×

Мы используем cookie-файлы, чтобы сделать работу LingQ лучше. Находясь на нашем сайте, вы соглашаетесь на наши правила обработки файлов «cookie».


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3

Neen, niemand, die het aan hem zag. Hij kon het zich nu bekennen met zekerheid. Om hem heen scheen - meer en meer werd hij het zich bewust - om hem heen scheen een opake sfeer te zijn, als een materieele schijn, waardoor niemand binnen hem zag, waardoor niemand doordrong en hem kende als hij zichzelven kende. Nu dat hij op dezen avond zat bij Constance, zag Constance het hem niet aan, dat hij gisteren Pauline ontmoet had en meê was geweest naar haar kamer. Ook zijn vrouw zag het hem niet aan, ook Van der Welcke zag het hem niet aan. Er was om hem heen niets dan de gewoonheid van een avondgesprek, in Constance's salon, in het gezellige schemerlicht der kant-omkapte lampen, terwijl de wind buiten van heel ver aankwam, en klagende, klagende huilde rondom het kleine huis... In zijn gemakkelijken stoel, naast zich het grogje, door Constance bereid, was hij, in burgerkleeding, een groote zware blonde man, en zijn bewegingen waren brusk, luid klonk zijn commando-stem... Zijn vrouw zat daar, stilletjes, en gerezigneerd in haar kalme moedertjes-leven: de kinderen, thuis, sliepen... O, zijn kinderen, hoe hij ze liefhad... Zeker, dat was alles zoo, schijn was het niet, zeer zeker was het wel de waarheid, maar achter die waarheid school een andere waarheid, en daarom scheen het als schijn - zijn uiterlijk leven van officier, echtgenoot, vader - en de wàre waarheid: dat was wel alles wat hij altijd verzweeg: zijn vreemde melancholie; de groote wurm, die aan hem knaagde; zijn snel, heftig golvend bloed - zijn ziel van sentimentaliteit en melancholie - die wriemelende angst in zijn merg - die opjeugdigende zinnelijkheid in zijn bloed... De woorden van kalme sympathie vielen in het vertrek zacht rond, als kleine lieve dingen tusschen zuster en broêr, die elkander nog sympathiek zijn in het onvermijdelijk verder en verder schuiven der familie-sferen, maar hij - ook al sprak hij, al was hij jolig, al maakte hij gekheid - hij zag voor zich Pauline, zooals hij haar gisteren in zijn armen had gehad... God, hij kon het niet helpen, waarom was hij dan ook zoo gemaakt. Een mooie vrouw... voor zijn oog... dat maakte hem dol! Nu, jaren, al de jaren van zijn huwelijk had hij zich kalm, bezadigd gehouden, maar gevoeld had hij het langzamerhand, dat de kalme bezadiging op den duur hem niet deugde. Hij had het mooi in zich afkeuren; hij had mooi zich zien een echtgenoot en een vader van lieve kinderen - die aan die dingen niet meer moest denken... die ze laten moest aan zijn jeugd, die hij vaarwel had gezegd... Als woelige spiralen waren de herinneringen voor hem opgekronkeld, en toen hij Pauline weêr - bij toeval? - ontmoet had, had hij razende op zichzelven, en vloekende op haar, met een hoop van ruwe woorden - een afspraak met haar gemaakt, voor den volgenden avond, op haar kamer... Neen, in jaren had niemand hem zoo gezoend! Daarbij was hij sentimenteel. Wist hij het, verdomme, niet zelve, dat hij sentimenteel was? Wist hij niet, dat soms, als hij een boek las, een stuk zag, als mama bij hem klaagde, zooals zij klaagde tegenwoordig; als hij Dorine zag en met haar meêlijden voelde - wist hij het, verdomme, dan niet zelve, dat hij sentimenteel was, en dat hij zijn zenuwen bij elkaâr moest pakken, om geen vochtige oogen te krijgen... En Pauline - of ze het wist of niet, dat hij sentimenteel was, dat kon hij niet doorzien - maar behalve, dat niemand hem zoo zoende en hem zoo dol wist te maken, werkte ze ook nog op zijn sentimentaliteit. Hield ze hem voor den gek of meende zij het? Hij had nooit die oogen van haar kunnen vertrouwen: er bleef altijd een vonk van spot in, maar als ze hem zeide: de mannen... de mannen zijn zwijnen, Gerrit... alleen jij... jij niet... jij bent zoo lief en zoo zacht - al ben je nog zoo een ruwe kerel... dan had ze zijn sentimentaliteit te pakken, en dan wist hij niet, hoe hij los kwam uit haar greep... ‘Zie Gerrit, en daàrom... toen ik je weêr zag... was ik zoo blij... was ik o zoo blij, Gerrit!'

Hij had gevloekt, hij had haar gevraagd, waarom ze niet liever een jongen rijken kerel achter den broek zat, in plaats van hem, die noch jong, noch rijk was, maar haar gouden oogen hadden maar geglimpt en ze had maar herhaald: o, de mannen, Gerrit... ze zijn zwijnen... ze zijn zwijnen... allemaal!

En - het was misschien allerstomst van hem - hij had haar geloofd: hij had haar geloofd, dat zij alleen hem geen zwijn vond... en als een vrouw hem eenmaal beet had èn bij zijn dolheid èn bij zijn sentimentaliteit... dan kon hij niet gemakkelijk los zich wringen... o ja, zooveel kende hij zich wel!

Zie je, dat wist nu niemand van hen, terwijl zij daar zoo rustigjes met hem praatten, terwijl hij behagelijk slurpte aan zijn grog, wijd de beenen lang uit - en terwijl hij buiten den wind razende hoorde van verre aanhuilen... Ook Paul was nu binnengekomen, wrijvende zich de handen: hij was met een rijtuig gekomen; hij beweerde, dat hij te oud was om door zulk weêr, en zulke smerige straten te loopen van de Houtstraat naar de Kerkhoflaan... De tram? Dank je wel... zoo een smerige boel, als een tram, en dan nog wel met regen en storm... En hij schitterde uit en boutades, een oogenblik, boutades tegen zijn vies vaderland, waar het altijd en altijd regende; tegen de menschen, de heele wereld, die vies was... Toen hij zitten ging, zag hij om, met een blik, die hem eigen geworden was: of er ook geen pluisjes lagen op zijn stoel... En dadelijk zei hij niets, waren zijn woorden uitgeschitterd, zat hij stil, het niet de moeite waard vindend zich te vermoeien met te praten, omdat niemand waardeerde. Gerrit hoorde Constance, met haar zachte stem, hem zusterlijk maar ernstig brommen. - Dat hij zoo oud werd, zich zoo eenzaam opsloot, zich zoo gaan liet aan zijn manie van zindelijkheid en alles vies vinden... Hij antwoordde met een paar korte boutaden... Toen zeide Constance, dat zij ook Dorine had gevraagd, maar dat Dorine niet scheen te komen, en dat tante Ruyvenaar te moê was, omdat zij het nieuwe kleine huis met de meisjes dezer dagen inrichtte... En Gerrit voelde in haar - nu mama oud werd, heel oud - hoe Constance bij elkaâr in haar plaats zocht te houden de familie-elementen... Niet zoo wijd en alles omvattend als mama had gedaan - nog deed - maar een kleine kern, van sympathie... Ach, het zoû haar niet lukken, dacht Gerrit... De cirkels schoven niet in elkaâr: ieder was zichzelve: hij ook... Dacht hij hier niet aan Pauline? Had hij niet een stille geheimenis? Had ieder niet misschien zijn stille geheimenis; terwijl zij zoo schijnbaar sympathisch bij elkander zaten en spraken...

Addy nu was binnengekomen, nadat hij gewerkt had boven en Gerrit lette-op den verzoenenden glimlach, waarmeê hij dadelijk zijn vader naderde, zijn vader, die hem den laatsten tijd boudeerde, omdat zijn jongen een besluit had genomen, waarmeê hij het heelemaal niet eens was... Maar, tegen den verzoenenden glimlach, scheen al sedert weken en weken Van der Welcke niet bestand - had Gerrit wel gezien - lijdende hijzelve het meest onder de bouderie, en niet goed wetend hoe hij zijn houding langzamerhand zoû veranderen, terwijl die kalme glimlach van Addy beduidde: vadertje moet zich toch wel gewonnen geven, want het is niets dan redelijkheid, die ik wensch...

En Gerrit, behagelijk, zag hem aan, hopende, dat zijn jongens ook zoo zouden worden, maar Paul, zoodra hij Addy zag, schitterde uit in spot, een spot, waaronder school een bestudeerende belangstelling, en dien de jongen rustig aanhoorde, met zijn ernstigen, blauwen blik in zijn jong blond frisch gezicht:

- Zoo aanstaande heer professor... waarde dokter in spe... hoe gaat het met de patiënten? Heb je er veel, op het moment? Is de mensch- heid sedert uw hygieniesch optreden toegenomen in vitaliteit en primordiale levenskrachten? Levensinblazer! Op wie ga je het eerst je krachten beproeven, Esculaap? Op leden van je familie zeker? Krijgen we het eeuwige leven van je, Addy? Nu maar, mij hoef je het niet te geven... Kan je niet maken, dat het menschelijk lichaam in de toekomst wat zindelijker functionneert? Daar moeten we nu altijd in bewondering voor neêrknielen: voor dat kunstwerk van den Schepper: het menschelijk lichaam, en wat is er smeriger dan het menschelijk lichaam? Vies huis van vleesch, waarin kwijnt onze arme, kleine ziel... Addy, als je later nu knap bent, haal er dan eens alles uit: darmen, ingewanden, de heele rommelsche boel... en zet er voor in de plaats een zilver machinetje, dat je ten minste poetsen kunt... als er dan een machine zijn moet!

De jongen werd nooit boos, stond voor zijn oom, en legde zijn hand op Pauls schouder, en zag hem aan, en zeide:

- Waarom ben je nu niet altijd zoo vroolijk, oom?

- Vroolijk? Vindt je me vroolijk? Hij vindt me vroolijk, terwijl ik vloek tegen het menschelijk smeer! Is dat je diagnoze, professor? Nu man, die is al heel mis, hoor! Je krijgt er nooit je tientje voor! Vroolijk, God neen, jongen, dat ben ik heelemaal niet... Zoolang het leven zóo smerig is als het is... ben ik zoo melancholiek als ik maar zijn kan... Genees me, maar maak eerst den Augias-stal schoon, kerel... In onze ziel is nog eén rein plekje, maar verder is alles vuil! Nu zeg me, met wie begin je dan? Zoû je niet oom Gerrit kunnen genezen...? Hem beteren eetlust geven...? Een gezondere slaap...? Een frisschere kleur...? Hem zijn groote body wat leeren bijwerken... Kijk eens, hoe kwijnend hij er uit ziet...

Er was in de blague van Paul iets, dat Gerrit heel onaangenaam aandeed, maar Gerrit lachte luid, als vond hij het een onbetaalbare mop, dat Paul hem toewenschte beteren eetlust, gezondere slaap... Spotte Paul? Zag Paul iets door zijn schijnkracht heen... En Addy zoû hij later zien? Neen, niemand zag: onzichtbaar voor allen wroette de duizendpoot...

En hij stond op, om zichzelven nog een grogje te bereiden, maar hij bereidde het zoo, dat het bijna niets was dan warm water met citroen.

Hoofdstuk 3 Κεφάλαιο 3 Chapter 3

Neen, niemand, die het aan hem zag. Nay, no one, who saw it about him. Hij kon het zich nu bekennen met zekerheid. He could now confess it to himself with certainty. Om hem heen scheen - meer en meer werd hij het zich bewust - om hem heen scheen een opake sfeer te zijn, als een materieele schijn, waardoor niemand binnen hem zag, waardoor niemand doordrong en hem kende als hij zichzelven kende. Around him - more and more he became aware of it - around him seemed to be an opaque atmosphere, like a material appearance, through which no one saw inside him, through which no one penetrated and knew him as he knew himself. Nu dat hij op dezen avond zat bij Constance, zag Constance het hem niet aan, dat hij gisteren Pauline ontmoet had en meê was geweest naar haar kamer. Now that he was sitting with Constance on this evening, Constance did not see fit to tell him that he had met Pauline yesterday and had been with her to her room. Ook zijn vrouw zag het hem niet aan, ook Van der Welcke zag het hem niet aan. Nor did his wife see it to him, nor did Van der Welcke see it to him. Er was om hem heen niets dan de gewoonheid van een avondgesprek, in Constance's salon, in het       gezellige schemerlicht der kant-omkapte lampen, terwijl de wind buiten van heel ver aankwam, en klagende, klagende huilde rondom het kleine huis... In zijn gemakkelijken stoel, naast zich het grogje, door Constance bereid, was hij, in burgerkleeding, een groote zware blonde man, en zijn bewegingen waren brusk, luid klonk zijn commando-stem... Zijn vrouw zat daar, stilletjes, en gerezigneerd in haar kalme moedertjes-leven: de kinderen, thuis, sliepen... O, zijn kinderen, hoe hij ze liefhad... Zeker, dat was alles zoo, schijn was het niet, zeer zeker was het wel de waarheid, maar achter die waarheid school een andere waarheid, en daarom scheen het als schijn - zijn uiterlijk leven van officier, echtgenoot, vader - en de wàre waarheid: dat was wel alles wat hij altijd verzweeg: zijn vreemde melancholie; de groote wurm, die aan hem knaagde; zijn snel, heftig golvend bloed - zijn ziel van sentimentaliteit en melancholie - die wriemelende angst in zijn merg - die opjeugdigende zinnelijkheid in zijn bloed... De woorden van kalme sympathie vielen in het vertrek zacht rond, als kleine lieve dingen tusschen zuster en broêr, die elkander nog sympathiek zijn in het onvermijdelijk verder       en verder schuiven der familie-sferen, maar hij - ook al sprak hij, al was hij jolig, al maakte hij gekheid - hij zag voor zich Pauline, zooals hij haar gisteren in zijn armen had gehad... God, hij kon het niet helpen, waarom was hij dan ook zoo gemaakt. There was nothing around him but the habit of an evening conversation, in Constance's parlor, in the cozy dim light of lace-covered lamps, while the wind outside arrived from very far away, and moaned, plaintively howled around the little house.... In his easy chair, beside him the grog prepared by Constance, he was, in civilian dress, a tall heavy blond man, and his movements were brusque, loud sounding his commanding voice.... His wife sat there, silent, and reveling in her calm motherly life: the children, at home, slept.... Oh, his children, how he loved them.... Certainly, all that was so, appearance it was not, most certainly it was the truth, but behind that truth school another truth, and therefore it seemed as appearance - his outward life of officer, husband, father - and the real truth: that was well everything he always kept silent: his strange melancholy; the great worm, which gnawed at him; his fast, violently undulating blood - his soul of sentimentality and melancholy - that wriggling fear in his marrow - that juvenile sensuality in his blood... The words of calm sympathy fell softly around the room, like little sweet things between sister and brother, still sympathetic to each other in the inevitable further and further shifting of the family spheres, but he - even though he spoke, even though he was jolly, even though he made fun - he saw before him Pauline, as he had held her in his arms yesterday... God, he couldn't help it, why was he made that way. Een mooie vrouw... voor zijn oog... dat maakte hem dol! A beautiful woman... before his eye... That made him mad! Nu, jaren, al de jaren van zijn huwelijk had hij zich kalm, bezadigd gehouden, maar gevoeld had hij het langzamerhand, dat de kalme bezadiging op den duur hem niet deugde. Now, for years, all the years of his marriage he had kept himself calm, sedate, but he had felt it gradually, that the calm sedateness in the long run did not please him. Hij had het mooi in zich afkeuren; hij had mooi zich zien een echtgenoot en een vader van lieve kinderen - die aan die dingen niet meer moest denken... die ze laten moest aan zijn jeugd, die hij vaarwel had gezegd... Als woelige spiralen waren de herinneringen voor hem opgekronkeld, en toen hij Pauline weêr - bij toeval? He had beautifully rejected it in himself; he had beautifully envisioned himself a husband and a father of dear children - who no longer had to think of those things who had to leave them to his youth, which he had said goodbye to.... Like turbulent spirals the memories had coiled up before him, and when he found Pauline again - by chance? - ontmoet had, had hij razende op zichzelven, en vloekende op haar, met een hoop van ruwe woorden - een afspraak met haar gemaakt, voor den volgenden avond, op haar kamer... Neen, in jaren had niemand hem zoo gezoend! - had met, he had raged at himself, and cursing at her, with a heap of rough words - had made an appointment with her, for the following evening, in her room.... Nay, in years no one had kissed him like that! Daarbij was hij sentimenteel. In doing so, he was sentimental. Wist hij het, verdomme, niet zelve, dat hij sentimenteel was? Did he not know, damn himself, that he was sentimental? Wist hij niet, dat soms, als hij een boek las, een stuk zag,       als mama bij hem klaagde, zooals zij klaagde tegenwoordig; als hij Dorine zag en met haar meêlijden voelde - wist hij het, verdomme, dan niet zelve, dat hij sentimenteel was, en dat hij zijn zenuwen bij elkaâr moest pakken, om geen vochtige oogen te krijgen... En Pauline - of ze het wist of niet, dat hij sentimenteel was, dat kon hij niet doorzien - maar behalve, dat niemand hem zoo zoende en hem zoo dol wist te maken, werkte ze ook nog op zijn sentimentaliteit. Didn't he know that sometimes, when he read a book or saw a play, when mama complained to him, just as she complained nowadays; when he saw Dorine and felt sorry for her - didn't he know, damn it, that he was sentimental, and that he had to get his nerves together so as not to get wet eyes... And Pauline - whether she knew it or not, that he was sentimental, he could not see it - but apart from the fact that nobody kissed him like that and made him so crazy, she also worked on his sentimentality. Hield ze hem voor den gek of meende zij het? Was she fooling him or did she mean it? Hij had nooit die oogen van haar kunnen vertrouwen: er bleef altijd een vonk van spot in, maar als ze hem zeide: de mannen... de mannen zijn zwijnen, Gerrit... alleen jij... jij niet... jij bent zoo lief en zoo zacht - al ben je nog zoo een ruwe kerel... dan had ze zijn sentimentaliteit te pakken, en dan wist hij niet, hoe hij los kwam uit haar greep... ‘Zie Gerrit, en daàrom... toen ik je weêr zag... was ik zoo blij... was ik o zoo blij, Gerrit!' He had never been able to trust those eyes of hers: there always remained a spark of derision in them, but when she said to him: the men men are pigs, Gerrit... only you... not you... you're so sweet and so gentle - even though you're such a rough guy... then she had got hold of his sentimentality, and then he didn't know how to break free from her grip... 'See Gerrit, and that's why... when I saw you again... I was so happy... I was oh so happy, Gerrit!'

Hij had gevloekt, hij had haar gevraagd, waarom ze niet liever een jongen rijken kerel achter den broek zat, in plaats van hem, die noch jong, noch rijk was, maar haar gouden oogen hadden maar geglimpt en ze had maar       herhaald: o, de mannen, Gerrit... ze zijn zwijnen... ze zijn zwijnen... allemaal! He had cursed, he had asked her, why she didn't prefer a young rich guy behind the pants, instead of him, who was neither young nor rich, but her golden eyes had only gleamed and she had only repeated: oh, the men, Gerrit they are swine... they are swine ... all of them!

En - het was misschien allerstomst van hem - hij had haar geloofd: hij had haar geloofd, dat zij alleen hem geen zwijn vond... en als een vrouw hem eenmaal beet had èn bij zijn dolheid èn bij zijn sentimentaliteit... dan kon hij niet gemakkelijk los zich wringen... o ja, zooveel kende hij zich wel! And - it may have been the very worst of him - he had believed her: he had believed her, that she alone did not think him a swine.... and once a woman bit him both by his madness and his sentimentality... he could not easily wriggle free... oh yes, he knew that much!

Zie je, dat wist nu niemand van hen, terwijl zij daar zoo rustigjes met hem praatten, terwijl hij behagelijk slurpte aan zijn grog, wijd de beenen lang uit - en terwijl hij buiten den wind razende hoorde van verre aanhuilen... Ook Paul was nu binnengekomen, wrijvende zich de handen: hij was met een rijtuig gekomen; hij beweerde, dat hij te oud was om door zulk weêr, en zulke smerige straten te loopen van de Houtstraat naar de Kerkhoflaan... De tram? You see, none of them knew that now, as they sat there talking to him so quietly, as he slurped comfortably on his grog, legs out wide - and as he heard the wind howling outside from afar... Paul too had now come in, rubbing his hands: he had come in a carriage; he claimed he was too old to walk through such weather and such filthy streets from Houtstraat to Kerkhoflaan... The streetcar? Dank je wel... zoo een smerige boel, als een tram, en dan nog wel met regen en storm... En hij schitterde uit en boutades, een oogenblik, boutades tegen zijn vies vaderland, waar het altijd en altijd regende; tegen de menschen, de heele wereld, die vies was... Toen hij zitten ging, zag hij om, met een blik, die hem eigen geworden       was: of er ook geen pluisjes lagen op zijn stoel... En dadelijk zei hij niets, waren zijn woorden uitgeschitterd, zat hij stil, het niet de moeite waard vindend zich te vermoeien met te praten, omdat niemand waardeerde. Thank you... such a filthy mess, like a streetcar, and even then with rain and storm.... And he glared out and boutades, a moment, boutades against his dirty homeland, where it was always and always raining; against the people, the whole world, which was dirty.... When he sat down, he looked back, with a look that had become his own: whether there were no lint marks on his chair either.... And immediately he said nothing, his words were blurted out, he sat silently, not finding it worthwhile to tire himself of talking, because no one appreciated. Gerrit hoorde Constance, met haar zachte stem, hem zusterlijk maar ernstig brommen. Gerrit heard Constance, in her soft voice, growl at him sisterly but earnestly. - Dat hij zoo oud werd, zich zoo eenzaam opsloot, zich zoo gaan liet aan zijn manie van zindelijkheid en alles vies vinden... Hij antwoordde met een paar korte boutaden... Toen zeide Constance, dat zij ook Dorine had gevraagd, maar dat Dorine niet scheen te komen, en dat tante Ruyvenaar te moê was, omdat zij het nieuwe kleine huis met de meisjes dezer dagen inrichtte... En Gerrit voelde in haar - nu mama oud werd, heel oud - hoe Constance bij elkaâr in haar plaats zocht te houden de familie-elementen... Niet zoo wijd en alles omvattend als mama had gedaan - nog deed - maar een kleine kern, van sympathie... Ach, het zoû haar niet lukken, dacht Gerrit... De cirkels schoven niet in elkaâr: ieder was zichzelve: hij ook... Dacht hij hier niet aan Pauline? - That he was getting so old, locking himself up so lonely, indulging so much in his mania of cleanliness and finding everything dirty.... He replied with a few short boutads.... Then Constance said, that she had also asked Dorine, but that Dorine did not seem to be coming, and that Aunt Ruyvenaar was too tired, because she was furnishing the new little house with the girls these days.... And Gerrit felt in her - now that Mom was getting old, very old - how Constance was trying to keep together in her place the family elements.... Not as wide and comprehensive as mama had done - still does - but a small core, of sympathy... Ah, she wouldn't succeed, Gerrit thought... The circles did not slide into each other: everyone was himself: he too... Was he not thinking of Pauline here? Had hij niet een stille geheimenis? Didn't he have a silent mystery? Had ieder niet misschien zijn stille geheimenis; terwijl zij zoo schijnbaar       sympathisch bij elkander zaten en spraken... Did not each perhaps have his quiet secrets; while they sat and talked so seemingly sympathetically together....

Addy nu was binnengekomen, nadat hij gewerkt had boven en Gerrit lette-op den verzoenenden glimlach, waarmeê hij dadelijk zijn vader naderde, zijn vader, die hem den laatsten tijd boudeerde, omdat zijn jongen een besluit had genomen, waarmeê hij het heelemaal niet eens was... Maar, tegen den verzoenenden glimlach, scheen al sedert weken en weken Van der Welcke niet bestand - had Gerrit wel gezien - lijdende hijzelve het meest onder de bouderie, en niet goed wetend hoe hij zijn houding langzamerhand zoû veranderen, terwijl die kalme glimlach van Addy beduidde: vadertje moet zich toch wel gewonnen geven, want het is niets dan redelijkheid, die ik wensch... Addy now had come in, after he had worked upstairs and Gerrit was watching the conciliatory smile, with which he immediately approached his father, his father, who lately scolded him, because his boy had made a decision, with which he did not agree at all... But, against the conciliatory smile, Van der Welcke didn't seem to be able to resist since weeks and weeks - Gerrit had seen it - suffering the most from the anger, and not knowing how to change his attitude gradually, while that calm smile of Addy meant: father must give in, because it is nothing but reason, that I want...

En Gerrit, behagelijk, zag hem aan, hopende, dat zijn jongens ook zoo zouden worden, maar Paul, zoodra hij Addy zag, schitterde uit in spot, een spot, waaronder school een bestudeerende belangstelling, en dien de jongen rustig aanhoorde, met zijn ernstigen, blauwen blik in zijn jong blond frisch gezicht: And Gerrit, coquettish, looked at him, hoping, that his boys would also become like that, but Paul, as soon as he saw Addy, shone out in mockery, a mockery, under which school was a studying interest, and which the boy listened to quietly, with his serious, blue gaze in his young blond fresh face:

- Zoo aanstaande heer professor... waarde dokter in spe... hoe gaat het met de patiënten? - So future lord professor... worthy doctor-to-be... how are the patients doing? Heb je er veel, op het moment? Do you have many, at the moment? Is de mensch-       heid sedert uw hygieniesch optreden toegenomen in vitaliteit en primordiale levenskrachten? Has humanity increased in vitality and primordial life forces since your hygienic action? Levensinblazer! Life breather! Op wie ga je het eerst je krachten beproeven, Esculaap? Who will you try your powers on first, Esculaap? Op leden van je familie zeker? On members of your family for sure? Krijgen we het eeuwige leven van je, Addy? Do we get eternal life from you, Addy? Nu maar, mij hoef je het niet te geven... Kan je niet maken, dat het menschelijk lichaam in de toekomst wat zindelijker functionneert? Now but, you don't have to give it to me.... Can't you make the human body function a little more sanely in the future? Daar moeten we nu altijd in bewondering voor neêrknielen: voor dat kunstwerk van den Schepper: het menschelijk lichaam, en wat is er smeriger dan het menschelijk lichaam? That is what we should always kneel down in admiration for: for that work of art of the Creator: the human body, and what is more vile than the human body? Vies huis van vleesch, waarin kwijnt onze arme, kleine ziel... Addy, als je later nu knap bent, haal er dan eens alles uit: darmen, ingewanden, de heele rommelsche boel... en zet er voor in de plaats een zilver machinetje, dat je ten minste poetsen kunt... als er dan een machine zijn moet! Dirty house of flesh, in which our poor little soul languishes... Addy, when you are clever later, take everything out: intestines, entrails, the whole messy mess... and put in its place a little silver machine that you can at least polish... if there has to be a machine!

De jongen werd nooit boos, stond voor zijn oom, en legde zijn hand op Pauls schouder, en zag hem aan, en zeide: The boy never got angry, stood in front of his uncle, and put his hand on Paul's shoulder, and looked at him, and said:

- Waarom ben je nu niet altijd zoo vroolijk, oom? - Why aren't you always so cheerful now, Uncle?

- Vroolijk? - Merry? Vindt je me vroolijk? Do you find me cheerful? Hij vindt me vroolijk, terwijl ik vloek tegen het menschelijk smeer! He finds me cheerful, while I curse at the human grease! Is dat je diagnoze, professor? Is that your diagnosis, professor? Nu man, die is al heel mis, hoor! Now man, that one is already very wrong, you know! Je krijgt er nooit je tientje voor! You'll never get your tenner for it! Vroolijk, God neen, jongen, dat ben ik heelemaal niet... Zoolang het leven zóo smerig is als het is... ben ik zoo melancholiek als ik maar zijn kan... Genees me, maar maak eerst den Augias-stal schoon, kerel... In onze ziel is nog eén rein plekje, maar verder is alles vuil! Merry, God no, boy, I'm not at all.... As long as life is as dirty as it is... I'm as melancholy as I can be... Cure me, but first clean the Augias stable, old man... In our souls there is one clean spot, but everything else is dirty! Nu zeg me, met wie begin je dan? Now tell me, who do you start with? Zoû je niet oom Gerrit kunnen genezen...? Couldn't you cure Uncle Gerrit...? Hem beteren eetlust geven...? Giving him better appetite...? Een gezondere slaap...? A healthier sleep...? Een frisschere kleur...? A fresher color...? Hem zijn groote body wat leeren bijwerken... Kijk eens, hoe kwijnend hij er uit ziet... Teaching him to touch up his big body a little.... Look, how languishing he looks....

Er was in de blague van Paul iets, dat Gerrit heel onaangenaam aandeed, maar Gerrit lachte luid, als vond hij het een onbetaalbare mop, dat Paul hem toewenschte beteren eetlust, gezondere slaap... Spotte Paul? There was something in Paul's blague, which struck Gerrit as very unpleasant, but Gerrit laughed loudly, as if he thought it was a priceless joke, that Paul wished him better appetite, healthier sleep.... Did Paul scoff? Zag Paul iets door zijn schijnkracht heen... En Addy zoû hij later zien? Did Paul see something through his feint.... And Addy would he see later? Neen, niemand zag: onzichtbaar voor allen wroette de duizendpoot... Nay, no one saw: invisible to all, the centipede was rooting for...

En hij stond op, om zichzelven nog een grogje te bereiden, maar hij bereidde het zoo, dat het bijna niets was dan warm water met citroen. And he got up, to prepare himself another grog, but he prepared it in such a way that it was almost nothing but warm water with lemon.