×

我们使用cookies帮助改善LingQ。通过浏览本网站,表示你同意我们的 cookie 政策.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 10

Hoofdstuk 10

Dien Zondag was het een sombere avond bij mevrouw Van Lowe. En toch wist mama van niets - met Dorine had zij toegezien, dat de meiden de speeltafels klaar hadden gezet, had zij volgens haar gewoonte toegezien op de boterhammetjes, de koekjes, den wijn, die onveranderlijk stonden klaargezet in het zijkamertje, onder het groote portret van haar man, den oud gouverneur-generaal. Maar de oude mevrouw was niet als gewoonlijk en Dorine - bleek, ontzet - schrikte heel vreemd op, toen zij vroeg:

- Dorine, wie heeft nu weêr het portret van papa verhangen...

Brommig en streng vroeg het de oude vrouw.

- Maar mama... het hangt daar al sedert jaren... Na papa's dood... zei u, dat u het niet altijd voor u kon zien in den salon... en is het verhangen.

- Wie... zegje... heeft het verhangen?

- Maar uzelf, mama.

- Ik...

- Ja, u...

- O... ja... herinnerde zich de oude vrouw. Jawel... jawel... ik herinner het me wel; ik vraag het alleen maar, omdat... het hangt hier zoo vreemd... in het kleine kamertje... en het is toch zoo een mooi portret...

Dorine zeide niets meer. Zij beefde op hare beenen, en toch spreidde zij de kaarten uit.

Nu kwamen Karel en Cateau.

- Wat is DÀT vreeslijk!! zei Cateau bleek. Wij zijn toch maar gekomen, voor mama... niet waar... Kárel?

- Mama weet van niets... zei Dorine. Maar we zullen het haar onmogelijk kunnen verzwijgen... Otto is naar Baarn om Bertha voor te bereiden.

Ook de Van Saetzema's kwamen nu binnen.

- Bizonderheden zijn niet bekend? vroeg Adolfine.

- Neen, fluisterde Dorine, schichtig, nu mama naderde.

- Wat zijn jullie allen laat! mopperde de oude vrouw. Waarom zijn oom Herman en tante Lot er nog niet... En waarom zijn tante Tien en tante Rien nog niet gekomen?

Er was een oogenblik pijnlijke stilte.

- Maar ze komen immers niet meer sedert eenigen tijd, mama, zei Adolfine zacht.

- Wat zeg je... Zijn ze ziek?

- De oude tàntes komen al LANG niet meer 's ZONDAG - AVONDS , zei Cateau met veel meêwarigen nadruk.

Plotseling, scheen mevrouw Van Lowe zich te herinneren... Ja, het was waar: de zusters kwamen al lang niet meer 's Zondagavonds... Zij schudde het hoofd met die knikkende toestemming en weting der treurige dingen van ouderdom en voor de kinderen nog duistere toekomst...

- Er is iets, dacht zij bij zichzelve, en zij scheen te willen turen voor zich uit.

Maar zij zag het niet voor zich, voor haar vage oogen, - zoo als zij gezien had het sterven van de moeder van Henri - daarginds, in een sombere kamer, te Driebergen - in een somber eiken bed tusschen somber groene gordijnen. Zij voelde wel, dat er iets was, dat zij haar verzwegen om haar geen pijn te doen, maar zij zag het niet, als zij kort geleden nog gezien had andere dingen, die de kinderen niet zagen en wisten: het was of glassig en vaag haar blik werd... of zij alleen maar raadde... vermoedde. En zij wilde niet vragen wat er was. Als er dan iets was... nu, dan kon het wel niet anders of somber, eenzaam, stil was haar Zondag-familieavond... De kinderen van Adolfine zaten niet meer aan de allegaârtafel in de serre, de oude vrouw begreep niet waarom - zag het niet, dat zij groeiden, dat zij de spelletjes vervelend vonden. Alleen rondkijkende door haar leêge kamer, vroeg zij nog, eenmaal:

- Waar is Bertha? En waar is Constance...

En Adolfine en Cateau, dezen keer, deden zelfs geen moeite mama te herinneren, dat Bertha in Baarn woonde. Wat tante Lot aanging, zij konden niet zeggen, dat de goede vrouw ziek was geworden, een zenuwtoeval, om dien plotselingen dood van Henri, waarvan niemand nog bizonderheid wist - alleen Toetie kwam heel laat, en zei, dat mama wat hoofdpijn had - en wat Constance betrof - had niet éen van de kinderen durven zeggen, dat Constance met Van der Welcke den nachttrein van zes uur naar Parijs had genomen, dadelijk... op het telegram van Emilie. Gerrit had met hen meê willen gaan, maar hij was ziek, en thuis komende van de Kerkhoflaan, had hij nauwlijks aan Adeline een woord van het telegram gezegd - was hij rillende naar bed gekropen, meenende, dat hij koorts had, influenza, hij wist niet... Ook dat Gerrit ziek was, wilden de dochters mama liever niet zeggen, en mama vroeg zelfs niet naar Gerrit, hoewel zij hem, Adeline miste - en zij vond hare kamers heel leêg... Waar waren zij, vroeg de oude vrouw zich af... Van Bertha's troepje niemand... de oude zusters niet... Constance niet... Gerrit niet... tante Lot niet... waar waren zij allen, vroeg telkens zich de oude vrouw af... Hoe groot waren hare kamers geworden, hoe kil deden haar áan, die speeltafels, afwachtende met haar fiches, de in een s uitgespreide kaarten... Nu, als er dan geen kinderen meer waren, zoû zij maar niet meer klaar laten zetten de alle- gaârtafel in de serre - tot grooter de kinderen van Gerrit waren, tot er op nieuw weêr warmte om haar heen kwam, op haar arme Zondag-avonden... En wat zoû zij nog zooveel koekjes bestellen en boterhammetjes laten gereed maken, als zij ze toch niet aten - als er niemand was om ze te eten... En, het was heel vreemd, maar nu van avond hare kamers zoo leêg waren - werd zij heel moê van die er waren - Adolfine, Cateau, Floortje en Dijkerhof... heel moê... Zij voelde haar gezicht trekken van moêheid, haar vallende oogleden knippen over haar glassige oogen heen en haar zwaar-aderige handen beven in haar schoot, van groote moêheid. Zij sprak niet meer, zij knikte alleen: de welwetende knik van den ouderdom, dat treurig des ouderdoms dingen zijn... Zij knikte alleen: verlangend, dat zij zouden gaan... Gezellig waren zij niet: zij fluisterden onder elkaâr, hun gezichten waren wit - zij zaten en staarden zoo spokig vreemd om haar heen - als was er een ongeluk gebeurd - als zoû er een ongeluk gebeuren... Hadden de meiden zoo slecht gestookt... Was het dan zoo bitter koud en kil huiverig in haar kamers, dat het haar zoo met rillingen liep over haar ouden krommenden rug... En toen zij, de kinderen, eindelijk - vroeger dan anders - en altijd met dien zelfden blik van spokig staren in het ongeluk, dat was gebeurd - in het ongeluk, dat zoû gebeuren gaan, afscheid van haar namen, had zij hen allen willen zeggen... dat zij te oud - langzamerhand - werd - om vol te houden haar Zondagavond... had zij het op de lippen al het te zeggen tot Floortje... tot Cateau... Adolfine... maar een medelijden met hen allen en vooral met haarzelve weêrhield haar en zij zeide het niet, en zij zeide integendeel... heel moê...:

- Nu... ik hoop, dat jullie den volgenden Zondag... wat trouwer zullen komen... Allemaal... allemaal... Ik wil jullie allemaal hebben... Allemaal hebben... om mij heen.

Hoofdstuk 10 Κεφάλαιο 10 Chapter 10

Dien Zondag was het een sombere avond bij mevrouw Van Lowe. That Sunday was a somber evening at Mrs. Van Lowe's. En toch wist mama van niets - met Dorine had zij toegezien, dat de meiden de speeltafels klaar hadden gezet, had zij volgens haar gewoonte toegezien op de boterhammetjes, de koekjes, den wijn, die onveranderlijk stonden klaargezet in het zijkamertje, onder het groote portret van haar man, den oud gouverneur-generaal. And yet Mama knew nothing about it - with Dorine she had seen to it that the maids had set up the gaming tables, she had watched over the sandwiches, cookies, and wine, which were invariably set out in the side room, under the large portrait of her husband, the former governor general. Maar de oude       mevrouw was niet als gewoonlijk en Dorine - bleek, ontzet - schrikte heel vreemd op, toen zij vroeg: But the old lady was not as usual, and Dorine - pale, horrified - was startled very strangely when she asked:

- Dorine, wie heeft nu weêr het portret van papa verhangen... - Dorine, who has now again hung up daddy's portrait....

Brommig en streng vroeg het de oude vrouw. Growling sternly, the old woman asked.

- Maar mama... het hangt daar al sedert jaren... Na papa's dood... zei u, dat u het niet altijd voor u kon zien in den salon... en is het verhangen. - But mom... it's been hanging there for years... After Dad died... you said you couldn't always see it in the parlor... and it was hung up.

- Wie... zegje... heeft het verhangen? - Who ... say... hung it up?

- Maar uzelf, mama. - But yourself, mom.

- Ik... - I...

- Ja, u... - Yes, you...

- O... ja... herinnerde zich de oude vrouw. - O... yes ... remembered the old woman. Jawel... jawel... ik herinner het me wel; ik vraag het alleen maar, omdat... het hangt hier zoo vreemd... in het kleine kamertje... en het is toch zoo een mooi portret... Yep... yes... I do remember; I only ask because... it hangs here so strangely... in the little room... and it's such a beautiful portrait...

Dorine zeide niets meer. Dorine said nothing more. Zij beefde op hare beenen, en toch spreidde zij de kaarten uit. She trembled on her legs, yet she spread out the cards.

Nu kwamen Karel en Cateau. Now came Charles and Cateau.

- Wat is DÀT vreeslijk!! - How DÀT is appalling!!! zei Cateau bleek. Cateau said blearily. Wij zijn toch maar gekomen, voor mama... niet waar... Kárel? We came anyway, for Mom.... didn't we... Kárel?

- Mama weet van niets... zei Dorine. - Mama doesn't know about anything... Dorine said. Maar we zullen het haar onmogelijk kunnen       verzwijgen... Otto is naar Baarn om Bertha voor te bereiden. But we won't possibly be able to keep it from her.... Otto is off to Baarn to prepare Bertha.

Ook de Van Saetzema's kwamen nu binnen. The Van Saetzema's were now coming in as well.

- Bizonderheden zijn niet bekend? - Biz details are not known? vroeg Adolfine. Adolfine asked.

- Neen, fluisterde Dorine, schichtig, nu mama naderde. - Nay, whispered Dorine, skittishly, now that Mama was approaching.

- Wat zijn jullie allen laat! - How late you all are! mopperde de oude vrouw. grumbled the old woman. Waarom zijn oom Herman en tante Lot er nog niet... En waarom zijn tante Tien en tante Rien nog niet gekomen? Why aren't Uncle Herman and Aunt Lot here yet.... And why haven't Aunt Ten and Aunt Rien come yet?

Er was een oogenblik pijnlijke stilte. For an instant there was painful silence.

- Maar ze komen immers niet meer sedert eenigen tijd, mama, zei Adolfine zacht. - But after all, they haven't come for some time, Mama, Adolfine said softly.

- Wat zeg je... Zijn ze ziek? - What are you saying... Are they sick?

- De oude tàntes komen al LANG niet meer 's ZONDAG - AVONDS , zei Cateau met veel meêwarigen nadruk. - The old tàntes have long since stopped coming on SUNDAY - AVONDS , Cateau said with much compassionate emphasis.

Plotseling, scheen mevrouw Van Lowe zich te herinneren... Ja, het was waar: de zusters kwamen al lang niet meer 's Zondagavonds... Zij schudde het hoofd met die knikkende toestemming en weting der treurige dingen van ouderdom en voor de kinderen nog duistere toekomst... Suddenly, Mrs. Van Lowe seemed to remember.... Yes, it was true: the sisters had long since stopped coming on Sunday evenings.... She shook her head with that nodding consent and knowing the sad things of old age and for the children still dark future.....

- Er is iets, dacht zij bij zichzelve, en zij scheen te willen turen voor zich uit. - There is something, she thought to herself, and she seemed to want to peer ahead.

Maar zij zag het niet voor zich, voor haar       vage oogen, - zoo als zij gezien had het sterven van de moeder van Henri - daarginds, in een sombere kamer, te Driebergen - in een somber eiken bed tusschen somber groene gordijnen. But she did not see it before her, before her blurred eyes, - just as she had seen the dying of Henri's mother - over there, in a gloomy room, in Driebergen - in a gloomy oak bed between gloomy green curtains. Zij voelde wel, dat er iets was, dat zij haar verzwegen om haar geen pijn te doen, maar zij zag het niet, als zij kort geleden nog gezien had andere dingen, die de kinderen niet zagen en wisten: het was of glassig en vaag haar blik werd... of zij alleen maar raadde... vermoedde. She did feel, though, that there was something, that they were keeping from her so as not to hurt her, but she did not see it, if only a short time ago she had seen other things, which the children did not see and know: it was if glassy and fuzzy her gaze became whether she only guessed suspected. En zij wilde niet vragen wat er was. And she didn't want to ask what was there. Als er dan iets was... nu, dan kon het wel niet anders of somber, eenzaam, stil was haar Zondag-familieavond... De kinderen van Adolfine zaten niet meer aan de allegaârtafel in de serre, de oude vrouw begreep niet waarom - zag het niet, dat zij groeiden, dat zij de spelletjes vervelend vonden. If anything then now, then it could not be otherwise or gloomy, lonely, silent was her Sunday family evening.... Adolfine's children no longer sat at the allegaârt table in the conservatory, the old woman did not understand why - did not see it, that they were growing, that they found the games tedious. Alleen rondkijkende door haar leêge kamer, vroeg zij nog, eenmaal: Looking around her empty room alone, she asked, once more:

- Waar is Bertha? - Where is Bertha? En waar is Constance... And where is Constance...

En Adolfine en Cateau, dezen keer, deden zelfs geen moeite mama te herinneren, dat Bertha in Baarn woonde. And Adolfine and Cateau, this time, didn't even bother to remind Mama that Bertha lived in Baarn. Wat tante Lot aanging, zij konden niet zeggen, dat de goede vrouw ziek was geworden, een zenuwtoeval, om dien plotselingen dood van Henri,       waarvan niemand nog bizonderheid wist - alleen Toetie kwam heel laat, en zei, dat mama wat hoofdpijn had - en wat Constance betrof - had niet éen van de kinderen durven zeggen, dat Constance met Van der Welcke den nachttrein van zes uur naar Parijs had genomen, dadelijk... op het telegram van Emilie. As for Auntie Lot, they could not say that the good woman had fallen ill, a nervous breakdown, because of Henri's sudden death, of which no one knew anything - only Tootie came very late, and said that Mama had a headache - and as for Constance - not one of the children had dared to say that Constance had taken the six o'clock night train to Paris with Van der Welcke, immediately on the telegram from Emilie. Gerrit had met hen meê willen gaan, maar hij was ziek, en thuis komende van de Kerkhoflaan, had hij nauwlijks aan Adeline een woord van het telegram gezegd - was hij rillende naar bed gekropen, meenende, dat hij koorts had, influenza, hij wist niet... Ook dat Gerrit ziek was, wilden de dochters mama liever niet zeggen, en mama vroeg zelfs niet naar Gerrit, hoewel zij hem, Adeline miste - en zij vond hare kamers heel leêg... Waar waren zij, vroeg de oude vrouw zich af... Van Bertha's troepje niemand... de oude zusters niet... Constance niet... Gerrit niet... tante Lot niet... waar waren zij allen, vroeg telkens zich de oude vrouw af... Hoe groot waren hare kamers geworden, hoe kil deden haar áan, die speeltafels, afwachtende met haar fiches, de in een s uitgespreide kaarten... Nu, als er dan geen kinderen meer waren, zoû zij maar niet meer klaar laten zetten de alle-       gaârtafel in de serre - tot grooter de kinderen van Gerrit waren, tot er op nieuw weêr warmte om haar heen kwam, op haar arme Zondag-avonden... En wat zoû zij nog zooveel koekjes bestellen en boterhammetjes laten gereed maken, als zij ze toch niet aten - als er niemand was om ze te eten... En, het was heel vreemd, maar nu van avond hare kamers zoo leêg waren - werd zij heel moê van die er waren - Adolfine, Cateau, Floortje en Dijkerhof... heel moê... Zij voelde haar gezicht trekken van moêheid, haar vallende oogleden knippen over haar glassige oogen heen en haar zwaar-aderige handen beven in haar schoot, van groote moêheid. Gerrit had wanted to go with them, but he was ill, and when he came home from the Kerkhoflaan, he had hardly said a word about the telegram to Adeline - he had gone to bed shivering, thinking he had a fever, influenza, he didn't know... The daughters also preferred not to tell mama that Gerrit was ill, and mama did not even ask about Gerrit, although she missed him, Adeline - and she found her rooms very empty... Where were they, the old woman wondered.... Of Bertha's troop no one.... Not the old sisters... Not Constance... Not Gerrit... not Aunt Lot... Where were they all, the old woman kept asking herself... How big her rooms had become, how chilly they made her feel, those gaming tables, waiting with her chips, the cards spread out in an s... Now, if there were no more children, she would not have the all-around table in the conservatory set up - until Gerrit's children were bigger, until warmth returned to her, on her poor Sunday evenings... And why would she order so many cookies and sandwiches if they didn't eat them - if there was no one to eat them... And, it was very strange, but now that her rooms were so empty tonight - she was very tired of those who were there - Adolfine, Cateau, Floortje and Dijkerhof... very tired... She felt her face pull with weariness, her falling eyelids snap over her glassy eyes and her heavy-veined hands tremble in her lap, with great weariness. Zij sprak niet meer, zij knikte alleen: de welwetende knik van den ouderdom, dat treurig des ouderdoms dingen zijn... Zij knikte alleen: verlangend, dat zij zouden gaan... Gezellig waren zij niet: zij fluisterden onder elkaâr, hun gezichten waren wit - zij zaten en staarden zoo spokig vreemd om haar heen - als was er een ongeluk gebeurd - als zoû er een ongeluk gebeuren... Hadden de meiden zoo slecht gestookt... Was het dan zoo bitter koud en kil huiverig in haar kamers, dat het haar zoo met rillingen liep over haar ouden krommenden rug... En toen zij, de kinderen, eindelijk -       vroeger dan anders - en altijd met dien zelfden blik van spokig staren in het ongeluk, dat was gebeurd - in het ongeluk, dat zoû gebeuren gaan, afscheid van haar namen, had zij hen allen willen zeggen... dat zij te oud - langzamerhand - werd - om vol te houden haar Zondagavond... had zij het op de lippen al het te zeggen tot Floortje... tot Cateau... Adolfine... maar een medelijden met hen allen en vooral met haarzelve weêrhield haar en zij zeide het niet, en zij zeide integendeel... heel moê...: She no longer spoke, she only nodded: the knowing nod of old age, that sad things of old age are.... She only nodded: longing, that they would go... They were not cosy: they whispered among themselves, their faces were white - they sat and stared around her in such a strange way - as if an accident had happened - as if an accident would happen... Had the maids stoked so badly... Was it so bitterly cold and chilly in her rooms, that it sent shivers down her old spine... And when they, the children, finally - earlier than usual - and always with that same look of haunted stare into the misfortune that had happened - into the misfortune that was about to happen, said goodbye to her, she had wanted to tell them all... that she was getting too old - gradually - to persevere her Sunday evening she had it on her lips already to say it to Floortje to Cateau... Adolfine... but a pity for them all and especially for herself kept her away and she did not say it, and she said on the contrary very tired ...:

- Nu... ik hoop, dat jullie den volgenden Zondag... wat trouwer zullen komen... Allemaal... allemaal... Ik wil jullie allemaal hebben... Allemaal hebben... om mij heen. - Now... I hope next Sunday... a little more faithfully... All of you... all... I will have you all... All of you... Around me.