×

Мы используем cookie-файлы, чтобы сделать работу LingQ лучше. Находясь на нашем сайте, вы соглашаетесь на наши правила обработки файлов «cookie».


image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 6

Op Addy's verlangen - dat van het gymnaziastje - werd de toenadering van Van Naghel aangenomen, en Constance schreef een briefje, de visite werd gemaakt, de handdruk werd gegeven. Van der Welcke zelve haalde er de schouders om op, maar Addy was tevreden, was weêr met Frans gaan wandelen, had op het gymnazium weêr met Karel gesproken, met wien hij intusschen niet sympathizeerde. Twee dagen daarna kwam Marianne op een middag, dat de regen neêrkletste. Constance zat thuis. Het jonge meisje bleef op den drempel der kamer staan.

- Mag ik binnenkomen, tante...

- Zeker, Marianne...

- Ik ben wel een beetje nat, ik ben eigenlijk verlegen.

- Wel neen, kom maar binnen.

En het meisje, plotseling, kwam nader, wierp zich op haar knieën bij Constance, bijna met een kreet.

- Ik ben zoo blij...! riep zij uit. Ik ben zoo blij...!

- Waarom?

- Dat oom aan papa heeft geschreven... Dat papa en mama hier gekomen zijn... Dat alles weêr in orde is... Het was zoo verschrikkelijk, ik kon er niet van slapen... Ik dacht er den heelen tijd aan... Het was me een cauchemar, een obsessie... Tante, lieve tante... is alles nu in orde?

- Maar zeker, kind!

- Heusch in orde?... Komt u nu ook weêr bij ons... en mag ik weêr bij u komen... en kom ik weêr gauw eens bij u eten? Is alles in orde, is alles in orde?

Zij maakte zich liefjes, deed klein en koozend als een kind, aan Constance's knieën, streelde hare handen.

- Tante, zeg... vraagt u me gauw weêr eens... Ik vind het zoo prettig bij u te komen, zoo heerlijk... Ik zoû het zoo gemist hebben... zoo gemist... ik kan u niet zeggen hoe...

En zij snikte het in eens uit, tegen Constance aan, zóó nerveus, dat het Constance trof, dat het haar bijna onnatuurlijk, overdreven toescheen.

- Ik had bijna bij u willen komen, vóór papa en mama hier geweest waren... Maar ik dorst niet... Ik was bang, dat papa boos zoû zijn... Nu mag ik weêr komen, nu kan het...

- Ja, nu kan het...

Zij kuste Marianne. Maar de deur ging open, en Van der Welcke kwam binnen.

- Dag oom...

Hij voelde het altijd vreemd, als Marianne hem natuurlijkweg oom noemde.

- Zoo, dag Marianne... Constance, heb ik hier ook mijn Figaro laten liggen?

- De Figaro?... Neen...

Hij zocht even naar zijn courant, zette zich toen. - Oom, zeide Marianne; ik zeg juist aan tante... ik ben zoo blij... Ik ben zoo blij, dat alles in orde is.

- Ik ook, Marianne...

Buiten viel de regen razend neer, opgejaagd door een huilenden wind. Een gezelligheid was binnen, nu Constance thee schonk. Zij vertelde van Nice, en Marianne vertelde van Emilie en Van Raven, en dat het niet erg goed ging, en van Otto en Francis, die ook al zoo kibbelden, en dat mama zich dat alles zoo aantrok en er gebukt onder ging.

- Ik trouw niet, zeide zij. Ik zie om me heen niets dan ongelukkige huwelijken... Ik trouw niet.

Toen schrikte zij. Zij kon dikwijls onhandig zijn, geen tact hebben, iets zeggen, dat zij niet zeggen moest. Van der Welcke, glimlachend, zag haar aan. Om hare tacteloosheid goed te maken, verdubbelde zij in liefkoozende woorden tegen Constance.

- O, tante, wat ben ik altijd blij bij u te zijn... Door den regen moet ik straks weg... Ik zoû hier wel willen blijven...

- Maar blijf dan dineeren, zei Van der Welcke.

Constance aarzelde: zij zag, dat Marianne gaarne bleef, en zij wist niet wat te doen, niet willende onhartelijk zijn, en toch...

- Wil je blijven eten? vroeg zij.

Marianne straalde van geluk.

- O, gaarne, tante... Mama weet, dat ik naar u tóe ben, ze zal het wel begrijpen...

Constance had berouw, dat zij het gevraagd had, en in zich werd zij er zenuwachtig om, maar zij wilde zich inhouden, natuurlijk en gewoon doen. Zij zag het duidelijk: zij hadden elkander te lief...!

Zij hadden elkander lief...! Zij had het al zoo lang, even, een oogenblik meenen te raden, aan hare kleine dinertjes, als zij hen samen zag... Het was om niets: om een stembuiging, om een aardigheid, om het aanbieden van een vrucht... dat zij het had meenen te raden, en de vage gedachte, die door haar heen was gegaan, als een wolkje, was zoo gauw weggetrokken, en had zelfs geen schemering nagelaten. Maar het wolkje was telkens en telkens weêr aangedreven... Om een gebaar, om een blik, om een begroeting bij het komen en gaan, om de afspraak voor een fietstocht... Dan waren altijd de broêrs meêgegaan en Addy, en er was nooit iets geweest, nooit iets, dat eigenlijk onpassend was, en op de dinertjes nooit zelfs een scherts, die te ver ging, een flirt, een zweem van hofmakerij... Daarom ook waren die vage gedachten als wolkjes weêr door Constance heen getrokken, en had zij gedacht: er is niets, er is niets... ik vergis me... ik verbeeld me dingen, die niet zijn... Nu had zij in twee maanden henbeiden niet samen gezien, en zij wist, had uit een woord hier en daar opgemaakt, dat Van der Welcke Marianne in die twee maanden, verloopen na dien Zondag-avond van brouille, niet gezien had... En nu, dadelijk, trof het haar: de schuchtere, bijna blijde aarzeling zooals het meisje op den drempel van hare kamer gestaan had; de sponta-ne vreugde, dat zij terug mocht komen in dit huis, de overdreven heerlijkheid, waarmeê ze gesnikt had aan Constance's knie - tot Van der Welcke was binnen gekomen, zeker den klank van haar stem in zijn rookkamertje hebbende gehoord, schijnbaar als een kind, onhandig, zoekende naar een courant... en nu dadelijk, trof het haar: de bijna onweêrhoudbare teederheid, waarmeê zij elkaâr hadden begroet, met iets glimlachends en glanzends, dat hun ontstraalde, onwillekeurig, onbedwingbaar, onbewust... Maar nog dacht Constance: ik vergis me... er is niets... en ik verbeeld me dingen, die niet zijn... En de gedachte trok weg, dat zij waarlijk elkaâr zouden liefhebben; alleen als nog nooit bleef dezen keer een weifeling, een twijfeling achter... En terwijl zij vertelde van Nice, trof het haar, dat Van der Welcke bleef... dat hij bleef in hare kamer, wat hij anders nooit deed, of er moest Paul zijn, of Gerrit... Hij bleef... niet veel zeggend... maar die glanzende glimlach was niet weg van zijn lippen... Maar nog dacht zij: ik vergis me... neen, verbeelding is het... en er is niets... hoogstens wat sympathie... en wat zoû dat voor kwaad... Maar wat er dan ook ware, zij, zoo ijverzuchtig waar het haar zoon aanging, voelde nu geen zweem van ijverzucht, door hare radende weifelingen heen... Ja, het was wel heen: alles wat er geweest was voor liefde, hartstocht, gevoel voor Henri... Het was wel dood... En nu hij zoo glimlachte, lette zij het op als met eene verrassing, hoe jong hij was. Hij is acht-en-dertig, dacht zij, en nòg jonger ziet hij er uit... Zoo als hij daar zat, kalm, met een glans van glimlach steeds, trof het haar, dat hij heel jong was, van een gezonde jeugdige frischheid, zonder een rimpel... zonder een grijs haar... zijn blauwe oogen bijna vol van een kinderlijkheid... Addy's oogen zelfs waren, hoewel als die van zijn vader, ernstiger, ouder van blik... En bij het zien van die jeugd... vond zij zichzelve oud, ook al toonde zij nu aan Marianne het mooie portret uit Nice... Ja, zij voelde zich oud, en het verwonderde haar nauwlijks - als het dan zoo was, als zij zich niet bedroog - die jeugd en mogelijke liefde in haar man voor dat jonge meisje... Marianne's jeugd scheen zijn jeugd te naderen... En soms was het zoo duidelijk, dat zij bijna niet twijfelde meer, en dat zij zich beloofde op te passen... Marianne niet meer aan te halen, te vragen...

Onbewust... was het hun onbewust? dacht Constance. Hadden zij ooit met elkaâr een teederder woord gewisseld... een handdruk... een blik... Hadden zij het elkaâr al bekend... en zichzelve...? En een fijn raadvermogen zeide haar: neen... ze hebben elkaâr niets bekend... neen, ze hebben zich zelfs niets bekend... Zij wisten het misschien geen van beiden nog... en dan, dan alleen wist Constance het. Zij zag naar Marianne: zij was heel jong, ook al was zij een meisje, dat al een paar jaren uitging. Zij had iets van het broze van Emilie, maar natuurlijker, spontaner, en dat natuurlijk spontane was in geheel hare uiting; zij scheen niet te denken, zich maar te laten meêslepen door impulsie, gevoel... Met haar glimlach zag zij naar den razenden regen uit, dook dieper in haar stoel, behagelijk als een katje, vloog in eens op, schonk Constance en zich een kopje thee, en toen Van der Welcke aan zijn vrouw permissie vroeg een cigarette te rooken, wipte zij weêr op, streek een lucifer af, hield hem het vlammetje voor, met een broze gratie van gebaar als een beeldje. Hare zachtbruine oogen, met iets van goudstof er over, waren als chryzoliet, en zij dweepten op, sloegen den blik weer neêr, nerveus onder de schaduw der pinkers. Zij was bleek, met die bleeke anemie van albast, van onze te veel uitgaande wereldmeisjes, en hare handen bewogen als koortsig, onrustig, als telkens de vingers zoekende naar een doel, voor hunne vlinderende bewegelijkheid...

Was het nu zoo... of verbeeldde Constance zich...? En, in hare radende weifelingen, kwam plotseling, indien het dan zoo ware, een ijverzucht - maar niet een ijverzucht op de liefde van haar man: een ijverzucht op zijn jeugd. Plotseling zag zij vijftien jaren terug en zij voelde zich oud geworden, zij voelde hem jong gebleven. Het léven... het ware leven... waarheen zij soms vaag zich smachtte, terwijl zij er zich toch te oud toe vond, na de versnippering harer dagen... het ware leven... hij, hij misschien zoû het nog leven kunnen, zoo hij het vond: hij was er niet te oud toe!

Een hevige spijt, een nijd was er om in hare ziel, en toen dacht zij weêr: neen... er is niets... en ik fantaizeer over wat niet is...

Addy kwam thuis, en, met het razende regenweêr buiten, was er binnen aan tafel, nu, een zachte gezelligheid. Constance was stil, maar de anderen waren vroolijk. En toen na het thee-uur de woede daar buiten bedaard scheen, stond Marianne op, bijna te loom om weg te gaan.

- Nu wordt het mijn tijd, tante...

- Zal Addy je thuis brengen?

- Neen, zei Van der Welcke. Addy werkt. Ik zal Marianne wel thuis brengen...

Constance zeide niets.

- O, tante, ik ben zoo blij, dat alles in orde is...!

Hartstochtelijk omhelsde zij Constance.

- Oom, is het u nu geen last zoo ver met me te gaan...

- Als ik maar een fiets voor je had... - Ja, hadden we onze tandem maar hier.

- Het regent niet meer... we kunnen wel loopen.

Zij gingen, Constance bleef alleen. Haar blik had hen gaarne op straat willen volgen. Zij kon zich niet inhouden, opende zachtjes een venster, keek naar buiten in den vochtigen winternacht. Zij zag hen gaan de richting van de Bankastraat. Zij liepen naast elkaâr op een gewonen afstand. Zij spiedde hen na een paar minuten, tot zij omsloegen.

- Neen, dacht zij; er is niets... O,... het zoû te verschrikkelijk zijn!

Hoofdstuk 6 Chapter 6

Op Addy's verlangen - dat van het gymnaziastje - werd de toenadering van Van Naghel aangenomen, en Constance schreef een briefje, de visite werd gemaakt, de handdruk werd gegeven. |||||||||Annäherung||||||||||||||||| At Addy's desire - that of the gymnasium - Van Naghel's rapprochement was accepted, and Constance wrote a bill, the visit was made, the handshake was given. Van der Welcke zelve haalde er de schouders om op, maar Addy was tevreden, was weêr met Frans gaan wandelen, had op       het gymnazium weêr met Karel gesproken, met wien hij intusschen niet sympathizeerde. Van der Welcke himself shrugged it off, but Addy was satisfied, had gone walking with Frans again, had spoken at the gymnasium with Charles again, with whom he did not sympathize. Twee dagen daarna kwam Marianne op een middag, dat de regen neêrkletste. |||||||||||niederprasselte Two days after that, Marianne came one afternoon when the rain poured down. Constance zat thuis. Constance sat at home. Het jonge meisje bleef op den drempel der kamer staan. The young girl remained on the threshold of the room.

- Mag ik binnenkomen, tante... - May I come in, aunt...

- Zeker, Marianne... - Certainly, Marianne...

- Ik ben wel een beetje nat, ik ben eigenlijk verlegen. - I'm kind of wet, I'm actually shy.

- Wel neen, kom maar binnen. - Well no, come on in.

En het meisje, plotseling, kwam nader, wierp zich op haar knieën bij Constance, bijna met een kreet. And the girl, suddenly, approached, threw herself on her knees at Constance, almost with a cry.

- Ik ben zoo blij...! - I am so happy...! riep zij uit. she exclaimed. Ik ben zoo blij...! I am so happy...!

- Waarom? - Why?

- Dat oom aan papa heeft geschreven... Dat papa en mama hier gekomen zijn... Dat alles weêr in orde is... Het was zoo verschrikkelijk, ik kon er niet van slapen... Ik dacht er den heelen tijd aan... Het was me een cauchemar, een obsessie... Tante, lieve tante... is alles nu in orde? ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||Albtraum|||||||||| - That uncle wrote to dad... That mom and dad came here... That everything is okay again... It was so horrible, I couldn't sleep... I thought about it all the time... It was like a cauchemar, an obsession... Auntie, dear auntie... Is everything okay now?

- Maar zeker, kind! - But surely, child!

- Heusch in orde?... Heusch in Ordnung?|| - Heusch all right?.... Komt u nu ook weêr bij ons... en mag ik weêr bij u komen... en       kom ik weêr gauw eens bij u eten? Now will you join us again... and can I join you again... and will I join you again soon for dinner? Is alles in orde, is alles in orde? Is everything okay, is everything okay?

Zij maakte zich liefjes, deed klein en koozend als een kind, aan Constance's knieën, streelde hare handen. |||liebevoll||||kindlich||||||||| She made herself sweet, acting small and cooing like a child, at Constance's knees, caressing her hands.

- Tante, zeg... vraagt u me gauw weêr eens... Ik vind het zoo prettig bij u te komen, zoo heerlijk... Ik zoû het zoo gemist hebben... zoo gemist... ik kan u niet zeggen hoe... - Aunt, say... ask me again soon... I so enjoy coming to you, so wonderful... I would have missed it so much... so much... I can't tell you how...

En zij snikte het in eens uit, tegen Constance aan, zóó nerveus, dat het Constance trof, dat het haar bijna onnatuurlijk, overdreven toescheen. ||||||||||||||||||||||übertrieben erschien And she sobbed it out at once, against Constance, so nervously, that it struck Constance, that it seemed almost unnatural, exaggerated to her.

- Ik had bijna bij u willen komen, vóór papa en mama hier geweest waren... Maar ik dorst niet... Ik was bang, dat papa boos zoû zijn... Nu mag ik weêr komen, nu kan het... ||||||||||||||||wagte||||||||||||||||| - I almost wanted to come to you before mom and dad were here... But I didn't dare... I was afraid dad would be angry... Now I can come again, now I can...

- Ja, nu kan het... - Yes, now it is possible...

Zij kuste Marianne. She kissed Marianne. Maar de deur ging open, en Van der Welcke kwam binnen. But the door opened, and Van der Welcke entered.

- Dag oom... - Bye uncle...

Hij voelde het altijd vreemd, als Marianne hem natuurlijkweg oom noemde. He always felt it odd, when Marianne called him natural uncle.

- Zoo, dag Marianne... Constance, heb ik hier ook mijn Figaro laten liggen? |||||||||Figaro|| - Zoo, day Marianne... Constance, did I leave my Figaro here too?

- De Figaro?... - The Figaro?... Neen... Nay...

Hij zocht even naar zijn courant, zette zich toen. |||||Zeitung||| He searched for a moment for his courant, then settled down. - Oom, zeide Marianne; ik zeg juist aan tante... ik ben zoo blij... Ik ben zoo blij, dat alles in orde is. - Uncle, Marianne said; I'm just telling Auntie ... I'm so glad ... I'm so glad, that everything is okay.

- Ik ook, Marianne... - Me too, Marianne...

Buiten viel de regen razend neer, opgejaagd door een huilenden wind. |||||||||heulenden| Outside, the rain fell furiously, chased by a howling wind. Een gezelligheid was binnen, nu Constance thee schonk. A conviviality was inside, now that Constance was pouring tea. Zij vertelde van Nice, en Marianne vertelde van Emilie en Van Raven, en dat het niet erg goed ging, en van Otto en Francis, die ook al zoo kibbelden, en dat mama zich dat alles zoo aantrok en er gebukt onder ging. ||||||||||||||||||||||||||||zankten||||||||||||| She told of Nice, and Marianne told of Emilie and Van Raven, and that things were not going very well, and of Otto and Francis, who were also bickering so much, and that Mama felt so sorry for all that and was suffering.

- Ik trouw niet, zeide zij. - I'm not marrying, she said. Ik zie om me heen niets dan ongelukkige huwelijken... Ik trouw niet. ||||||||Ehen||| I see around me nothing but unhappy marriages... I don't marry.

Toen schrikte zij. Then she was startled. Zij kon dikwijls onhandig zijn, geen tact hebben, iets zeggen, dat zij niet zeggen moest. |||ungeschickt||||||||||| She could often be awkward, lack tact, say something she shouldn't say. Van der Welcke, glimlachend, zag haar aan. Van der Welcke, smiling, looked at her. Om hare tacteloosheid goed te maken, verdubbelde zij in liefkoozende woorden tegen Constance. ||Taktlosigkeit|||||||liebkosenden||| To make up for her tactlessness, she doubled down in affectionate words to Constance.

- O, tante, wat ben ik altijd blij bij u te zijn... Door den regen moet ik straks weg... Ik zoû hier wel willen blijven... - Oh, Aunt, how happy I am always to be with you... Because of the rain, I have to leave soon... I would like to stay here....

- Maar blijf dan dineeren, zei Van der Welcke. - But then stay for dinner, Van der Welcke said.

Constance aarzelde: zij zag, dat Marianne       gaarne bleef, en zij wist niet wat te doen, niet willende onhartelijk zijn, en toch... |zögerte||||||||||||||||unhöflich||| Constance hesitated: she saw that Marianne was eager to stay, and she did not know what to do, not wanting to be unkind, and yet

- Wil je blijven eten? - Do you want to stay for dinner? vroeg zij. she asked.

Marianne straalde van geluk. Marianne beamed with happiness.

- O, gaarne, tante... Mama weet, dat ik naar u tóe ben, ze zal het wel begrijpen... |||||||||zu|||||| - Oh, please, Auntie... Mama knows I'm after you, she'll understand....

Constance had berouw, dat zij het gevraagd had, en in zich werd zij er zenuwachtig om, maar zij wilde zich inhouden, natuurlijk en gewoon doen. ||Reue||||||||||||nervös|||||||||| Constance repented that she had asked, and in herself it made her nervous, but she wanted to hold back, to act natural and ordinary. Zij zag het duidelijk: zij hadden elkander te lief...! She saw it clearly: they loved each other too much...!

Zij hadden elkander lief...! They loved each other...! Zij had het al zoo lang, even, een oogenblik meenen te raden, aan hare kleine dinertjes, als zij hen samen zag... Het was om niets: om een stembuiging, om een aardigheid, om het aanbieden van een vrucht... dat zij het had meenen te raden, en de vage gedachte, die door haar heen was gegaan, als een wolkje, was zoo gauw weggetrokken, en had zelfs geen schemering nagelaten. |||||||||||||||||||||||||||Stimmbeugung|||||||||||||||||||||||||||||Wölkchen||||weggezogen|||||| She had seemed to guess it for so long, just for a moment, at her little dinners, when she saw them together... It was for nothing: for an inflection of the voice, for a kindness, for the offering of a fruit... that she had seemed to guess it, and the vague thought, which had passed through her, like a cloud, had so soon subsided, and had not even left a twilight. Maar het wolkje was telkens en telkens weêr aangedreven... Om een gebaar, om een blik, om een begroeting bij het komen en gaan, om de afspraak voor een fietstocht... Dan waren altijd de broêrs meêgegaan en Addy, en er was nooit iets geweest, nooit iets, dat eigenlijk onpassend was, en op de       dinertjes nooit zelfs een scherts, die te ver ging, een flirt, een zweem van hofmakerij... Daarom ook waren die vage gedachten als wolkjes weêr door Constance heen getrokken, en had zij gedacht: er is niets, er is niets... ik vergis me... ik verbeeld me dingen, die niet zijn... Nu had zij in twee maanden henbeiden niet samen gezien, en zij wist, had uit een woord hier en daar opgemaakt, dat Van der Welcke Marianne in die twee maanden, verloopen na dien Zondag-avond van brouille, niet gezien had... En nu, dadelijk, trof het haar: de schuchtere, bijna blijde aarzeling zooals het meisje op den drempel van hare kamer gestaan had; de sponta-ne vreugde, dat zij terug mocht komen in dit huis, de overdreven heerlijkheid, waarmeê ze gesnikt had aan Constance's knie - tot Van der Welcke was binnen gekomen, zeker den klank van haar stem in zijn rookkamertje hebbende gehoord, schijnbaar als een kind, onhandig, zoekende naar een courant... en nu dadelijk, trof het haar: de bijna onweêrhoudbare teederheid, waarmeê zij elkaâr hadden begroet, met iets glimlachends en glanzends, dat hun ontstraalde, onwillekeurig, onbedwingbaar, onbewust... Maar nog dacht Constance: ik vergis me...       er is niets... en ik verbeeld me dingen, die niet zijn... En de gedachte trok weg, dat zij waarlijk elkaâr zouden liefhebben; alleen als nog nooit bleef dezen keer een weifeling, een twijfeling achter... En terwijl zij vertelde van Nice, trof het haar, dat Van der Welcke bleef... dat hij bleef in hare kamer, wat hij anders nooit deed, of er moest Paul zijn, of Gerrit... Hij bleef... niet veel zeggend... maar die glanzende glimlach was niet weg van zijn lippen... Maar nog dacht zij: ik vergis me... neen, verbeelding is het... en er is niets... hoogstens wat sympathie... en wat zoû dat voor kwaad... Maar wat er dan ook ware, zij, zoo ijverzuchtig waar het haar zoon aanging, voelde nu geen zweem van ijverzucht, door hare radende weifelingen heen... Ja, het was wel heen: alles wat er geweest was voor liefde, hartstocht, gevoel voor Henri... Het was wel dood... En nu hij zoo glimlachte, lette zij het op als met eene verrassing, hoe jong hij was. ||||||||angetrieben|||Gestus||||||Begrüßung|||||||||||||||||mitgegangen|||||||||||||unangemessen|||||||||||||||Flirt||Hauch, Anflug||||||||||Wölkchen|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||schüchterne||freudige||||||||||||||spontane|nein|Freude||||||||||||||schluchzte|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||lächelnd||glänzend|||entglänzte||unwiderstehlich|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||Zweifel||Zweifel||||||||||||||||||||||||||||||||||||||sagend||||||||||||||||||||||||||||||||||schlecht|||||||||||||||||||||||schüchterne Zweifel|Zweifel|||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Maar het wolkje was telkens en telkens weêr aangedreven... Om een gebaar, om een blik, om een begroeting bij het komen en gaan, om de afspraak voor een fietstocht... Dan waren altijd de broêrs meêgegaan en Addy, en er was nooit iets geweest, nooit iets, dat eigenlijk onpassend was, en op de dinertjes nooit zelfs een scherts, die te ver ging, een flirt, een zweem van hofmakerij... Daarom ook waren die vage gedachten als wolkjes weêr door Constance heen getrokken, en had zij gedacht: er is niets, er is niets... ik vergis me... ik verbeeld me dingen, die niet zijn... Nu had zij in twee maanden henbeiden niet samen gezien, en zij wist, had uit een woord hier en daar opgemaakt, dat Van der Welcke Marianne in die twee maanden, verloopen na dien Zondag-avond van brouille, niet gezien had... En nu, dadelijk, trof het haar: de schuchtere, bijna blijde aarzeling zooals het meisje op den drempel van hare kamer gestaan had; de sponta-ne vreugde, dat zij terug mocht komen in dit huis, de overdreven heerlijkheid, waarm Hij is acht-en-dertig, dacht zij, en nòg jonger ziet hij er uit... Zoo als hij daar zat, kalm, met een glans van glimlach steeds, trof het haar, dat hij heel jong was, van een gezonde jeugdige frischheid, zonder een rimpel... zonder een grijs haar... zijn blauwe       oogen bijna vol van een kinderlijkheid... Addy's oogen zelfs waren, hoewel als die van zijn vader, ernstiger, ouder van blik... En bij het zien van die jeugd... vond zij zichzelve oud, ook al toonde zij nu aan Marianne het mooie portret uit Nice... Ja, zij voelde zich oud, en het verwonderde haar nauwlijks - als het dan zoo was, als zij zich niet bedroog - die jeugd en mogelijke liefde in haar man voor dat jonge meisje... Marianne's jeugd scheen zijn jeugd te naderen... En soms was het zoo duidelijk, dat zij bijna niet twijfelde meer, en dat zij zich beloofde op te passen... Marianne niet meer aan te halen, te vragen... |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||Falte|||||||||||||||||||||||ernster||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Hij is acht-en-dertig, dacht zij, en nòg jonger ziet hij er uit... Zoo als hij daar zat, kalm, met een glans van glimlach steeds, trof het haar, dat hij heel jong was, van een gezonde jeugdige frischheid, zonder een rimpel... zonder een grijs haar... zijn blauwe oogen bijna vol van een kinderlijkheid... Addy's oogen zelfs waren, hoewel als die van zijn vader, ernstiger, ouder van blik... En bij het zien van die jeugd... vond zij zichzelve oud, ook al toonde zij nu aan Marianne het mooie portret uit Nice... Ja, zij voelde zich oud, en het verwonderde haar nauwlijks - als het dan zoo was, als zij zich niet bedroog - die jeugd en mogelijke liefde in haar man voor dat jonge meisje... Marianne's jeugd scheen zijn jeugd te naderen... En soms was het zoo duidelijk, dat zij bijna niet twijfelde meer, en dat zij zich beloofde op te passen... Marianne niet meer aan te halen, te vragen...

Onbewust... was het hun onbewust? Unconsciously ... was it their unconscious? dacht Constance. Constance thought. Hadden zij ooit met elkaâr een teederder woord gewisseld... een handdruk... een blik... Hadden zij het elkaâr al bekend... en zichzelve...? Had they ever exchanged a more tender word with each other ... a handshake ... a look ... Had they already known each other ... and themselves ...? En een fijn raadvermogen zeide haar: neen... ze hebben elkaâr niets bekend... neen, ze hebben zich zelfs niets bekend... Zij wisten het misschien geen van beiden nog... en dan, dan alleen wist Constance het. |||Ratsamkeit|||||||||||||||||||||||||||||| And a fine counsel told her: no ... they did not confess anything to each other ... no, they did not even confess anything to themselves ... They perhaps neither of them knew yet ... and then, then only Constance knew. Zij zag naar Marianne: zij was heel jong, ook al was zij een meisje, dat al een paar jaren uitging. She looked at Marianne: she was very young, even though she was a girl, who had been going out for a few years. Zij had iets van het broze van Emilie, maar natuurlijker, spontaner,       en dat natuurlijk spontane was in geheel hare uiting; zij scheen niet te denken, zich maar te laten meêslepen door impulsie, gevoel... Met haar glimlach zag zij naar den razenden regen uit, dook dieper in haar stoel, behagelijk als een katje, vloog in eens op, schonk Constance en zich een kopje thee, en toen Van der Welcke aan zijn vrouw permissie vroeg een cigarette te rooken, wipte zij weêr op, streek een lucifer af, hield hem het vlammetje voor, met een broze gratie van gebaar als een beeldje. ||||||||||spontaner|||||||||Äußerung||||||||||sich mitreißen lassen||||||||||||||||||||||Kätzchen||||||||||||||||||||Erlaubnis||||||wippte|||||||||||||||||||||Figur She had something of Emilie's frailty, but more natural, more spontaneous, and that natural spontaneity was in all her expression; she didn't seem to think, just to be carried away by impulse, feeling ... With her smile she looked out at the pouring rain, plunged deeper into her chair, snug as a kitten, flew up at once, poured Constance and herself a cup of tea, and when Van der Welcke asked his wife for permission to smoke a cigarette, she popped up again, struck a match, held the flame out to him, with a frail grace of gesture like a statue. Hare zachtbruine oogen, met iets van goudstof er over, waren als chryzoliet, en zij dweepten op, sloegen den blik weer neêr, nerveus onder de schaduw der pinkers. |sanftbraun|||||Goldstaub|||||Chrysolith|||schimmerten||||||||||||pinkers Her soft brown eyes, with something of gold dust about them, were like chryzolite, and they whirled up, lowered their gaze again, nervous under the shadow of the pinkies. Zij was bleek, met die bleeke anemie van albast, van onze te veel uitgaande wereldmeisjes, en hare handen bewogen als koortsig, onrustig, als telkens de vingers zoekende naar een doel, voor hunne vlinderende bewegelijkheid... ||||||||Alabaster|||||ausgehende|Weltmädchen||||||||||||||||||schmetternde| She was pale, with that pale anemia of alabaster, of our too many outgoing world girls, and her hands moved as if feverish, restless, as if each time the fingers were searching for a purpose, for their butterfly motion....

Was het nu zoo... of verbeeldde Constance zich...? Now was it so ... or was Constance imagining ...? En, in hare radende weifelingen, kwam plotseling, indien het dan zoo ware, een ijverzucht - maar niet een ijverzucht op de liefde van haar man: een ijverzucht op zijn jeugd. And, in her guessing waverings, suddenly, if then, came a zeal - but not a zeal on her husband's love: a zeal on his youth. Plotseling zag zij vijftien jaren terug en zij voelde zich oud geworden, zij voelde hem       jong gebleven. Suddenly she saw fifteen years back and she felt she had grown old, she felt he had remained young. Het léven... het ware leven... waarheen zij soms vaag zich smachtte, terwijl zij er zich toch te oud toe vond, na de versnippering harer dagen... het ware leven... hij, hij misschien zoû het nog leven kunnen, zoo hij het vond: hij was er niet te oud toe! ||||||||||||||||||||||Zerstreuung ihrer Tage|||||||||||||||||||||||| The life... the true life... which she sometimes vaguely longed for, even though she thought herself too old for it, after the fragmentation of her days... the true life... he, he perhaps could still live it, if he found it: he was not too old for it!

Een hevige spijt, een nijd was er om in hare ziel, en toen dacht zij weêr: neen... er is niets... en ik fantaizeer over wat niet is... ||Bitteres Bedauern||||||||||||||||||||fantasize|||| A fierce regret, an envy was in her soul, and then she thought again: no... there is nothing... and I fantasize about what is not....

Addy kwam thuis, en, met het razende regenweêr buiten, was er binnen aan tafel, nu, een zachte gezelligheid. |||||||Regenwetter|||||||||| Addy came home, and, with the raging rain outside, there was inside at the table, now, a gentle coziness. Constance was stil, maar de anderen waren vroolijk. Constance was quiet, but the others were cheerful. En toen na het thee-uur de woede daar buiten bedaard scheen, stond Marianne op, bijna te loom om weg te gaan. |||||||||||||||||zu träge|||| And when after tea hour the anger out there seemed to have calmed down, Marianne stood up, almost too languid to leave.

- Nu wordt het mijn tijd, tante... - Now it's my time, Auntie....

- Zal Addy je thuis brengen? - Will Addy take you home?

- Neen, zei Van der Welcke. - No, Van der Welcke said. Addy werkt. Addy works. Ik zal Marianne wel thuis brengen... I will bring Marianne home....

Constance zeide niets. Constance said nothing.

- O, tante, ik ben zoo blij, dat alles in orde is...! - Oh, Auntie, I'm so glad everything is okay...!

Hartstochtelijk omhelsde zij Constance. Passionately she hugged Constance.

- Oom, is het u nu geen last zoo ver met me te gaan... - Uncle, is it not burdening you now to go so far with me....

- Als ik maar een fiets voor je had...       - Ja, hadden we onze tandem maar hier. ||||||||||||Zweirad|| - If only I had a bicycle for you... - Yes, if only we had our tandem here.

- Het regent niet meer... we kunnen wel loopen. - It's not raining anymore...we can walk.

Zij gingen, Constance bleef alleen. They went, Constance remained alone. Haar blik had hen gaarne op straat willen volgen. Her gaze had been eager to follow them down the street. Zij kon zich niet inhouden, opende zachtjes een venster, keek naar buiten in den vochtigen winternacht. |||||||||||||||winternacht She couldn't hold back, gently opened a window, looked out into the damp winter night. Zij zag hen gaan de richting van de Bankastraat. She saw them going toward Banka Street. Zij liepen naast elkaâr op een gewonen afstand. They walked beside each other at an ordinary distance. Zij spiedde hen na een paar minuten, tot zij omsloegen. |spionierte||||||||abbogen She spied them after a few minutes, until they turned around.

- Neen, dacht zij; er is niets... O,... het zoû te verschrikkelijk zijn! ||||||||||schrecklich| - Nay, she thought; there is nothing ... Oh, ... it would be too terrible!