×

Мы используем cookie-файлы, чтобы сделать работу LingQ лучше. Находясь на нашем сайте, вы соглашаетесь на наши правила обработки файлов «cookie».


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 14

Hoofdstuk 14

Het was in de lucht, door geheel de lucht, door geheel de wijdte der luchten, dat kronkelde het reusachtige Beest. Het Beest liet de punt van zijn staart kwispelen langzaam op en neêr op de aarde - in de kamer, over het bed heen, dat een nauwe doodkist was geworden, en van af die kwispelende staartepunt kronkelde het Beestelijf op... op... vulde de kamer - het huis - met een enkele, dikke kronkeling van gedrakenschubde monsterlijkheid, vaagde het weg met zijn tastbare werkelijkheid àl de droomoneigenlijkheid van de kamer - het huis - zolderingen en daken, wirrewarrelend het kronkellijf van het Beest met duizende pooten over schoorsteenen heen en duizende kerkespitsen, - slingerde het zich als een schubbefestoen wirrewarrelend om de kerkspitsen en schoorsteenen, en wolkte dit dan heel lang en heel dicht met dikke wolkige warrelingen over de stad in de lucht, door geheel de lucht, door geheel de wijdte der luchten. En het monsterlijke Beest nu hief zijn lang gemuilden snuit op uit zijn eigen kronkelende wolkigheid, en als vulkanen wierpen zijn oogen vuur, en als bliksem flitsten-uit pijlen van zijn priemende tong, - zoo lang de priemende pijlen, dat zij van uit de heel hooge wijdte, daarginds, daarginds, en de hemel boven de wolken, schoten in éene seconde door tot den man, en terug weêr zich borgen in den afgrond der muil - dat zij schoten sneller dan weêrlicht tot in zijn merg en likten tot het opdroogde, en na iederen vuurlek, na iedere smeer van vuur trok de weêrlichtsnelle, mijlenlange priempijl weêr terug naar zijn eigen bron en geboorte uit muilenafgrond van laaiïng - en de gemartelde man trilde onder den smerenden lek en in zijn trilling verhief hij zich hoog als op golven van rilling, als was zijne koorts hem een stormende zee, die hem deinde heen van zijn bed tot den hemel toe boven de wolken: de wolken, die waren het gekronkel van het lijf van het Beest... En als hij dan deinde, de man, dan zette het Beest al de steile haren op, die tusschen zijn schubben uitstaken als boomen, stak hij ze op en trok hij ze weêr in - zoo dat geheel de lucht, geheel de wijdte der lucht telkens volgroeide als met stammen van boomen: strakke wouden van drakeharen, die woekerden en verdwenen, die woekerden en verdwenen naarmate het Beest ze uitzette of ze introk... En zoo drukkend zwaar kwispelde op de borst van den man, die lag in het bed, dat een doodkist was, de punt van de harige schubbestaart van het Beest, dat kreunde en steunde de man, en dat hij met beide handen poogde te lichten af van zijn verpletterd hart de zware kwispeling van die staartpunt... Maar grijnsde het Beest met zijn afgrondmuil, schoten vuur uit zijn oogen-vulkanen, priemden snel op en neêr de mijllange vuursmeren van zijn hoeveel malen in naalden van vuur gespletene, alles doorprikkende tong en met lange, heerlijke lekken smeerde het weg het merg van den man, tot de man van binnen verschroeide, verschrompelde, wegroosterde, trillende, lillende... Bloed liet het Beest hem niet over meer, merg en bloed likte het op, en het Beest goot hem vuur in, in steê. Smakte het Beest van heerlijkheid, slikte het smullend op het merg en het bloed, en dacht te sterven de man, dan prikte hem het Beest met een tongenaald vuurs en prikkelde hem om te trillen, en de man trilde en verhief zich hoog op de golven, van rilling, als was een stormende zee zijn koorts...

Zoo lag de man te wringelen, tot hij uitstak zijn menschehanden naar het duivelsche Beest, en vechten met het Beest wilde... En het scheen hem of hij zijn handen, zijn handen van strijdbaren man en van martelaar en van held sloeg om de kronkelingen heen van het Beest, en terwijl de stormzee, de golven van de lucht, die stormde onder het gekronkel van het Beest, hem deinden en deinden en deinden - vocht en wringelde hij met het heftiger krinkelende en kronkelende Beest, slingerde en zwiepte het Beest door het sombere heelal van wolken, dwarrelde het met de duizende pooten, was zijn kop nu hier, dan daar, - sloeg zijn staartpunt nu hoog dan laag, geeselde het Beest aarde en lucht, en werd het Beest als éene duizeling, waarin meêdraaiden de stad, kerkspitsen, daken en schoorsteenen, - was het bed, dat een doodkist was, nu hier dan daar, nu hoog dan laag, werd geslingerd de man nu hier dan daar - nu hoog dan laag - en vocht hij en wringelde en kronkelde hij rond om het Beest en het Beest om hem en wilde hij zich niet laten door het Beest verdrukken. Tot het Beest uit vulkaan van oogen en afgrond van muil spoot zooveel vuur, dat de lucht was een zee van bloedvuur, waarin een hel van gezichten opvlamde, - gezichten van vrouwen en kinderen - naakte vrouwen en vrouwen met oogen van goud - blonde kinderen: als plotse opbloeiïngen van in het bloedvuur gemartelde teederheden, in het bloedvuur gemartelde hartstochten: weenende en lachende kinderen en lonkende, lokkende waterwijven en door alles en allen heen wringelde en kronkelde de man met het wringelende en kronkelende Beest, dat zich niet van hem kon bevrijden, als hij zich er niet van bevrijden kon... Broêr... broêr... klonken er stemmen, zacht ruischende aardestemmen, stemmen van heel omlaag... Broêr... kom je meê... en hij antwoordde: ja... ja... ik kom meê... en hij zag, de man deinende neêr en op, op en neêr, op de heftige stormdeiningen, neêr op, op en neêr, hij een met het Beest en het Beest met hem een - een vrouw - tusschen de aangezichten van kinderen en van vrouwen - twee vrouwen... twee vrouwen van hèm: zijn vrouw en zijn zuster, - maar tusschen haar in wemelde een derde vrouw en hare oogen spotten als gouden oogen van spot, tot zij plotseling niet meer spotten en stierven in treurigheid, in naamlooze treurigheid, of zij eigenlijk altijd hadden getreurd en nooit hadden gespot en gelachen. Broêr... broêr... kom je, en hij antwoordde:

- Ja... ja... ik kom...

- - - - - - - - - -

- Hij ijlt, zei Constance zacht.

Hoofdstuk 14 Κεφάλαιο 14 Chapter 14

Het was in de lucht, door geheel de lucht, door geheel de wijdte der luchten, dat kronkelde het reusachtige Beest. It was in the sky, through all the sky, through all the width of the skies, that the giant Beast wriggled. Het Beest liet de punt       van zijn staart kwispelen langzaam op en neêr op de aarde - in de kamer, over het bed heen, dat een nauwe doodkist was geworden, en van af die kwispelende staartepunt kronkelde het Beestelijf op... op... vulde de kamer - het huis - met een enkele, dikke kronkeling van gedrakenschubde monsterlijkheid, vaagde het weg met zijn tastbare werkelijkheid àl de droomoneigenlijkheid van de kamer - het huis - zolderingen en daken, wirrewarrelend het kronkellijf van het Beest met duizende pooten over schoorsteenen heen en duizende kerkespitsen, - slingerde het zich als een schubbefestoen wirrewarrelend om de kerkspitsen en schoorsteenen, en wolkte dit dan heel lang en heel dicht met dikke wolkige warrelingen over de stad in de lucht, door geheel de lucht, door geheel de wijdte der luchten. The Beast let the tip of its tail wag slowly up and down the earth - into the room, across the bed, which had become a narrow coffin, and from that wagging tail tip the Beast body wriggled up up filled the room - the house - with a single, thick coil of squirmed monstrosity, swept away with its palpable reality all the dreamlike singularity of the room - the house - attics and roofs, swirling the Beast's writhing body with thousands of legs over chimneys and thousands of church spires, - swirling like a scaly feather around the church spires and chimneys, clouding it very long and very close with thick cloudy tangles over the city into the air, through all the air, through all the width of the sky. En het monsterlijke Beest nu hief zijn lang gemuilden snuit op uit zijn eigen kronkelende wolkigheid, en als vulkanen wierpen zijn oogen vuur, en als bliksem flitsten-uit pijlen van zijn priemende tong, - zoo lang de priemende pijlen, dat zij van uit de heel hooge wijdte, daarginds, daarginds, en de hemel boven de wolken, schoten in éene seconde door tot den man, en terug weêr zich borgen in den       afgrond der muil - dat zij schoten sneller dan weêrlicht tot in zijn merg en likten tot het opdroogde, en na iederen vuurlek, na iedere smeer van vuur trok de weêrlichtsnelle, mijlenlange priempijl weêr terug naar zijn eigen bron en geboorte uit muilenafgrond van laaiïng - en de gemartelde man trilde onder den smerenden lek en in zijn trilling verhief hij zich hoog als op golven van rilling, als was zijne koorts hem een stormende zee, die hem deinde heen van zijn bed tot den hemel toe boven de wolken: de wolken, die waren het gekronkel van het lijf van het Beest... En als hij dan deinde, de man, dan zette het Beest al de steile haren op, die tusschen zijn schubben uitstaken als boomen, stak hij ze op en trok hij ze weêr in - zoo dat geheel de lucht, geheel de wijdte der lucht telkens volgroeide als met stammen van boomen: strakke wouden van drakeharen, die woekerden en verdwenen, die woekerden en verdwenen naarmate het Beest ze uitzette of ze introk... En zoo drukkend zwaar kwispelde op de borst van den man, die lag in het bed, dat een doodkist was, de punt van de harige schubbestaart van het Beest, dat kreunde en steunde de man, en dat hij met beide handen poogde te lichten af       van zijn verpletterd hart de zware kwispeling van die staartpunt... Maar grijnsde het Beest met zijn afgrondmuil, schoten vuur uit zijn oogen-vulkanen, priemden snel op en neêr de mijllange vuursmeren van zijn hoeveel malen in naalden van vuur gespletene, alles doorprikkende tong en met lange, heerlijke lekken smeerde het weg het merg van den man, tot de man van binnen verschroeide, verschrompelde, wegroosterde, trillende, lillende... Bloed liet het Beest hem niet over meer, merg en bloed likte het op, en het Beest goot hem vuur in, in steê. And the monstrous Beast now raised its long-mouthed muzzle from its own writhing cloudiness, and like volcanoes its eyes cast fire, and like lightning flashed-out arrows from its piercing tongue, - so long the piercing arrows, that from the whole wide open space, yonder, yonder, and the sky above the clouds, they shot in one second through to the man, and back again secured themselves in the abyss of the maw - that they shot faster than weather light into his marrow and licked until it dried up, and after every leak of fire, after every smear of fire the wheeze-fast, mile-long dart went back to its own source and birth out of the maw abyss of blaze - and the tortured man trembled under the smearing leak and in his trembling he rose high as on waves of shivering, as if his fever were a stormy sea, which tossed him from his bed to the sky above the clouds: the clouds, which were the writhing of the Beast's body... And when he swayed, the man, then the Beast raised all the steep hairs that stood out between his scales like trees, raised them and withdrew them - so that the whole sky, the whole width of the sky filled up with trunks of trees: tight forests of dragon hairs, that proliferated and disappeared, that proliferated and disappeared as the Beast raised them or withdrew them... And so pressing heavily wagged on the chest of the man, who lay in the bed, which was a coffin, the tip of the hairy scaly tail of the Beast, that groaned and supported the man, and that he tried with both hands to lift away from his crushed heart the heavy wag of that tail tip.... But grinned the Beast with its abyssal maw, shooting fire from its eyes-volcanoes, piercing rapidly up and down the miles-long smears of fire from its how many times split into needles of fire, piercing everything, and with long, delicious leaks it smeared away the man's marrow, until the man inside scorched, shriveled, roasted away, trembling, licking... Blood the Beast left him no more, marrow and blood it licked up, and the Beast poured fire into him, into steê. Smakte het Beest van heerlijkheid, slikte het smullend op het merg en het bloed, en dacht te sterven de man, dan prikte hem het Beest met een tongenaald vuurs en prikkelde hem om te trillen, en de man trilde en verhief zich hoog op de golven, van rilling, als was een stormende zee zijn koorts... Smacked the Beast of glory, swallowed it feasting on the marrow and blood, and thought to die the man, then pricked him the Beast with a tongue-needle of fire and tantalized him to tremble, and the man trembled and raised himself high upon the waves, of shivering, as if a stormy sea were his fever....

Zoo lag de man te wringelen, tot hij uitstak zijn menschehanden naar het duivelsche Beest, en vechten met het Beest wilde... En het scheen hem of hij zijn handen, zijn handen van strijdbaren man en van martelaar en van held sloeg om de kronkelingen heen van het Beest, en terwijl de stormzee, de golven van de lucht, die stormde onder het       gekronkel van het Beest, hem deinden en deinden en deinden - vocht en wringelde hij met het heftiger krinkelende en kronkelende Beest, slingerde en zwiepte het Beest door het sombere heelal van wolken, dwarrelde het met de duizende pooten, was zijn kop nu hier, dan daar, - sloeg zijn staartpunt nu hoog dan laag, geeselde het Beest aarde en lucht, en werd het Beest als éene duizeling, waarin meêdraaiden de stad, kerkspitsen, daken en schoorsteenen, - was het bed, dat een doodkist was, nu hier dan daar, nu hoog dan laag, werd geslingerd de man nu hier dan daar - nu hoog dan laag - en vocht hij en wringelde en kronkelde hij rond om het Beest en het Beest om hem en wilde hij zich niet laten door het Beest verdrukken. Thus the man lay writhing, until he held out his human hands to the devilish Beast, and wanted to fight with the Beast.... And it seemed to him that he wrapped his hands, his hands of fighting man and of martyr and of hero, around the coils of the Beast, and while the stormy sea, the waves of the air, which were storming under the coils of the Beast, were winding and winding and winding him - he fought and wriggled with the more fiercely coiling and writhing Beast, the Beast swung and swirled through the gloomy universe of clouds, whirled with the thousands of paws, its head was now here now high then low, the Beast scourged earth and sky, and the Beast became like a vertigo, in which the city, church spires, roofs and chimneys spun along, - the bed that was a coffin was now here then there, now high then low, the man was now here then there - now high then low - and he fought and wriggled and squirmed around the Beast and the Beast around him and would not let himself be oppressed by the Beast. Tot het Beest uit vulkaan van oogen en afgrond van muil spoot zooveel vuur, dat de lucht was een zee van bloedvuur, waarin een hel van gezichten opvlamde, - gezichten van vrouwen en kinderen - naakte vrouwen en vrouwen met oogen van goud - blonde kinderen: als plotse opbloeiïngen van in het bloedvuur gemartelde teederheden, in het bloedvuur gemartelde hartstochten: weenende en lachende kinderen en lonkende, lokkende waterwijven en door alles en allen heen wringelde en kronkelde de man met het wringelende en kronkelende Beest, dat zich niet van hem kon bevrijden, als hij zich er niet van bevrijden kon... Broêr... broêr... klonken er stemmen, zacht ruischende aardestemmen, stemmen van heel omlaag... Broêr... kom je meê... en hij antwoordde: ja... ja... ik kom meê... en hij zag, de man deinende neêr en op, op en neêr, op de heftige stormdeiningen, neêr op, op en neêr, hij een met het Beest en het Beest met hem een - een vrouw - tusschen de aangezichten van kinderen en van vrouwen - twee vrouwen... twee vrouwen van hèm: zijn vrouw en zijn zuster, - maar tusschen haar in wemelde een derde vrouw en hare oogen spotten als gouden oogen van spot, tot zij plotseling niet meer spotten en stierven in treurigheid, in naamlooze treurigheid, of zij eigenlijk altijd hadden getreurd en nooit hadden gespot en gelachen. Until the Beast spurted out of volcano of eyes and abyss of maw so much fire, that the air was a sea of bloodfire, in which a hell of faces flashed, - faces of women and children - naked women and women with eyes of gold - blonde children: like sudden blossoms of tenderness tortured in the blood-fire, passions tortured in the blood-fire: weeping and laughing children and beckoning, luring water-wives, and through all and all the man wriggled and squirmed with the wriggling and writhing Beast, who could not free himself from him, if he could not free himself from it... Broêr ... broêr... voices sounded, softly murmuring earth voices, voices from very below.... Broêr... are you coming... And he answered: yes... yes... I'm coming... And he saw, the man swaying down and up, up and down, on the violent storm swells, up and down, he one with the Beast and the Beast with him one - one woman - between the faces of children and of women - two women... two wives of his: his wife and his sister, - but between them swarmed a third woman and her eyes mocked like golden eyes of mockery, until suddenly they mocked no more and died in mourning, in nameless mourning, as if they had actually always mourned and never mocked and laughed. Broêr... broêr... kom je, en hij antwoordde: Broêr... broêr... are you coming, and he answered:

- Ja... ja... ik kom... - Yes... yes... I'm coming...

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

- Hij ijlt, zei Constance zacht. - He is delirious, Constance said softly.