×

LingQ'yu daha iyi hale getirmek için çerezleri kullanıyoruz. Siteyi ziyaret ederek, bunu kabul edersiniz: çerez politikası.

image

Don Quichot van La Mancha, Don Quichot XIV - HOE DON QUICHOT TOT EEN NIEUWEN TOCHT WORDT BEWOGEN

Don Quichot XIV - HOE DON QUICHOT TOT EEN NIEUWEN TOCHT WORDT BEWOGEN

HOOFDSTUK XIV.

HOE DON QUICHOT TOT EEN NIEUWEN TOCHT WORDT BEWOGEN.

Verscheiden weken achtereen lag de ridder aan de gevolgen van de bekomen wonden en kwetsuren vrij ernstig ziek. In plaats van hem gedurende zijne krankheid te bezoeken, hielden de pastoor en de barbier zich opzettelijk op een afstand, om de voorvallen van den laatsten tijd maar niet weer in zijn ontsteld brein op te frisschen, doch verzuimden niet, van tijd tot tijd de huishoudster en het nichtje te komen zien, om haar in de behandeling van den ridder naar hun beste weten te onderrichten.

"Geeft hem goeden, stevigen kost en praat hem niet van de dolle streken, die hij uitgevoerd heeft," zeide de pastoor. "Misschien vergeet hij dan zijne waanzinnige hersenschimmen en wordt mettertijd weer een zoo wat half verstandig man." De vrouwen volgden deze aanwijzing met alle stiptheid en Don Quichot kwam eindelijk zoo ver, dat hij bezoekers toelaten en zijne oude vrienden, den pastoor en den barbier, ontvangen kon. Bij hunne komst vonden zij hem overeind in zijn bed zitten. Hij had een buis van groen laken aan, droeg eene groene Toledomuts op het hoofd en zag er zoo mager en uitgedroogd uit, dat hij wel haast eene mummie geleek. Voor 't overige ontving hij zijne gasten met veel vriendelijkheid, sprak zeer bedaard en verstandig en bediende zich van zulke uitgezochte en gepaste uitdrukkingen, dat de goede pastoor reeds hoop begon te voeden, dat hij zich die dwaze dolende ridderschap nu toch voorgoed uit het hoofd had gezet. Om daarvan de zekerheid te verkrijgen, besloot hij eene afdoende proef te nemen, en bracht zoo in den loop van het gesprek te pas, dat de Turken met eene geweldige legermacht in aantocht waren en het eiland Sicilië, dat destijds nog tot het koningrijk Spanje behoorde, met een inval bedreigden. De koning had dat eiland evenwel reeds doen versterken en er een sterke krijgsmacht heengezonden.

Bij dit verhaal schudde Don Quichot bedenkelijk het hoofd.

"De koning," zeide hij na eene poos, "heeft zeker bij deze gelegenheid als een wijs en zeer voorzichtig veldheer gehandeld en zijne staten gedekt, zoodat de vijand die niet onvoorbereid en weerloos zal vinden; maar als hij mijn raad wou volgen, zou hij toch met veel geringer aanwending van geld en krachten veel grooter uitkomsten kunnen verkrijgen." Bij het vernemen van deze woorden kreeg het vertrouwen van den pastoor op Don Quichots herstelling weer een bedenkelijken stoot en bij zichzelf dacht hij: "Mijn goede beste Don Quichot! daar tuimelt gij weer hals over kop in den afgrond van uwe dolle inbeeldingen neer!" De barbier had nagenoeg dezelfde gedachten; maar om niet te voorbarig te oordeelen, vroeg hij Don Quichot, waar zijne voortreffelijke maatregelen dan wel eigenlijk in bestonden? Misschien behoorden zij wel tot die, welke men in het dagelijksch leven dolzinnige en ongerijmde noemt.

"Mijn denkbeeld, meester baardschrabber, is zeer gerijmd," antwoordde Don Quichot op barschen toon, "en stellig lang niet zoo dolzinnig als gij zelf." "Kom, kom, heer ridder, ik meende 't zoo boos niet, als gij het daar opvat," zei de barbier. "Ik wou alleen maar zeggen, dat veel voorslagen, die den koning reeds gedaan zijn, onuitvoerbaar en onmogelijk zijn bevonden en, wou men er gevolg aan geven, het rijk enkel schade en verlies zouden toebrengen." "Dat is echter met mijn voorslag niet het geval," verzekerde Don Quichot. "'t Is het lichtste, gemakkelijkste, doelmatigste en vernuftigste middel, dat ooit in de hersens van een verstandig man is opgekomen." "En wilt gij het ons ook mededeelen, heer?" vroeg de pastoor.

Don Quichot zag hem wantrouwig van ter zijde aan. "Ik zal mij wel wachten, het te verklappen," zeide hij. "Wie staat mij borg, dat gij niet, zoodra gij het plan vernomen hebt, dat dadelijk aan de ministers des konings mededeelt en u zoo den roem en de eer toeëigent, die mij, als den uitvinder, heel alleen toekomt?" "Ik voor mij zweer bij alles, wat heilig is, dat ik mij nooit aan zulk een schandelijk verraad zal schuldig maken," riep de barbier. "Wat gij ook spreken moogt, nooit zal eene syllabe over mijne lippen komen, en noch koning noch bedelaar zal mij immer bewegen mijn eed te breken." "Dat is genoeg, dat is genoeg," zeide Don Quichot. "Ik ken u als een eerlijk man, heer barbier, en vertrouw u ten volle." "En was dat niet zoo, dan durfde ik wel voor hem instaan," verklaarde de pastoor. "Hij zou niet meer over deze zaak spreken, dan een stomme, op straffe der boete, die ik hem opleggen zou." "Maar wie is mij borg voor u zelf, heer pastoor?" vroeg Don Quichot.

"Mijn heilig ambt," antwoordde de pastoor met waardigheid, "mijn heilig ambt, dat mij streng stilzwijgen tot een onverbrekelijken plicht maakt." "Welaan dan," riep Don Quichot, die thans zijne toehoorders ten volle vertrouwde: "waarom laat dan de koning niet uitroepen, dat op een vastgestelden dag alle dolende ridders en helden van Spanje zich ten hove verzamelen moeten? Indien ook maar een dozijn verschenen, zou toch reeds dit gering aantal toereikend zijn, om de gansche macht van den heidenschen Turk geheel te vernielen. Heeft niet al vaak een eenig dolend ridder een leger van tweemaal honderd duizend krijgers op de vlucht gejaagd? Waarom zou in den tegenwoordigen tijd zulk eene heldendaad niet meer kunnen voorkomen? Waarlijk, waarlijk, nog heden ten dage zijn er mannen, die voor de ridders uit den ouden tijd in sterkte noch in dapperheid onderdoen! God hoort mij en ziet in mijn hart.... Meer wil ik niet zeggen." "Och grut!" riep hier de nicht, die met de huishoudster het gansche gesprek had aangehoord, "och grut, dat is weer de oude mallepraat; en ik wil een boon wezen, als hij niet weer lust heeft, om op zijne dolle avonturen uit te gaan." "Ja," zeide Don Quichot op ernstigen toon, "als dolend ridder wil ik leven en sterven, en geen sterveling zal mij van mijn voornemen afbrengen. Laat de Turken maar komen! Al zijn zij nog zoo machtig en geweldig, ik zal." "Luister, beste heer," wendde de barbier, die een poosje stil nagedacht had, zich hier tot den koenen ridder: "vergun mij, eene kleine geschiedenis te vertellen, die in Sevilla is voorgevallen en op deze dingen past, als het deksel op den pot." Don Quichot gaf dadelijk de gevraagde vergunning, en de barbier vertelde de volgende aardige kleine geschiedenis:

"In het dolhuis te Sevilla was een man, dien zijne verwanten daarheen gebracht hadden, omdat het met zijn hoofd niet goed was. Hij was van den geestelijken stand en had zijn examen al gedaan, toen zijn vroeger verstandige en vlugge kop op eens van streek raakte en niemand raad meer met hem wist.

"De candidaat woonde eenige jaren in het gekkenhuis en hield zich stil en bedaard, totdat hij op eens op de gedachte kwam, dat hij zijn verstand weerom had gekregen en dat hem niets meer haperde. In deze vreemde overtuiging ging hij zitten, schreef een langen brief aan den aartsbisschop, meldde hem in verstandige woorden, dat hij door Gods goedheid al zijne vijf zinnen weer bij elkaar had, en dat men hem alleen nog maar als een gevangene hield opgesloten, omdat zijne verwanten uit hebzucht en vrekkigheid het weinigje vermogen, dat hem toekwam, niet uitkeeren wilden.

"Daar de eerste brief onbeantwoord bleef, stelde de waanzinnige candidaat een tweeden op; toen een derden, een vierden en zoo voort, totdat de aartsbisschop zich eindelijk door zijne mooie, sierlijke woorden liet verleiden om een kapelaan naar het gekkenhuis af te vaardigen. Dezen gaf hij de bepaalde order, eerst bij het hoofd van het gesticht te vernemen, of alles waar was, wat de candidaat geschreven had; vervolgens moest hij den candidaat zelf in verhoor nemen, en bevond hij dan, dat die werkelijk gezond en goed bij zijn hoofd was, dan moest hij hem dadelijk op vrije voeten stellen.

"De kapelaan handelde stipt volgens het voorschrift van den bisschop; doch toen hij in het gekkenhuis kwam, werd hem door den bestuurder verzekerd, dat de bewuste jonge geestelijke even gek was, als in den beginne, en al sprak hij soms eens een verstandig woord, dan sloeg hij daarvoor al spoedig weer zoo hard door, dat aan loslating niet te denken viel. "Om in alles naar het voorschrift van zijn aartsbisschop te handelen, antwoordde de kapelaan hier niet op, maar liet zich bij den krankzinnige brengen, om te zien, of hij zoo ook achter de waarheid zou kunnen komen. Hij sprak langer dan een uur met den jongen geestelijke, hoorde in al dien tijd geen enkel onwijs of zelfs maar onverstandig woord van hem, en kon dus moeielijk anders, dan den gekken candidaat voor een mensch met gezonde hersens houden. De waanzinnige beklaagde zich er onder andere ook over, dat de bestuurder hem alleen daarom voor een lijder, die slechts nu en dan heldere oogenblikken had, uitgaf, omdat hij daarvoor door zijne verwanten rijkelijk werd betaald. Zoo kwam het dan, dat zijn vermogen de steen des aanstoots, de bron van alle kwaad bij hem geworden was. Alleen om genot van zijne have te hebben, overstelpten zijne verwanten hem met smaad en schande en loochenden stoutweg, dat een wonder aan hem gedaan was en hem van een krankzinnig tot een verstandig mensch gemaakt had.

"De kapelaan, die al deze verklaringen zeer geloofwaardig vond, vatte nu argwaan tegen den bestuurder van het gesticht op en geloofde den gek liever dan zijn dokter. Hij besloot dus, den candidaat in vrijheid te stellen en hem bij den aartsbisschop te brengen, zoodat deze zelf zich van het helder verstand van den armen man overtuigen kon.

"Zonder dralen beval de kapelaan den bestuurder, den candidaat van behoorlijke kleederen te voorzien. De bestuurder pruttelde hier wel erg tegen en deed alles, om den kapelaan tot andere gedachten te brengen; maar dat hielp niet, hij moest gehoorzamen. De candidaat kreeg dus een fatsoenlijk splinternieuw pak aan en verzocht den kapelaan zeer beleefd, van zijne voormalige lotgenooten afscheid te mogen nemen. Dit werd toegestaan en de kapelaan zelf bood aan, hem op deze wandeling te vergezellen. Zoo kwamen zij bij de cel van een krankzinnige, wien de candidaat goedendagzeide, terwijl hij aanbood, zoo de ander de eene of andere boodschap mocht hebben, die zonder haperen over te brengen.

""Beschik vrij over mij," zeide hij tot den waanzinnige. "Nu ik mijn verstand weerom heb gekregen, wil ik dat ook gebruiken, om al mijnen medemenschen van dienst te zijn." "Deze woorden hoorde een andere gek, die in eene cel tegenover die van den eersten zat. Hij sprong dus van zijne mat op en vroeg, luid schreeuwend: "Wie is het toch, die daar gezond en verstandig heen mag gaan?" ""Ik ben het, lieve broeder," antwoordde de candidaat; "ik behoef hier niet langer te blijven en ben dankbaar, dat mij zoo groote genade is verleend." ""Ei, ge weet niet, wat ge zegt," schreeuwde de gek den candidaat toe. "Laat je niet door den duivel verblinden, maar blijf stil in je cel, zoodat ze je niet terug hebben te brengen." ""O, dat heeft geen nood," riep de candidaat lachend. "Ik weet, dat ik volkomen goed bij mijn verstand ben en hier dus niet behoef terug te komen, om het ellendig leven van een krankzinnige te leiden." ""Jij volkomen bij je verstand?" riep de gek. "Jij gezond? Loop heen! De tijd zal 't gauw anders leeren. Ik zweer je bij Jupiter, wiens plaats ik op aarde bekleed, dat ik de onnoozele stad Sevilla, die zoo'n razenden gek, als jij bent, vrijlaat, voor die dwaasheid hard zal straffen en kastijden. Van vandaag af zal het drie volle jaren lang niet regenen over deze stad, en alle vruchten zullen verdorren en alle weiden verschroeid en verzengd worden. Je zoudt goed bij je verstand wezen, terwijl men mij hier gebonden en opgesloten houdt? Daar moet straf voor wezen! Voordat die drie jaren om zijn, zal geen droppeltje regen over Sevilla vallen." "De omstanders hoorden vreemd op bij dien zottepraat van den gek, en ook de kapelaan zag hem verwonderd aan. Nu echter klopte de candidaat dezen op schouder en voegde hem vertrouwelijk toe:

""Wees maar niet bang, waarde heer, en stoor u niet aan de dreigementen van dien armen zot. Als hij Jupiter is en niet wil laten regenen, dan ben ik daarentegen Neptunus, de vader der zeeën en van alle wateren, en kan dus ook regen zenden, zooveel ge maar hebben wilt." ""Ei, wat ge zegt!" riep de kapelaan, die nu zijn man had leeren kennen. "Als gij Neptunus zijt en heer Jupiter wilt beleedigen, oordeel ik het toch maar beter, dat gij vooreerst hier in huis blijft. Een ander maal, als 't mij eens gelegen komt, wil ik terugkeeren en u van hier weghalen." "De bestuurder van het gesticht lachte, en de gekke candidaat kreeg zijn oude pak weer aan en kon weer naar zijne oude cel stappen. "Dit is mijne geschiedenis," zeide de barbier; "en de toepassing kan ieder licht zelf maken." "O baardschrabber, o baardschrabber!" riep Don Quichot uit, "meent ge werkelijk, dat deze dwaze historie zoo goed op onze omstandigheden past? Ik voor mijn part geloof dat niet; want ik weet opperbest, dat ik niet Neptunus ben, en verlang van niemand, dat hij mij voor wijs houdt, als ik een domme ezel, een onwijze sukkel ben. Mijn streven is edel en groot, en door de plichten der dolende ridderschap te vervullen doe ik eenvoudig, wat goed en recht is. Zwijgt allen en leutert me niet langer met zulke beuzelpraatjes om de ooren! Ik ga mijn eigen weg, en er is geen mensch in de wereld, die mij daarvan afbrengen zal." Verstoord keerde Don Quichot hun den rug toe, zoodat de pastoor en de barbier het 't best oordeelden, maar stilletjes weer op te trekken. Zij moesten alle hoop, om den armen ridder Don Quichot van zijne dwaze inbeeldingen terug te brengen, nu eindelijk wel opgeven, en deden dat dan ook.

Bij het verlaten van het huis kwamen zij een zeer aardig en verstandig jonkman, zekeren Sanson Carrasco, tegen, die een geleerde en met onzen welmeenenden pastoor bevriend was. Bij hem stortte deze laatste zijn hart uit, en de jonge Carrasco gaf al spoedig een middel op, om Don Quichot van zijne avontuurlijke hersenschimmen te bevrijden. Dat middel kwam den pastoor goed voor en terstond overlegde hij met zijn vriend, op welke wijze men dit het best zou kunnen aanwenden.

Weinige dagen daarna, toen Don Quichot weer ten volle hersteld was en zich juist met Sancho Panza over zijne toekomstige plannen onderhield, liet Sanson Carrasco zich bij hem aanmelden en werd zonder verwijl in zijn vertrek toegelaten. Na eenige voorafgaande komplimenten deelde hij den edelen ridder mede, dat hij zeer veel goeds en schoons van zijne roemruchtige daden had vernomen en nu opzettelijk gekomen was, om van aangezicht tot aangezicht den held te zien, wiens naam sinds eenigen tijd het gansche heelal vervulde. Na deze inleiding spoorde hij hem met krachtige taal aan, toch spoedig weer een nieuwen krijgstocht tegen de ondeugden, verkeerdheden en zonden der goddelooze wereld te beginnen, en bracht het toch al zwakke hoofd des edelen Dons daardoor dusdanig op hol, dat deze terstond besloot, aan de inblazingen van den welbespraakten Carrasco gehoor te geven. Nauwelijks had deze met de belofte van hem een prachtigen ridderhelm te zullen vereeren van hem afscheid genomen, of hij gaf Sancho Panza last, zijn ezel en zichzelf gereed te houden, om binnen drie dagen op nieuwe avonturen uit te gaan. Sancho verklaarde zich daartoe gaarne bereid, daar Don Quichots beloften en voorspiegelingen nog altijd een open oor bij hem vonden, en hierop deelde Don Quichot zijn besluit ook aan huishoudster en nicht mede. De arme vrouwen, die van Carrasco's fijn plan niets wisten, waren radeloos, en kermden en huilden, maar richtten daardoor niets uit, dan dat Don Quichot haar voor malloten en domme, onverstandige vrouwlui uitmaakte, zonder zich door al dat misbaar van zijn voornemen te laten afbrengen. Den volgenden dag zond Carrasco den beloofden helm. Deze was met roest en schimmel overdekt en had niets aan zich, dat aan blank en glanzig staal deed denken. Dat achtte Don Quichot evenwel maar eene kleinigheid. Hij nam puimsteen en schuurlappen, poetste hem zoo goed mogelijk op en besteedde de overige dagen, om alles voor zijne reis in gereedheid te brengen.

Het was Don Quichot echter gedurende zijne ziekte door het hoofd gegaan, wie hij tot hiertoe voor jonkvrouwe Dulcinea had gehouden, zoodat deze voor hem een zuiver phantasiebeeld geworden was.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Don Quichot XIV - HOE DON QUICHOT TOT EEN NIEUWEN TOCHT WORDT BEWOGEN Don Quijote XIV - WIE DON QUICHOT VOR EINER NEUEN CHANCE BESTIMMT IST Δον Κιχώτης XIV - ΠΩΣ Ο Δον Κιχώτης ΠΡΟΣΕΧΕΤΑΙ ΣΕ ΜΙΑ ΝΕΑ ΕΥΚΑΙΡΙΑ Don Quixote XIV - HOW DON QUICHOT IS PROVIDED TO BE A NEW BEACH

HOOFDSTUK XIV. CHAPTER XIV.

HOE DON QUICHOT TOT EEN NIEUWEN TOCHT WORDT BEWOGEN. HOW DON QUICHOT IS MOVED TO A NEW DRAFT.

Verscheiden weken achtereen lag de ridder aan de gevolgen van de bekomen wonden en kwetsuren vrij ernstig ziek. Several weeks in a row the knight lay quite seriously ill from the effects of the wounds and injuries received. In plaats van hem gedurende zijne krankheid te bezoeken, hielden de pastoor en de barbier zich opzettelijk op een afstand, om de voorvallen van den laatsten tijd maar niet weer in zijn ontsteld brein op te frisschen, doch verzuimden niet, van tijd tot tijd de huishoudster en het nichtje te komen zien, om haar in de behandeling van den ridder naar hun beste weten te onderrichten. Instead of visiting him during his illness, the pastor and the barber deliberately kept their distance so as not to refresh his distraught mind with the events of late, but did not fail to come to see the housekeeper and the niece from time to time to instruct her in the knight's treatment to the best of their knowledge.

"Geeft hem goeden, stevigen kost en praat hem niet van de dolle streken, die hij uitgevoerd heeft," zeide de pastoor. "Give him good, solid food and don't talk to him of the foolish pranks he has performed," the pastor said. "Misschien vergeet hij dan zijne waanzinnige hersenschimmen en wordt mettertijd weer een zoo wat half verstandig man." "Perhaps then he will forget his delusional chimeras and in time become a so-so half-wise man again." De vrouwen volgden deze aanwijzing met alle stiptheid en Don Quichot kwam eindelijk zoo ver, dat hij bezoekers toelaten en zijne oude vrienden, den pastoor en den barbier, ontvangen kon. The women followed this instruction with all punctuality, and Don Quixote finally got to the point where he could admit visitors and receive his old friends, the priest and the barber. Bij hunne komst vonden zij hem overeind in zijn bed zitten. Upon their arrival, they found him sitting upright in his bed. Hij had een buis van groen laken aan, droeg eene groene Toledomuts op het hoofd en zag er zoo mager en uitgedroogd uit, dat hij wel haast eene mummie geleek. He was wearing a tube of green cloth, wore a green Toledomuts on his head and looked so lean and dehydrated that he almost looked like a mummy. Voor 't overige ontving hij zijne gasten met veel vriendelijkheid, sprak zeer bedaard en verstandig en bediende zich van zulke uitgezochte en gepaste uitdrukkingen, dat de goede pastoor reeds hoop begon te voeden, dat hij zich die dwaze dolende ridderschap nu toch voorgoed uit het hoofd had gezet. For the rest, he received his guests with great kindness, spoke very calmly and intelligently, and used such select and appropriate expressions, that the good pastor already began to nourish hope that he had now put that foolish errant knighthood out of his mind for good. Om daarvan de zekerheid te verkrijgen, besloot hij eene afdoende proef te nemen, en bracht zoo in den loop van het gesprek te pas, dat de Turken met eene geweldige legermacht in aantocht waren en het eiland Sicilië, dat destijds nog tot het koningrijk Spanje behoorde, met een inval bedreigden. To make sure of this, he decided to take a conclusive test, and thus brought into the course of the conversation that the Turks were approaching with a huge army and threatened to invade the island of Sicily, which at that time still belonged to the Kingdom of Spain. De koning had dat eiland evenwel reeds doen versterken en er een sterke krijgsmacht heengezonden. However, the king had already had that island fortified and sent a strong force there.

Bij dit verhaal schudde Don Quichot bedenkelijk het hoofd. At this story, Don Quixote shook his head thoughtfully.

"De koning," zeide hij na eene poos, "heeft zeker bij deze gelegenheid als een wijs en zeer voorzichtig veldheer gehandeld en zijne staten gedekt, zoodat de vijand die niet onvoorbereid en weerloos zal vinden; maar als hij mijn raad wou volgen, zou hij toch met veel geringer aanwending van geld en krachten veel grooter uitkomsten kunnen verkrijgen." "The king," he said after a while, "has certainly acted on this occasion as a wise and very prudent general and has covered his states, so that the enemy will not find them unprepared and defenseless; but if he wished to follow my advice, surely he could obtain much greater results with much less use of money and forces." Bij het vernemen van deze woorden kreeg het vertrouwen van den pastoor op Don Quichots herstelling weer een bedenkelijken stoot en bij zichzelf dacht hij: "Mijn goede beste Don Quichot! Upon hearing these words, the pastor's confidence in Don Quixote's repair received another dubious jolt, and to himself he thought, "My good dear Don Quixote! daar tuimelt gij weer hals over kop in den afgrond van uwe dolle inbeeldingen neer!" there you tumble headlong again into the abyss of your mad imaginings!" De barbier had nagenoeg dezelfde gedachten; maar om niet te voorbarig te oordeelen, vroeg hij Don Quichot, waar zijne voortreffelijke maatregelen dan wel eigenlijk in bestonden? The barber had almost the same thoughts; but so as not to judge too prematurely, he asked Don Quixote, what, then, did his excellent measures actually consist of? Misschien behoorden zij wel tot die, welke men in het dagelijksch leven dolzinnige en ongerijmde noemt. Perhaps they were among those, which in everyday life are called maddening and incongruous.

"Mijn denkbeeld, meester baardschrabber, is zeer gerijmd," antwoordde Don Quichot op barschen toon, "en stellig lang niet zoo dolzinnig als gij zelf." "My thought, master bearded scribe, is very rhymed," replied Don Quixote in a barbed tone, "and certainly not nearly as mad as you yourself." "Kom, kom, heer ridder, ik meende 't zoo boos niet, als gij het daar opvat," zei de barbier. "Come, come, lord knight, I didn't mean it so angrily, as you take it there," the barber said. "Ik wou alleen maar zeggen, dat veel voorslagen, die den koning reeds gedaan zijn, onuitvoerbaar en onmogelijk zijn bevonden en, wou men er gevolg aan geven, het rijk enkel schade en verlies zouden toebrengen." "I only wanted to say, that many preliminaries, which have already been made to the king, have been found impracticable and impossible and, if they were to be acted upon, would only cause damage and loss to the empire." "Dat is echter met mijn voorslag niet het geval," verzekerde Don Quichot. "That, however, is not the case with my hunch," Don Quixote assured. "'t Is het lichtste, gemakkelijkste, doelmatigste en vernuftigste middel, dat ooit in de hersens van een verstandig man is opgekomen." "'Tis the lightest, easiest, most expedient and ingenious means that ever entered the brain of a sensible man." "En wilt gij het ons ook mededeelen, heer?" vroeg de pastoor. The pastor asked.

Don Quichot zag hem wantrouwig van ter zijde aan. Don Quixote eyed him suspiciously from the side. "Ik zal mij wel wachten, het te verklappen," zeide hij. "I'll wait to give it away," he said. "Wie staat mij borg, dat gij niet, zoodra gij het plan vernomen hebt, dat dadelijk aan de ministers des konings mededeelt en u zoo den roem en de eer toeëigent, die mij, als den uitvinder, heel alleen toekomt?" "Who will vouch for me that, as soon as you have learned of the plan, you will not immediately communicate it to the ministers of the king and thus give you the fame and honor which is due to me, as the inventor, quite alone?" "Ik voor mij zweer bij alles, wat heilig is, dat ik mij nooit aan zulk een schandelijk verraad zal schuldig maken," riep de barbier. "I for me swear by all that is holy that I will never be guilty of such outrageous treachery," cried the barber. "Wat gij ook spreken moogt, nooit zal eene syllabe over mijne lippen komen, en noch koning noch bedelaar zal mij immer bewegen mijn eed te breken." "Whatever thou mayest speak, never shall a syllable pass my lips, and neither king nor beggar shall ever move me to break my oath." "Dat is genoeg, dat is genoeg," zeide Don Quichot. "That's enough, that's enough," said Don Quixote. "Ik ken u als een eerlijk man, heer barbier, en vertrouw u ten volle." "I know you to be an honest man, Lord Barber, and trust you fully." "En was dat niet zoo, dan durfde ik wel voor hem instaan," verklaarde de pastoor. "And were it not so, I would dare to vouch for him," the pastor declared. "Hij zou niet meer over deze zaak spreken, dan een stomme, op straffe der boete, die ik hem opleggen zou." "He would speak no more on this matter, than a mute, under penalty of the fine I would impose on him." "Maar wie is mij borg voor u zelf, heer pastoor?" "But who is me surety for you yourself, lord pastor?" vroeg Don Quichot. Don Quixote asked.

"Mijn heilig ambt," antwoordde de pastoor met waardigheid, "mijn heilig ambt, dat mij streng stilzwijgen tot een onverbrekelijken plicht maakt." "My holy office," the pastor replied with dignity, "my holy office, which makes my strict silence an indissoluble duty." "Welaan dan," riep Don Quichot, die thans zijne toehoorders ten volle vertrouwde: "waarom laat dan de koning niet uitroepen, dat op een vastgestelden dag alle dolende ridders en helden van Spanje zich ten hove verzamelen moeten? "Well then," cried Don Quixote, who now fully trusted his listeners, "why then does the king not have it proclaimed, that on a fixed day all the wandering knights and heroes of Spain must assemble in court? Indien ook maar een dozijn verschenen, zou toch reeds dit gering aantal toereikend zijn, om de gansche macht van den heidenschen Turk geheel te vernielen. If even a dozen appeared, even this small number would be enough to completely destroy the entire power of the pagan Turk. Heeft niet al vaak een eenig dolend ridder een leger van tweemaal honderd duizend krijgers op de vlucht gejaagd? Has not a single errant knight often put to flight an army of twice a hundred thousand warriors? Waarom zou in den tegenwoordigen tijd zulk eene heldendaad niet meer kunnen voorkomen? Why shouldn't such heroic acts occur in the present day? Waarlijk, waarlijk, nog heden ten dage zijn er mannen, die voor de ridders uit den ouden tijd in sterkte noch in dapperheid onderdoen! Verily, verily, even today there are men who are inferior to the knights of old in neither strength nor valor! God hoort mij en ziet in mijn hart.... Meer wil ik niet zeggen." God hears me and sees into my heart.... That's all I want to say." "Och grut!" "Oh grit!" riep hier de nicht, die met de huishoudster het gansche gesprek had aangehoord, "och grut, dat is weer de oude mallepraat; en ik wil een boon wezen, als hij niet weer lust heeft, om op zijne dolle avonturen uit te gaan." cried here the cousin, who with the housekeeper had listened to the whole conversation, "oh grit, that's the old malpractice again; and I want to be a bean, if he doesn't feel like going out on his mad adventures again." "Ja," zeide Don Quichot op ernstigen toon, "als dolend ridder wil ik leven en sterven, en geen sterveling zal mij van mijn voornemen afbrengen. "Yes," said Don Quixote in a serious tone, "as a wandering knight I want to live and die, and no mortal shall turn me from my intention. Laat de Turken maar komen! Keep the Turks coming! Al zijn zij nog zoo machtig en geweldig, ik zal." Even though they are so powerful and great, I will." "Luister, beste heer," wendde de barbier, die een poosje stil nagedacht had, zich hier tot den koenen ridder: "vergun mij, eene kleine geschiedenis te vertellen, die in Sevilla is voorgevallen en op deze dingen past, als het deksel op den pot." "Listen, dear sir," here the barber, who had been thinking silently for a while, turned to the cotton knight: "allow me to tell a little history that happened in Seville and fits these things like the lid on the pot." Don Quichot gaf dadelijk de gevraagde vergunning, en de barbier vertelde de volgende aardige kleine geschiedenis: Don Quixote promptly gave the requested license, and the barber told the following nice little history:

"In het dolhuis te Sevilla was een man, dien zijne verwanten daarheen gebracht hadden, omdat het met zijn hoofd niet goed was. "In the madhouse in Seville was a man, whom his relatives had brought there, because his head was not well. Hij was van den geestelijken stand en had zijn examen al gedaan, toen zijn vroeger verstandige en vlugge kop op eens van streek raakte en niemand raad meer met hem wist. He was of the clergy and had already passed his exams, when his formerly wise and quick-witted head suddenly became upset and no one knew what to do with him.

"De candidaat woonde eenige jaren in het gekkenhuis en hield zich stil en bedaard, totdat hij op eens op de gedachte kwam, dat hij zijn verstand weerom had gekregen en dat hem niets meer haperde. "The candidate lived in the insane asylum for several years and kept quiet and subdued, until one day he came to the thought that he had regained his wits and that nothing faltered him. In deze vreemde overtuiging ging hij zitten, schreef een langen brief aan den aartsbisschop, meldde hem in verstandige woorden, dat hij door Gods goedheid al zijne vijf zinnen weer bij elkaar had, en dat men hem alleen nog maar als een gevangene hield opgesloten, omdat zijne verwanten uit hebzucht en vrekkigheid het weinigje vermogen, dat hem toekwam, niet uitkeeren wilden. In this strange conviction he sat down, wrote a long letter to the archbishop, reported to him in wise words, that by God's goodness he had all his five senses together again, and that they were only keeping him locked up as a prisoner, because his relatives, out of greed and avarice, would not pay out the little fortune that was due to him.

"Daar de eerste brief onbeantwoord bleef, stelde de waanzinnige candidaat een tweeden op; toen een derden, een vierden en zoo voort, totdat de aartsbisschop zich eindelijk door zijne mooie, sierlijke woorden liet verleiden om een kapelaan naar het gekkenhuis af te vaardigen. "Since the first letter went unanswered, the insane candidate drafted a second; then a third, a fourth and so on, until at last the archbishop was tempted by his beautiful, graceful words to send a chaplain to the madhouse. Dezen gaf hij de bepaalde order, eerst bij het hoofd van het gesticht te vernemen, of alles waar was, wat de candidaat geschreven had; vervolgens moest hij den candidaat zelf in verhoor nemen, en bevond hij dan, dat die werkelijk gezond en goed bij zijn hoofd was, dan moest hij hem dadelijk op vrije voeten stellen. He gave them the specific order to first find out from the head of the asylum whether everything the candidate had written was true; then he had to interrogate the candidate himself, and if he found that he was really healthy and in good health, he had to release him immediately.

"De kapelaan handelde stipt volgens het voorschrift van den bisschop; doch toen hij in het gekkenhuis kwam, werd hem door den bestuurder verzekerd, dat de bewuste jonge geestelijke even gek was, als in den beginne, en al sprak hij soms eens een verstandig woord, dan sloeg hij daarvoor al spoedig weer zoo hard door, dat aan loslating niet te denken viel. "The chaplain acted punctually according to the bishop's prescription; but when he arrived at the madhouse, he was assured by the director that the young clergyman in question was just as mad as he had been in the beginning, and even if he sometimes spoke a sensible word, he soon struck out again so hard that there was no thought of letting go. "Om in alles naar het voorschrift van zijn aartsbisschop te handelen, antwoordde de kapelaan hier niet op, maar liet zich bij den krankzinnige brengen, om te zien, of hij zoo ook achter de waarheid zou kunnen komen. "To act in everything according to the precept of his archbishop, the chaplain did not answer this, but had himself brought to the madman, to see if in this way he could also find out the truth. Hij sprak langer dan een uur met den jongen geestelijke, hoorde in al dien tijd geen enkel onwijs of zelfs maar onverstandig woord van hem, en kon dus moeielijk anders, dan den gekken candidaat voor een mensch met gezonde hersens houden. He spoke with the young clergyman for more than an hour, did not hear a single foolish or even unwise word from him in all that time, and could therefore hardly help but take the crazy candidate for a man with a healthy brain. De waanzinnige beklaagde zich er onder andere ook over, dat de bestuurder hem alleen daarom voor een lijder, die slechts nu en dan heldere oogenblikken had, uitgaf, omdat hij daarvoor door zijne verwanten rijkelijk werd betaald. The madman also complained, among other things, that only for this reason did the driver mistake him for a sufferer, who only occasionally had lucid moments, because he was richly paid for this by his relatives. Zoo kwam het dan, dat zijn vermogen de steen des aanstoots, de bron van alle kwaad bij hem geworden was. Thus it came to pass that his wealth had become the stumbling block, the source of all evil with him. Alleen om genot van zijne have te hebben, overstelpten zijne verwanten hem met smaad en schande en loochenden stoutweg, dat een wonder aan hem gedaan was en hem van een krankzinnig tot een verstandig mensch gemaakt had. Only to enjoy his property, his relatives overwhelmed him with slander and disgrace and stoutly denied that a miracle had been done to him and had turned him from an insane to a sane man.

"De kapelaan, die al deze verklaringen zeer geloofwaardig vond, vatte nu argwaan tegen den bestuurder van het gesticht op en geloofde den gek liever dan zijn dokter. "The chaplain, who found all these statements very believable, now conceived suspicion against the administrator of the asylum and believed the madman rather than his doctor. Hij besloot dus, den candidaat in vrijheid te stellen en hem bij den aartsbisschop te brengen, zoodat deze zelf zich van het helder verstand van den armen man overtuigen kon. So he decided to release the candidate and bring him to the archbishop so that he himself could convince himself of the poor man's clear mind.

"Zonder dralen beval de kapelaan den bestuurder, den candidaat van behoorlijke kleederen te voorzien. "Without delay, the chaplain ordered the driver to provide the candidate with proper clothes. De bestuurder pruttelde hier wel erg tegen en deed alles, om den kapelaan tot andere gedachten te brengen; maar dat hielp niet, hij moest gehoorzamen. The driver did prattle on about this and did everything, to make the chaplain change his mind; but it did not help, he had to obey. De candidaat kreeg dus een fatsoenlijk splinternieuw pak aan en verzocht den kapelaan zeer beleefd, van zijne voormalige lotgenooten afscheid te mogen nemen. So the candidate was given a decent brand-new suit and very politely requested the chaplain to say goodbye to his former peers. Dit werd toegestaan en de kapelaan zelf bood aan, hem op deze wandeling te vergezellen. This was granted and the chaplain himself offered to accompany him on this walk. Zoo kwamen zij bij de cel van een krankzinnige, wien de candidaat goedendagzeide, terwijl hij aanbood, zoo de ander de eene of andere boodschap mocht hebben, die zonder haperen over te brengen. Thus they came to the cell of a madman, to whom the candidate said good day, while he offered, if the other should have one or another message, to convey it without faltering.

""Beschik vrij over mij," zeide hij tot den waanzinnige. "'Dispose of me freely,' he said to the madman. "Nu ik mijn verstand weerom heb gekregen, wil ik dat ook gebruiken, om al mijnen medemenschen van dienst te zijn." "Now that I have regained my mind, I want to use it, too, to be of service to all my fellow men." "Deze woorden hoorde een andere gek, die in eene cel tegenover die van den eersten zat. Hij sprong dus van zijne mat op en vroeg, luid schreeuwend: "Wie is het toch, die daar gezond en verstandig heen mag gaan?" ""Ik ben het, lieve broeder," antwoordde de candidaat; "ik behoef hier niet langer te blijven en ben dankbaar, dat mij zoo groote genade is verleend." ""Ei, ge weet niet, wat ge zegt," schreeuwde de gek den candidaat toe. "Laat je niet door den duivel verblinden, maar blijf stil in je cel, zoodat ze je niet terug hebben te brengen." ""O, dat heeft geen nood," riep de candidaat lachend. "'Oh, that has no need,' cried the candidate, laughing. "Ik weet, dat ik volkomen goed bij mijn verstand ben en hier dus niet behoef terug te komen, om het ellendig leven van een krankzinnige te leiden." "I know that I am perfectly sane and therefore do not need to come back here, to live the miserable life of an insane person." ""Jij volkomen bij je verstand?" ""You perfectly sane?" riep de gek. cried the madman. "Jij gezond? "You healthy? "¿Estás sano? Loop heen! Walk away! De tijd zal 't gauw anders leeren. Time will soon "teach otherwise. Ik zweer je bij Jupiter, wiens plaats ik op aarde bekleed, dat ik de onnoozele stad Sevilla, die zoo'n razenden gek, als jij bent, vrijlaat, voor die dwaasheid hard zal straffen en kastijden. I swear to you by Jupiter, whose place I occupy on earth, that I will harshly punish and chastise the foolish city of Seville, which releases such a raving lunatic as you are, for that folly. Van vandaag af zal het drie volle jaren lang niet regenen over deze stad, en alle vruchten zullen verdorren en alle weiden verschroeid en verzengd worden. From this day forward it will not rain on this city for three full years, and all fruits will wither and all pastures will be scorched and scorched. Je zoudt goed bij je verstand wezen, terwijl men mij hier gebonden en opgesloten houdt? You would be in your right mind while they keep me bound and confined here? Daar moet straf voor wezen! There must be punishment for that! Voordat die drie jaren om zijn, zal geen droppeltje regen over Sevilla vallen." Before those three years are up, not a drop of rain will fall on Seville." "De omstanders hoorden vreemd op bij dien zottepraat van den gek, en ook de kapelaan zag hem verwonderd aan. "The bystanders listened strangely at this madman's foolish talk, and even the chaplain looked at him in amazement. Nu echter klopte de candidaat dezen op schouder en voegde hem vertrouwelijk toe: Now, however, the candidate patted the latter on the shoulder and added confidentially:

""Wees maar niet bang, waarde heer, en stoor u niet aan de dreigementen van dien armen zot. "'Do not be afraid, dear sir, and do not interfere with the threats of that poor fool. "No tenga miedo, querido señor, y no se preocupe por las amenazas de ese pobre tonto. Als hij Jupiter is en niet wil laten regenen, dan ben ik daarentegen Neptunus, de vader der zeeën en van alle wateren, en kan dus ook regen zenden, zooveel ge maar hebben wilt." If he is Jupiter and will not let it rain, I, on the other hand, am Neptune, the father of the seas and of all waters, and therefore can send rain as much as you want." ""Ei, wat ge zegt!" ""Ei, what you say!" riep de kapelaan, die nu zijn man had leeren kennen. cried the chaplain, who had now come to know his husband. "Als gij Neptunus zijt en heer Jupiter wilt beleedigen, oordeel ik het toch maar beter, dat gij vooreerst hier in huis blijft. "If you are Neptune and want to offend Lord Jupiter, I still judge it better that you stay here in the house for the time being. Een ander maal, als 't mij eens gelegen komt, wil ik terugkeeren en u van hier weghalen." Another time, if it is convenient for me, I want to return and take you away from here." "De bestuurder van het gesticht lachte, en de gekke candidaat kreeg zijn oude pak weer aan en kon weer naar zijne oude cel stappen. "The director of the asylum laughed, and the crazy candidate got his old suit back on and was able to step back into his old cell. "Dit is mijne geschiedenis," zeide de barbier; "en de toepassing kan ieder licht zelf maken." "This is my history," said the barber; "and the application any light can make for himself." "O baardschrabber, o baardschrabber!" "O beard scraper, O beard scraper!" riep Don Quichot uit, "meent ge werkelijk, dat deze dwaze historie zoo goed op onze omstandigheden past? exclaimed Don Quixote, "do you really think that this foolish history fits our circumstances so well? Ik voor mijn part geloof dat niet; want ik weet opperbest, dat ik niet Neptunus ben, en verlang van niemand, dat hij mij voor wijs houdt, als ik een domme ezel, een onwijze sukkel ben. I for my part do not believe that; for I know supremely well, that I am not Neptune, and do not require anyone to take me for wise, if I am a foolish donkey, an unwise sucker. Mijn streven is edel en groot, en door de plichten der dolende ridderschap te vervullen doe ik eenvoudig, wat goed en recht is. My aspiration is noble and great, and by fulfilling the duties of errant chivalry I am simply doing, what is right and just. Zwijgt allen en leutert me niet langer met zulke beuzelpraatjes om de ooren! Shut up all of you and stop prattling around my ears with such drivel! Ik ga mijn eigen weg, en er is geen mensch in de wereld, die mij daarvan afbrengen zal." I am going my own way, and there is no man in the world who will turn me from it." Verstoord keerde Don Quichot hun den rug toe, zoodat de pastoor en de barbier het 't best oordeelden, maar stilletjes weer op te trekken. Disturbed, Don Quixote turned his back on them, so the pastor and the barber deemed it best, but quietly went up again. Zij moesten alle hoop, om den armen ridder Don Quichot van zijne dwaze inbeeldingen terug te brengen, nu eindelijk wel opgeven, en deden dat dan ook. They had to, and did, finally give up all hope of bringing the poor knight Don Quixote back from his foolish imaginings.

Bij het verlaten van het huis kwamen zij een zeer aardig en verstandig jonkman, zekeren Sanson Carrasco, tegen, die een geleerde en met onzen welmeenenden pastoor bevriend was. As they left the house, they came across a very nice and sensible young man, Mr. Sanson Carrasco, who was a scholar and a friend of our benevolent pastor. Bij hem stortte deze laatste zijn hart uit, en de jonge Carrasco gaf al spoedig een middel op, om Don Quichot van zijne avontuurlijke hersenschimmen te bevrijden. To him, the latter poured out his heart, and young Carrasco soon gave up a means to free Don Quixote from his adventurous chimera. Dat middel kwam den pastoor goed voor en terstond overlegde hij met zijn vriend, op welke wijze men dit het best zou kunnen aanwenden. That remedy seemed good to the pastor and he immediately consulted with his friend on how best to use it.

Weinige dagen daarna, toen Don Quichot weer ten volle hersteld was en zich juist met Sancho Panza over zijne toekomstige plannen onderhield, liet Sanson Carrasco zich bij hem aanmelden en werd zonder verwijl in zijn vertrek toegelaten. A few days later, when Don Quixote had fully recovered and was just discussing his future plans with Sancho Panza, Sanson had Carrasco report to him and was admitted into his room without delay. Na eenige voorafgaande komplimenten deelde hij den edelen ridder mede, dat hij zeer veel goeds en schoons van zijne roemruchtige daden had vernomen en nu opzettelijk gekomen was, om van aangezicht tot aangezicht den held te zien, wiens naam sinds eenigen tijd het gansche heelal vervulde. After a few preliminary compliments, he informed the noble knight that he had heard of his glorious deeds and had now come on purpose to see, face to face, the hero whose name had for some time filled the entire universe. Na deze inleiding spoorde hij hem met krachtige taal aan, toch spoedig weer een nieuwen krijgstocht tegen de ondeugden, verkeerdheden en zonden der goddelooze wereld te beginnen, en bracht het toch al zwakke hoofd des edelen Dons daardoor dusdanig op hol, dat deze terstond besloot, aan de inblazingen van den welbespraakten Carrasco gehoor te geven. After this introduction, he urged him with forceful language to start a new war against the vices, wrongs and sins of the wicked world, and thus rattled the already weak head of the noble Dons to such an extent that he immediately decided to obey the inspirations of the eloquent Carrasco. Nauwelijks had deze met de belofte van hem een prachtigen ridderhelm te zullen vereeren van hem afscheid genomen, of hij gaf Sancho Panza last, zijn ezel en zichzelf gereed te houden, om binnen drie dagen op nieuwe avonturen uit te gaan. Hardly had the latter bid him farewell with the promise of honoring him with a magnificent knight's helmet, when he ordered Sancho Panza to keep his donkey and himself ready to set out on new adventures within three days. Sancho verklaarde zich daartoe gaarne bereid, daar Don Quichots beloften en voorspiegelingen nog altijd een open oor bij hem vonden, en hierop deelde Don Quichot zijn besluit ook aan huishoudster en nicht mede. Sancho declared himself willing to do so, since Don Quixote's promises and prophecies still found an open ear with him, and upon this Don Quixote communicated his decision also to housekeeper and niece. De arme vrouwen, die van Carrasco's fijn plan niets wisten, waren radeloos, en kermden en huilden, maar richtten daardoor niets uit, dan dat Don Quichot haar voor malloten en domme, onverstandige vrouwlui uitmaakte, zonder zich door al dat misbaar van zijn voornemen te laten afbrengen. The poor women, who knew nothing of Carrasco's fine plan, were distraught, and groaned and cried, but thereby accomplished nothing, except that Don Quixote made her out to be idiots and stupid, unwise womenfolk, without allowing himself to be diverted from his intention by all this mischief. Den volgenden dag zond Carrasco den beloofden helm. The next day, Carrasco sent the promised helmet. Deze was met roest en schimmel overdekt en had niets aan zich, dat aan blank en glanzig staal deed denken. This one was covered in rust and mold and had nothing about it that reminded one of white and shiny steel. Dat achtte Don Quichot evenwel maar eene kleinigheid. That, however, Don Quixote considered only a small thing. Hij nam puimsteen en schuurlappen, poetste hem zoo goed mogelijk op en besteedde de overige dagen, om alles voor zijne reis in gereedheid te brengen. He took pumice and sanding rags, polished him as best he could and spent the remaining days, getting everything ready for his trip.

Het was Don Quichot echter gedurende zijne ziekte door het hoofd gegaan, wie hij tot hiertoe voor jonkvrouwe Dulcinea had gehouden, zoodat deze voor hem een zuiver phantasiebeeld geworden was. It had crossed Don Quixote's mind during his illness, however, who he had hitherto taken for the damsel Dulcinea, so that she had become to him a mere phantasy image.