×

LingQ'yu daha iyi hale getirmek için çerezleri kullanıyoruz. Siteyi ziyaret ederek, bunu kabul edersiniz: çerez politikası.

image

Don Quichot van La Mancha, Don Quichot XVI - DE KAR DES DOODS EN DE RIDDER MET DE SPIEGELS

Don Quichot XVI - DE KAR DES DOODS EN DE RIDDER MET DE SPIEGELS

HOOFDSTUK XVI.

DE KAR DES DOODS EN DE RIDDER MET DE SPIEGELS.

Terwijl Don Quichot in diep gepeins zijn weg vervolgde, keek Sancho Panza, over 't gelukken van zijne list in zijn vuistje lachend, vroolijk rond en ontdekte een wagen, die met allerlei vreemde gedaanten en personages beladen was. Hij maakte Don Quichot daar opmerkzaam op, en beiden staarden het wonderlijk schouwspel verbaasd aan.

De voerman van den wagen was een schrikbarende duivel, en de wagen zelf was open en onbedekt. Binnenin zat de dood in levenden lijve en met een menschelijk aangezicht. Naast hem vertoonde zich een engel met bont beschilderde vleugels. Verder stond daar een keizer met zijn gouden kroon op het hoofd, en aan de voeten des doods zat god Cupido met boog, koker en pijlen. Buitendien waren nog een ridder in blank harnas en eene menigte andere personen in verschillende drachten en met allerlei tronies en gezichten op den wagen te zien.

Hoewel eerst een weinig ontsteld, kreeg de Ridder van de Droevige Figuur toch spoedig zijne gewone bedaardheid weer en geloofde, dat daar een nieuw avontuur in aantocht was. In deze meening stelde hij zich dicht voor de kar in postuur en riep met dreigende stem:

"Voerman of duivel, of wat gij wezen moogt, zeg mij onverwijld, wie gij zijt en wat vreemd volk gij daar bij u hebt?" "Och, waarde heer," antwoordde de duivel zeer onderdanig, "anders niet dan arme komedianten, die in het kleine dorp ginder achter den heuvel eene voorstelling van de hofhouding des doods willen geven. Om tijd te sparen en terstond na onze aankomst het spel te kunnen beginnen, hebben we ons maar vooraf verkleed. Deze knaap hier speelt voor dood, die voor engel, die voor soldaat, die voor keizer en ik zelf voor duivel. Zoo is het gelegen met het geval, en als gij nog meer wilt weten, vraag dan maar vrij; daar een duivel alles moet weten, kan ik u wis voldoend bescheid geven." "Neen, neen, ik weet al genoeg," sprak Don Quichot. "Toen ik uwe kar zag, meende ik, dat ik eenig avontuur zou moeten bestaan; maar ik merk nu wel anders. Trekt in vrede, goede lui, houdt uwe vertooning en bedenkt eens, of gij niet 't een of ander voor mij te doen weet. Van harte gaarne wil ik u van dienst wezen, want als kind ben ik al een groot vriend van zulke mommespelen geweest." Terwijl Don Quichot zulke goelijke en vriendelijke woorden sprak, wilde het toeval, dat de paljas van het gezelschap, die wat achter was gebleven, aankwam. Hij was als hansworst gekleed, met belletjes behangen en had op het hoofd een zotskap en in de hand een stok, aan 't eind waarvan drie groote, met erwten gevulde koeblazen hingen. Zoodra hij Don Quichot te zien kreeg, begon hij zijn stok te zwaaien, met de blazen te rammelen, te springen en cabriolen te maken, zoodat al zijne belletjes rinkelden. Dat geraas en het vreemd uitzien van den paljas brachten Rocinante zoo van streek, dat hij het gebit tusschen de tanden nam en, wat de ridder ook trok en riep, in suizenden galop over de vlakte voortstoof. Ziende, hoe zijn heer zoo gevaar liep van zandruiter te worden, sprong nu Sancho Panza van zijn grauwtje en liep achter den ridder aan, om hem bijstand te verleenen. Voordat hij hem bereikte, was het ongeluk al gebeurd. Don Quichot lag zoo lang als hij was op den grond, en Rocinante lag naast hem.

Zoodra echter Sancho Panza van zijn ezel was gestapt, sprong de paljas op grauwtje en sloeg het met zijne rammelende blazen om de ooren. 't Geduldige beest, door dat nooit gehoorde geraas verschrikt, zette het nu op een loopen en holde regelrecht op het dorp aan, waar de komedianten hunne voorstelling wilden geven. Sancho zag zijn ezel wegloopen, maar zag ook te gelijk den benauwden toestand, waarin zijn heer verkeerde, en wist dus eerst niet, naar wat kant hij zich keeren zou. Na kort beraad besloot hij echter, als trouw en eerlijk schildknaap, eerst zijn heer te hulp te springen, niettegenstaande hem telkens een steek door 't hart ging, als hij dien verwenschten hansworst zijn stok om de ooren van zijn arme grauwtje zag zwaaien. Hij wou liever, dat al die slagen hemzelf troffen, dan dat zijn lief ezeltje ook maar een haartje in zijn staart gekrenkt werd.

In woede en vertwijfeling over den ongelukkigen staat van zijn lieveling naderde hij Don Quichot, die vrij leelijk toegetakeld was, en hielp hem weer op de been en boven op zijn Rocinante.

"De duivel heeft mijn ezel gehaald, edele heer," zeide hij toen. "Welke duivel dan?" vroeg de dolende ridder.

"De duivel met blazen," antwoordde Sancho. "Daar gaat hij met hem aan den haal." "Dan wil ik hem weer veroveren, al zou ik hem uit den afgrond van de hel halen," riep Don Quichot. "Volg mij, Sancho! De wagen rijdt langzaam en de muilezels, die hem trekken, zullen u 't verlies van uw ezel vergoeden." "Laat dat maar rusten, heer," zeide Sancho. "Naar ik zie, heeft de duivel mijn grauwtje al losgelaten, en 't komt op een drafje weer naar ons toe." "Toch moet zijn lijden gewroken worden," verklaarde Don Quichot, "en voor de ondeugendheid van den hansworst moet het gansche gezelschap boeten." "Heer!" riep Sancho Panza, "zet u die gedachten in 's hemels naam uit het hoofd en laat u niet in met potsenmakers, die overal in hooge gunst en gratie staan." "En toch zullen zij hunne verdiende tuchtiging ontvangen," sprak de ridder. Met deze woorden keerde hij zich naar den wagen, die al dicht bij het dorp was, en riep met daverende stem: "Halt, halt! Wacht wat, menschen, en 'k wil u toonen, hoe men een ezel behandelt, waarop de schildknaap van een dolenden ridder rijdt!" Don Quichot was met zulke gezonde longen begaafd, dat het volkje op de kar hem van woord tot woord verstond en zonder veel moeite zijn voornemen begreep. Meteen was dus de dood van de kar; duivel, engel en keizer sprongen hem vlug achterna, en ook de overige gedaanten draalden niet dat voorbeeld te volgen. Allen raapten nu steenen van den grond op, gingen in eene gesloten rij staan en wachtten zoo manmoedig den ridder af, om hem met een hagelbui van steenen te ontvangen.

Toen onze held de dreigende houding der vijanden en hunne armen tot den worp opgeheven zag, hield hij Rocinante staande en overlegde, op wat wijze hij die rij met het geringste gevaar voor zichzelf aanvallen en overhoop werpen zou. Terwijl hij dienaangaande nog in 't onzekere was, kwam Sancho Panza nader en riep hem vol schrik toe: "Heer, ik zeg, dat het roekeloos en dwaas zijn zou, tegen zulk eene legermacht op te rukken. Bedenk, dat men tegen een keisteenenregen weinig uitrichten kan, en dat het doldriest zou zijn, een krijgsheer aan te tasten, dat dood en keizer tot aanvoerders heeft en waarin engel en duivel meevechten. En mocht dit alles u nog niet afschrikken, bedenk dan toch, dat onder die gansche bende, al heeft ze koningen en keizers, toch geen enkel dolend ridder is." "Dat is waar, Sancho," antwoordde Don Quichot. "Ge hebt daar het rechte punt getroffen, 't eenige, dat mij bewegen kan, van mijn voornemen af te zien. Ik mag mijn goed zwaard tegen niemand ontblooten, die niet werkelijk tot ridder is geslagen. Maar gij, Sancho, zoo gij wraak wilt nemen voor de beschimping, uw ezel aangedaan, draal dan niet en wees verzekerd, dat ik u met nuttige raadgevingen en wenken ter zijde zal staan." "Neen, edele heer, ik wil het maar liever blauwblauw laten; gedane dingen nemen toch geen keer," verklaarde de schildknaap. "Als ik mijn grauwtje maar weerom krijg, wil ik er verder geen water om vuil maken." "Welaan dan, Sancho," sprak de ridder, "indien dit werkelijk uw vast besluit is, willen wij die akelige schimmen en spooksels dan maar laten loopen en avonturen opzoeken, waarbij meer roem en eer is te behalen. Pak uw ezel bij den teugel: daar komt hij al vroolijk aandraven." Sancho ving zijn grauwtje op. Don Quichot wierp Rocinante om, en de opgejaagde zwerm komedianten keerde naar de verlaten kar terug.

Den nacht, die op dezen dag volgde, brachten onze twee helden onder eenige lommerrijke boomen door. Zij zadelden af, verteerden hun avondkost uit den knapzak van den ezel, strekten zich toen, Don Quichot onder een eik, Sancho Panza onder een kurkboom, uit en waren spoedig in slaap.

Een tijdlang snurkten beiden rustig en ongestoord; doch op eens rees Don Quichot overeind en keek rond. Hij had een ongewoon gerucht vernomen en ontdekte nu twee mannen te paard, van wie de een juist uit den zadel steeg en zeide: "Neem onze dieren de teugels af en laat ze grazen. Deze plaats schijnt rijkelijk met gras gezegend, en de stilte en eenzaamheid hier passen goed voor mijne rustzoekende gedachten." Na deze woorden wierp de nieuwe aankomeling zich op den grond, en zijne wapens maakten zulk een gedreun en gekletter, dat Don Quichot terstond begreep, dat hij hier een echten dolenden ridder voor zich had. Hij schudde Sancho bij den arm en kreeg hem, schoon niet zonder moeite, wakker.

"Sancho, vriend Sancho," fluisterde hij, "een avontuur is nabij." "De hemel geve, dat het wat goeds is," antwoordde de schildknaap en wreef zich de oogen uit. "Waar is het dan?" "Kijk dien kant uit, vriend," antwoordde Don Quichot. "Gij zult een dolenden ridder, als ik ben, ontdekken, die zoo even van zijn strijdros steeg en zich onder het kletteren zijner wapenrusting op de aarde uitstrekte." "Ja, waarachtig, ik zie hem," verzekerde Sancho Panza. "Wat zullen wij met hem aanvangen?" Op dit oogenblik richtte de vreemde ridder, die dat gefluister vermoedelijk vernomen had, zich op en vroeg barsch: "Wie is daar? Wie spreekt daar? Behoort gij tot het getal der vergenoegden of tot het getal der mistroostigen?" "Wij behooren tot de mistroostigen," antwoordde Don Quichot. "Welaan, komt dan hier, opdat wij elkaar nader leeren kennen," sprak de vreemde ridder. Terstond stond Don Quichot op en naderde met Sancho den onbekende, die zich van het gras half oprichtte en onzen ridder uitnoodigde, aan zijne zijde plaats te nemen. Sancho Panza vervoegde zich intusschen bij den wapendrager van den vreemden dolenden ridder, en zij evenals de ridders begonnen elkaar nu hunne ontmoetingen en avonturen te vertellen. Na voor zijn collega een waar klaaglied te hebben aangeheven, begon Sancho Panza dit onderhoud echter al spoedig moe te worden en verlangde, daar hij onderwijl al weer honger had gekregen, uitermate zeer naar eenige gezonde hartsterking voor de maag.

"De tong kleeft mij aan 't gehemelte," zuchtte hij. "Daar weet ik goeden raad voor," zeide zijn collega. "Ik heb een kostelijk middel tegen honger en dorst aan den zadelknop van mijn paard hangen." Met deze woorden stond hij op, en kwam al spoedig terug met een grooten, goed gevulden wijnzak en eene pastei, die wel een halve el hoog en breed was.

"Ei, ei, maat, ben je van zoo'n teerkost voorzien?" vroeg Sancho en likte zich al de lippen.

"Wel wis en zeker," antwoordde de vreemde schildknaap. "Denkt ge, dat ik mijn zwaren dienst heb aangenomen, om van water en brood te leven? 't Mocht wat! Ik eet en drink er zoo goed van, als menig generaal niet. Maar tast toe en laat je niet lang noodigen." Sancho liet ééne uitnoodiging genoeg zijn en at zonder er onnutte woorden bij te verliezen. In den donker stopte hij brokken zoo groot als een vuist in den mond. Toen hij zijn bekomst had, tastte hij naar den wijnzak, en men zou liegen, als men den dorstigen knaap nazei, dat hij de opening daarvan korter dan een kwartier achtereen aan den mond hield. Toen hij met slokken ophield, boog hij het hoofd op zij, haalde diep adem en zeide:

"Hoor, ondeugend schermpje, ik wil gehangen worden, als deze wijn niet uit een klooster gestolen is." De vreemde lachte, zonder te antwoorden, en de beide kameraads praatten en dronken, totdat eindelijk de slaap hun de zware oogleden toedrukte.

Terwijl zij in vrede rustten, verhaalde de vreemde ridder aan onzen Don Quichot, dat zijne hooge en edele uitverkorene Casildea van Vandalia werd geheeten, en dat zij onvergelijkelijk zoowel in schoonheid als in voornaamheid was.

"Voor kort," zeide hij, "heeft zij mij opgedragen, alle provinciën van Spanje te doorkruisen en iederen dolenden ridder tot de bekentenis te dwingen, dat zij de aanminnigste schoonheid is, die ooit door de zon beschenen werd. Ik deed volgens haar bevel en wierp menigen ridder in het stof neder; maar waarop ik het meest trotsch ben, is een kamp met den beroemden ridder Don Quichot van La Mancha. Ook hem overwon ik in tweegevecht en dwong ik tot de verklaring, dat mijne gebiedster Casildea schooner is, dan de zijne, die Dulcinea heet." Toen onze Don Quichot den boschridder, dien hij in zijn gansche leven nog niet gezien had, aldus hoorde spreken, ontbrandde hij in geweldigen toorn, sprong op en riep:

"Gij liegt, snoode en schandelijke ridder! Want weet, ik ben het, dien gij noemt, ik ben Don Quichot van La Mancha, bijgenaamd de Ridder van de Droevige Figuur. Kom op ten strijde, zoo gij moed daartoe hebt." De boschridder antwoordde zeer koelbloedig: "Dus zijt gij Don Quichot? Nu, dan moet wel de een of andere schelm zich voor u hebben uitgegeven, dien ik in de meening, dat gij zelf voor mij stondt, in het zand wierp. Dat schaadt evenwel niet, daar ik nu inhalen kan, wat ik toen verzuimde. Wacht nu echter den dag af, daar 't geen gebruik is, dat edele ridders hunne wapenfeiten in den donker volbrengen als roovers en gauwdieven. Over dag wil ik u staan, te voet en te paard, met zwaard en met lans." "Goed, daar ben ik tevreden mee, en ik stel voor, dat wij onze schildknapen wekken, zoodat zij tegen zonsopgang onze paarden getuigd en gezadeld hebben." Zij gingen naar de plaats, waar de twee in slaap lagen, wekten hen en bevalen hun, al het noodige tot den voorgenomen kamp gereed te maken. Sancho schrikte niet weinig, daar hij voor het leven en de gezondheid van zijn heer bijzonder bezorgd was. Nochtans waagde hij geen woord van tegenspraak, maar ging in stilte zijn werk verrichten. De andere schildknaap volgde zijn voorbeeld.

"Hoor, broeder," sprak hij tot Sancho, "als onze meesters aan het vechten zijn, mogen wij de handen niet stil in den schoot leggen, maar moeten elkaar ook eens duchtig op 't jak zitten." "Dat reken ik heelemaal onnoodig," antwoordde Sancho Panza. "Ook heb ik nog nooit gehoord, dat schildknapen van dolende ridders zich met de zaken van hunne meesters bemoeiden, en buitendien ben ik niet eens een zwaard rijk." "O, dat doet er niet toe," zeide de ander. "Wij vullen een paar linnen zakjes met keisteentjes en slaan elkaar daar zoo lang mee om de ooren, tot een van ons op den grond ligt." "Kijk, bij mijns vaders baard, dat zou een groote gekheid wezen!" riep Sancho. "Neen, ik ben er niet op gesteld, dat men mij kop en schonken bont en blauw beukt." "En toch moeten wij op zijn minst een half uurtje lang samen vechten," zei de vreemde schildknaap; "en als ge niet wilt, dan zal ik je zoo lang om de ooren slaan, tot ge wel weerom slaat." "O," riep Sancho, die nu boos werd, "als ge me zoo aankomt, zal ik een knuppel pakken en je afranselen, tot je geen raad meer weet. Volg mijn raad en zet je die vechterijen uit de malle hersens. Zoo niet, dan zeg ik je, dat al 't ongeluk, dat er uit ontstaat, op je eigen rekening komt." "Goed, goed," bromde de ander; "'t wordt gauw dag, en dan zullen we wel nader zien." Onderwijl begonnen de vogeltjes op de takken rond te huppelen en hunne fijne stemmetjes te laten hooren; het morgenrood verguldde den hemel en de dauw viel in flonkerende parels op bloem en kruid neer. Nauwelijks echter liet het licht van den dag de voorwerpen duidelijk onderscheiden, of Sancho Panza zag een ding, dat hem allen moed uit het harte dreef en hem eene rilling over den rug joeg. En dat ding was--de neus van zijn collega, den vreemden schildknaap.

Die was van buitensporige grootte, gebogen als een vogelsneb, met wratten en puisten bezaaid en vertoonde alle kleurschakeeringen van het zachte rozerood tot het donkerst purper toe. Sancho Panza kreeg zoo'n schrik van dien neus, dat hij in stilte besloot, zich liever tweehonderd oorvijgen te getroosten, dan zich met zulk een vogelverschrikker in een gevecht in te laten. Intusschen nam ook Don Quichot zijn tegenstander op, die een stevig, gezet en grof gespierd man was. Over zijn harnas droeg hij een wapenrok van 't fijnste goudlaken, die van onder tot boven met kleine halvemaanvormige spiegeltjes was bezet, wat bij iedere beweging eene zeer aardige vertooning maakte. Van zijn helm hing een zware pluimbos neer, en zijne lans, die tegen een boom geleund stond, was buitengewoon dik en lang en met een lange stalen punt gewapend.

Uit dit alles maakte Don Quichot op, dat hij eene kloeke tegenpartij had te bekampen; doch zijn bekende en beproefde heldenmoed geraakte daardoor geen oogenblik aan het wankelen. Veeleer daagde hij hem, zonder nog zijn door het vizier van den helm bedekt aangezicht gezien te hebben, op staanden voet ten kampstrijd uit, en beide ridders bestegen onmiddellijk hunne rossen.

Om de vereischte ruimte tot kampplaats te winnen, maakte Don Quichot eene korte wending met zijn paard, en de spiegelridder volgde zijn voorbeeld. Terstond daarop stonden zij tegen elkaar over en sloegen, als om afscheid van de wereld te nemen, nog eens een blik in het rond. Nu kreeg Don Quichot ook den vervaarlijken neus van den vreemden schildknaap in het oog en verwonderde zich er niet minder over dan Sancho, die op ditzelfde oogenblik kwam aanloopen, om zijn meester eene dringende bede in het oor te fluisteren.

"Heer ridder," zei hij, "ik bid u in 's hemels naam mij op gindschen kurkboom te helpen, omdat ik daar uit de hoogte het vreeselijk slagveld veel beter zal kunnen overzien." "Hoor, Sancho," antwoordde Don Quichot, "ik vrees, dat gij enkel en alleen zoo hoogop wilt, om uw armzalig lijf in veiligheid te brengen." "Nu, nu, om de waarheid te zeggen, wil ik wel bekennen, dat ik wat bang voor dat gruwelijk neuswerk ben," betuigde de knaap. "Dat jaagt mij zoo'n schrik aan, dat ik 't er onmogelijk dicht bij uithouden kan." "Ja, ja, die neus is een afgrijselijk ding," zei Don Quichot, "en maak dus maar gauw, dat ge naar boven komt." Terwijl Don Quichot zijn schildknaap een handje hielp, om op een tak te komen, spoorde de spiegelridder zijn ros aan, om zijn vijand met knaap en al overhoop te rennen. Daar nu evenwel zijn hengst een knol van de gemeenste soort was, bleef die midden in zijn vaart staan en kuchte en hijgde zoo erbarmelijk, dat men wel bijkans medelijden moest krijgen met het arme beest, dat van lamlendigheid haast niet op zijne vier pooten kon blijven staan.

Don Quichot had intusschen zijn knaap in veiligheid gebracht en, door zulk een verraderlijk gedrag in blakende grimmigheid ontstoken, gaf hij Rocinante nu met zooveel geweld de sporen, dat hij in vollen galop op den nu roerloos wachtenden spiegelridder instoof. In het midden van de baan bereikte hij dien en trof hem met zijne lans zoo geweldig in de zijde, dat de snoode man in den zadel waggelde en ruggelings over zijn paard heen ter aarde tuimelde. De bons, dien hij kreeg, was zoo geducht, dat hij stokstijf bleef liggen en Don Quichot zelf geloofde, dat hij zoo dood als een pier was.

Zoodra Sancho hem zag rollen, liet hij zich schielijk weer uit zijn boom neerglijden en kwam toe op zijn heer, die uiterst bedaard van Rocinante was gestegen en zich over den gevelden spiegelridder neerboog. Hij gespte hem den helmband los, om hem lucht te verschaffen en te zien, of hij wis en wezenlijk dood was, en aanschouwde nu tot zijne allerovergrootste verbazing het aangezicht van--van den heer Sanson Carrasco, denzelfden, van wien hij zijn fraaien helm ten geschenke had gekregen.

"Sancho!" riep hij, "Sancho Panza, kom hier en zie met eigen oogen, welke kunstenarijen die snoode toovenaars aanwenden, om mijn zinnen te verbijsteren en mij geheel op 't dwaalspoor te brengen." Sancho kwam reeds aansjokken en zette het bij dien toeroep op een drafje. Bij 't zien van het bleeke aangezicht van Carrasco sloeg hij van louter verbaasdheid een kruis en spoorde zijn heer aan, om den gevallene maar zonder omslag het zwaard tusschen de tanden in te boren en zoodoende aan die verfoeielijke tooverij op eens een einde te maken. "Dat zou zoo verkeerd niet wezen," zeide Don Quichot en trok zijn zwaard, om Sancho's raad onverwijld op te volgen. Evenwel werd hem dat nog bijtijds belet, daar de schildknaap van den gevallene, hoewel thans zonder zijn groot neuswerk, op een drafje kwam aanloopen en al van verre bad en smeekte, dat men zijn armen heer toch sparen mocht.

"Kijk wel toe, gestrenge heer!" lamenteerde hij. "Die man daar aan uwe voeten is wis en vast Sanson Carrasco, uw goede vriend, en ik ben zijn alleronderdanigste knecht en dienaar." "Maar waar heb je dan je neus gelaten?" vroeg Sancho Panza, als ten toppunt van verbazing, toen hij dat schrikbarend uitsteeksel niet meer ontdekte.

"Dien heb ik hier in mijn zak," antwoordde de knaap en haalde een ding van beschilderd bordpapier voor den dag. "Wat is dat?" schreeuwde Sancho, toen hij den vreemde nu eens goed had aangekeken. "Waarachtig, 't is Tomé Cecial, mijn naaste buurman!" "Geen mensch anders, mijn oude vriend Sancho Panza," zei de ander; "en als ge een weinigje geduld hebt, wil ik je van haver tot gort vertellen, hoe en waartoe ik hierheen ben gekomen. Verzoek uwen dapperen heer echter eerst, dat hij den armen spiegelridder geen kwaad doet; want het is wezenlijk de heer Sanson Carrasco, zijn oude vriend." Intusschen was de spiegelridder weer tot bezinning gekomen; en zoodra Don Quichot dat bemerkte, hield hij hem de punt van zijn zwaard voor het gezicht en sprak:

"Gij zijt een kind des doods, zoo gij niet oogenblikkelijk erkent, dat mijne hooge gebiedster Dulcinea van Toboso de uwe, Casildea van Vandalia, in schoonheid ver overtreft." "Dat erken ik! Dat erken ik!" riep de spiegelridder, die in zijn hulpeloozen toestand natuurlijk niet zeer op zijn gemak was. "Casildea is niet waard, uwe Dulcinea de schoenriemen los te binden. Laat mij in 's Hemels naam maar opstaan, gestrenge heer!" "Erken eerst nog, dat gij nu en nooit mij, Don Quichot van La Mancha, den Ridder van de Droevige Figuur, in tweegevecht hebt overwonnen, en, hoewel gij in uitzien veel op Sanson Carrasco gelijkt, toch niet die, maar een heel ander zijt." "Dat erken ik! Dat erken ik!" riep de spiegelridder nogmaals in zijn doodelijken angst. "Ik beken alles, wat gij wilt, als gij mij maar eerst laat opstaan en mijne gekneusde ledematen wrijven, die van den val deerlijk geleden hebben." Don Quichot stak thans bevredigd zijn zwaard op en hielp den overwonnen ridder op de been. Beschaamd en neerslachtig trok deze met zijn schildknaap zijns weegs; maar Don Quichot en Sancho Panza vervolgden met fiere harten hun tocht, en de Ridder van de Droevige Figuur bleef onverzettelijk bij zijne meening, dat hij een vijand had geveld, dien een vijandig gezind toovenaar naderhand, om den overwinnaar te ergeren en den overwonnene te redden, in den persoon van Sanson Carrasco had veranderd.

Dit was echter, gelijk wij uit goede bron weten, in geenen deele het geval. De overwonnen dolende ridder was wel waarlijk Sanson Carrasco, die uitgetrokken was om Don Quichot van zijne dwaasheid te genezen. In de verwachting, dat het hem niet zwaar zou vallen den dolenden ridder te overwinnen, had hij dien tot een nieuwen tocht aangespoord en besloten Don Quichot, als hij hem meester was geworden, te gelasten stilletjes naar zijn dorp terug te keeren en dat in de eerste twee jaren niet weder te verlaten.

Nu echter was dat anders uitgevallen. In plaats van victorie te kraaien, moest Sanson Carrasco met hangende pootjes aftrekken. Hij peinsde op wraak; maar Don Quichot was blij en welgemoed en had den overwonnene spoedig weer vergeten.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Don Quichot XVI - DE KAR DES DOODS EN DE RIDDER MET DE SPIEGELS Don Quijote XVI - DER KAR DES DOODS UND DER RITTER MIT DEN GEISTERN Don Quixote XVI - THE KAR DES DOODS AND THE RIDDER WITH THE SPIRITS

HOOFDSTUK XVI. CHAPTER XVI.

DE KAR DES DOODS EN DE RIDDER MET DE SPIEGELS. THE CART OF DEATH AND THE KNIGHT WITH THE MIRRORS.

Terwijl Don Quichot in diep gepeins zijn weg vervolgde, keek Sancho Panza, over 't gelukken van zijne list in zijn vuistje lachend, vroolijk rond en ontdekte een wagen, die met allerlei vreemde gedaanten en personages beladen was. While Don Quixote continued on his way in deep thought, Sancho Panza, smiling into his fist over the success of his ruse, looked around merrily and discovered a chariot laden with all sorts of strange figures and characters. Hij maakte Don Quichot daar opmerkzaam op, en beiden staarden het wonderlijk schouwspel verbaasd aan. He made Don Quixote aware of this, and both stared at the wondrous spectacle in amazement.

De voerman van den wagen was een schrikbarende duivel, en de wagen zelf was open en onbedekt. The driver of the wagon was a terrifying devil, and the wagon itself was open and uncovered. Binnenin zat de dood in levenden lijve en met een menschelijk aangezicht. Inside sat death alive and with a human face. Naast hem vertoonde zich een engel met bont beschilderde vleugels. Beside him, an angel with colorfully painted wings appeared. Verder stond daar een keizer met zijn gouden kroon op het hoofd, en aan de voeten des doods zat god Cupido met boog, koker en pijlen. Furthermore, there stood an emperor with his golden crown on his head, and at the feet of death sat god Cupid with bow, quiver and arrows. Buitendien waren nog een ridder in blank harnas en eene menigte andere personen in verschillende drachten en met allerlei tronies en gezichten op den wagen te zien. In addition, a knight in white armor and a crowd of other persons in various costumes and with all sorts of countenances and faces could be seen on the chariot.

Hoewel eerst een weinig ontsteld, kreeg de Ridder van de Droevige Figuur toch spoedig zijne gewone bedaardheid weer en geloofde, dat daar een nieuw avontuur in aantocht was. Although a little dismayed at first, the Knight of the Sad Figure soon regained his usual composure and believed that a new adventure was approaching there. In deze meening stelde hij zich dicht voor de kar in postuur en riep met dreigende stem: In this opinion, he positioned himself close to the cart in posture and called out in a threatening voice:

"Voerman of duivel, of wat gij wezen moogt, zeg mij onverwijld, wie gij zijt en wat vreemd volk gij daar bij u hebt?" "Carter or devil, or what thou mayest be, tell me without delay, who art thou and what strange people hast thou there with thee?" "Och, waarde heer," antwoordde de duivel zeer onderdanig, "anders niet dan arme komedianten, die in het kleine dorp ginder achter den heuvel eene voorstelling van de hofhouding des doods willen geven. "Oh dear sir," replied the devil very submissively, "other than poor comedians, who want to give a performance of the court of death in the little village yonder behind the hill. Om tijd te sparen en terstond na onze aankomst het spel te kunnen beginnen, hebben we ons maar vooraf verkleed. To save time and start the game immediately after our arrival, we dressed up beforehand. Deze knaap hier speelt voor dood, die voor engel, die voor soldaat, die voor keizer en ik zelf voor duivel. This lad here plays for death, that for angel, that for soldier, that for emperor and I myself for devil. Zoo is het gelegen met het geval, en als gij nog meer wilt weten, vraag dan maar vrij; daar een duivel alles moet weten, kan ik u wis voldoend bescheid geven." Such is the state of the case, and if you want to know more, ask freely; since a devil must know everything, I can give you wise enough bescheid." "Neen, neen, ik weet al genoeg," sprak Don Quichot. "Nay, nay, I already know enough," spoke Don Quixote. "Toen ik uwe kar zag, meende ik, dat ik eenig avontuur zou moeten bestaan; maar ik merk nu wel anders. "When I saw your cart, I thought, I should exist some adventure; but I notice differently now. Trekt in vrede, goede lui, houdt uwe vertooning en bedenkt eens, of gij niet 't een of ander voor mij te doen weet. Go in peace, good people, have your show and see if you can't do something for me. Van harte gaarne wil ik u van dienst wezen, want als kind ben ik al een groot vriend van zulke mommespelen geweest." Heartily I would like to be of service to you, for as a child I have been a great friend of such momm games." Terwijl Don Quichot zulke goelijke en vriendelijke woorden sprak, wilde het toeval, dat de paljas van het gezelschap, die wat achter was gebleven, aankwam. While Don Quixote was speaking such good and kind words, it happened that the paladin of the company, who had stayed a little behind, arrived. Hij was als hansworst gekleed, met belletjes behangen en had op het hoofd een zotskap en in de hand een stok, aan 't eind waarvan drie groote, met erwten gevulde koeblazen hingen. He was dressed as a buffoon, adorned with bells and had a fool's cap on his head and in his hand a stick, at the end of which hung three large pea-filled cow bladders. Zoodra hij Don Quichot te zien kreeg, begon hij zijn stok te zwaaien, met de blazen te rammelen, te springen en cabriolen te maken, zoodat al zijne belletjes rinkelden. As soon as he saw Don Quixote, he started swinging his stick, rattling his bladders, jumping and making cabrioles, so that all his bells rang. Dat geraas en het vreemd uitzien van den paljas brachten Rocinante zoo van streek, dat hij het gebit tusschen de tanden nam en, wat de ridder ook trok en riep, in suizenden galop over de vlakte voortstoof. That clamor and the strange look of the palazzo so upset Rocinante that he took the teeth between his teeth and, no matter what the knight pulled and shouted, dashed forward across the plain at a suuous gallop. Ziende, hoe zijn heer zoo gevaar liep van zandruiter te worden, sprong nu Sancho Panza van zijn grauwtje en liep achter den ridder aan, om hem bijstand te verleenen. Seeing how his lord was in such danger of becoming a sand rider, Sancho Panza now jumped down from his graze and ran after the knight, to give him assistance. Voordat hij hem bereikte, was het ongeluk al gebeurd. Before he reached him, the accident had happened. Don Quichot lag zoo lang als hij was op den grond, en Rocinante lag naast hem. Don Quixote lay on the ground as tall as he was, and Rocinante lay beside him.

Zoodra echter Sancho Panza van zijn ezel was gestapt, sprong de paljas op grauwtje en sloeg het met zijne rammelende blazen om de ooren. However, as soon as Sancho Panza got off his donkey, the palazzo jumped on Gray and hit him around the ears with his rattling bladders. 't Geduldige beest, door dat nooit gehoorde geraas verschrikt, zette het nu op een loopen en holde regelrecht op het dorp aan, waar de komedianten hunne voorstelling wilden geven. The patient beast, startled by this unheard noise, ran and ran straight for the village, where the comedians wanted to give their performance. Sancho zag zijn ezel wegloopen, maar zag ook te gelijk den benauwden toestand, waarin zijn heer verkeerde, en wist dus eerst niet, naar wat kant hij zich keeren zou. Sancho saw his donkey running away, but also saw at the same time the distressed condition in which his lord was, and so at first did not know to which side he would turn. Na kort beraad besloot hij echter, als trouw en eerlijk schildknaap, eerst zijn heer te hulp te springen, niettegenstaande hem telkens een steek door 't hart ging, als hij dien verwenschten hansworst zijn stok om de ooren van zijn arme grauwtje zag zwaaien. After brief consideration, however, he decided, as a loyal and honest squire, to jump to his lord's aid first, even though a stab went through his heart every time he saw that wretched buffoon waving his stick around his poor little greyhound's ears. Hij wou liever, dat al die slagen hemzelf troffen, dan dat zijn lief ezeltje ook maar een haartje in zijn staart gekrenkt werd. He would rather, that all those blows struck himself, than that his sweet little donkey be hurt even a hair in its tail.

In woede en vertwijfeling over den ongelukkigen staat van zijn lieveling naderde hij Don Quichot, die vrij leelijk toegetakeld was, en hielp hem weer op de been en boven op zijn Rocinante. In anger and despair at the unfortunate state of his darling, he approached Don Quixote, who was quite badly mauled, and helped him back to his feet and atop his Rocinante.

"De duivel heeft mijn ezel gehaald, edele heer," zeide hij toen. "The devil got my donkey, noble sir," he then said. "Welke duivel dan?" "What devil then?" vroeg de dolende ridder. asked the errant knight.

"De duivel met blazen," antwoordde Sancho. "The devil with blowing," Sancho replied. "Daar gaat hij met hem aan den haal." "There he goes with him." "Dan wil ik hem weer veroveren, al zou ik hem uit den afgrond van de hel halen," riep Don Quichot. "Then I want to conquer him again, even if I were to pull him out of the abyss of hell," cried Don Quixote. "Volg mij, Sancho! "Follow me, Sancho! De wagen rijdt langzaam en de muilezels, die hem trekken, zullen u 't verlies van uw ezel vergoeden." The wagon moves slowly and the mules, who pull it, will compensate you for the loss of your donkey." "Laat dat maar rusten, heer," zeide Sancho. "Let that rest, sir," Sancho said. "Naar ik zie, heeft de duivel mijn grauwtje al losgelaten, en 't komt op een drafje weer naar ons toe." "From what I see, the devil has already released my snatch, and 'tis coming at a trot back to us." "Toch moet zijn lijden gewroken worden," verklaarde Don Quichot, "en voor de ondeugendheid van den hansworst moet het gansche gezelschap boeten." "Yet his suffering must be avenged," Don Quixote declared, "and for the mischief of the buffoon the whole company must pay." "Heer!" "Lord!" riep Sancho Panza, "zet u die gedachten in 's hemels naam uit het hoofd en laat u niet in met potsenmakers, die overal in hooge gunst en gratie staan." cried Sancho Panza, "for heaven's sake, put those thoughts out of your mind and don't get involved with potters, who are everywhere in high favor and grace." "En toch zullen zij hunne verdiende tuchtiging ontvangen," sprak de ridder. "And yet they will receive their well-deserved discipline," the knight spoke. Met deze woorden keerde hij zich naar den wagen, die al dicht bij het dorp was, en riep met daverende stem: "Halt, halt! With these words he turned to the wagon, which was already close to the village, and called out in a resounding voice, "Halt, halt! Wacht wat, menschen, en 'k wil u toonen, hoe men een ezel behandelt, waarop de schildknaap van een dolenden ridder rijdt!" Wait a bit, folks, and 'I want to show you how one treats a donkey on which the squire of a wandering knight rides!" Don Quichot was met zulke gezonde longen begaafd, dat het volkje op de kar hem van woord tot woord verstond en zonder veel moeite zijn voornemen begreep. Don Quixote was gifted with such healthy lungs that the people on the cart understood him from word to word and understood his intention without much difficulty. Meteen was dus de dood van de kar; duivel, engel en keizer sprongen hem vlug achterna, en ook de overige gedaanten draalden niet dat voorbeeld te volgen. Immediately, then, was the death of the cart; devil, angel and emperor jumped swiftly after him, and the other forms did not thread to follow that example either. Allen raapten nu steenen van den grond op, gingen in eene gesloten rij staan en wachtten zoo manmoedig den ridder af, om hem met een hagelbui van steenen te ontvangen. All now picked up stones from the ground, stood in a closed line and waited so manfully for the knight to receive him with a hail of stones.

Toen onze held de dreigende houding der vijanden en hunne armen tot den worp opgeheven zag, hield hij Rocinante staande en overlegde, op wat wijze hij die rij met het geringste gevaar voor zichzelf aanvallen en overhoop werpen zou. When our hero saw the menacing attitude of the enemies and their arms raised to the throw, he stopped Rocinante and deliberated, in what way he would attack and overthrow that row with the slightest danger to himself. Terwijl hij dienaangaande nog in 't onzekere was, kwam Sancho Panza nader en riep hem vol schrik toe: While he was still uncertain about this, Sancho Panza approached and called to him in terror: "Heer, ik zeg, dat het roekeloos en dwaas zijn zou, tegen zulk eene legermacht op te rukken. "Lord, I say, it would be reckless and foolish to advance against such an army. Bedenk, dat men tegen een keisteenenregen weinig uitrichten kan, en dat het doldriest zou zijn, een krijgsheer aan te tasten, dat dood en keizer tot aanvoerders heeft en waarin engel en duivel meevechten. Bear in mind that one can do little against a shower of boulders, and that it would be maddening to attack a warlord who has death and emperor as captains, and in whom angel and devil are fighting along. En mocht dit alles u nog niet afschrikken, bedenk dan toch, dat onder die gansche bende, al heeft ze koningen en keizers, toch geen enkel dolend ridder is." "Dat is waar, Sancho," antwoordde Don Quichot. "That's true, Sancho," Don Quixote replied. "Ge hebt daar het rechte punt getroffen, 't eenige, dat mij bewegen kan, van mijn voornemen af te zien. "You have hit the straight point there, 'the only thing, which can move me to abandon my intention. Ik mag mijn goed zwaard tegen niemand ontblooten, die niet werkelijk tot ridder is geslagen. I may not bare my good sword against anyone who has not actually been knighted. Maar gij, Sancho, zoo gij wraak wilt nemen voor de beschimping, uw ezel aangedaan, draal dan niet en wees verzekerd, dat ik u met nuttige raadgevingen en wenken ter zijde zal staan." But you, Sancho, if you wish to take revenge for the insult done to your donkey, do not tarry, and be assured that I will be at your side with useful advice and hints." "Neen, edele heer, ik wil het maar liever blauwblauw laten; gedane dingen nemen toch geen keer," verklaarde de schildknaap. "Nay, noble sir, I would rather leave it blue-blue; done things do not take time anyway," the squire declared. "Als ik mijn grauwtje maar weerom krijg, wil ik er verder geen water om vuil maken." "As long as I get my snarl back, I don't want to dirty any more water about it." "Welaan dan, Sancho," sprak de ridder, "indien dit werkelijk uw vast besluit is, willen wij die akelige schimmen en spooksels dan maar laten loopen en avonturen opzoeken, waarbij meer roem en eer is te behalen. "Well then, Sancho," spoke the knight, "if this really is your firm decision, let us leave those grim shadows and ghosts to run and seek adventures where there is more fame and honor to be gained. Pak uw ezel bij den teugel: daar komt hij al vroolijk aandraven." Take your donkey by the rein: there he comes trotting along merrily already." Sancho ving zijn grauwtje op. Sancho caught his snarl. Don Quichot wierp Rocinante om, en de opgejaagde zwerm komedianten keerde naar de verlaten kar terug. Don Quixote toppled Rocinante, and the hunted swarm of comedians returned to the abandoned cart.

Den nacht, die op dezen dag volgde, brachten onze twee helden onder eenige lommerrijke boomen door. The night, which followed this day, our two heroes spent under some leafy trees. Zij zadelden af, verteerden hun avondkost uit den knapzak van den ezel, strekten zich toen, Don Quichot onder een eik, Sancho Panza onder een kurkboom, uit en waren spoedig in slaap. They saddled up, digested their evening meal from the donkey's knapsack, then stretched out, Don Quixote under an oak tree, Sancho Panza under a cork tree, and were soon asleep.

Een tijdlang snurkten beiden rustig en ongestoord; doch op eens rees Don Quichot overeind en keek rond. For a time both snored quietly and undisturbed; but suddenly Don Quixote rose and looked around. Hij had een ongewoon gerucht vernomen en ontdekte nu twee mannen te paard, van wie de een juist uit den zadel steeg en zeide: "Neem onze dieren de teugels af en laat ze grazen. He had heard an unusual rumor and now discovered two men on horseback, one of whom just rose from the saddle and said, "Take our animals off the reins and let them graze. Deze plaats schijnt rijkelijk met gras gezegend, en de stilte en eenzaamheid hier passen goed voor mijne rustzoekende gedachten." This place seems richly blessed with grass, and the silence and solitude here fit well for my peace-seeking thoughts." Este lugar parece ricamente bendecido con hierba, y el silencio y la soledad aquí se adaptan a mis pensamientos de búsqueda de descanso". Na deze woorden wierp de nieuwe aankomeling zich op den grond, en zijne wapens maakten zulk een gedreun en gekletter, dat Don Quichot terstond begreep, dat hij hier een echten dolenden ridder voor zich had. After these words the new arrival threw himself on the ground, and his weapons made such a thud and clatter that Don Quixote immediately understood that he had a real wandering knight before him. Hij schudde Sancho bij den arm en kreeg hem, schoon niet zonder moeite, wakker. He shook Sancho by the arm and, though not without difficulty, got him awake.

"Sancho, vriend Sancho," fluisterde hij, "een avontuur is nabij." "Sancho, friend Sancho," he whispered, "an adventure is near." "De hemel geve, dat het wat goeds is," antwoordde de schildknaap en wreef zich de oogen uit. "Heaven grant it is some good," the squire replied, rubbing his eyes. "Waar is het dan?" "Then where is it?" "Kijk dien kant uit, vriend," antwoordde Don Quichot. "Look that way, friend," Don Quixote replied. "Gij zult een dolenden ridder, als ik ben, ontdekken, die zoo even van zijn strijdros steeg en zich onder het kletteren zijner wapenrusting op de aarde uitstrekte." "Thou wilt discover a wandering knight, as I am, who a moment ago rose from his warhorse and stretched himself on the earth under the clatter of his armor." "Ja, waarachtig, ik zie hem," verzekerde Sancho Panza. "Yes, truly, I see him," Sancho Panza assured. "Wat zullen wij met hem aanvangen?" "What shall we do with him?" Op dit oogenblik richtte de vreemde ridder, die dat gefluister vermoedelijk vernomen had, zich op en vroeg barsch: "Wie is daar? At this moment, the strange knight, who had presumably heard that whisper, straightened up and asked barbarically, "Who is there? Wie spreekt daar? Who is speaking there? Behoort gij tot het getal der vergenoegden of tot het getal der mistroostigen?" Do ye belong to the number of the contented or the number of the disconsolate?" "Wij behooren tot de mistroostigen," antwoordde Don Quichot. "We are among the gloomies," Don Quixote replied. "Welaan, komt dan hier, opdat wij elkaar nader leeren kennen," sprak de vreemde ridder. "Well then, come here, that we may get to know each other better," spoke the strange knight. Terstond stond Don Quichot op en naderde met Sancho den onbekende, die zich van het gras half oprichtte en onzen ridder uitnoodigde, aan zijne zijde plaats te nemen. Immediately Don Quixote got up and approached the stranger with Sancho, who half rose from the grass and invited our knight to take a seat at his side. Sancho Panza vervoegde zich intusschen bij den wapendrager van den vreemden dolenden ridder, en zij evenals de ridders begonnen elkaar nu hunne ontmoetingen en avonturen te vertellen. Sancho Panza meanwhile joined the armor-bearer of the strange wandering knight, and they as well as the knights now began to tell each other their encounters and adventures. Na voor zijn collega een waar klaaglied te hebben aangeheven, begon Sancho Panza dit onderhoud echter al spoedig moe te worden en verlangde, daar hij onderwijl al weer honger had gekregen, uitermate zeer naar eenige gezonde hartsterking voor de maag. After singing a true lament to his colleague, however, Sancho Panza soon began to tire of this conversation and, having already regained his appetite, was extremely longing for some heart-healthy stomach support.

"De tong kleeft mij aan 't gehemelte," zuchtte hij. "The tongue sticks to my palate," he sighed. "Daar weet ik goeden raad voor," zeide zijn collega. "I know good advice for that," said his colleague. "Ik heb een kostelijk middel tegen honger en dorst aan den zadelknop van mijn paard hangen." "I have a precious remedy for hunger and thirst hanging from my horse's saddle knob." "Tengo un precioso remedio para el hambre y la sed colgado en la silla de mi caballo". Met deze woorden stond hij op, en kwam al spoedig terug met een grooten, goed gevulden wijnzak en eene pastei, die wel een halve el hoog en breed was. With these words he got up, and soon returned with a large, well-filled wine bag and a pie, which was as much as half a cubit high and wide.

"Ei, ei, maat, ben je van zoo'n teerkost voorzien?" "Egg, egg, mate, have you been provided with such a tar cost?" vroeg Sancho en likte zich al de lippen. Sancho asked and was already licking his lips.

"Wel wis en zeker," antwoordde de vreemde schildknaap. "Well wisely," replied the strange squire. "Denkt ge, dat ik mijn zwaren dienst heb aangenomen, om van water en brood te leven? "Do you think I have accepted my swarthy service, to live on water and bread? 't Mocht wat! 'Tis allowed what! Ik eet en drink er zoo goed van, als menig generaal niet. I eat and drink from it as well as many a general does not. Maar tast toe en laat je niet lang noodigen." But touch and don't be long needed." Sancho liet ééne uitnoodiging genoeg zijn en at zonder er onnutte woorden bij te verliezen. Sancho let one invitation be enough and ate without mincing words. In den donker stopte hij brokken zoo groot als een vuist in den mond. In the dark he put chunks as big as a fist in his mouth. En la oscuridad, se metió en la boca trozos del tamaño de un puño. Toen hij zijn bekomst had, tastte hij naar den wijnzak, en men zou liegen, als men den dorstigen knaap nazei, dat hij de opening daarvan korter dan een kwartier achtereen aan den mond hield. When he was fed up, he reached for the wine sack, and one would be lying if one said to the thirsty boy that he held its opening to his mouth for less than a quarter of an hour at a time. Toen hij met slokken ophield, boog hij het hoofd op zij, haalde diep adem en zeide: When he stopped gulping, he bowed his head to the side, took a deep breath and said:

"Hoor, ondeugend schermpje, ik wil gehangen worden, als deze wijn niet uit een klooster gestolen is." "Hear, naughty little screen, I want to be hanged, if this wine is not stolen from a monastery." De vreemde lachte, zonder te antwoorden, en de beide kameraads praatten en dronken, totdat eindelijk de slaap hun de zware oogleden toedrukte. The stranger laughed, without answering, and both comrades talked and drank, until at last sleep pressed the heavy eyelids to them.

Terwijl zij in vrede rustten, verhaalde de vreemde ridder aan onzen Don Quichot, dat zijne hooge en edele uitverkorene Casildea van Vandalia werd geheeten, en dat zij onvergelijkelijk zoowel in schoonheid als in voornaamheid was. As they rested in peace, the strange knight told our Don Quixote that his high and noble chosen one was called Casildea of Vandalia, and that she was incomparable both in beauty and distinction.

"Voor kort," zeide hij, "heeft zij mij opgedragen, alle provinciën van Spanje te doorkruisen en iederen dolenden ridder tot de bekentenis te dwingen, dat zij de aanminnigste schoonheid is, die ooit door de zon beschenen werd. "For a short time," he said, "she charged me with crossing all the provinces of Spain and forcing every wandering knight to confess that she is the loveliest beauty ever shone by the sun. Ik deed volgens haar bevel en wierp menigen ridder in het stof neder; maar waarop ik het meest trotsch ben, is een kamp met den beroemden ridder Don Quichot van La Mancha. I did according to her command and threw many a knight into the dust; but what I am most proud of is a camp with the famous knight Don Quixote of La Mancha. Ook hem overwon ik in tweegevecht en dwong ik tot de verklaring, dat mijne gebiedster Casildea schooner is, dan de zijne, die Dulcinea heet." I overcame him too in duel and forced him to declare, that my territress Casildea is more beautiful, than his, whose name is Dulcinea." Toen onze Don Quichot den boschridder, dien hij in zijn gansche leven nog niet gezien had, aldus hoorde spreken, ontbrandde hij in geweldigen toorn, sprong op en riep: When our Don Quixote heard the forest knight, whom he had not yet seen in all his life, speak thus, he ignited in violent anger, jumped up and shouted:

"Gij liegt, snoode en schandelijke ridder! "Thou liest, snoode and shameful knight! Want weet, ik ben het, dien gij noemt, ik ben Don Quichot van La Mancha, bijgenaamd de Ridder van de Droevige Figuur. For know, it is I, whom ye call, I am Don Quixote of La Mancha, nicknamed the Knight of the Sad Figure. Kom op ten strijde, zoo gij moed daartoe hebt." Come up to battle, if ye have courage to do so." De boschridder antwoordde zeer koelbloedig: "Dus zijt gij Don Quichot? The forest knight replied very coldly, "So are you Don Quixote? El caballero de madera respondió con mucha frialdad: "¿Entonces tú eres Don Quijote? Nu, dan moet wel de een of andere schelm zich voor u hebben uitgegeven, dien ik in de meening, dat gij zelf voor mij stondt, in het zand wierp. Well, then, some knave must have spent himself in front of you, whom I threw in the sand in the belief that you yourself were in front of me. Dat schaadt evenwel niet, daar ik nu inhalen kan, wat ik toen verzuimde. However, this does not hurt, since I can now make up for what I failed to do then. Wacht nu echter den dag af, daar 't geen gebruik is, dat edele ridders hunne wapenfeiten in den donker volbrengen als roovers en gauwdieven. Now, however, wait for the day, since it is not customary for noble knights to accomplish their feats of arms in the dark as robbers and brigands. Over dag wil ik u staan, te voet en te paard, met zwaard en met lans." About day I want to stand you, on foot and on horseback, with sword and with lance." "Goed, daar ben ik tevreden mee, en ik stel voor, dat wij onze schildknapen wekken, zoodat zij tegen zonsopgang onze paarden getuigd en gezadeld hebben." "Good, I am satisfied with that, and I propose that we wake our squires so that by sunrise they will have our horses rigged and saddled." Zij gingen naar de plaats, waar de twee in slaap lagen, wekten hen en bevalen hun, al het noodige tot den voorgenomen kamp gereed te maken. They went to the place, where the two were asleep, woke them and ordered them to prepare everything necessary for the intended camp. Sancho schrikte niet weinig, daar hij voor het leven en de gezondheid van zijn heer bijzonder bezorgd was. Nochtans waagde hij geen woord van tegenspraak, maar ging in stilte zijn werk verrichten. Nevertheless, he did not venture a word of contradiction, but went about his work in silence. De andere schildknaap volgde zijn voorbeeld. The other squire followed his example.

"Hoor, broeder," sprak hij tot Sancho, "als onze meesters aan het vechten zijn, mogen wij de handen niet stil in den schoot leggen, maar moeten elkaar ook eens duchtig op 't jak zitten." "Hear, brother," he spoke to Sancho, "when our masters are fighting, we must not lay our hands quietly in the lap, but must also sit each other down vigorously on the yak once in a while." "Dat reken ik heelemaal onnoodig," antwoordde Sancho Panza. "I count that quite unnecessary," Sancho Panza replied. "Ook heb ik nog nooit gehoord, dat schildknapen van dolende ridders zich met de zaken van hunne meesters bemoeiden, en buitendien ben ik niet eens een zwaard rijk." "Nor have I ever heard of squires of errant knights meddling in the affairs of their masters, and besides, I am not even a sword rich." "O, dat doet er niet toe," zeide de ander. "Oh, that doesn't matter," said the other. "Wij vullen een paar linnen zakjes met keisteentjes en slaan elkaar daar zoo lang mee om de ooren, tot een van ons op den grond ligt." "We fill a couple of linen bags with pebbles and beat each other around the ears with them until one of us lies on the ground." "Kijk, bij mijns vaders baard, dat zou een groote gekheid wezen!" "Look, by my father's beard, that would be great madness!" riep Sancho. cried Sancho. "Neen, ik ben er niet op gesteld, dat men mij kop en schonken bont en blauw beukt." "Nay, I am not fond of being beaten head and shoulders fur and blue." "En toch moeten wij op zijn minst een half uurtje lang samen vechten," zei de vreemde schildknaap; "en als ge niet wilt, dan zal ik je zoo lang om de ooren slaan, tot ge wel weerom slaat." "And yet we must fight together for at least half an hour," said the strange squire; "and if you will not, I will beat you round the ears so long until you do beat again." "O," riep Sancho, die nu boos werd, "als ge me zoo aankomt, zal ik een knuppel pakken en je afranselen, tot je geen raad meer weet. "Oh," cried Sancho, who was now getting angry, "if you come at me like that, I'll take a bat and whip you until you're out of your mind. Volg mijn raad en zet je die vechterijen uit de malle hersens. Follow my advice and put those fights out of your crazy brain. Zoo niet, dan zeg ik je, dat al 't ongeluk, dat er uit ontstaat, op je eigen rekening komt." If not, I tell you, all the misfortune that arises from it will be on your own account." "Goed, goed," bromde de ander; "'t wordt gauw dag, en dan zullen we wel nader zien." "Good, good," hummed the other; "'t will be day soon, and then we will see further." Onderwijl begonnen de vogeltjes op de takken rond te huppelen en hunne fijne stemmetjes te laten hooren; het morgenrood verguldde den hemel en de dauw viel in flonkerende parels op bloem en kruid neer. Meanwhile, the little birds on the branches began to hop around and make their delicate voices heard; the morning red gilded the sky and the dew fell in sparkling pearls on flowers and herbs. Nauwelijks echter liet het licht van den dag de voorwerpen duidelijk onderscheiden, of Sancho Panza zag een ding, dat hem allen moed uit het harte dreef en hem eene rilling over den rug joeg. Hardly, however, did the light of day make the objects stand out clearly, or Sancho Panza saw a thing, which drove all courage from his heart and sent a shiver down his spine. En dat ding was--de neus van zijn collega, den vreemden schildknaap. And that thing was-the nose of his colleague, the strange squire.

Die was van buitensporige grootte, gebogen als een vogelsneb, met wratten en puisten bezaaid en vertoonde alle kleurschakeeringen van het zachte rozerood tot het donkerst purper toe. It was of inordinate size, curved like a bird's nose, riddled with warts and pustules, and displayed all shades of color from the soft pinkish red to the darkest purple. Sancho Panza kreeg zoo'n schrik van dien neus, dat hij in stilte besloot, zich liever tweehonderd oorvijgen te getroosten, dan zich met zulk een vogelverschrikker in een gevecht in te laten. Sancho Panza got such a fright from that nose that he silently decided he would rather take two hundred ear drops than engage in a fight with such a scarecrow. Intusschen nam ook Don Quichot zijn tegenstander op, die een stevig, gezet en grof gespierd man was. Meanwhile, Don Quixote also took up his opponent, who was a sturdy, set and coarsely muscled man. Over zijn harnas droeg hij een wapenrok van 't fijnste goudlaken, die van onder tot boven met kleine halvemaanvormige spiegeltjes was bezet, wat bij iedere beweging eene zeer aardige vertooning maakte. Over his armor he wore a coat of arms of the finest gold cloth, which was studded from bottom to top with small crescent-shaped mirrors, which made a very nice display with every movement. Van zijn helm hing een zware pluimbos neer, en zijne lans, die tegen een boom geleund stond, was buitengewoon dik en lang en met een lange stalen punt gewapend. From his helmet hung down a heavy forest of plumes, and his lance, leaning against a tree, was extraordinarily thick and long and armed with a long steel tip.

Uit dit alles maakte Don Quichot op, dat hij eene kloeke tegenpartij had te bekampen; doch zijn bekende en beproefde heldenmoed geraakte daardoor geen oogenblik aan het wankelen. From all this Don Quixote concluded that he had a formidable opponent to contend with; but his well-known and tried heroism was not for a moment shaken by this. Veeleer daagde hij hem, zonder nog zijn door het vizier van den helm bedekt aangezicht gezien te hebben, op staanden voet ten kampstrijd uit, en beide ridders bestegen onmiddellijk hunne rossen. Instead, without even seeing his face covered by the visor of his helmet, he challenged him to battle on foot, and both knights immediately mounted their steeds.

Om de vereischte ruimte tot kampplaats te winnen, maakte Don Quichot eene korte wending met zijn paard, en de spiegelridder volgde zijn voorbeeld. To gain the required space to camp, Don Quixote made a short turn with his horse, and the mirror knight followed his example. Terstond daarop stonden zij tegen elkaar over en sloegen, als om afscheid van de wereld te nemen, nog eens een blik in het rond. Immediately thereafter, they stood across from each other and, as if to say goodbye to the world, glanced around once more. Nu kreeg Don Quichot ook den vervaarlijken neus van den vreemden schildknaap in het oog en verwonderde zich er niet minder over dan Sancho, die op ditzelfde oogenblik kwam aanloopen, om zijn meester eene dringende bede in het oor te fluisteren. Now Don Quixote also caught sight of the dangerous nose of the strange squire and marveled at it no less than Sancho, who came running at the same moment, to whisper an urgent plea in his master's ear.

"Heer ridder," zei hij, "ik bid u in 's hemels naam mij op gindschen kurkboom te helpen, omdat ik daar uit de hoogte het vreeselijk slagveld veel beter zal kunnen overzien." "Lord knight," he said, "I pray you in heaven's name to help me up on yonder cork tree, because there from on high I shall be able to survey the fearful battlefield much better." "Hoor, Sancho," antwoordde Don Quichot, "ik vrees, dat gij enkel en alleen zoo hoogop wilt, om uw armzalig lijf in veiligheid te brengen." "Hear, Sancho," replied Don Quixote, "I fear that thou wilt only so high up, to bring thy poor body to safety." "Nu, nu, om de waarheid te zeggen, wil ik wel bekennen, dat ik wat bang voor dat gruwelijk neuswerk ben," betuigde de knaap. "Now, now, to tell the truth, I do want to confess, I'm a little afraid of that horrible nose job," the lad confessed. "Dat jaagt mij zoo'n schrik aan, dat ik 't er onmogelijk dicht bij uithouden kan." "That scares me so much, I can't possibly hold it close." "Ja, ja, die neus is een afgrijselijk ding," zei Don Quichot, "en maak dus maar gauw, dat ge naar boven komt." "Yes, yes, that nose is a hideous thing," said Don Quixote, "and so make haste to come up." Terwijl Don Quichot zijn schildknaap een handje hielp, om op een tak te komen, spoorde de spiegelridder zijn ros aan, om zijn vijand met knaap en al overhoop te rennen. While Don Quixote gave his squire a hand, to get on a branch, the mirror knight urged his steed, to run over his enemy with lad and all. Daar nu evenwel zijn hengst een knol van de gemeenste soort was, bleef die midden in zijn vaart staan en kuchte en hijgde zoo erbarmelijk, dat men wel bijkans medelijden moest krijgen met het arme beest, dat van lamlendigheid haast niet op zijne vier pooten kon blijven staan. However, since his stallion was a dolt of the meanest kind, he stopped in mid-speak and coughed and panted so miserably that one almost had to feel sorry for the poor animal, which could hardly stand on its four legs.

Don Quichot had intusschen zijn knaap in veiligheid gebracht en, door zulk een verraderlijk gedrag in blakende grimmigheid ontstoken, gaf hij Rocinante nu met zooveel geweld de sporen, dat hij in vollen galop op den nu roerloos wachtenden spiegelridder instoof. Don Quixote, meanwhile, had taken his boy to safety and, inflamed by such treacherous behavior in a fiery grimace, he now spurred Rocinante with such violence that he dashed at full gallop toward the now motionless waiting mirror knight. In het midden van de baan bereikte hij dien en trof hem met zijne lans zoo geweldig in de zijde, dat de snoode man in den zadel waggelde en ruggelings over zijn paard heen ter aarde tuimelde. In the middle of the track he reached him and struck him in the side with his lance so violently that the snoozing man wobbled in the saddle and tumbled to the ground backwards over his horse. De bons, dien hij kreeg, was zoo geducht, dat hij stokstijf bleef liggen en Don Quichot zelf geloofde, dat hij zoo dood als een pier was. The thump he received was so formidable that he lay stock-still, and Don Quixote himself believed he was as dead as a doornail.

Zoodra Sancho hem zag rollen, liet hij zich schielijk weer uit zijn boom neerglijden en kwam toe op zijn heer, die uiterst bedaard van Rocinante was gestegen en zich over den gevelden spiegelridder neerboog. As soon as Sancho saw him rolling, he shyly let himself slide back down from his tree and approached his lord, who had risen from Rocinante in an extremely leisurely manner and was bending down over the fielded mirror knight. Hij gespte hem den helmband los, om hem lucht te verschaffen en te zien, of hij wis en wezenlijk dood was, en aanschouwde nu tot zijne allerovergrootste verbazing het aangezicht van--van den heer Sanson Carrasco, denzelfden, van wien hij zijn fraaien helm ten geschenke had gekregen. He unbuckled the helmet strap to give him air and see if he was really dead, and to his utter amazement he saw the face of Mr. Sanson Carrasco, from whom he had received his beautiful helmet.

"Sancho!" "Sancho!" riep hij, "Sancho Panza, kom hier en zie met eigen oogen, welke kunstenarijen die snoode toovenaars aanwenden, om mijn zinnen te verbijsteren en mij geheel op 't dwaalspoor te brengen." he cried, "Sancho Panza, come here and see with your own eyes, what arts those snoozing wizards employ, to baffle my senses and lead me completely astray." Sancho kwam reeds aansjokken en zette het bij dien toeroep op een drafje. Sancho came trotting up and took off at that call. Bij 't zien van het bleeke aangezicht van Carrasco sloeg hij van louter verbaasdheid een kruis en spoorde zijn heer aan, om den gevallene maar zonder omslag het zwaard tusschen de tanden in te boren en zoodoende aan die verfoeielijke tooverij op eens een einde te maken. At the sight of Carrasco's pale face, he crossed himself in sheer amazement and urged his lord to put the sword between his teeth and thus put an end to this despicable magic. "Dat zou zoo verkeerd niet wezen," zeide Don Quichot en trok zijn zwaard, om Sancho's raad onverwijld op te volgen. "That wouldn't be so wrong," Don Quixote said and drew his sword, following Sancho's advice without delay. Evenwel werd hem dat nog bijtijds belet, daar de schildknaap van den gevallene, hoewel thans zonder zijn groot neuswerk, op een drafje kwam aanloopen en al van verre bad en smeekte, dat men zijn armen heer toch sparen mocht. However, he was still prevented from doing so in time, because the squire of the fallen man, although now without his big nose work, came trotting up and prayed and begged from afar that his poor lord might be spared.

"Kijk wel toe, gestrenge heer!" "Do watch, stern lord!" lamenteerde hij. lamented he. "Die man daar aan uwe voeten is wis en vast Sanson Carrasco, uw goede vriend, en ik ben zijn alleronderdanigste knecht en dienaar." "That man there at your feet is wisely and firmly Sanson Carrasco, your good friend, and I am his supreme servant and servant." "Maar waar heb je dan je neus gelaten?" "But then where did you put your nose?" vroeg Sancho Panza, als ten toppunt van verbazing, toen hij dat schrikbarend uitsteeksel niet meer ontdekte. Sancho Panza asked, as if in utter amazement, when he no longer detected that startling protrusion.

"Dien heb ik hier in mijn zak," antwoordde de knaap en haalde een ding van beschilderd bordpapier voor den dag. "I have that here in my pocket," the lad replied and pulled out a thing of painted board paper. "Wat is dat?" "What's that?" schreeuwde Sancho, toen hij den vreemde nu eens goed had aangekeken. shouted Sancho, when he had taken a good look at the stranger now. "Waarachtig, 't is Tomé Cecial, mijn naaste buurman!" "True enough, 'tis Tomé Cecial, my nearest neighbor!" "Geen mensch anders, mijn oude vriend Sancho Panza," zei de ander; "en als ge een weinigje geduld hebt, wil ik je van haver tot gort vertellen, hoe en waartoe ik hierheen ben gekomen. "No one else, my old friend Sancho Panza," said the other; "and if you have a little patience, I want to tell you from oat to oat, how and why I came here. Verzoek uwen dapperen heer echter eerst, dat hij den armen spiegelridder geen kwaad doet; want het is wezenlijk de heer Sanson Carrasco, zijn oude vriend." Request your brave lord, however, first, that he does not harm the poor mirror knight; for it is essentially Mr. Sanson Carrasco, his old friend." Intusschen was de spiegelridder weer tot bezinning gekomen; en zoodra Don Quichot dat bemerkte, hield hij hem de punt van zijn zwaard voor het gezicht en sprak: Meanwhile, the mirror knight had come back to his senses; and as soon as Don Quixote noticed, he held the point of his sword to his face and spoke:

"Gij zijt een kind des doods, zoo gij niet oogenblikkelijk erkent, dat mijne hooge gebiedster Dulcinea van Toboso de uwe, Casildea van Vandalia, in schoonheid ver overtreft." "Thou art a child of death if thou dost not at once recognize that my high territress Dulcinea of Toboso far surpasses thine, Casildea of Vandalia, in beauty." "Dat erken ik! "I recognize that! Dat erken ik!" I recognize that!" riep de spiegelridder, die in zijn hulpeloozen toestand natuurlijk niet zeer op zijn gemak was. cried the mirror knight, who in his helpless state was obviously not very at ease. "Casildea is niet waard, uwe Dulcinea de schoenriemen los te binden. "Casildea is not worthy to untie your Dulcinea's shoe straps. Laat mij in 's Hemels naam maar opstaan, gestrenge heer!" Let me up in Heaven's name, stern lord!" "Erken eerst nog, dat gij nu en nooit mij, Don Quichot van La Mancha, den Ridder van de Droevige Figuur, in tweegevecht hebt overwonnen, en, hoewel gij in uitzien veel op Sanson Carrasco gelijkt, toch niet die, maar een heel ander zijt." "Recognize first yet, that now and never thou hast conquered me, Don Quixote of La Mancha, the Knight of the Sad Figure, in two-fight, and, though in appearance much like Sanson Carrasco, yet thou art not that, but a very different one." "Dat erken ik! "I recognize that! Dat erken ik!" I recognize that!" riep de spiegelridder nogmaals in zijn doodelijken angst. cried the mirror knight again in his mortal terror. "Ik beken alles, wat gij wilt, als gij mij maar eerst laat opstaan en mijne gekneusde ledematen wrijven, die van den val deerlijk geleden hebben." "I'll confess anything you want, if only you let me get up first and rub my bruised limbs, which have suffered dearly from the fall." Don Quichot stak thans bevredigd zijn zwaard op en hielp den overwonnen ridder op de been. Don Quixote now raised his sword in satisfaction and helped the vanquished knight to his feet. Beschaamd en neerslachtig trok deze met zijn schildknaap zijns weegs; maar Don Quichot en Sancho Panza vervolgden met fiere harten hun tocht, en de Ridder van de Droevige Figuur bleef onverzettelijk bij zijne meening, dat hij een vijand had geveld, dien een vijandig gezind toovenaar naderhand, om den overwinnaar te ergeren en den overwonnene te redden, in den persoon van Sanson Carrasco had veranderd. Ashamed and dejected, he went his way with his squire; but Don Quixote and Sancho Panza continued their journey with proud hearts, and the Knight of the Sad Figure remained unyielding in his opinion that he had slain an enemy whom a hostile sorcerer, in order to annoy the victor and save the vanquished, had afterwards transformed into the person of Sanson Carrasco.

Dit was echter, gelijk wij uit goede bron weten, in geenen deele het geval. However, as we know from good sources, this was in no way the case. De overwonnen dolende ridder was wel waarlijk Sanson Carrasco, die uitgetrokken was om Don Quichot van zijne dwaasheid te genezen. The vanquished wandering knight was indeed Sanson Carrasco, who had gone out to cure Don Quixote of his folly. In de verwachting, dat het hem niet zwaar zou vallen den dolenden ridder te overwinnen, had hij dien tot een nieuwen tocht aangespoord en besloten Don Quichot, als hij hem meester was geworden, te gelasten stilletjes naar zijn dorp terug te keeren en dat in de eerste twee jaren niet weder te verlaten. Expecting that it would not be difficult for him to overcome the wandering knight, he had urged him to another journey and decided to order Don Quixote, once he had mastered him, to return quietly to his village and not to leave it again for the first two years.

Nu echter was dat anders uitgevallen. Now, however, that had turned out differently. In plaats van victorie te kraaien, moest Sanson Carrasco met hangende pootjes aftrekken. Instead of crowing victory, Sanson had to deduct Carrasco with hanging feet. Hij peinsde op wraak; maar Don Quichot was blij en welgemoed en had den overwonnene spoedig weer vergeten. He pined for revenge; but Don Quixote was happy and well pleased and had soon forgotten the vanquished.