×

LingQ'yu daha iyi hale getirmek için çerezleri kullanıyoruz. Siteyi ziyaret ederek, bunu kabul edersiniz: çerez politikası.

image

Zielenschemering [part 1], Hoofdstuk 1 (3)

Hoofdstuk 1 (3)

alleen gingen vragend zijn treurige oogen van den een naar den ander, achterdochtig onderzoekend.

Plotseling, de beide broêrs wisten niet wat te zeggen. Gerrit vulde de kamer met drukke beweging, en hij wierp met den zoom van zijn natte manteljas bijna een paar Delftsche pullen om. Het was Paul, die het eerst sprak:

- Ben je niet wel, Ernst...?

- Jawel.

- Maar wat is er dan?

- Wat...

- Wat heb je dan van nacht gehad?

- Niets... Ik had het benauwd.

- Ben je nu beter?

- Ja...

Hij scheen te spreken in de suggestie van zijn allerlaatste verstandelijkheid, want zijn stem klonk onzeker, oneigenlijk, als was hij zich onbewust wat hij zeide.

- Kom, kerel... zeide Gerrit goed-ruw, en sloeg zijn hand vlak op Ernsts schouder.

Plotseling veranderde de diepe weemoed van Ernsts oogen en zijn blik werd hard, puilende hard en zwart als van twee zwarte knikkers. Hij had zijn hoofd met een stroeven kwartcirkel naar Gerrit gedraaid, en de harde blik van de zwarte knikkers boorde vol vreemden haat in Gerrits blauwe Germanen-oogen, zoodat Gerrit verschrikte. En onder de groote hand van Gerrit, die nog lag op zijn schouder, scheen het als been-gebroken lichaam van Ernst te verstijven, steenhard en stram te worden. Hij klemde de lippen, de armen, de handen en voeten samen en bleef zoo onbewegelijk, klaarblijkelijk lijdende een fyziek en een moreel leed, dicht ineen-gegroeid, onder den handdruk van zijn broêr Gerrit, zonder te weten hoe hij van dien druk zich bevrijden zoû. Hij bleef onbewegelijk, als verstrakt in zichzelven; iedere spier spande, iedere zenuw sidderde; onder Gerrits aanraking scheen Ernst straf in te krimpen, zooals een rups krimpt en zich straf hard maakt, zoodra hij zich voelt aangeraakt. Toen Gerrit zijn hand wegnam, ontspande die strakheid zich, viel het lichaam neêr los in een, als met een knak in het beenderenstel.

- Ernst, zeide Paul. Zoû je niet goed doen te gaan slapen...

- Neen, zeide hij nu. Ik ga niet weêr naar bed. Onder het bed liggen er drie.

- Drie wat?

- Drie. Vast aan kettings.

- Aan kettings? Wie liggen aan kettings? - Drie. Drie zielen.

- Drie zielen?

- Ja. De kamer is er vol van. Ze zijn allen aan mijn ziel vast. Aan mijn ziel zijn ze allen vastgeklonken. Met kettings. Soms haken ze los. Maar gisteren over straat heb ik er twee meê gesleept, een geheelen tijd, over de keien... Ze hadden pijn, ze schreeuwden... Ik hoor ze altijd in mijn ooren schreeuwen, schreeuwen... Onder mijn bed liggen er drie. Die slapen. Als ik naar bed ga, worden ze wakker, rammelen hun kettings. Laat ze slapen. Ze zijn moê, ze hebben verdriet. Nu ze slapen, weten ze het niet. Ik... ik kan niet meer slapen... Ik heb in weken niet meer geslapen... Als ik slaap, kunnen ze niet slapen... Ze slapen alleen als ik wakker blijf... Ze zijn vast aan mij... Hoor je ze niet? De kamer... de kamer is er vol van. Ze zijn gekomen uit alle eeuwen... Ik heb ze om mij heen verzameld, verzameld uit alle eeuwen. Ze scholen in de pullen, in de oude boeken, in de oude kaarten. Ik heb er uit de veertiende eeuw. Ze scholen in de familie-papieren... Van het eerste oogenblik, dat ik ze daar zag, zijn ze opgerezen, de arme zielen... Met al hun zonde, al hun verleden... Zij lijden... in een vagevuur... Ze hebben zich aan mij vastgeketend, omdat ze weten, dat ik ze goed zal doen... en nu willen ze me niet meer verlaten... Ik sleep ze overal meê, waar ik ga... waar ik sta... waar ik zit. Hun kettings trekken aan mijn lichaam... Ze doen me soms pijn, maar ze kunnen niet anders. Van nacht... van nacht was de kamer zoo vol zielen, dat ze als een wolk om me heen waren, en ik was benauwd... Ik woû op straat gaan, maar de juffrouw en haar broêr hebben me tegengehouden... Het zijn ellendige menschen... ze zouden me laten stikken. Het zijn ruwe menschen... ze trappen op de arme zielen... Hoor je... op de trap? Hoor je hun voeten? Ze trappen op de arme zielen...

- Ernst, zeide Paul, bleek en ongedurig. Heb je Dorine van morgen gezien...

Hij zag zijn broêr achterdochtig aan.

- Neen, zeide hij. Ik heb haar niet gezien.

- Ze is hier toch geweest, niet waar?

- Neen, ik heb haar niet gezien... zeide hij, achterdochtig, en zijn oogen dwarrelden rond, als zocht hij door zijn vertrek heen. Werktuigelijk volgden de beide broêrs zijne blikken. De groote zitkamer scheen die van een man van ontwikkeling en van smaak, stil en een- zelvig, maar hoogst gevoelig voor lijn en vorm. Tegen de somberheden van plafond, behang, tapijt, stak donkerder nog af de somberheid van oud eikenhout, de somberheid van oude boeken, en heel vreemd blauwde en bontte er tegen het aardewerk, en dit niet alleen antiek, maar ook al wat nieuwere kunst had uitgevonden. De moderne lijnharmonieën en allernieuwste faïences kronkelden plotseling verrassend vreemd in vazen, pullen, potten, als geëmailleerde bloemen, uit moderne oranjerieën, die opgebloeid zouden zijn in de schaduwen van een oud en donker bosch. In de open boekenkasten ook troffen vlak onder de bruine leêren banden van antieke folianten, de gele omslagjes van Fransche nieuwste litteratuur, de nieuwe kunstbanden der modernste Hollandsche romans. Deze eenzame, stille man, die schuchter liep over straat, glijdende langs de kanten van de huizen - die geen vrienden, geen kennissen had, die alleen 's Zondags-avonds zich - omdat hij niet weg dorst blijven uit een overgebleven respect voor moederlijk gezag - afmartelde tusschen zijn verzamelde familie-leden, en dan zelfs aan een whisttafel wist te blijven zitten - deze man scheen, verborgen voor iedereen, te leven een rijk leven, diep in zich, een leven door eeuwen heen. Omdat hij nooit sprak, zag men hem alleen als een zonderling, maar zijne jaren had hij rijk geleefd. Had hij te vol gevuld zijn menschlooze, woordlooze eenzaamheid met de schimmen van litteratuur, kunst, historie... Waren de schimmen opgespookt en levend geworden rondom hem heen, in die sombere kamer, waar vreemd de antieke en moderne porceleinen en aardewerken glansden en grilden rondom hem heen, met een obsessie van kleurgloeiïngen en glazuren, van opbloei- en van kronkellijnen...?

De beide broêrs, die gekomen waren, omdat zij hun broêr gek dachten, zagen om in de kamer en voor beiden was de kamer ook gek. Voor den ritmeester, wien zijne ochtendstemming was opgeklaard, - die zich normaal stevig gezond plotseling voelde worden onder de woorden van zinsbegoocheling, welke hem zeide zijn zonderling van een broêr, werd de kamer een krankzinnige kamer, omdat hij er wapens in miste, karwatsen, platen van paarden en honden, en de chromolitografie van een naakte vrouw, lachend achterover gebogen... Voor den anderen broêr ook was krankzinnig de kamer, omdat de vaas er niet meer een ornament was, omdat de vaas er een ziekelijkheid was geworden, als een bont onkruid, dat woekerde tusschen de sombere schaduwen der gordijnen en eiken kasten. Voor Paul was de kamer krankzinnig, omdat er stof lag op de boeken, en omdat de prullemand, vol verscheurde papieren, niet was geleêgd. Maar krankzinniger dan de kamer leek hun beiden de man Ernst zelve toe: hun broêr, een zonderling, dien zij al jaren lang ‘vreemd' hadden moeten vinden, omdat hij anders was dan wie ook van hen allen. Toen hij hen bekende, dat zijn kamer vol zielen was, zielen, die om hem wolkten, tot hij er benauwd van was - zielen, die aan hem ketenden met het gerammel van hunne kettingen - toen hadden zij gedacht, dat hij ijlde, dat hij stamelde krankzinnige woorden... Het was hun beider opvatting, opvatting van normaal gezonde menschen, uiterlijk gezond van zinnen, in hunne gebaren, blikken en woorden - omdat hunne gebaren, blikken en woorden niet vloekten tegen die van wie hen in hun leven omringden - wat zij ook, soms, diep in zich voelen mochten. Maar voor dien man zelven, Ernst, was zijn eigen opvatting de normale, de heel gewone, en vond hij vreemd en zonderling zijn beide broêrs, Gerrit en Paul, omdat hij wel, slim, bespeurde, dat zij geen van beiden iets van de tallooze zielen merkte, die toch zoo dicht en klagend krioelden rondom hem heen, als was hij in een vagevuur. Voor hemzelven was er niets gek of krankzinnig, noch in zijne kamer, noch in zijne woorden, noch in geheel hemzelven. Hij vond hèn gek, hij vond zich verstandig. Toen hij dien nacht in zijn hemd op straat had willen gaan, omdat de zielen hem zoo benauwden, als zoû hij stikken tusschen hare dringingen, had hij eenvoudig lucht willen hebben, niets anders dan lucht, willen ademen zonder druk van kleêren, vest of jas op zijn borst, en hij had het toch heel gewoon gevonden, dat hij met een kaars was de trap afgegaan, en met zijn sleutel de deur had openen willen... Toen hadden die dikke juffrouw en haar ruwe broêr hem gehoord, en zij waren gekomen om hem heen met groote verschrikking van dwaze gebaren en hardklinkende woorden, en zij hadden, de dikke juffrouw, de ruwe broêr, voor hem staan betuigen als twee gekke menschen, terwijl hij de ketting al had van de voordeur gelicht en de tocht hem al zoo heerlijk was weldadig geweest, omdat die wapperde over zijn naaktheid, onder zijn enkel los waaiend hemd... Toen was hij boos geworden, Ernst, omdat de dikke juffrouw, de ruwe broêr niet hoorden naar wat hij zeide - een zachte stem had hij, die niet òp kon schreeuwen tegen zulke ruwe, burgerlijke, luide stemmen van menschen zonder gevoel, van menschen zonder ziel, zonder weten, zonder begrijpen - toen was hij boos geworden, omdat de broêr, ruw, had de deur weêr gesloten, hem had meêgetrokken, gesleurd de trappen op, en hij had den broêr geslagen, maar de broêr, sterker dan hij, had hem gestompt, gestompt voor zijn borst, die al zoo benauwd was, nog benauwder werd, omdat nu àl de zielen, beängst, drongen tegen hem aan, bescherming aan hem vragende... En ruw, plomp, als gevoellooze menschen, hadden de dikke juffrouw en de ruwe broêr hem met henbeiden gesleept naar boven, en terwijl zij hem hadden gesleept, hadden zij hem niet alleen op zijn bloote voeten getrapt, maar zij hadden de arme zielen vertrapt! Vertrappeld hadden hun gemeene pantoffels, hun breede ploerten van burgervoeten de arme, de arme, teêre zielen, vertrappeld in de gang, op de trap, en hij had ze hooren hikken en snikken, zoo luide, zoo luide van stervensangst, dat hij niet begreep, waarom niet heel de stad was komen aanloopen van louter verschrikking, om de arme zielen te zien en te helpen... O, wat hadden zij geklaagd, getandeknarst, o wat hadden zij gesnikt, geweeklaagd ontzettend en niemand was aangekomen... Niemand had willen hooren... Zij hadden niet WILLEN hooren, de menschen van de stad; geen redding was gedaagd, en die twee ploerten: die dikke juffrouw, die ellendige ploert van een kerel, haar broêr, ze hadden hem gesleurd, de trap op, zijn kamer in, hem er in gegooid, en zij hadden de deur achter hem toegesloten, zij hadden buiten de deur gebarrikadeerd... En in de gang, tusschen de voordeur geklemd, op de treden der trap, geklemd tusschen zijn kamerdeur, lagen de arme hikkende, snikkende zielen; ze lagen vertrapd en vertrappeld, als of een ruwe menigte gedanst had op hun teêre vlinderlijven, op hun broze lichamelijkheden en den geheelen nacht had hij in den hoek van zijn kamer, waar hij stil was gaan zitten, huiverend in zijn nachthemd, in den donker, het geweeklaag der zielen gehoord, hun handen hooren wringen, hen gooren smeeken om zijn genade, om zijn ontferming, want zij wisten, dat hij hen lief had, dat hij hun goed wilde doen, de arme zielen... Hij begreep wel, hij begreep wel, - hij begreep wel, dat die twee ruwe ploerten, die vrouw en die broêr, gedacht hadden, dat hij GEK was... Maar hij had alleen willen ademen koele lucht van den nacht, willen voelen koele lucht van den nacht huiveren over zijn heete leden, die zoo warm aangloeiden, omdat in bed de zielen zoo drongen tegen hem aan, ook al poogde hij ze zacht af te weren... Dat was toch niet GEK koele lucht te willen ademen... koele lucht over zich heen te willen voelen huiveren... Wat had hij anders willen doen... En 's morgens... Ja, hij had haar wel gezien aan de heel voorzichtig opengesloten deur... 's Morgens had hij in eens het gezicht van zijn zuster, Dorine, zien grijnzen en lachen en schateren, met een duivelsch gegrinnik... ook al blij, dat er van de arme zielen op de trap, in de gang daar lagen de vertrappelde broze lichamelijkheden - maar hij was slim geweest: terwijl hij was blijven zitten in zijn hemd, in den hoek van zijn kamer, had hij gedaan of hij haar niet zag, en niet oplette haar duivelschen grijns, om haar boos pleizier geen voldoening te geven... Toen waren eindelijk de arme zielen, die leefden nog, tot rust gekomen: hij had ze gestild met zachte woorden van troost... Toen waren ze om hem heen ingesluimerd, en hij had zacht kunnen opstaan, zonder hun kettings te rammelen, en had zijn hoofd gewasschen, een broek aangedaan, kousen, een chambercloack... Wat deden nu om hem zijn broêrs? Hij wist wel, hij wist wel: zeker dachten ze ook, als de juffrouw en haar ploert van een broêr, dat hij GEK was, gek en krankzinnig... Maar zij, ze waren van zinnen krank; ze hadden geen oogen, dat ze niet zagen de sluimerende zielen, waar vol het huis van was - zij hadden geen ooren, dat zij niet hadden gehoord de het heelal doorklinkende klacht van de zielen dien nacht... Zij, zij waren gek, zij waren krankzinnig: ze wisten niet en ze voelden niet: ze leefden als domme bruten en hij haatte hen beiden: die groote zware officier, en de andere, die mooie meneer, met zijn gladde gezicht, en zijn kattesnorren, die hij niet uit kon staan, niet kon úitstaan... Sterker dan hem was het geweest, dat hij hun gesproken had van de arme zielen, maar nu hij zag, dat ze GEK waren, nu zoû hij ze er nooit over spreken meer - want anders zouden ze hem zeker ook ranselen willen en slieren, en trappelen op de arme zielen, als die twee ellendige ploerten hadden gedaan.

Hij bleef dus maar kalm zitten, wachtend tot zij weg zouden gaan en hem alleen zouden laten , in de stille eenzaamheid, waar hij naar smachtte... Want nu was hij moê, en recht in zijn stoel, sloot hij de oogen, ook om de gezichten van zijn broêrs niet te zien. Om hem heen lagen de zielen, tallooze, maar zij waren stil, sluimerden als kinderen rondom hem heen, hoewel pijnlijk hun gezichten vertrokken waren, van al het leed, al de pijn, die zij dien nacht hadden moeten lijden...

Gerrit en Paul waren opgestaan, deden of zij naar de vazen keken, praatten zacht...

- Hij is nog al kalm, zei Gerrit.

- Ja, maar wat hij zei, was totaal in de war.

- We moeten naar een dokter gaan.

- Ja, we moeten eerst naar dokter Van der Ouwe... Later misschien naar dokter Reeuws, of wien hij ons aanraadt, een zenuwspecialiteit.

- Hoe vindt je hem? Bepaald GEK ?

- Ja, gek... Wat hij zei, was zoo in de war, als hij nog nooit heeft gesproken. Tot nog toe was hij maar vreemd, eenzelvig, zonderling... Nu is hij bepaald...

- Gek... voltooide zacht Gerrit.

- Kijk... hij heeft zijn oogen dicht...

- Hij is kalm.

- Ja, hij is kalm...

- Willen we gaan? - Ja, laten we gaan...

Zij naderden Ernst.

- Ernst...

- Ernst!

Hij sloeg langzaam zijn zware oogleden op.

- Nu, Ernst, kerel, zei Gerrit. Wij gaan.

Ernst knikte met het hoofd.

- We komen wel gauw terug.

Maar Ernst sloot weêr de oogen, smachtend, dat zij zouden vertrekken, ze met zijn verlangen de kamer uitdrijvend...

Zij gingen. Hij hoorde hen de deur zacht toedoen, voorzichtig... Daarna knikte hij waardeerend het hoofd: ze waren niet kwaad, ze maakten de zielen niet wakker... In de gang hoorde hij nu hen fluisteren... met die twee ploerten!... de juffrouw... haar broêr! Hij stond op, sloop naar de dichte deur, wilde luisteren... Maar hij verstond niet...

Toen lachte hij minachtend, omdat hij ze dom vond, zonder oogen, zonder ooren en zonder hart, zonder gevoel...

- Ellendige bruten, ellendige bruten! vloekte hij nu, en balde de vuisten...

Een doodmoêheid sloop over hem heen. Hij ging in zijne slaapkamer, donkerde ze met de blinden en legde zich te bed, voelende, dat hij zoû slapen. Rondom hem heen lagen de zielen: de geheele kamer was er vol van.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 1 (3) Chapter Kapitel 1 (3) Chapter 1 (3)

alleen gingen vragend zijn treurige oogen van den een naar den ander, achterdochtig onderzoekend. only|went|questioningly|his|sad|eyes|from|the|one|to|the|other|suspiciously|examining only his sad eyes went questioning from one to the other, suspiciously examining.

Plotseling, de beide broêrs wisten niet wat te zeggen. Suddenly|the|both|brothers|knew|not|what|to|say Suddenly, the two brothers did not know what to say. Gerrit vulde de kamer met drukke beweging, en hij wierp met den zoom van zijn natte manteljas bijna een paar Delftsche pullen om. Gerrit|filled|the|room|with|busy|movement|and|he|threw|with|the|hem|of|his|wet|overcoat|almost|a|pair|Delft|jugs|over Gerrit filled the room with busy movement, and he almost knocked over a couple of Delft jugs with the hem of his wet coat. Het was Paul, die het eerst sprak: It|was|Paul|who|it|first|spoke It was Paul who spoke first:

- Ben je niet wel, Ernst...? Are|you|not|well|Ernst - Aren't you, Ernst...?

- Jawel. Yes indeed - Yes, I am.

- Maar wat is er dan? But|what|is|there|then - But what is it then?

- Wat... What - What...?

- Wat heb je dan van nacht gehad? What|have|you|then|of|night|had - What did you have last night?

- Niets... Ik had het benauwd. Nothing|I|had|it|suffocated - Nothing... I felt suffocated.

- Ben je nu beter? Are|you|now|better - Are you better now?

- Ja... Yes - Yes...

Hij scheen te spreken in de suggestie van zijn allerlaatste verstandelijkheid, want zijn stem klonk onzeker, oneigenlijk, als was hij zich onbewust wat hij zeide. He|seemed|to|speak|in|the|suggestion|of|his|very last|rationality|for|his|voice|sounded|uncertain|unnatural|as|was|he|himself|unaware|of what|he|said He seemed to speak in the suggestion of his very last rationality, for his voice sounded uncertain, unnatural, as if he was unaware of what he was saying.

- Kom, kerel... zeide Gerrit goed-ruw, en sloeg zijn hand vlak op Ernsts schouder. Come|dude|said|Gerrit|||and|slapped|his|hand|flat|on|Ernst's|shoulder - Come on, man... said Gerrit roughly, and slapped his hand flat on Ernst's shoulder.

Plotseling veranderde de diepe weemoed van Ernsts oogen en zijn blik werd hard, puilende hard en zwart als van twee zwarte knikkers. Suddenly|changed|the|deep|melancholy|of|Ernst's|eyes|and|his|gaze|became|hard|bulging|hard|and|black|as|of|two|black|marbles Suddenly, the deep melancholy in Ernst's eyes changed, and his gaze became hard, bulging hard and black like two black marbles. Hij had zijn hoofd met een stroeven kwartcirkel naar Gerrit gedraaid, en de harde blik       van de zwarte knikkers boorde vol vreemden haat in Gerrits blauwe Germanen-oogen, zoodat Gerrit verschrikte. He|had|his|head|with|a|rough|quarter circle|towards|Gerrit|turned|and|the|hard|gaze|of|the|black|eyes|bored|full|strange|hate|into|Gerrit's|blue|||so that|Gerrit| He turned his head with a stiff semicircle towards Gerrit, and the hard gaze of the black marbles pierced with strange hatred into Gerrit's blue Germanic eyes, causing Gerrit to flinch. En onder de groote hand van Gerrit, die nog lag op zijn schouder, scheen het als been-gebroken lichaam van Ernst te verstijven, steenhard en stram te worden. And|under|the|large|hand|of|Gerrit|who|still|lay|on|his|shoulder|seemed|it|like|||body|of|Ernst|to|stiffen|stone-hard|and|stiff|to|become And under the large hand of Gerrit, which still lay on his shoulder, it seemed as if Ernst's leg-broken body was stiffening, becoming stone-hard and rigid. Hij klemde de lippen, de armen, de handen en voeten samen en bleef zoo onbewegelijk, klaarblijkelijk lijdende een fyziek en een moreel leed, dicht ineen-gegroeid, onder den handdruk van zijn broêr Gerrit, zonder te weten hoe hij van dien druk zich bevrijden zoû. He|clenched|the|lips|the|arms|the|hands|and|feet|together|and|remained|so||apparently|suffering|a|physical|and|a|moral|pain|tightly|||under|the|handshake|of|his|brother|Gerrit|without|to|know|how|he|from|that|pressure|himself|free|would He clenched his lips, arms, hands, and feet together and remained so motionless, evidently suffering a physical and moral pain, tightly coiled, under the handshake of his brother Gerrit, without knowing how he would free himself from that pressure. Hij bleef onbewegelijk, als verstrakt in zichzelven; iedere spier spande, iedere zenuw sidderde; onder Gerrits aanraking scheen Ernst straf in te krimpen, zooals een rups krimpt en zich straf hard maakt, zoodra hij zich voelt aangeraakt. He|remained|motionless|as|tensed|in|himself|every|muscle|tensed|every|nerve|trembled|under|Gerrit's||seemed|Ernst|stiff|in|to|shrink|just as|a|caterpillar|shrinks|and|itself|stiff|hard|makes|as soon as|he|himself|feels|touched He remained motionless, as if tensed within himself; every muscle tightened, every nerve trembled; under Gerrit's touch, Ernst seemed to shrink stiffly, like a caterpillar shrinks and becomes stiff and hard as soon as it feels itself touched. Toen Gerrit zijn hand wegnam, ontspande die strakheid zich, viel het lichaam neêr los in een, als met een knak in het beenderenstel. When|Gerrit|his|hand|removed|relaxed|that|tension|itself|fell|the|body|down|loose|in|a|as|with|a|crack|in|the|skeletal system When Gerrit removed his hand, that tension relaxed, and the body fell down loose, as if with a crack in the skeletal structure.

- Ernst, zeide Paul. Ernst|said|Paul - Ernst, said Paul. Zoû je niet goed doen te gaan slapen... would|you|not|well|do|to|go|sleep Wouldn't it be a good idea to go to sleep...

- Neen, zeide hij nu. No|said|he|now - No, he said now. Ik ga niet weêr naar bed. I|go|not|again|to|bed I'm not going back to bed. Onder het bed liggen er drie. Under|the|bed|lie|there|three Under the bed there are three.

- Drie wat? Three|what - Three what?

- Drie. Three - Three. Vast aan kettings. Fixed|to|chains Tied to chains.

- Aan kettings? On|chains - To chains? Wie liggen aan kettings? Who|are lying|on|chains Who is chained? - Drie. Three - Three. Drie zielen. Three|souls Three souls.

- Drie zielen? Three|souls - Three souls?

- Ja. Yes - Yes. De kamer is er vol van. The|room|is|there|full|of The room is full of it. Ze zijn allen aan mijn ziel vast. They|are|all|to|my|soul|bound They are all attached to my soul. Aan mijn ziel zijn ze allen vastgeklonken. To|my|soul|are|they|all|fastened They are all clamped to my soul. Met kettings. With|chains With chains. Soms haken ze los. Sometimes|they unhook|they|loose Sometimes they come loose. Maar gisteren over straat heb ik er twee meê gesleept, een geheelen tijd, over de keien... Ze hadden pijn, ze schreeuwden... Ik hoor ze altijd in mijn ooren schreeuwen, schreeuwen... Onder mijn bed liggen er drie. But|yesterday|across|street|I have|I|there|||||||||||||||||||||||||||||three But yesterday on the street I dragged two of them along for a long time, over the cobblestones... They were in pain, they screamed... I always hear them screaming in my ears, screaming... There are three of them lying under my bed. Die slapen. They|sleep They are sleeping. Als ik naar bed ga, worden ze wakker, rammelen hun kettings. When|I|to|bed|go|they become|they|awake|rattle|their|chains When I go to bed, they wake up, rattling their chains. Laat ze slapen. Let|them|sleep Let them sleep. Ze zijn moê, ze hebben verdriet. They|are|tired|they|have|sadness They are tired, they are sad. Nu ze slapen, weten ze het niet. Now|they|sleep|know|they|it|not Now that they are sleeping, they don't know it. Ik... ik kan niet meer slapen... Ik heb in weken niet meer geslapen... Als ik slaap, kunnen ze niet slapen... Ze slapen alleen als ik wakker blijf... Ze zijn vast aan mij... Hoor je ze niet? I|I|can|not|anymore|sleep|I|have|in|weeks|not|anymore|slept|If|I|sleep|can|they|not|sleep|They|sleep|only|if|I|awake|stay|They|are|bound|to|me|Hear|you|them|not I... I can't sleep anymore... I haven't slept in weeks... If I sleep, they can't sleep... They only sleep if I stay awake... They are bound to me... Don't you hear them? De kamer... de kamer is er vol van. The|room|the|room|is|there|full|of The room... the room is full of them. Ze zijn gekomen uit alle eeuwen... Ik heb ze om mij heen verzameld, verzameld uit alle eeuwen. They|are|come|from|all|centuries|I|have|them|around|me|around|gathered|gathered|from|all|centuries They have come from all centuries... I have gathered them around me, gathered from all centuries. Ze scholen in de pullen, in de oude boeken, in de oude kaarten. They|school|in|the|pencils|in|the|old|books|in|the|old|maps They school in the puddles, in the old books, in the old maps. Ik heb er uit de veertiende eeuw. I|have|it|from|the|fourteenth|century I have them from the fourteenth century. Ze scholen in de familie-papieren... Van het eerste oogenblik, dat ik ze daar zag, zijn ze opgerezen, de arme zielen... Met al hun zonde, al hun verleden... Zij lijden... in een vagevuur... Ze hebben       zich aan mij vastgeketend, omdat ze weten, dat ik ze goed zal doen... en nu willen ze me niet meer verlaten... Ik sleep ze overal meê, waar ik ga... waar ik sta... waar ik zit. They|school|in|the|||From|the|first|moment|that|I|them|there|saw|have|They|||||||||||||||||they|||||||them|||I|them||||||||||||I|||||where|I||where|I||||sit They are schooling in the family papers... From the first moment I saw them there, they have risen, the poor souls... With all their sin, all their past... They suffer... in a purgatory... They have chained themselves to me because they know that I will do them good... and now they do not want to leave me anymore... I drag them everywhere I go... where I stand... where I sit. Hun kettings trekken aan mijn lichaam... Ze doen me soms pijn, maar ze kunnen niet anders. Their|chains|pull|on|my|body|They|do|me|sometimes|pain|but|they|can|not|otherwise Their chains pull at my body... They sometimes hurt me, but they cannot help it. Van nacht... van nacht was de kamer zoo vol zielen, dat ze als een wolk om me heen waren, en ik was benauwd... Ik woû op straat gaan, maar de juffrouw en haar broêr hebben me tegengehouden... Het zijn ellendige menschen... ze zouden me laten stikken. From|night|||was|the|room|so|full|souls|that|they|like|a|cloud|around|me|around|were|and|I|was|anxious|I|wanted|on|street|to go|but|the|lady|and|her|brother|have|me|stopped|It|are|miserable||they|would|me|let|suffocate Last night... last night the room was so full of souls that they were like a cloud around me, and I was suffocating... I wanted to go out into the street, but the lady and her brother held me back... They are miserable people... they would let me suffocate. Het zijn ruwe menschen... ze trappen op de arme zielen... Hoor je... op de trap? It|are|rough||they|trample|on|the|poor|souls|Hear|you|on|the|stairs They are rough people... they trample on the poor souls... Do you hear... on the stairs? Hoor je hun voeten? Hear|you|their|feet Do you hear their feet? Ze trappen op de arme zielen... They|trample|on|the|poor|souls They are trampling on the poor souls...

- Ernst, zeide Paul, bleek en ongedurig. Ernst|said|Paul|pale|and|restless - Ernst, said Paul, pale and restless. Heb je Dorine van morgen gezien... Have|you|Dorine|from|tomorrow|seen Did you see Dorine from tomorrow...

Hij zag zijn broêr achterdochtig aan. He|saw|his|brother|suspiciously|at He looked at his brother suspiciously.

- Neen, zeide hij. No|said|he - No, he said. Ik heb haar niet gezien. I|have|her|not|seen I haven't seen her.

- Ze is hier toch geweest, niet waar? She|is|here|anyway|been|not|right - She has been here, hasn't she?

- Neen, ik heb haar niet gezien... zeide hij, achterdochtig, en zijn oogen dwarrelden rond, als zocht hij door zijn vertrek heen. No|I|have|her|not|seen|said|he|suspiciously|and|his|eyes|darted|around|as|searched|he|through|his|room|around - No, I haven't seen her... he said, suspiciously, and his eyes darted around as if he were searching through his room. Werktuigelijk volgden de beide broêrs zijne blikken. Mechanically|followed|the|both|brothers|his|glances Mechanically, the two brothers followed his gaze. De groote zitkamer scheen die van een man van ontwikkeling en van smaak, stil en een-       zelvig, maar hoogst gevoelig voor lijn en vorm. The|large|sitting room|seemed|that|of|a|man|of|development|and|of|taste|quiet|and|||but|highly|sensitive|to|line|and|shape The large sitting room seemed to belong to a man of development and taste, quiet and solitary, but highly sensitive to line and form. Tegen de somberheden van plafond, behang, tapijt, stak donkerder nog af de somberheid van oud eikenhout, de somberheid van oude boeken, en heel vreemd blauwde en bontte er tegen het aardewerk, en dit niet alleen antiek, maar ook al wat nieuwere kunst had uitgevonden. Against|the|gloom|of|ceiling||carpet|stood out|darker|even|from|the|gloom|of|old|oak wood|the|gloom|of|old|books|and|very|strange|blue|and|variegated|there|against|the|pottery|and|this|not|only|antique|but|also|already|what|newer|art|had|invented Against the gloom of the ceiling, wallpaper, and carpet, the darkness of old oak wood stood out even more, the gloom of old books, and very strangely, blue and colorful pottery contrasted with it, not only antique but also everything that newer art had invented. De moderne lijnharmonieën en allernieuwste faïences kronkelden plotseling verrassend vreemd in vazen, pullen, potten, als geëmailleerde bloemen, uit moderne oranjerieën, die opgebloeid zouden zijn in de schaduwen van een oud en donker bosch. The|modern|line harmonies|and|newest|faiences|twisted|suddenly|surprisingly|strange|in|vases|mugs|pots|like|enameled|flowers|from|modern|orangery|that|bloomed|would|be|in|the|shadows|of|a|old|and|dark|forest The modern line harmonies and the latest faiences suddenly twisted surprisingly strange in vases, jugs, pots, like enameled flowers, from modern orangery, which would have bloomed in the shadows of an old and dark forest. In de open boekenkasten ook troffen vlak onder de bruine leêren banden van antieke folianten, de gele omslagjes van Fransche nieuwste litteratuur, de nieuwe kunstbanden der modernste Hollandsche romans. In|the|open|bookcases|also|found|right|under|the|brown|leather|bindings|of|antique|folios|the|yellow||of|French|latest|literature|the|new|art bindings|of the|most modern|Dutch|novels In the open bookshelves, just below the brown leather bindings of antique folios, were the yellow covers of the latest French literature, the new art bindings of the most modern Dutch novels. Deze eenzame, stille man, die schuchter liep over straat, glijdende langs de kanten van de huizen - die geen vrienden, geen kennissen had, die alleen 's Zondags-avonds zich - omdat hij niet weg dorst blijven uit een overgebleven respect voor moederlijk gezag - afmartelde tusschen zijn verzamelde familie-leden, en dan zelfs aan een whisttafel wist te blijven zitten - deze man scheen, verborgen voor iedereen, te leven een rijk leven, diep in       zich, een leven door eeuwen heen. This|lonely|quiet|man|who|shy|walked|along|street|sliding|past|the|edges|of|the|houses|who|no|friends|no|acquaintances|had|who|only|on|||himself|because|he|not|away|dared|to stay|from|a|remaining|respect|for|maternal|authority|tortured|among|his|gathered|||and|then|even|at|a|whist table|knew|to|stay|sitting|this|man|seemed|hidden|for|everyone|to|live|a|rich|life|deep|in|himself|a|life|through|centuries|time This lonely, quiet man, who walked shyly down the street, gliding along the edges of the houses - who had no friends, no acquaintances, who only on Sunday evenings - because he did not dare to stay away out of a lingering respect for maternal authority - tortured himself among his gathered family members, and even managed to stay seated at a whist table - this man seemed, hidden from everyone, to live a rich life, deep within himself, a life through the ages. Omdat hij nooit sprak, zag men hem alleen als een zonderling, maar zijne jaren had hij rijk geleefd. Because|he|never|spoke|saw|people|him|only|as|a|loner|but|his|years|had|he|richly|lived Because he never spoke, he was seen only as an oddball, but he had lived richly in his years. Had hij te vol gevuld zijn menschlooze, woordlooze eenzaamheid met de schimmen van litteratuur, kunst, historie... Waren de schimmen opgespookt en levend geworden rondom hem heen, in die sombere kamer, waar vreemd de antieke en moderne porceleinen en aardewerken glansden en grilden rondom hem heen, met een obsessie van kleurgloeiïngen en glazuren, van opbloei- en van kronkellijnen...? Had|he|too|full|filled|his|humanless|wordless|loneliness|with|the|shadows|of|literature|art|history|Were|the|shadows|haunted|and|alive|become|around|him|around|in|that|gloomy|room|where|strangely|the|antique|and|modern|porcelain|and|earthenware|shone|and|glimmered|around|him|around|with|an|obsession|of|color glowings|and|glazes|of||and|of|winding lines Had he filled his humanless, wordless solitude with the shadows of literature, art, history...? Had the shadows come alive around him, in that gloomy room, where the antique and modern porcelain and earthenware gleamed and shimmered around him, with an obsession of color glows and glazes, of blooming and curling lines...?

De beide broêrs, die gekomen waren, omdat zij hun broêr gek dachten, zagen om in de kamer en voor beiden was de kamer ook gek. The|both|brothers|who|come|were|because|they|their|brother|crazy|thought|saw|around|in|the|room|and|for|both|was|the|room|also|crazy The two brothers, who had come because they thought their brother was mad, looked around the room and for both of them the room was also mad. Voor den ritmeester, wien zijne ochtendstemming was opgeklaard, - die zich normaal stevig gezond plotseling voelde worden onder de woorden van zinsbegoocheling, welke hem zeide zijn zonderling van een broêr, werd de kamer een krankzinnige kamer, omdat hij er wapens in miste, karwatsen, platen van paarden en honden, en de chromolitografie van een naakte vrouw, lachend achterover gebogen... Voor den anderen broêr ook was krankzinnig de kamer, omdat de vaas er niet meer een ornament was, omdat de vaas er een ziekelijkheid       was geworden, als een bont onkruid, dat woekerde tusschen de sombere schaduwen der gordijnen en eiken kasten. For|the|cavalry officer|whose|his|morning mood|was|cleared up|he|himself|normally|strongly|healthy|suddenly|felt|to become|under|the|words|of|delusion|which|him|said|his|peculiar|of|a|brother|became|the|room|a|insane|room|because|he|there|weapons|in|missed|saddles|harnesses|of|horses|and|dogs|and|the|chromolithograph|of|a|naked|woman|laughing|backward|bent|For|the|other|brother|also|was|insane|the|room|because|the|vase|there|not|more|an|ornament|was|because|the|vase|there|a|sickness|was|become|like|a|colorful|weed|that|thrived|between|the|gloomy|shadows|of the|curtains|and|oak|cabinets For the cavalry officer, whose morning mood had cleared, - who suddenly felt normally robust and healthy under the words of delusion, which told him his odd brother, the room became a mad room, because he missed weapons in it, saddles, plates of horses and dogs, and the chromolithograph of a naked woman, laughing and bent backward... For the other brother, the room was also mad, because the vase was no longer an ornament, because the vase had become a sickness, like a colorful weed, that thrived among the gloomy shadows of the curtains and oak cabinets. Voor Paul was de kamer krankzinnig, omdat er stof lag op de boeken, en omdat de prullemand, vol verscheurde papieren, niet was geleêgd. For|Paul|was|the|room|insane|because|there|dust|lay|on|the|books|and|because|the|trash can|full|torn|papers|not|was| For Paul, the room was mad, because there was dust on the books, and because the wastebasket, full of torn papers, had not been emptied. Maar krankzinniger dan de kamer leek hun beiden de man Ernst zelve toe: hun broêr, een zonderling, dien zij al jaren lang ‘vreemd' hadden moeten vinden, omdat hij anders was dan wie ook van hen allen. But|crazier|than|the|room|seemed|them|both|the|man|Ernst|himself|to|their|brother|a|oddball|whom|they|already|years|long|'strange'|had|had to|find|because|he|different|was|than|who|also|of|them|all But crazier than the room seemed to both of them was the man Ernst himself: their brother, an oddity, whom they had had to find 'strange' for many years, because he was different from anyone else among them all. Toen hij hen bekende, dat zijn kamer vol zielen was, zielen, die om hem wolkten, tot hij er benauwd van was - zielen, die aan hem ketenden met het gerammel van hunne kettingen - toen hadden zij gedacht, dat hij ijlde, dat hij stamelde krankzinnige woorden... Het was hun beider opvatting, opvatting van normaal gezonde menschen, uiterlijk gezond van zinnen, in hunne gebaren, blikken en woorden - omdat hunne gebaren, blikken en woorden niet vloekten tegen die van wie hen in hun leven omringden - wat zij ook, soms, diep in zich voelen mochten. When|he|them|confessed|that|his|room|full|souls|was|souls|that|around|him|swarmed|until|he|it|anxious|from|was|souls|that|to|him|chained|with|the|clanking|of|their|chains|then|had|they|thought|that|he|was delirious|that|he|stammered|insane|words|It|was|their|both|understanding|understanding|of|normal|healthy||outwardly|healthy|of|mind|in|their|gestures|glances|and|words|because|their|gestures|glances|and|words|not|clashed|against|those|of|whom|them|in|their|life|surrounded|what|they|also|sometimes|deep|in|themselves|felt|might When he confessed to them that his room was full of souls, souls that swirled around him until he was suffocated by them - souls that chained him with the clanking of their chains - they had thought that he was delirious, that he was babbling insane words... It was their mutual perception, the perception of normally healthy people, outwardly sound of mind, in their gestures, glances, and words - because their gestures, glances, and words did not clash with those of the people who surrounded them in their lives - whatever they might sometimes feel deep inside. Maar voor dien man zelven, Ernst, was zijn eigen opvatting de normale, de heel gewone, en vond hij vreemd en zonderling zijn beide broêrs, Gerrit en Paul, omdat hij wel, slim, bespeurde, dat       zij geen van beiden iets van de tallooze zielen merkte, die toch zoo dicht en klagend krioelden rondom hem heen, als was hij in een vagevuur. But|for|that|man|himself|Ernst|was|his|own|perception|the|normal|the|very|ordinary|and|found|he|strange|and|peculiar|his|both|brothers|Gerrit|and|Paul|because|he|indeed|clever|noticed|that|they|no|of||||the|countless|souls|noticed|that|yet|so|close|and|lamenting|swarmed|around|him|around|as|was|he|in|a|purgatory But for that man himself, Ernst, his own perception was the normal, the very ordinary, and he found his two brothers, Gerrit and Paul, strange and odd, because he cleverly sensed that neither of them noticed the countless souls that swarmed around him so closely and lamentingly, as if he were in a purgatory. Voor hemzelven was er niets gek of krankzinnig, noch in zijne kamer, noch in zijne woorden, noch in geheel hemzelven. For|himself|was|there|nothing|strange|or|insane|nor|in|his|room|nor|in|his|words|nor|in|entirely|himself For him, there was nothing odd or insane, neither in his room, nor in his words, nor in himself at all. Hij vond hèn gek, hij vond zich verstandig. He|found|them|crazy|||himself|smart He found them crazy, he found himself wise. Toen hij dien nacht in zijn hemd op straat had willen gaan, omdat de zielen hem zoo benauwden, als zoû hij stikken tusschen hare dringingen, had hij eenvoudig lucht willen hebben, niets anders dan lucht, willen ademen zonder druk van kleêren, vest of jas op zijn borst, en hij had het toch heel gewoon gevonden, dat hij met een kaars was de trap afgegaan, en met zijn sleutel de deur had openen willen... Toen hadden die dikke juffrouw en haar ruwe broêr hem gehoord, en zij waren gekomen om hem heen met groote verschrikking van dwaze gebaren en hardklinkende woorden, en zij hadden, de dikke juffrouw, de ruwe broêr, voor hem staan betuigen als twee gekke menschen, terwijl hij de ketting al had van de voordeur gelicht en de tocht hem al zoo heerlijk was weldadig geweest, omdat die wapperde over zijn naaktheid, onder zijn enkel los waaiend hemd... Toen was hij boos geworden, Ernst, omdat de       dikke juffrouw, de ruwe broêr niet hoorden naar wat hij zeide - een zachte stem had hij, die niet òp kon schreeuwen tegen zulke ruwe, burgerlijke, luide stemmen van menschen zonder gevoel, van menschen zonder ziel, zonder weten, zonder begrijpen - toen was hij boos geworden, omdat de broêr, ruw, had de deur weêr gesloten, hem had meêgetrokken, gesleurd de trappen op, en hij had den broêr geslagen, maar de broêr, sterker dan hij, had hem gestompt, gestompt voor zijn borst, die al zoo benauwd was, nog benauwder werd, omdat nu àl de zielen, beängst, drongen tegen hem aan, bescherming aan hem vragende... En ruw, plomp, als gevoellooze menschen, hadden de dikke juffrouw en de ruwe broêr hem met henbeiden gesleept naar boven, en terwijl zij hem hadden gesleept, hadden zij hem niet alleen op zijn bloote voeten getrapt, maar zij hadden de arme zielen vertrapt! When|he|that|night|in|his|shirt|on|street|had|wanted|to go|because|the|souls|him|so|suffocated|as|would|he|suffocate|between|their|urgencies|had|he|simply|air|wanted|to have|nothing|else|than|air|wanted|to breathe|without|pressure|from|clothes|vest|or|coat|on|his|chest|and|he|had|it|yet|very|normal|found|that|he|with|a|candle|was|the|stairs|gone down|and|with|his|key|the|door|had|to open|wanted|Then|had|those|fat|lady|and|her|rough|brother|him|heard|and|they|were|come|around|him|around|with|great||of|foolish|gestures|and|loud-sounding|words|and|they|had|the|fat|lady|the|rough|brother|in front of|him|standing|to testify|as|two|crazy||while|he|the|chain|already|had|from|the|front door|lifted|and|the|draft|him|already|so|wonderfully|was|beneficial|been|because|that|fluttered|over|his|nakedness|under|his|ankle|loose|blowing|shirt|Then|was|he|angry|become|Ernst|because|the|fat|lady|the|rough|brother|not|heard|to|what|he|said|a|soft|voice|had|he|that|not|up|could|shout|against|such|rough|bourgeois|loud|voices|of||without|feeling|of||without|soul|without|knowledge|without|understanding|then|was|he|angry|become|because|the|brother|rough|had|the|door|again|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| When that night he wanted to go out into the street in his shirt, because the souls were suffocating him so much, as if he would choke among their urgings, he simply wanted to have air, nothing but air, to breathe without the pressure of clothes, vest, or coat on his chest, and he found it quite normal that he had gone down the stairs with a candle and wanted to open the door with his key... Then the fat lady and her rough brother heard him, and they came around him with great horror of foolish gestures and loud-sounding words, and they had, the fat lady, the rough brother, stood before him like two crazy people, while he had already lifted the chain from the front door and the draft had already been so wonderfully soothing to him, because it fluttered over his nakedness, under his loosely flapping shirt... Then he had become angry, Ernst, because the fat lady, the rough brother did not listen to what he said - he had a soft voice that could not shout against such rough, bourgeois, loud voices of people without feeling, of people without soul, without knowing, without understanding - then he had become angry because the brother, rough, had closed the door again, had pulled him back, dragged him up the stairs, and he had hit the brother, but the brother, stronger than he, had punched him, punched him in the chest, which was already so suffocated, became even more suffocated, because now all the souls, frightened, pressed against him, asking for protection... And rough, clumsy, like feelingless people, the fat lady and the rough brother had dragged him upstairs, and while they dragged him, they not only stepped on his bare feet, but they had trampled the poor souls! Vertrappeld hadden hun gemeene pantoffels, hun breede ploerten van burgervoeten de arme, de arme, teêre zielen, vertrappeld in de gang, op de trap, en hij had ze hooren hikken en snikken, zoo luide, zoo luide van stervensangst, dat hij niet begreep, waarom niet heel de stad was komen aanloopen van louter verschrikking, om       de arme zielen te zien en te helpen... O, wat hadden zij geklaagd, getandeknarst, o wat hadden zij gesnikt, geweeklaagd ontzettend en niemand was aangekomen... Niemand had willen hooren... Zij hadden niet WILLEN hooren, de menschen van de stad; geen redding was gedaagd, en die twee ploerten: die dikke juffrouw, die ellendige ploert van een kerel, haar broêr, ze hadden hem gesleurd, de trap op, zijn kamer in, hem er in gegooid, en zij hadden de deur achter hem toegesloten, zij hadden buiten de deur gebarrikadeerd... En in de gang, tusschen de voordeur geklemd, op de treden der trap, geklemd tusschen zijn kamerdeur, lagen de arme hikkende, snikkende zielen; ze lagen vertrapd en vertrappeld, als of een ruwe menigte gedanst had op hun teêre vlinderlijven, op hun broze lichamelijkheden en den geheelen nacht had hij in den hoek van zijn kamer, waar hij stil was gaan zitten, huiverend in zijn nachthemd, in den donker, het geweeklaag der zielen gehoord, hun handen hooren wringen, hen gooren smeeken om zijn genade, om zijn ontferming, want zij wisten, dat hij hen lief had, dat hij hun goed wilde doen, de arme zielen... Hij begreep wel, hij begreep wel, - hij begreep wel, dat die twee ruwe ploerten, die vrouw       en die broêr, gedacht hadden, dat hij GEK was... Maar hij had alleen willen ademen koele lucht van den nacht, willen voelen koele lucht van den nacht huiveren over zijn heete leden, die zoo warm aangloeiden, omdat in bed de zielen zoo drongen tegen hem aan, ook al poogde hij ze zacht af te weren... Dat was toch niet GEK koele lucht te willen ademen... koele lucht over zich heen te willen voelen huiveren... Wat had hij anders willen doen... En 's morgens... Ja, hij had haar wel gezien aan de heel voorzichtig opengesloten deur... 's Morgens had hij in eens het gezicht van zijn zuster, Dorine, zien grijnzen en lachen en schateren, met een duivelsch gegrinnik... ook al blij, dat er van de arme zielen op de trap, in de gang daar lagen de vertrappelde broze lichamelijkheden - maar hij was slim geweest: terwijl hij was blijven zitten in zijn hemd, in den hoek van zijn kamer, had hij gedaan of hij haar niet zag, en niet oplette haar duivelschen grijns, om haar boos pleizier geen voldoening te geven... Toen waren eindelijk de arme zielen, die leefden nog, tot rust gekomen: hij had ze gestild met zachte woorden van troost... Toen waren ze om hem heen ingesluimerd, en hij had zacht kunnen opstaan,       zonder hun kettings te rammelen, en had zijn hoofd gewasschen, een broek aangedaan, kousen, een chambercloack... Wat deden nu om hem zijn broêrs? trampled|had|their|mean|slippers|their|||of|||||||||in|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||his||in|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||the|||||||||||||||||||||||dark|the|lamenting||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||| Trampled had their common slippers, their broad clods of bourgeois feet the poor, the poor, tender souls, trampled in the hallway, on the stairs, and he had heard them hiccup and sob, so loudly, so loudly from dying fear, that he did not understand why the whole city had not come running out of sheer horror, to see and help the poor souls... Oh, how they had complained, howled, oh how they had sobbed, lamented terribly and no one had come... No one had wanted to listen... They had not WANTED to listen, the people of the city; no rescue had dawned, and those two clods: that fat lady, that miserable clod of a guy, her brother, they had dragged him up the stairs, into his room, thrown him in, and they had locked the door behind him, they had barricaded outside the door... And in the hallway, wedged between the front door, on the steps of the stairs, wedged between his room door, lay the poor hiccuping, sobbing souls; they lay trampled and crushed, as if a rough crowd had danced on their tender butterfly bodies, on their fragile physicalities and all night he had sat in the corner of his room, where he had quietly sat down, shivering in his nightshirt, in the dark, heard the lamentations of the souls, heard their hands wringing, begging him for his mercy, for his compassion, because they knew that he loved them, that he wanted to do good to them, the poor souls... He understood well, he understood well, - he understood well, that those two rough clods, that woman and that brother, thought that he was CRAZY... But he had only wanted to breathe cool air of the night, wanted to feel cool air of the night shivering over his hot limbs, which glowed so warmly, because in bed the souls pressed against him, even though he tried to gently fend them off... That was not CRAZY to want to breathe cool air... to want to feel cool air shivering over him... What else could he have wanted to do... And in the morning... Yes, he had seen her at the very carefully opened door... In the morning he had suddenly seen the face of his sister, Dorine, grinning and laughing and cackling, with a devilish grin... also glad that there were the trampled fragile bodies of the poor souls on the stairs, in the hallway - but he had been clever: while he had remained sitting in his shirt, in the corner of his room, he had pretended not to see her, and not to pay attention to her devilish grin, to not give her angry pleasure any satisfaction... Then finally the poor souls, who still lived, had calmed down: he had soothed them with soft words of comfort... Then they had dozed off around him, and he had been able to get up quietly, without rattling their chains, and had washed his head, put on trousers, stockings, a chamber cloak... What were his brothers doing now? Hij wist wel, hij wist wel: zeker dachten ze ook, als de juffrouw en haar ploert van een broêr, dat hij GEK was, gek en krankzinnig... Maar zij, ze waren van zinnen krank; ze hadden geen oogen, dat ze niet zagen de sluimerende zielen, waar vol het huis van was - zij hadden geen ooren, dat zij niet hadden gehoord de het heelal doorklinkende klacht van de zielen dien nacht... Zij, zij waren gek, zij waren krankzinnig: ze wisten niet en ze voelden niet: ze leefden als domme bruten en hij haatte hen beiden: die groote zware officier, en de andere, die mooie meneer, met zijn gladde gezicht, en zijn kattesnorren, die hij niet uit kon staan, niet kon úitstaan... Sterker dan hem was het geweest, dat hij hun gesproken had van de arme zielen, maar nu hij zag, dat ze GEK waren, nu zoû hij ze er nooit over spreken meer - want anders zouden ze hem zeker ook ranselen willen en slieren, en trappelen op de arme zielen, als die twee ellendige ploerten hadden gedaan. He|knew|well|he|||surely|||also|like||||||||||||||||||||||||had||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||done He knew well, he knew well: surely they also thought, like the lady and her clod of a brother, that he was CRAZY, crazy and insane... But they, they were out of their minds; they had no eyes, that they did not see the slumbering souls, of which the house was full - they had no ears, that they had not heard the universe-resounding complaint of the souls that night... They, they were crazy, they were insane: they did not know and they did not feel: they lived like stupid brutes and he hated them both: that big heavy officer, and the other, that handsome gentleman, with his smooth face, and his cat whiskers, whom he could not stand, could not stand... Stronger than him it had been that he had spoken to them about the poor souls, but now that he saw that they were CRAZY, now he would never speak to them about it again - for otherwise they would surely want to beat him and whip him, and trample on the poor souls, as those two miserable clods had done.

Hij bleef dus maar kalm zitten, wachtend tot zij weg zouden gaan en hem alleen zouden laten       , in de stille eenzaamheid, waar hij naar smachtte... Want nu was hij moê, en recht in zijn stoel, sloot hij de oogen, ook om de gezichten van zijn broêrs niet te zien. He|remained|so|just|calmly|sitting|waiting|until|they|away|would|go|and|him|alone|would|leave|in|the|quiet|loneliness|where|he|for|longed|For|now|was|he|tired|and|straight|in|his|chair|closed|he|the|eyes|also|to avoid|the|faces|of|his|brothers|not|to|see So he just sat calmly, waiting for them to leave and leave him alone, in the quiet solitude, which he longed for... For now he was tired, and sitting upright in his chair, he closed his eyes, also to not see the faces of his brothers. Om hem heen lagen de zielen, tallooze, maar zij waren stil, sluimerden als kinderen rondom hem heen, hoewel pijnlijk hun gezichten vertrokken waren, van al het leed, al de pijn, die zij dien nacht hadden moeten lijden... Around|him|around|lay|the|souls|countless|but|they|were|quiet|slumbered|like|children|around|him|around|although|painfully|their|faces|contorted|were|from|all|the|suffering|all|the|pain|that|they|that|night|had|to have to|suffer Around him lay the souls, countless, but they were quiet, dozing like children around him, although their faces were painfully contorted, from all the suffering, all the pain, that they had to endure that night...

Gerrit en Paul waren opgestaan, deden of zij naar de vazen keken, praatten zacht... Gerrit|and|Paul|were|gotten up|pretended|as if|they|at|the|vases|looked|talked|softly Gerrit and Paul had gotten up, pretended to look at the vases, talked softly...

- Hij is nog al kalm, zei Gerrit. He|is|still|quite|calm|said|Gerrit - He is quite calm, said Gerrit.

- Ja, maar wat hij zei, was totaal in de war. Yes|but|what|he|said|was|totally|in|the|wrong - Yes, but what he said was completely confused.

- We moeten naar een dokter gaan. We|must|to|a|doctor|go - We need to go to a doctor.

- Ja, we moeten eerst naar dokter Van der Ouwe... Later misschien naar dokter Reeuws, of wien hij ons aanraadt, een zenuwspecialiteit. Yes|we|must|first|to|doctor|Van|the|Ouwe|Later|maybe|to|doctor|Reeuws|or|whom|he|us|recommends|a|nerve specialist - Yes, we should first go to doctor Van der Ouwe... Later maybe to doctor Reeuws, or whoever he recommends, a specialist in nerves.

- Hoe vindt je hem? How|do you find|you|him - How do you find him? Bepaald GEK ? certain|crazy Definitely CRAZY?

- Ja, gek... Wat hij zei, was zoo in de war, als hij nog nooit heeft gesproken. Yes|crazy|What|he|said|was|so|in|the|confused|as|he|ever|never|has|spoken - Yes, crazy... What he said was so confused, as if he had never spoken before. Tot nog toe was hij maar vreemd, eenzelvig, zonderling... Nu is hij bepaald... Until|yet|now|was|he|only|strange|solitary|oddball|Now|is|he|definitely Until now he was just strange, solitary, peculiar... Now he is definitely...

- Gek... voltooide zacht Gerrit. Crazy|completed|softly|Gerrit - Crazy... Gerrit softly completed.

- Kijk... hij heeft zijn oogen dicht... Look|he|has|his|eyes|closed - Look... he has his eyes closed...

- Hij is kalm. He|is|calm - He is calm.

- Ja, hij is kalm... Yes|he|is|calm - Yes, he is calm...

- Willen we gaan? Do we want|we|to go - Shall we go? - Ja, laten we gaan... Yes|let|us|go - Yes, let's go...

Zij naderden Ernst. They|approached|Ernst They approached Ernst.

- Ernst... Ernst - Ernst...

- Ernst! Ernst - Ernst!

Hij sloeg langzaam zijn zware oogleden op. He|lifted|slowly|his|heavy|eyelids|up He slowly lifted his heavy eyelids.

- Nu, Ernst, kerel, zei Gerrit. Now|Ernst|dude|said|Gerrit - Now, Ernst, buddy, said Gerrit. Wij gaan. We|go We are going.

Ernst knikte met het hoofd. Ernst|nodded|with|the|head Ernst nodded his head.

- We komen wel gauw terug. We|will come|soon|soon|back - We will be back soon.

Maar Ernst sloot weêr de oogen, smachtend, dat zij zouden vertrekken, ze met zijn verlangen de kamer uitdrijvend... But|Ernst|closed|again|the|eyes|yearning|that|they|would|leave|them|with|his|longing|the|room|driving out But Ernst closed his eyes again, yearning for them to leave, driving them out of the room with his desire...

Zij gingen. They|went They left. Hij hoorde hen de deur zacht toedoen, voorzichtig... Daarna knikte hij waardeerend het hoofd: ze waren niet kwaad, ze maakten de zielen niet wakker... In de gang hoorde hij nu hen fluisteren... met die twee ploerten!... He|heard|them|the|door|softly|close|carefully|Then|nodded|he|appreciatively|the|head|they|were|not|angry|they|woke|the|souls|not|awake|In|the|hallway|heard|he|now|them|whispering|with|those|two|brats He heard them softly closing the door, carefully... Then he nodded appreciatively: they were not angry, they were not waking the souls... In the hallway, he now heard them whispering... with those two brutes!... de juffrouw... haar broêr! the|teacher|her|brother the lady... her brother! Hij stond op, sloop naar de dichte deur, wilde luisteren... Maar hij verstond niet... He|stood|up|crept|to|the|closed|door|wanted|to listen|But|he|understood|not He stood up, crept to the closed door, wanted to listen... But he could not understand...

Toen lachte hij minachtend, omdat hij ze dom vond, zonder oogen, zonder ooren en zonder hart, zonder gevoel... Then|laughed|he|contemptuously|because|he|them|stupid|found|without|eyes|without|ears|and|without|heart|without|feeling Then he laughed contemptuously, because he found them stupid, without eyes, without ears and without heart, without feeling...

- Ellendige bruten, ellendige bruten! Wretched|brutes|wretched|brutes - Wretched brutes, wretched brutes! vloekte hij nu, en balde de vuisten... cursed|he|now|and||the|fists he cursed now, and clenched his fists...

Een doodmoêheid sloop over hem heen. A|utter fatigue|crept|over|him|in A dead tiredness crept over him. Hij ging in zijne slaapkamer, donkerde ze met de blinden en legde zich te bed, voelende, dat hij zoû slapen. He|went|in|his|bedroom|darkened|it|with|the|blinds|and|laid|himself|to|bed|feeling|that|he|would|sleep He went into his bedroom, darkened it with the blinds, and lay down, feeling that he would sleep. Rondom hem heen lagen de zielen: de geheele kamer was er vol van. Around|him|around|lay|the|souls|the|whole|room|was|there|full|of Around him lay the souls: the whole room was full of them.

SENT_CWT:AFkKFwvL=18.89 PAR_TRANS:gpt-4o-mini=13.23 en:AFkKFwvL openai.2025-01-22 ai_request(all=143 err=0.00%) translation(all=119 err=0.00%) cwt(all=2725 err=31.08%)