Hoofdstuk 17 - 2
Als een vrouw er aardig uitziet en dan dingen zegt die de moeite van het luisteren waard zijn -, dan is ze natuurlijk boos wanneer de man naar haar kijkt en niet naar haar luistert -, maar als hij luistert en niet kijkt -, dan is ze natuurlijk óók boos -, en de kwestie is nu maar, wat ze het ergste vindt.' ‘Een ingewikkeld geval,' lachte Hugo, ‘en wat maakte jou dan boos, zooeven?' ‘Ik ben het vergeten,' zei Charley -, ineens mat ‘ik geloof dat ik weer aan een inzinking toe ben. Haar gezicht viel plotseling wit, als versmald, om den neus heen weggetrokken. ‘Hoofdpijn?' vroeg hij bezorgd. ‘Even naar boven,' zei Charley, opstaand -, ‘wat innemen en een kwartiertje liggen, voor dat het erger wordt, dan zal het wel weer bedaard zijn.' ‘Alleen met hem,' dacht Ina, en haar hart begon te kloppen om het plotselinge en ongedachte van dat uitzicht, zoo plotseling en zoo ongedacht, dat ze haar gelaat niet dadelijk in bedwang had, en nu hij juist naar haar keek, voelde ze dat hij haar gedachte had doorgrond. Ze dorst hem niet aanzien; niet de uitwerking op zijn trekken van wat hij had geraden, gadeslaan -, het was te afschuwelijk, Charley had pijn en hààr eerste gedachte: alleen met hem te zijn, - en dat hij het wist. Hij leidde Charley naar de deur, met den arm om haar schouders -, daar praatten ze even zacht tezamen en Ina kreeg den indruk, dat hij met haar mee naar haar kamer wilde en dat zij hem terugwees. Toen Hugo, na zacht de deur te hebben gesloten, weer de kamer in kwam, zat ze strak voor zich uit te kijken, met de lippen vast opeen, het hart zacht-heftig bonzend en dorst niet opzien. Het leek als was de heele kamer veranderd, als was er de lucht droog en benauwd, zacht trillend als van hitte. En waarom moest ze nu, hem als met een half oog bespiedend, terwijl hij van een kast, waarin hij een boek had rechtgezet, zich naar zijn schrijftafel begaf -, waarom moest ze nu weer denken aan wat ze Charley had laten zeggen van hun intieme liefde -, zij, die altijd liefst zoo min mogelijk, en nooit zonder huiver en kille verbazing aan de intieme liefde van anderen dacht -, nooit ten volle haar eigen intieme liefde met Egbert begrepen, voor zichzelf verantwoord, en met haar overig wezen in harmonie gevoeld had? ‘Waar denk je aan, Ina?' Ze sloeg de oogen op en glimlachte -, ze voelde dat een nerveuze siddering over haar gezicht voer -, hij had zich in zijn stoel half naar haar toegekeerd - maar wendde nu zijn blik weer af, als zocht hij iets tusschen papieren, kuchte even en tikte met een vouwbeen op tafel. Zij voelde onmiddellijk, hoe hij zich terugtrok en tegen vertrouwelijkheid dekken wilde, het maakte haar kil. ‘Ik denk aan wat Charley zei.' ‘Over huwelijkstrouw, meen je?' Haar gezicht werd warm, ze kon het niet tegen houden, ze was bang dat hij het zou zien. ‘Heeft het zooveel indruk op je gemaakt?' glimlachte hij. ‘Op jou dan niet?' Ina's eigen toon klonk nu ook luchtig -, zijn glimlach had haar moed gegeven, de stroeve spanning gebroken, er was weer lenigheid in haar geest -, ze voelde dat ze met hem zou kunnen spreken -, ze rees uit haar stoel op en liep als ongedwongen naar zijn tafel en zette zich op den rand, aan den kant waar hij zat, half afgewend, haar beenen terzijde, dat ze zijn knieën niet zouden raken. Zóó dicht was ze nog nooit bij hem geweest, ze zag duidelijk het zilver blinken tusschen het zachte, donker-blonde haar, het hooge, bleeke voorhoofd, de grillige teekening der grijs-blauwe pupillen, het blinkend oogwit, den rechten, scherpen neus, den jongen mond -, het leek haar alles weer zoo wonderlijk en bijzonder, als aanschouwde ze voor het eerst zilverblond haar, grijs blauwe oogen een scherpen neus en een jongen mond in een veel ouder gezicht en ze vroeg zich vluchtig af, wat dat gevoel van wonder en bijzonderlijkheid toch altijd beduidde -, en tegelijk zag ze zichzelf als in een spiegel, haar profiel naar hem toe en de lijn van haar ronde schouders in de weeke, zijden stof, deteekening van haar haar langs achterhoofd en slapen en vroeg zich in verliefde verteedering af, hoe hij haar nu zou zien. Het duurde alles maar een kort oogenblik, gedurende hetwelk hij al gesproken had -, ze wist niet precies wat, maar trachtte uit wat hij nu zei den zin van het vorige af te leiden. ‘Charley heeft daarin natuurlijk volkomen gelijk, dat het onzinnig is, de echtelijke jaloerschheid als iets verhevens en nobels voor te stellen en het vrijpleiten van zoogenaamde passioneele misdrijven, wijst zooals ik het zie, rechtstreeks naar een bedenkelijken terugval tot barbaarsche zeden en opvattingen -, het is de zeer menschelijke, maar niet bijster verheven neiging om “te houden wat je hebt” tot een recht en een deugd verheven. Maar met dat te constateeren is de kwestie niet afgepraat en er zijn in zake “trouw” nog wel andere dingen te zeggen, nog wel andere kanten te zien, dan die ééne -, en dat weet Charley natuurlijk volkomen goed. Maar ze wil het niet altijd zien -, ze wil haar hart eens luchten tegen de domme, aanmatigende vrouwen, die in anderen een beroep doen op deugden, die ze zelf niet bezitten en ze weet zelf het best, hoe onredelijk ze dan is.' Hij glimlachte even, en dan, half tegen zichzelf: ‘Ik zie haar wel graag eens zoo fel, het beteekent immers, dat ze hartstocht en werkkracht heeft. Ze heeft daarnaast immers haar inzicht ook! Kracht en inzicht gaan zoo zeldzaam samen -, er is in de meesten kracht zonder inzicht -, in enkelen inzicht en dan gewoonlijk zonder veel kracht -, Charley kan de dingen redelijk zien en zich dan door haar hartstocht weer aan hun redelijkheid onttrekken, en er onredelijk boos om worden.' In Ina werd een vage wrevel wakker -, nu hij over Charley praatte, scheen het als was hij haar bijzijn vergeten. ‘Je zei, Hugo, dat er een andere ‘kant' was aan ‘trouw'. Hij knikte. ‘Misschien niet voor elkeen, misschien niet voor de vrouw van dien “aanbidder” van Charley - of voor mevrouw Ramondt -, maar bijvoorbeeld wel voor jou en mij.' Ze kon een onwillekeurige heftige beweging niet bedwingen. ‘Voor jou en mij?' ‘Ik drukte mij niet duidelijk uit,' zei hij rustig, zonder eenigen opzettelijken nadruk, ‘ik bedoel voor mij in mijn huwelijk en voor jou in je eigen huwelijk.' Ze kon geen geluid uitbrengen -, in haar gloeide de vrees en de schaamte, dat ze zich misschien verraden had. Maar wellicht ook was het hem ontgaan, hij had niets laten blijken. Of toch wel? ‘Ik bedoel, dat “trouw” nog iets meer kan zijn dan zelfzucht en vrees voor praatjes -, de trouw die we onszelf opleggen.Je hebt Charley en mij nu van je huwelijk verteld -, ik mag er dus wel vrij-uit over spreken, nietwaar? Je hebt het zoo vaak over de “wroeging” die je voelt tegenover je man, om het “onrecht” dat je hem doet -, en dat je die gevoelens hebt tegen beter weten in. Ik geloof dat er eenvoudig sprake is van onvrêe met jezelf, omdat je niet in staat bent geweest te verwerkelijken wat je je voorgenomen hebt, indertijd, toen je van Egbert ging houden. Je bent natuurlijk ook aan hem gehecht en je voelt meelijden -, meer dan redelijk, meer dan noodig is - het is moeilijk jezelf terug te nemen, als je je eens hebt gegeven - nietwaar? Het is als de scheeve vouw in dat blad papier daar -, het kan je spijten, dat zij erin is, maar je krijgt haar er nooit meer heelemaal uit. Zoo redeloos nu een dergelijke “slaafschheid van het gemoed” is -, vaak voel ik er toch juist daarom iets heel geheimzinnigs en verhevens in, als in natuurwetten. En toch -, dat is de hoofdzaak niet -, de hoofdzaak ligt in jezelf, de hoofdzaak ben jezelf. Weet je wel, hoe we voor een poos, op een avond-wandeling met ons drieën over het “heimwee naar de eeuwigheid” spraken? En hoe Charley toen zei, dat dit verlangen om iets van Eeuwigheid, Goddelijkheid, Onsterfelijkheid in ons zelf te verwerkelijken, zich heeft omgezet in afkeer van het grillige, van redelooze verandering, in behoefte aan voortzetting, “orde” en “regel” in den hoogeren zin -, hoe we uit dien afkeer tegen het al te vluchtige en onregelmatige en wisselende, het om zoo te zeggen al te “sterfelijke”, onze “beginselen” hebben opgebouwd, onze moraal, godsdienst - alle dingen van vastheid, waardoor we ons tegen de redeloosheid en onvastheid van ons eigen zinnelijk drijven verweren en eraan ontkomen kunnen -, omdat we onze eigen redeloosheid en zinloosheid niet altijd verdragen -, omdat het Onsterfelijke in ons ze uit alle macht afwijst -, en naar iets van blijvenden aard en regelmaat zoekt - om zichzelf uit te drukken, weet je nog, herinner je je nog dat gesprek?' Ina knikte. ‘Ja -, Charley sprak over twee “stroomingen” in ons, zooals ze het voelde. De eene, die altijd hetzelfde wil-, de andere die altijd verandering wil. Weet je wel? Telkens andere dingen zien, andere indrukken ontvangen van gezicht, gehoor,smaak, van alles wat zintuiglijk en zinnelijk aan ons is -, dat wil de eene strooming. Zoo kwamen we op de behoefte om somwijlen op reis te gaan, al houden we nog zooveel van eigen huis en eigen woonplaats.' ‘Juist,' zei Hugo - ‘en wat we toen niet zeiden, dat wilde ik je nu juist zeggen; in “liefde” willen we nu precies die verandering niet. Liefde ligt, geloof ik, in de “strooming” die “altijd hetzelfde wil -” in de strooming van het Onsterfelijke, het Eeuwige. Dáárin bovenal zoeken we iets van dat “Eeuwigheids-heimwee” tot vervulling te brengen, als tegenwicht van het vluchtige, wisselende van de dingen van onstijdelijk bestaan. Zou het niet daarom zijn, dat de menschen elkaar “Eeuwige Liefde” beloven -, omdat ze pas door Liefde - en meestal ook alleen door Liefde -, iets van wat “Eeuwigheid” beduidt, leeren gevoelen en begeeren? Liefde zou geen zin hebben zonder dien Eeuwigheidsdroom -, maar omdat we tegelijk weten, hoe broos en sterfelijk “liefde” is -, daarom, geloof ik, hebben we ons-zelf “trouw” in de plaats gesteld -, opdat we tenminste niet geheel-en-al falen zouden. Ik erken onmiddellijk, dat trouw maar tot in zekere, beperkte mate mogelijk en vervulbaar is -, en geen zin meer heeft, als hij verminking en ondergang van de persoonlijkheid met zich meebrengt -, maar daarom is het besef van die onvervulbaarheid niet minder smartelijk -, is het wel? Ik wil alleen maar dit zeggen: in jou is een bijzonder sterk Eeuwigheids-heimwee -, dat je telkens en telkens weer in wat je “liefde” noemde, hebt willen bevredigen -, zou je dat niet gemeend hebben, toen je zei, dat je leven er geen “geluk” maar “zin” door kreeg, niet meer zoo wanhopig noodeloos en redeloos scheen - en omdat nu “liefde” zich juist aan jou altijd zoo schrikkelijk grillig, ordeloos, sterfelijk, vergankelijk heeft getoond - daaronder lijd je.' ‘Ja,' zei Ina zacht, het was als smolt ze weg in week zelfbeklag -, ze ademde snel, vreemde gevoelens van hoop, die ze toch ongegrond wist, beklommen haar. Ze was terwijl hij sprak, rechtop gaan zitten, haar rok raakte nu bijna zijn knieën -, ze bemerkte het en ondervond van wat nog de vluchtigste aanraking niet was een heftigen schok, een diepe beroering door haar bloed. Hij bukte zich ineens naar een lade, waarin een sleutel stak, draaide die om, nam hem eruit en richtte zich weer op -, als onbewust had hij nu zijn stoel een klein eind van haar afgeschoven, maar Ina voelde, dat die heele beweging opzettelijk was geweest, dat hij haar blik gevolgd en haar ontroering geraden had. Ze werd wit en haar lippen trilden. ‘Trouw is dus een ding van onzen wil,' zei ze, om het pijnlijk zwijgen weg te houden. ‘Van onzen wil -, en niet altijd even licht! Ik hou wel zooveel van Charley als ik van een vrouw, van eenig mensch, houden kan - en zij ook van mij -, en we zijn zoo gelukkig als menschen wezen kunnen -, maar toch -' hij keek haar vluchtig aan en glimlachte -, ‘het is niet altijd, en voor sommige vrouwen in het geheel niet moeilijk een man te verontrusten -, maar ik wil haar trouw zijn, om wat ik je zooeven zei -, en daarom zal ik haar ook trouw zijn, voor zoover een mensch voor zichzelf kan instaan -, mijn heele leven lang.' Hij had zacht en rustig en zonder nadruk gesproken -, en toch voelde Ina dat elk woord rechtstreeks op haar was gericht, om elke hoop in haar te dooden, alle verwachting uit haar weg te snijden. Haar lippen waren droog -, ze vond geen woord en geen gebaar -, maar hij liet het zwijgen niet duren. Hij sprong op en ging even op en neer loopen, streek zich door het haar. ‘Wat zijn we geweldig zwaar-op-de hand geworden, kind. En Charley schijnt daar boven onder zeil te zijn gegaan. Mag ik even gaan kijken? Dan drinken we samen daarna een kopje thee.' Maar de luchtige woorden, de luchtige toon - schoon ze tegelijk voelde, dat hij ook zoo maar sprak, en niet anders kon, om het pijnlijke uit hun samenzijn weg te nemen - maakten alleen bitterheid, onwil, bijna iets van woede in haar gaande, om zijn hoovaardig geluk, dat haar verstiet en in de kou liet staan. Ze sprong van de tafel af, en zei, onberedeneerd-weg: ‘Waarom heb je mij dat eigenlijk allemaal verteld, zooeven?' ‘Wat bedoel je?' ‘Dat laatste -, van jou en Charley,' haar lippen trilden, haar stem was uitdagend en hard. ‘Wel...., ik dacht...., dat het gesprek er zoo vanzelf heen geleid had.' Het klonk wat stroef en koel -, zij stond en zweeg als een onredelijk, mokkend kind, en wist niet wat ze zeggen moest. ‘Ik geloof dat ik boven Charley hoor,' zei hij haastig zacht. ‘Wil je eens lief zijn -, en bellen om het theewater? En thee zetten? Dan haal ik terwijl iets voor den dag om uit voor te lezen.' Ze bedwong zich, deed wat haar gevraagd werd, even later zaten ze alle drie tezamen en dronken thee, als was er niets gebeurd.