglein dort?

—Das sind Die Sterne.

—Ein, und zehn, und tausend! Wieviel sind denn wohl da?

—Ich weiss es nicht Der Sterne Zahl hat Niemand noch gezählt.

—Sag', Mutter, zählt auch Er die Sterne nicht? —Nein, liebes Kind, auch Er nicht.

—Is das weit, Dort oben wo die Sterne sind?

—Sehr weit!

—Doch haben diese Sterne auch Gefühl? Und würden sie, wenn ich sie mit der Hand Berührte, gleich erkranken, und den Glanz Verlieren, wie das Flieglein?—Seh', noch schwebt es! Sag, würd' es auch den Sternen weh thun? —Nein, Weh thut's den Sternen nicht! Doch 's ist zu weit Für deine kleine Hand: du reichst so hoch nicht. —Kann Er die Sterne fangen mit der Hand?

—Auch Er nicht: das kann Niemand!

—Das ist Schade! Ich gäb so gern dir einen! Wenn ich gross bin, Dann will ich so dich lieben das ich's kann. Das Kind schlief ein. Ihm träumte von Gefühl, Von Sternen die es fasste mit der Hand…. Die Mutter schlief nog lange nicht! Doch träumte Auch sie, und dacht' an den der fern war… Ja, op 't gevaar af van bont te schynen, heb ik aan die regels hier plaats gegeven. Ik wensch geen gelegenheid te verzuimen om den man te doen kennen die de hoofdrol vervult in myn verhaal, opdat hy den lezer eenig belang inboezeme wanneer later donkere wolken zich samentrekken over zyn hoofd.

107. Zoodra in 1873 het geheim traktaat met Engeland van 1824, dat ons tot eenige bescheidenheid verplichtte, was ingetrokken, werd de oorlog verklaard. Men zou misschien hieruit mogen opmaken, dat m'n oordeel over den Generaal Michiels van algemeener toepassing is, dan ikzelf in 1842 gissen kon. 108. De later tot Gouverneur-Generaal benoemde Mr P. Merkus.

109. Jang (njang) di Pertoean : hy die heerscht . Als ik me niet vergis, is er op geheel Sumatra slechts één Hoofd dat dezen titel draagt. Toeankoe's (myn-heer, mon-seigneur) zyn er velen. Beide benamingen zyn maleisch —de laatste sylbe van 't woord Toeankoe komt me zelfs javaansch voor—en daar de Jang di Pertoean zeer speciaal 't voornaamste Hoofd is in de Battahlanden , schynt die waardigheid oorspronkelyk door maleische overweldigers ingevoerd te zyn. De wortels der benamingen van autochthoone waardigheden en titels moeten altoos in de oudste taal des lande gezocht worden. Ze zyn slechts van eenigszins jonger oorsprong dan onwillekeurige geluiden die door uitwendige oorzaken aan long en keel ontsnappen, dan de velerlei benamingen voor water , dan de aanduiding van terrein- accidenten of natuurverschynselen, en dan de algemeene klanknabootsing.

110. Zie Noot 37.

111. Tout comme chez nous! De katholiek die vast en zeker gelooft dat de H. Maagd zich de moeite gaf 'n boodschap te komen brengen aan 'n hysterisch landmeisje te Lourdes , spot met den islamiet die beweert 'n visite of brief ontvangen te hebben van Mahomed. En de protestant, lachende om den katholiek die boodschappen uit den hemel krygt, voelt zich zeer gesticht door 'n preek over den Engelenzang te Bethlehem. Waarom neemt men 't my euvel, dat ik al die soorten van domheid op één lyn stel? 112. Padries noemden wy in de wandeling de Atjinezen die toen kort tevoren de Battahlanden tot den Islam bekeerd hadden. 't Woord zal wel Pedirees moeten beduiden, naar Pedir , een der minst onaanzienlyke staatjes van Atjin . Ook 't woord Atjin is 'n door 't spraakgebruik gewettigde verbastering. Van Atjeh maakten we atjehnees of atjinees , waardoor 't grondwoord zelf in Atjin veranderde. Litterarisch purisme komt hier niet te-pas.

De blyken overigens van 't in den tekst aangeroerd fanatismus loopen in 't ongelooflyke. Men moet evenwel erkennen dat de invoering van den Islam—die tevens vermeerdering van zoutgebruik ten-gevolge had—grooten afbreuk heeft gedaan aan 't menscheneten. Dat deze hebbelykheid nog in de buurt van Penjaboengan —'t centrum van ons gezag in de Battahlanden —zou bestaan hebben tydens Ida Pfeifer die streken bezocht (1844? 1845?) houd ik voor 'n leugen. Zy knoopt aan de ontmoeting die ze te-dezer-zake beweert gehad te hebben, een anekdote vast, die den stempel der onwaarheid op 't voorhoofd draagt. Men zou háár gespaard hebben, vertelt ze, om-den- wille der grappigheid van haar opmerking: dat zy 'n "bejaarde vrouw en dus te taai" was. Toen zy, eenige jaren na my, met Battahlanders in aanraking kwam, was de anthropophagie in die streken uitgeroeid, en wel door den invloed van dezelfde volkeren die we thans in naam der beschaving beoorlogen. Wanneer heeft Nederland ooit met zyn godsdienst en met zyn wapens, in 'n ommezien tyds een ganschen volksstam van kannibalen tot rustige menschen gemaakt? 113. De Rappatraad te Natal bestond uit de voornaamste inlandsche Hoofden der Afdeeling, met den Civiel-gezaghebber als voorzitter. Door dien Raad werden niet alleen civiele kwestien en krimineele zaken afgedaan, maar tevens politische aangelegenheden behandeld. Tot het ten-uitvoer leggen der geslagen vonnissen was slechts het "fiat exekutie" van den Resident te Ayer-Bangie noodig, gelyk uit den tekst blykt. De afleiding van 't woord Rappat is me onbekend. Het schynt slechte op Sumatra in gebruik te zyn.

114. Sewah : het wapen van de bewoners dezer streken, gelyk op Java de kris . De jewak is 'n eenigszins kromme dolk met zeer klein gevest en de snede aan de binnenzy der kromming. De oorspronkelyke bedoeling met dezen vorm zal wel geweest zyn, dat de greep geheel in de hand kan verborgen worden, terwyl de zeer stompe rug van 't wapen tegen den pols rust, en door den arm bedekt wordt. De aangevallene bemerkt alzoo niet dat z'n tegenstander gewapend is, voor deze hem, na 'n eigenaardige vlugge beweging van pols en arm in drie tempo's , treft. Geheel afgescheiden van deze geschiktheid tot moordtuig, is de sewah 't distinktief van vryheid en mannelykheid. Wie 'n maleisch Hoofd gevangen neemt—gelyk volgens blz. 203 (zie alinea: "Maar ik weet meer dan dat alles …", M.D.) in de daar beschreven omstandigheden m'n verdrietige taak was—vordert hem z'n sewah af. Een ander wapen op Sumatra , dat elders niet bekend is naar ik meen, heet krambièh —ik spel op 't gehoor af—en dient uitsluitend tot moordtuig. Het is kleiner en veel krommer nog dan de sewah . De greep bestaat uit niet veel meer dan 'n ringvormige opening waarin de moordenaar z'n duim steekt, terwyl 't lemmet geheel in of achter de hand verborgen blyft. 115. Ik geloof dat deze opmerking van den braven Duclari niet ongegrond is, en durf daarop wyzen in-verband met de soort van wapens waarmee ik thans, acht-en-dertig jaren na de in den tekst beschreven voorvallen, word aangetast. Het laat zich begrypen dat lieden die behoefte hebben aan 't verscheuren van myn naam om wat opgang te maken, zich aan zoo'n armzalig hulpmiddel vastklemmen. Want, ook naar den geest gesproken, is armoed 'n scherp zwaard, en 't ligt in de rede dat dezulken geen besef hebben van hun gebrek aan ebenbürtigkeit . Maar 't lezend Publiek moest niet zonder protest gedoogen dat ik zoo straatjongensachtig wordt aangevallen. Wat hebben de Van Vlotens e.d. ooit verricht, dat hun 't recht geven zou de mond tegen my te openen? Men behoorde die heeren hun Staat van dienst aftevorderen.

116. Een van die gesuspendeerde ambtenaren, de Resident A.L. Weddik, werd gouverneur van Borneo . De adsistent-resident van Padang , Schaap, is later gouverneur van Makassar geweest. Ook myn voorganger te Natal , de heer Van Meerten—een zeer bekwaam man, en de zoon der bekende schryfster van dien naam—is in dienst gebleven, en werd meermalen eervol bevorderd. In 't voorbygaan hier de opmerking dat de benoeming van den heer Weddik tot gouverneur van geheel Borneo , hoezeer bewyzende dat hyzelf tot het bekleeden van 'n hoog ambt geschikt werd geoordeeld, eigenlyk slechts fiktie was, en de strekking had om tegenover Engeland— en de vele partikuliere Engelsche fortuinzoekers! —onze souvereiniteit over dat enorme eiland te handhaven. De voor onze Regeering onverantwoordelyke vestiging van Brooke te Laboean , bewyst dat die armzalige kunstgreep z'n doel miste. Weldra zal 't met Nieuw-Guinee —dat tot Insulinde behoort —ook zoo gaan. Nederlanders, ik zeg u dat daar loerende kapers op de kusten zyn. En … de gouverneurs-generaal hebben in dit opzicht minder schuld aan 't verregaand verwaarloozen der hun toevertrouwde belangen, dan later misschien de geschiedenis meenen zal. In-stede van hun veerkracht te kunnen besteden aan 't intakt houden van Insulinde , moeten zy zich toeleggen op 't handhaven van hun gezag tegenover ministers, Kamerpraatjes en onbevoegd hollandsch krantengeschryf. Het uit de veranderingen in '48 voortgevloeid allemans-meekakelen werkt, ook in Indie, desorganizeerend . Toch … " leve de groote Thorbecke! ", niet waar? 't Is bedroevend! 117. Op de afschaffing der—betrekkelyk humane!— rottingstraf , en de nadeelige gevolgen van die tendentieuze filantropery zal ik elders terugkomen.

118. In deze alinea wordt de Resident Brest van Kempen gunstiger beoordeeld dan hy verdiende. Lang na 't schryven van den Havelaar werd my door 'n onwraakbaar getuige meegedeeld dat de Resident Brest van Kempen een zeer byzondere reden had om den Regent te ontzien. Ik wenschte dat my van bevoegde zyde naar die reden gevraagd werd.

119. Opmerking als in de Noten 68 en 72.

120. Wat ik hier van de Regeering zeg, is na den Havelaar van volle toepassing geworden op de geheele Natie. Ze geeft voor, myn pogingen tot verbetering te ignoreeren, en vindt het behoorlyk dat ik vertellinkjes moet schryven om in leven te blyven. Maar de lieden die by-voortduring haar misleiden met onwaarheid, worden geëerd, beloond, met gezag bekleed, aan 't hoofd der zaken geplaatst. 't Volk wil bedrogen zyn. 121. De bespottelyke angst voor 'n Inlandsch Hoofd wordt door de residenten by de Regeering levendig gehouden in hun eigen belang , en berust eigenlyk op …'n woordspeling. De waarheid is, dat wy in 't organismus van ons bestuur de Inlandsche Hoofden , niet kunnen missen, d.i. het stelsel waarin die Hoofden een zoo voorname plaats bekleeden. Maar hieruit volgt volstrekt niet dat men een Inlandsch Hoofd niet aan z'n plicht zou kunnen houden. Waar zou 't heen, als men geen luitenant straffen of ontslaan mocht omdat men in 'n leger de officieren niet missen kan? 122. De arme man heette Dongso, en heeft me later trouw gediend. De op Java tot dwangarbeid veroordeelde misdadigers vervallen in twee klassen. Een gedeelte blyft op Java zelf, 'tgeen als 'n groote verlichting van 't vonnis beschouwd wordt. Te-werkstelling buiten Java is den meesten een vreeselyke straf die niet zelden tot zelfmoord dryft.

123. Toen ik in den tekst dit nummer invulde, was m'n voornemen een karakterkundige analyse te beproeven van de wyze waarop myn streven door m'n landgenooten is opgenomen. De toon echter waarop dezer dagen sommige publicisten my aanvielen, en het terrein waarop zy trachtten den stryd overtebrengen, weerhoudt me. Voor 't oogenblik bepaal ik my te dien aanzien tot verwyzing naar de nummers 632, vlgg. myner Ideen .

124. Tikar : matje. Het gebruik van fyn gevlochten matten op de bedmatrassen, is in Indie vry algemeen, en wordt, omdat ze koel blyven, voor gezond gehouden. Het vervaardigen van die matten en ander vlechtwerk is in niet onbelangrijke industrie, waarin vooral de Makassaren uitmunten.

125. Pukul ampat : vier uur. Dit is de naam van 'n bloempje dat 's namiddags op dat uur zich opent, en tegen den morgenstond zich weer sluit. Dat pukul (= slaan, slag. Hier: klokslag) moet worden uitgesproken met de hollandsche oe -klank spreekt vanzelf.

126. Saudien of Soedien voor: Si-Oedien : een zeer dikwyls voorkomende maleische naam. Oedien , Oedin ('t arabische Eddin ) is waarschynlyk verwant met gelyksoortige noordsche benamingen in Europa. Over 't zeer algemeene praefix si ware veel te zeggen, meer dan me thans de ruimte toelaat.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Max Havelaar, door Multatuli - Veertiende hoofdstuk, laatste deel Max Havelaar, by Multatuli - Fourteenth chapter, last part Max Havelaar, par Multatuli - Quatorzième chapitre, dernière partie

In 't algemeen reeds is het overbrengen van slechte tydingen iets onaangenaams, en 't schynt wel of er van den ongunstigen indruk dien ze veroorzaken, iets blyft kleven op wien de verdrietige taak te-beurt viel zulke tydingen meetedeelen. Wanneer nu dit alleen reeds voor sommigen een reden zou wezen om tegen beter weten aan, het bestaan van iets ongunstigs te ontkennen, hoeveel te meer dan wordt dit het geval wanneer men gevaar loopt, niet alleen zich de ongenade op den hals te halen die nu eenmaal 't lot schynt des overbrengers van slechte berichten, doch tevens als de  oorzaak  te worden aangezien van den ongunstigen toestand dien men plichtshalve openbaart. De Regeering van Nederlandsch Indie schryft by-voorkeur aan haar meesters in 't moederland dat alles naar wensch gaat. De residenten melden dit gaarne aan de Regeering. De adsistent-residenten, die zelf van hun kontroleurs byna niet dan gunstige berichten ontvangen, zenden ook op hun beurt liefst geen onaangename tydingen aan de residenten. Hieruit wordt in de officieele en schriftelyke behandeling der zaken een gekunsteld optimismus geboren, in tegenspraak niet alleen met de waarheid, maar ook met de eigen meening van die optimisten zelf, zoodra zy dezelfde zaken mondeling behandelen, en—nog vreemder!—dikwyls zelfs in tegenspraak met hun eigen geschreven berichten. Ik zou veel voorbeelden kunnen aanhalen van rapporten die den gunstigen toestand van een residentie ten-hoogste verheffen, doch te-gelyker-tyd, vooral waar de  cyfers  spreken, zichzelf logenstraffen. Deze voorbeelden zouden, als niet de zaak om de eindelyke gevolgen te ernstig ware, aanleiding geven tot lach en spot, en men staat verbaasd over de naïveteit waarmee vaak in zoodanig geval de grofste onwaarheden worden staande gehouden en aangenomen, al biedt dan ook de schryver zelf weinig zinsneden verder de wapens aan waarmee die onwaarheden te bestryden zyn. Ik zal me tot een enkel voorbeeld bepalen, dat ik met zeer velen zou kunnen vermeerderen. Onder de stukken die voor me liggen, vind ik het jaarverslag van een residentie. De resident roemt den handel die daar bloeit, en beweert dat in de geheele landstreek de grootste welvaart en bedryvigheid worden waargenomen. Een weinig verder evenwel, sprekende over de geringe middelen die hem ten-dienste staan om sluikery te weren, wil hy terstond den onaangenamen indruk wegnemen, die op de Regeering zou worden te-weeg gebracht door de meening dat er dus in die residentie veel Inkomend-Recht wordt ontdoken. "Neen, zegt hy, dáárvoor behoeft men niet bezorgd te zyn! Er wordt in myn residentie weinig of niets ingevoerd ter-sluik, want … er gaat in deze streken zóó weinig om, dat niemand hier zyn kapitaal in den handel wagen zou." Ik heb een dergelyk verslag gelezen dat aanving met de woorden: "in 't afgeloopen jaar is de rust rustig gebleven." Zulke zinsneden getuigen wel van een zeer rustige gerustheid op de inschikkelykheid van de Regeering voor ieder die haar onaangename tydingen spaart, of die, zooals de term luidt: "haar niet bemoeielykt" met verdrietige berichten! Waar de bevolking niet toeneemt, is dit toeteschryven aan onjuistheid der tellingen van vorige jaren. Waar de belastingen niet stygen, maakt men zich daarvan een verdienste: de bedoeling is, door lagen aanslag den landbouw aantemoedigen, die zich juist  nu  gaat ontwikkelen, en weldra—liefst als de berichtgever zal afgetreden zyn—onbegrypelyke vruchten moet afwerpen. Waar onordelykheid heeft plaats gehad die niet verborgen blyven  kon , was dit het werk van eenige weinige kwalykgezinden die voor 't vervolg niet meer te vreezen zyn daar er een  algemeene  tevredenheid heerscht. Waar gebrek of hongersnood de bevolking heeft gedund, was dit een gevolg van misgewas, van droogte, regen of zoo-iets, nooit van wanbestuur.

De nota van Havelaars voorganger, waarin deze "het verloop van volk uit het distrikt  Parang-Koedjang  toeschreef aan  verregaand  misbruik" ligt voor my. [119] Deze nota was _in_officieel, en bevatte punten waarover die ambtenaar met den resident van  Bantam  te  spreken  had. Maar vergeefs zocht Havelaar in 't archief naar een blyk dat zyn voorganger diezelfde zaak ruiterlyk by den waren naam had genoemd in een  openbare dienstmissive . Kortom, de officieele berichten van de beambten aan het Gouvernement, en dus ook de daarop gegronde rapporten aan de Regeering in 't moederland, zyn voor het grootste en belangrykste gedeelte: onwaar . Ik weet dat deze beschuldiging gewichtig is, doch houd die staande, en voel me volkomen in-staat haar met bewyzen te staven. Wie verstoord mocht zyn over dit onbewimpeld uiten myner meening, bedenke hoeveel millioenen schats en hoeveel menschenlevens er zouden gespaard zyn aan Engeland, indien men dáár tydig de oogen der natie voor de ware toedracht der zaken in Britsch-Indie geopend had, en hoe groote dankbaarheid men zou schuldig geweest zyn aan den man die den moed had getoond de Jobsbode te wezen, voor het te laat ware geweest om 't verkeerde te herstellen op minder bloedige wyze dan nu wel noodzakelyk geworden was. Ik zeide, myn beschuldiging te kunnen staven. Waar 't noodig is, zal ik aantoonen dat er vaak hongersnood heerschte in streken die geroemd werden als toonbeelden van welvaart, en dat meermalen een bevolking die als rustig en tevreden wordt opgegeven, op 't punt stond uittebersten in woede. Het is myn voornemen niet deze bewyzen te leveren in  dit  boek, schoon ik vertrouw dat men 't niet uit de hand leggen zal zonder te gelooven dat ze bestaan. Voor 't oogenblik bepaal ik me tot nog een enkel voorbeeld van het belachelyk optimisme waarvan ik gesproken heb, een voorbeeld dat door ieder, hy zy dan al of niet bekend met de zaken van Indie, gemakkelyk zal kunnen begrepen worden. Ieder resident dient maandelyks een opgaaf in van de ryst die in zyn landschap is ingevoerd, of daaruit naar elders verzonden. By deze opgave wordt dat vervoer in twee deelen gesplitst, naarmate het zich bepaalt tot Java zelf of zich verder uitstrekt. Wanneer men nu let op de hoeveelheid ryst welke volgens die opgaven is overgevoerd  uit  residentien op Java  naar  residentien op Java, zal men bevinden dat deze hoeveelheid vele duizende pikols  meer  bedraagt dan de ryst die, volgens dezelfde opgaven,  in  residentien op Java  uit  residentien op Java is ingevoerd.

Ik ga nu met stilzwygen voorby, wat men te denken hebbe van het doorzicht der Regeering die zulke opgaven aanneemt en publiceert, en wil den lezer alleen opmerkzaam maken op de  strekking  van deze valsheid.

De procentsgewyze belooning aan europesche en inlandsche beambten voor produkten die in Europa moeten verkocht worden, had den rystbouw zoodanig op den achtergrond gesteld, dat er in sommige streken een hongersnood geheerscht heeft, die niet voor de oogen der natie weggegoocheld worden kòn. Ik heb reeds gezegd dat er toen voorschriften zyn gegeven, de zaken niet weder te laten komen tot zóó ver. Tot de vele uitvloeisels van deze voorschriften behoorden ook de door my genoemde opgaven van uit-en ingevoerde ryst, opdat de Regeering voortdurend het oog houden kon op de ebbe en den vloed van dat levensmiddel. Uitvoer  uit een residentie stelt welvaart voor,  Invoer : betrekkelyk gebrek.

Wanneer men nu die opgaven onderzoekt en vergelykt, blykt daaruit dat de ryst overal zóó overvloedig is,  dat alle residentien tezamen meer ryst uitvoeren dan er in alle residentien tezamen wordt ingevoerd . Ik herhaal dat hier geen spraak is van uitvoer over zee, waarvan de opgaaf afzonderlyk plaats heeft. De slotsom hiervan is dus de ongerymde stelling:  dat er op Java meer ryst is dan er ryst is . Dàt is toch welvaart!

Ik zeide reeds dat de zucht om nooit andere dan goede berichten aan de Regeering meetedeelen, zou overgaan in 't belachelyke, als niet de gevolgen van dit alles zoo treurig waren. Welke verbetering immers is er te hopen van veel verkeerds, als er een vooraf bepaald voornemen bestaat, in de berichten aan 't bestuur alles omtebuigen en te verdraaien? Wat is er by-voorbeeld te verwachten van een bevolking die, uit den aard zacht en gedwee, sedert jaren, jaren klaagt over onderdrukking, als zy den eenen resident vóór, den anderen nà ziet aftreden met verlof of met pensioen, of wegroepen tot een ander ambt, zonder dat er  iets  geschied is tot herstel der grieven waaronder ze gebukt gaat! Moet niet de gebogen veer eindelyk terugspringen? Moet niet de zoolang onderdrukte ontevredenheid—onderdrukt, opdat men zou kunnen voortgaan ze te loochenen!—eindelyk overslaan in woede, in wanhoop, in razerny? Ligt er niet een  Jacquerie  op 't eind van dezen weg? En waar zullen dan de beambten zyn, die sedert jaren elkander opvolgden, zonder ooit op 't denkbeeld te zyn gekomen dat er iets hoogers bestaat dan de "gunst der Regeering?" Iets hoogers dan de "tevredenheid van den Gouverneur-generaal?" Waar zullen zy dan wezen, de flauwe-berichten- schryvers die de oogen van 't Bestuur door hun onwaarheden verblindden? Zullen dan zy die vroeger den moed misten om een kordaat woord op 't papier te stellen, te-wapen vliegen en de nederlandsche bezittingen behouden voor Nederland? Zullen zy aan Nederland de schatten weergeven die er zullen noodig wezen tot demping van oproer, tot het voorkomen van omwenteling? Zullen zy 't leven weergeven aan de duizenden die er vielen door hùn schuld? En die ambtenaren, die kontroleurs en residenten, zyn niet de  meest  schuldigen. Het is de Regeering zelf die, als geslagen met onbegrypelyke blindheid, het indienen van gunstige berichten aanmoedigt, uitlokt en beloont. [120] Vooral is dit het geval, waar spraak is van onderdrukking der bevolking door inlandsche Hoofden.

Door velen wordt dit beschermen van de Hoofden toegeschreven aan de onedele berekening dat zy, pracht en praal moetende ten-toon spreiden om op de bevolking den invloed uitteoefenen dien de Regering noodig heeft om háár gezag staande te houden, daartoe een veel hooger bezoldiging zouden moeten genieten dan thans 't geval is, wanneer men hun niet de vryheid liet het ontbrekende aantevullen door onwettige beschikking over de bezittingen en den arbeid van 't volk. Hoe dit zy, de Regeering gaat niet dan noode over tot het toepassen der bepalingen die den Javaan tegen afpersing en roof heeten te beschermen. Meestal weet men in onbeoordeelbare en vaak uit de lucht gegrepen redenen van staatkunde, een oorzaak te vinden om  dien  Regent of  dat  Hoofd te sparen, en 't is dan ook in Indie een tot spreekwoord geykte meening dat het Gouvernement liever tien residenten zou ontslaan dan één Regent. Ook die voorgewende politieke redenen—als ze op  iets  gevestigd zyn—steunen gewoonlyk op valsche opgaven, daar ieder resident belang heeft by 't verheffen van den invloed zyner Regenten op de bevolking, om daarachter zich te verschuilen als er later eenmaal aanmerking mocht vallen op te groote inschikkelykheid omtrent die hoofden. [121]

Ik ga nu de afschuwelyke huichelary voorby van de menschlievend- luidende bepalingen—en van de eeden!—die den Javaan tegen willekeur beschermen … op 't papier, en verzoek den lezer zich te herinneren hoe Havelaar by 't naspreken van die eeden iets te kennen gaf dat denken deed aan minachting. Voor 't oogenblik wil ik alleen wyzen op het moeielyke van den toestand des mans die, geheel ànders dan uit kracht, eener uitgesproken formule, zich gebonden achtte aan zyn plicht. En voor hem was deze moeielykheid grooter nog dan ze voor sommige anderen zou geweest zyn, omdat zyn gemoed zacht was, geheel in tegenspraak met zyn doorzicht dat de lezer nu wel als vry scherp zal hebben leeren kennen. Hy had dus niet alleen te stryden met vrees voor menschen of met de zorg voor loopbaan en bevordering, noch ook alleen met de plichten die hy als echtgenoot en huisvader te vervullen had: hy moest een vyand overwinnen in zyn eigen hart. Hy kon niet zonder lyden leed zien, en 't zou my te ver leiden als ik de voorbeelden wilde aanvoeren hoe hy immer, ook waar hy gekrenkt en beleedigd was, de party van een tegenstander beschermde tegen zichzelf. Hy verhaalde aan Duclari en Verbrugge hoe hy in zyn jeugd iets aantrekkelyks had gevonden in het duel met den sabel, 't geen de waarheid was … doch hy zeide er niet by hoe hy na 't wonden van zyn tegenparty gewoonlyk schreide, en zyn gewezen vyand als een liefdezuster verpleegde tot de genezing toe. Ik zou kunnen verhalen hoe hy te  Natal  den kettingganger die op hem geschoten had[122] by zich nam, den man vriendelyk toesprak, hem voeden liet en vryheid gaf boven alle anderen, omdat hy meende te ontdekken dat de verbittering van dien veroordeelde 't gevolg was van een, elders geslagen, te streng vonnis. Gewoonlyk werd de zachtheid van zyn gemoed òf ontkend, òf belachelyk gevonden. Ontkend door wie zyn hart verwarde met zyn geest. Belachelyk gevonden door wie niet begrypen kon hoe een verstandig mensch zich moeite gaf om een vlieg te redden, die vastgeraakt was in het web eener spin. Ontkend weder door ieder—buiten Tine—die hem daarna hoorde schimpen op die "domme dieren" en op de "domme natuur" die zulke dieren schiep. Maar nog een andere wyze bestond er om hem neertehalen van 't voetstuk waarop zyn omgeving—men mocht hem beminnen of niet—wel gedwongen was hem te plaatsen. "Ja, hy  is  geestig, maar … er is vluchtigheid in zyn geest." Of: "hy  is  verstandig, maar … hy gebruikt zyn verstand niet goed." Of: "ja, hy  is  goedhartig, maar … hy koketteert er mee!" Voor zyn geest, voor zyn verstand, trek ik geen party. Maar zyn hart? Arme spartelende vliegjes die hy redde als hy geheel alleen was, wilt  gy  dat hart verdedigen tegen de beschuldiging van koketterie?

Maar ge zyt weggevlogen, en hebt u niet bekommerd om Havelaar, gy die niet weten kondet dat hy eenmaal behoefte hebben zou aan uw getuigenis!

Was 't koketterie van Havelaar, toen hy te  Natal  een hond— Sappho  heette het dier—nasprong in de riviermonding, omdat hy vreesde dat het nog jonge dier niet goed genoeg zwemmen kon om de haaien te ontwyken die daar zoo menigvuldig zyn? Ik vind zulk koketteeren met goedhartigheid moeielyker te gelooven dan de goedhartigheid zelf.

Ik roep u op, u, de velen die Havelaar gekend hebt—wanneer ge niet verstyfd zyt door winterkou en dood … als de geredde vliegen, of verdroogd door de hitte daarginds onder de linie!—ik roep u op om getuigenis te geven van zyn hart, gy allen die hem hebt gekend! Thans vooral roep ik u op met vertrouwen, omdat ge niet meer noodig hebt te zoeken waar de koord moet worden ingehaakt om hem neertehalen van welke luttele hoogte ook. [123]

Intusschen, hoe bont het schyne, zal ik hier plaats geven aan eenige regels van zyn hand, die zulke getuigenissen misschien overbodig maken. Max was eens verre, verre weg van vrouw en kind. Hy had haar in Indie moeten achterlaten, en bevond zich in Duitschland. Met de vlugheid die ik hem toeken, doch die ik niet in bescherming neem als men ze mocht willen aantasten, maakte hy zich meester van de taal des lands waar hy eenige maanden verkeerd had. Ziehier die regels, die te-gelyker-tyd de innigheid schetsen van den band die hem aan de zynen hechtte.

—Mein Kind, da schlägt die neunte Stunde, hör! Der Nachtwind säuselt, und die Luft wird kühl,      Zu kühl für dich vielleicht: dein Stirnchen glüht! Du hast den ganzen Tag so wild gespielt,      Und bist wohl müde, komm, dein  Tikar  harret. [124]

—Ach, Mutter, lass mich noch 'nen Augenblick! Es is so sanft zu ruhen hier… und dort,      Da drin auf meiner Matte, schlaf' ich gleich,      Und weiss nicht einmal was ich träume! Hier      Kann ich doch gleich dir sagen was ich träume. Und fragen was mein Traum bedeutet… hör,      Was war das?

—'s War ein  Klapper  der da fiel. [28]

—Thut das dem Klapper weh?

—Ich glaube nicht. Man sagt, die Frucht, der Stein, hat kein Gefühl.

—Doch eine Blume, fühlt die auch nicht?

—Nein,      Man sagt, sie fühle nicht.

—Warum denn, Mutter,      Als gestern ich die  Pukul ampat  brach[125]      Hast du gesagt: es thut der Blume weh?

—Mein Kind, die  Pukul ampat  war so schön      Du zogst die zarten Blättchen roh entzwei,      Das that mir für die arme Blume leid. Wenn gleich die Blume selbst es nicht gefühlt,       Ich  fühlt' es für die Blume, weil sie schön war. —Doch, Mutter, bist du auch schön?

—Nein, mein Kind,      Ich glaube nicht.

—Allein  du  hast Gefühl?

—Ja, Menschen haben's… doch nicht allen gleich. —Und kann  dir  etwas weh thun? Thut dir's weh,      Wenn dir im Schooss so schwer mein Köpfchen ruht? —Nein,  das  thut mir nicht weh!

—Und, Mutter, ich…

Hab'  ich  Gefühl? —Gewis! Erinn're dich      Wie du, gestrauchelt einst, an einem Stein      Dein Händchen hast verwundet, und geweint. Auch weintest du, als  Saudien  dir erzählte[126]      Dass auf den Hügeln dort, ein Schäflein tief      In eine Schlucht hinunter fiel, und starb. Da hast du lang geweint… das war Gefühl.

—Doch, Mutter, ist Gefühl denn Schmerz?

—Ja, oft! Doch… immer nicht, bisweilen nicht! Du weisst,      Wenn's Schwesterlein dir in die Haare greift,      Und krähend dir 's Gesichtchen nahe drückt,      Dann lachst du freudig, das ist auch Gefühl. —Und dann mein Schwesterlein… es weint so oft,      Ist das vor Schmerz? Hat sie denn auch Gefühl? —Vielleicht, mein Kind, wir wissen's aber nicht,      Weil sie, so klein, es noch nicht sagen kann. —Doch, Mutter… höre, was war das?

—Ein Hirsch      Der sich verspätet im Gebüsch, und jetzt      Mit Eile heimwärts kehrt, und Ruhe sucht      Bei andren Hirschen die ihm lieb sind.

—Mutter,      Hat solch ein Hirsch ein Schwesterlein wie ich? Und eine Mutter auch?

—Ich weiss nicht, Kind.

—Das würde traurig sein, wenn's nicht so wäre! Doch, Mutter, seh'… was schimmert dort im Strauch? Seh' wie es hüpft und tanzt… ist das ein Funk? —'s Ist eine Feuerfliege. —Darf ich 's fangen? —Du darfst es, doch das Flieglein ist so zart,      Du wirst gewiss es weh thun, und sobald      Du 's mit den Fingern all zu roh berührst,      Ist 's Thierchen krank, und stirbt, und glänzt nicht mehr. —Das wäre Schade! Nein, ich fang' es nicht! Seh', da verschwand es… nein, es kommt hierher…      Ich fang' es doch nicht! Wieder fliegt es fort,      Und freut sich dass ich's nicht gefangen habe! Da fliegt es… hoch! Hoch, oben… was ist das,      Sind das auch Feuerflieglein dort?

—Das sind      Die Sterne.

—Ein, und zehn, und tausend! Wieviel sind denn wohl da?

—Ich weiss es nicht      Der Sterne Zahl hat Niemand noch gezählt.

—Sag', Mutter, zählt auch  Er  die Sterne nicht? —Nein, liebes Kind, auch  Er  nicht.

—Is das weit,      Dort oben wo die Sterne sind?

—Sehr weit!

—Doch haben diese Sterne auch Gefühl? Und würden sie, wenn ich sie mit der Hand      Berührte, gleich erkranken, und den Glanz      Verlieren, wie das Flieglein?—Seh', noch schwebt es! Sag, würd' es auch den Sternen weh thun? —Nein,      Weh thut's den Sternen nicht! Doch 's ist zu weit      Für deine kleine Hand: du reichst so hoch nicht. —Kann  Er  die Sterne fangen mit der Hand?

—Auch  Er  nicht: das kann Niemand!

—Das ist Schade! Ich gäb so gern dir einen! Wenn ich gross bin,      Dann will  ich so dich lieben das ich's  kann. Das Kind schlief ein. Ihm träumte von Gefühl,      Von Sternen die es fasste mit der Hand…. Die Mutter schlief nog lange nicht! Doch träumte      Auch sie, und dacht' an den der fern war… Ja, op 't gevaar af van bont te schynen, heb ik aan die regels hier plaats gegeven. Ik wensch geen gelegenheid te verzuimen om den man te doen kennen die de hoofdrol vervult in myn verhaal, opdat hy den lezer eenig belang inboezeme wanneer later donkere wolken zich samentrekken over zyn hoofd.

107\\. Zoodra in 1873 het geheim traktaat met Engeland van 1824, dat ons tot eenige bescheidenheid verplichtte, was ingetrokken, werd de oorlog verklaard. Men zou misschien hieruit mogen opmaken, dat m'n oordeel over den Generaal Michiels van algemeener toepassing is, dan ikzelf in 1842 gissen kon. 108\\. De later tot Gouverneur-Generaal benoemde Mr P. Merkus.

109. Jang (njang) di Pertoean : hy die  heerscht . Als ik me niet vergis, is er op geheel Sumatra slechts één Hoofd dat dezen titel draagt. Toeankoe's (myn-heer, mon-seigneur)  zyn er velen. Beide benamingen zyn  maleisch —de laatste sylbe van 't woord  Toeankoe  komt me zelfs  javaansch  voor—en daar de  Jang di Pertoean  zeer speciaal 't voornaamste Hoofd is in de  Battahlanden , schynt die waardigheid oorspronkelyk door maleische overweldigers ingevoerd te zyn. De wortels der benamingen van autochthoone waardigheden en titels moeten altoos in de oudste taal des lande gezocht worden. Ze zyn slechts van eenigszins jonger oorsprong dan onwillekeurige geluiden die door uitwendige oorzaken aan long en keel ontsnappen, dan de velerlei benamingen voor  water , dan de aanduiding van terrein- accidenten of natuurverschynselen, en dan de algemeene klanknabootsing.

110\\. Zie Noot 37.

111. Tout comme chez nous! De katholiek die vast en zeker gelooft dat de H. Maagd zich de moeite gaf 'n boodschap te komen brengen aan 'n hysterisch landmeisje te  Lourdes , spot met den islamiet die beweert 'n visite of brief ontvangen te hebben van Mahomed. En de protestant, lachende om den katholiek die boodschappen uit den hemel krygt, voelt zich zeer gesticht door 'n preek over den Engelenzang te Bethlehem. Waarom neemt men 't my euvel, dat ik al die soorten van domheid op één lyn stel? 112. Padries  noemden wy in de wandeling de  Atjinezen  die toen kort tevoren de  Battahlanden  tot den  Islam  bekeerd hadden. 't Woord zal wel  Pedirees  moeten beduiden, naar  Pedir , een der minst onaanzienlyke staatjes van  Atjin . Ook 't woord  Atjin  is 'n door 't spraakgebruik gewettigde verbastering. Van  Atjeh  maakten we  atjehnees  of  atjinees , waardoor 't grondwoord zelf in  Atjin  veranderde. Litterarisch purisme komt hier niet te-pas.

De blyken overigens van 't in den tekst aangeroerd fanatismus loopen in 't ongelooflyke. Men moet evenwel erkennen dat de invoering van den Islam—die tevens vermeerdering van zoutgebruik ten-gevolge had—grooten afbreuk heeft gedaan aan 't menscheneten. Dat deze hebbelykheid nog in de buurt van  Penjaboengan —'t centrum van ons gezag in de  Battahlanden  —zou bestaan hebben tydens Ida Pfeifer die streken bezocht (1844? 1845?) houd ik voor 'n leugen. Zy knoopt aan de ontmoeting die ze te-dezer-zake beweert gehad te hebben, een anekdote vast, die den stempel der onwaarheid op 't voorhoofd draagt. Men zou háár gespaard hebben, vertelt ze, om-den- wille der grappigheid van haar opmerking: dat zy 'n "bejaarde vrouw en dus te taai" was. Toen zy, eenige jaren na my, met  Battahlanders  in aanraking kwam, was de anthropophagie in die streken uitgeroeid, en wel door den invloed van dezelfde volkeren die we thans in naam der beschaving beoorlogen. Wanneer heeft  Nederland  ooit met  zyn godsdienst en met  zyn  wapens, in 'n ommezien tyds een ganschen volksstam van kannibalen tot rustige menschen gemaakt? 113\\. De  Rappatraad te Natal  bestond uit de voornaamste inlandsche Hoofden der Afdeeling, met den Civiel-gezaghebber als voorzitter. Door dien Raad werden niet alleen civiele kwestien en krimineele zaken afgedaan, maar tevens politische aangelegenheden behandeld. Tot het ten-uitvoer leggen der geslagen vonnissen was slechts het "fiat exekutie" van den Resident te  Ayer-Bangie  noodig, gelyk uit den tekst blykt. De afleiding van 't woord  Rappat  is me onbekend. Het schynt slechte op  Sumatra  in gebruik te zyn.

114. Sewah : het wapen van de bewoners dezer streken, gelyk op Java de  kris . De  jewak  is 'n eenigszins kromme dolk met zeer klein gevest en de snede aan de binnenzy der kromming. De oorspronkelyke bedoeling met dezen vorm zal wel geweest zyn, dat de greep geheel in de hand kan verborgen worden, terwyl de zeer stompe rug van 't wapen tegen den pols rust, en door den arm bedekt wordt. De aangevallene bemerkt alzoo niet dat z'n tegenstander gewapend is, voor deze hem, na 'n eigenaardige vlugge beweging van pols en arm in drie  tempo's , treft. Geheel afgescheiden van deze geschiktheid tot moordtuig, is de  sewah  't distinktief van vryheid en mannelykheid. Wie 'n maleisch Hoofd gevangen neemt—gelyk volgens blz. 203 (zie alinea: "Maar ik weet meer dan dat alles …", M.D.) in de daar beschreven omstandigheden m'n verdrietige taak was—vordert hem z'n  sewah  af. Een ander wapen op  Sumatra , dat elders niet bekend is naar ik meen, heet  krambièh —ik spel op 't gehoor af—en dient uitsluitend tot moordtuig. Het is kleiner en veel krommer nog dan de  sewah . De greep bestaat uit niet veel meer dan 'n ringvormige opening waarin de moordenaar z'n duim steekt, terwyl 't lemmet geheel in of achter de hand verborgen blyft. 115\\. Ik geloof dat deze opmerking van den braven Duclari niet ongegrond is, en durf daarop wyzen in-verband met de  soort  van wapens waarmee ik thans,  acht-en-dertig jaren  na de in den tekst beschreven voorvallen, word aangetast. Het laat zich begrypen dat lieden die behoefte hebben aan 't verscheuren van myn naam om wat opgang te maken, zich aan zoo'n armzalig hulpmiddel vastklemmen. Want, ook naar den geest gesproken, is armoed 'n scherp zwaard, en 't ligt in de rede dat dezulken geen besef hebben van hun gebrek aan  ebenbürtigkeit . Maar 't lezend Publiek moest niet zonder protest gedoogen dat ik zoo straatjongensachtig wordt aangevallen. Wat hebben de Van Vlotens e.d. ooit verricht, dat hun 't recht geven zou de mond tegen my te openen? Men behoorde die heeren hun  Staat van dienst  aftevorderen.

116\\. Een van die gesuspendeerde ambtenaren, de Resident A.L. Weddik, werd gouverneur van  Borneo . De adsistent-resident van  Padang , Schaap, is later gouverneur van  Makassar  geweest. Ook myn voorganger te  Natal , de heer Van Meerten—een zeer bekwaam man, en de zoon der bekende schryfster van dien naam—is in dienst gebleven, en werd meermalen eervol bevorderd. In 't voorbygaan hier de opmerking dat de benoeming van den heer Weddik tot gouverneur van geheel  Borneo , hoezeer bewyzende dat hyzelf tot het bekleeden van 'n hoog ambt geschikt werd geoordeeld, eigenlyk slechts fiktie was, en de strekking had om tegenover Engeland— en de vele partikuliere Engelsche fortuinzoekers! —onze souvereiniteit over dat enorme eiland te handhaven. De voor onze Regeering onverantwoordelyke vestiging van Brooke te  Laboean , bewyst dat die armzalige kunstgreep z'n doel miste. Weldra zal 't met  Nieuw-Guinee —dat tot Insulinde behoort —ook zoo gaan. Nederlanders, ik zeg u dat daar loerende kapers op de kusten zyn. En … de gouverneurs-generaal hebben in dit opzicht minder schuld aan 't verregaand verwaarloozen der hun toevertrouwde belangen, dan later misschien de geschiedenis meenen zal. In-stede van hun veerkracht te kunnen besteden aan 't intakt houden van  Insulinde , moeten zy zich toeleggen op 't handhaven van hun gezag tegenover ministers, Kamerpraatjes en onbevoegd hollandsch krantengeschryf. Het uit de veranderingen in '48 voortgevloeid allemans-meekakelen werkt, ook in Indie,  desorganizeerend . Toch … " leve de groote Thorbecke! ", niet waar? 't Is bedroevend! 117\\. Op de afschaffing der—betrekkelyk humane!— rottingstraf , en de nadeelige gevolgen van die tendentieuze filantropery zal ik elders terugkomen.

118\\. In deze alinea wordt de Resident Brest van Kempen gunstiger beoordeeld dan hy verdiende. Lang na 't schryven van den  Havelaar  werd my door 'n onwraakbaar getuige meegedeeld dat de Resident Brest van Kempen  een zeer byzondere reden  had om den Regent te ontzien. Ik wenschte dat my van bevoegde zyde naar die reden gevraagd werd.

119\\. Opmerking als in de  Noten  68 en 72.

120\\. Wat ik hier van de Regeering zeg, is na den  Havelaar  van volle toepassing geworden op de geheele Natie. Ze geeft voor, myn pogingen tot verbetering te ignoreeren, en vindt het behoorlyk dat ik vertellinkjes moet schryven om in leven te blyven. Maar de lieden die by-voortduring haar misleiden met onwaarheid, worden geëerd, beloond, met gezag bekleed, aan 't hoofd der zaken geplaatst. 't Volk  wil bedrogen zyn. 121\\. De bespottelyke angst voor 'n Inlandsch Hoofd wordt door de residenten by de Regeering levendig gehouden  in hun eigen belang , en berust eigenlyk op …'n woordspeling. De waarheid is, dat wy in 't organismus van ons bestuur de  Inlandsche Hoofden , niet kunnen missen, d.i. het  stelsel  waarin die Hoofden een zoo voorname plaats bekleeden. Maar hieruit volgt volstrekt niet dat men een Inlandsch Hoofd niet aan z'n plicht zou kunnen houden. Waar zou 't heen, als men geen luitenant straffen of ontslaan mocht omdat men in 'n leger de officieren niet missen kan? 122\\. De arme man heette Dongso, en heeft me later trouw gediend. De op  Java  tot dwangarbeid veroordeelde misdadigers vervallen in twee klassen. Een gedeelte blyft op  Java  zelf, 'tgeen als 'n groote verlichting van 't vonnis beschouwd wordt. Te-werkstelling  buiten  Java is den meesten een vreeselyke straf die niet zelden tot zelfmoord dryft.

123\\. Toen ik in den tekst dit nummer invulde, was m'n voornemen een karakterkundige analyse te beproeven van de wyze waarop myn streven door m'n landgenooten is opgenomen. De  toon  echter waarop dezer dagen sommige publicisten my aanvielen, en het  terrein  waarop zy trachtten den stryd overtebrengen, weerhoudt me. Voor 't oogenblik bepaal ik my te dien aanzien tot verwyzing naar de nummers 632, vlgg. myner  Ideen .

124. Tikar : matje. Het gebruik van fyn gevlochten matten op de bedmatrassen, is in Indie vry algemeen, en wordt, omdat ze koel blyven, voor gezond gehouden. Het vervaardigen van die matten en ander vlechtwerk is in niet onbelangrijke industrie, waarin vooral de  Makassaren  uitmunten.

125. Pukul ampat : vier uur. Dit is de naam van 'n bloempje dat 's namiddags op dat uur zich opent, en tegen den morgenstond zich weer sluit. Dat  pukul  (= slaan, slag. Hier: klokslag) moet worden uitgesproken met de hollandsche  oe -klank spreekt vanzelf.

126. Saudien  of  Soedien  voor:  Si-Oedien : een zeer dikwyls voorkomende maleische naam. Oedien ,  Oedin  ('t arabische  Eddin ) is waarschynlyk verwant met gelyksoortige noordsche benamingen in Europa. Over 't zeer algemeene praefix  si  ware veel te zeggen, meer dan me thans de ruimte toelaat.