×

我们使用cookies帮助改善LingQ。通过浏览本网站,表示你同意我们的 cookie 政策.


image

Het heilige weten (part 1), Hoofdstuk 9 (2)

Hoofdstuk 9 (2)

- Hij zoû er voor overgaan...

- Hij hypnotizeert, niet waar?

- Heel dikwijls, geloof ik.

- Hecht jij daar aan?

- Addy ziet er dikwijls bizondere rezultaten van...

- Ik voor mij hecht er niet aan. Ik zoû niet gaarne hebben, dat hij Marietje hypnotizeerde... Maar als het moet...

De bel, beneden, luidde...

- Is dat voor het lunch?

- Ja... Kom je?

Beneden waren Van der Welcke en Addy, juist thuis, al voorbereid door de meisjes, dat tante Adolfine er was, en Van der Welcke verwelkomde haar gewoon. Ja, wat hadden zij niet woorden gehad, maar hoe vele jaren waren niet heen gesleept over die verledene dingen, en wat was een handdruk, een vriendelijk woord... Hij had iets goedmoedig ernstigs gekregen in zijn groote huis, zoo vol van de familie zijner vrouw. Hij zoû ze gemist hebben, al die groote kinderen - ook al waren alleen Guy en Gerdy vroolijk... Maar die waren er de zonneschijn, en de anderen, ze hingen hem toch aan met sympathie: hunne dankbaarheid gaf in huis een sfeer van sym- pathie rondom oom Henri... Aan de lange lunchtafel sneed Marietje boterhammen.

Oma zat niet aan tafel, en Mathilde kwam heel laat: niemand had haar gewaarschuwd, dat tante Adolfine er was, en verbaasd bleef zij staan in de deur, zich dadelijk dwingende tot een onverschilligen groet. Zij was heel hoog tegen Adolfine, vond haar burgerlijk, nam zekere airs aan, terwijl zij aan tafel zich zette. Het was opvallend hoe hare persoonlijkheid niet samensmolt met hen allen, als bleef zij een vreemde. In den grauwen wintermorgen, schemerzevend in de eetkamer langs de donkere wanden, was zij een mooie heldere vrouw; haar vol gelaat blank als melk, die rozig zoû zijn, haar vormen zwellende van gezondheid. Gerdy, naast haar, was niet meer dan een aardig lachebekje; Marietje en Adèletje waren nog leelijker; Marietje zoo spichtig en geel, Adèletje ouwelijk haar ziekelijke trekken. Klaasje was heel lastig, at slordig, en zat naast Constance, die haar telkens zacht bestrafte, haar boterham sneed, als voor een klein kind. Guy sneed het koude vleesch. In hen allen was een zekere stille verwondering, wat tante Adolfine zoo kwam doen, en hunne woorden klonken gedwongen; maar Van der Welcke, rustig weg, maakte gekheid met Gerdy, met Guy. Adolfine, om te praten, vertelde van Den Haag. - Oom, tante Ruyvenaer en de meisjes waren al heel lang in Indië, kwamen niet meer naar Holland, nu oom en tante ouder waren, en liever wonen op Java bleven-; bij Otto en Francis woonde Louise in; Francis altijd ziekelijk, was het Louise, die zich bemoeide met het huishouden en Hugo en Ottelientje, nu al dertien, veertien jaren. - Dan Karel, Cateau, Ernst, Dorine en Paul...

- Geregeld zien we elkaâr niet veel meer, zei Adolfine, treurig. Ja, mama's Zondag vroeger... het was toch altijd een lieve avond... We waren het wel niet altijd eens, maar toch...

Zij schrikte, werd verlegen, pikte onbeholpen in haar bord. Zij voelde, dat de illuzie van den samenhang der familie - de illuzie vooral van mama vroeger - geheél vervlogen was, en zij was er, ouder, triestiger, en bitter altijd - weemoedig om, als om iets, dat zij misschien wel nooit had geteld, maar dat zij nu toch miste. Toch kon zij zich niet weêrhouden een acute ijverzucht te gevoelen, dat Constance in zoo een groot huis woonde, en zoo veel familie huisvestte, en plotseling vroeg zij, scherp: - Je huis is wel vochtig, hè, Van der Welcke...

- Een rez-de-chaussée, en regen - verklaarde Van der Welcke goedsmoeds.

- Het is zoo kil aan de voeten...

- Guy, geef tante een voetenbankje...

Guy zocht het voetenbankje, Adolfine liet het zich onder de voeten schuiven...

- Er zijn zooveel boomen rondom het huis, zeide zij: DIE maken het somber en kil. Je moet ze goed laten snoeien... Het is wel eenzaam wonen hier...

- Zie je de anderen niet geregeld? vroeg Constance, om het gesprek te breken.

- Neen, Karel en Cateau maken nu en dan eens een visite. Ze zijn niet hartelijk: het is nooit anders dan een visite! kritizeerde Adolfine, die vergat, dat zij vroeger Constance en Van der Welcke ook nooit anders dan een ‘visite' maakte. Paul zie je nooit, Dorine ook niet en Ernst... je weet, dat hij weêr niet heel wel is den laatsten tijd.

Constance schrikte.

- Neen, dat wist ik niet. Drie weken geleden nog, heb ik hem gezien... Ik zoû zoo gaarne hebben, dat hij hier kwam, in Driebergen, op een vroolijke kamer in een goed pension bij voorbeeld, omdat ik denk, dat het buitenleven hem goed zoû doen, en dat hij zich - in Den Haag... misschien wat eenzaam voelt... Maar hij woû niet... Ja, al die jaren woont hij daar nu op die zelfde kamer... en hij schijnt zoo gehecht aan die kamer... dat hij ze niet verlaten kan... en toch is hij nooit tevreden over de juffrouw en over den broêr. Die broêr is altijd zijn cauchemar... Toch dacht ik, leefde hij rustigjes voort... Is hij tegenwoordig toch altijd kalm... hoe eenzelvig... ook...? Is hij niet wel, den laatsten tijd?

- Neen... Niet zooals hij toen... hoe lang ook, tien, elf jaar geleden, geweest is.

- Elf jaar.

- Zoo erg niet... Maar hij kan er soms zoo raar uitzien... en...

- Ik ga morgen naar Den Haag, hem opzoeken, zei Constance beslist.

- O neen, zei Adolfine gepiqueerd. Ik verzeker je, er is niets bizonders. WIJ zijn er immers ook nog... als er wat met hem gebeurt.

- Hij woont daar te eenzaam... Dat heb ik al lang gevonden... En ik verwijt me nu...

- Ik heb oom Ernst nog verleden enkele keeren gezien, mama... zei Addy kalmeerend. Hij was... als altijd... Niet erger. Ik heb toen ook nog aangedrongen, dat hij in Driebergen zoû komen. Hij wil niet... Hij zei het heel kalm.

- Hij was de laatste dagen NIET kalm, zei Adolfine.

- Ik ga morgen naar Den Haag, herhaalde Constance, nerveus.

- Wil u, dat ik ga? zei Addy.

- Ja goed, ga meê...

- Heusch, Constance, hernam Adolfine, heel koel en gemaakt bezadigd. Je hoeft je niet zoo zenuwachtig te maken. Als er iets is... zijn wij er toch... en Karel... en Dorine en Paul. Je kan Ernst gerust aan ons over laten. Het is of wij heelemaal niet tellen.

- Dat is het niet, Adolfine... maar...

- Maar wat...?

- Jullie bemoeien je niet met hem... en ik verwijt me, dat ik zelf... den laatsten tijd... Maar het is ook heel druk... en...

- Druk?! herhaalde Adolfine verbaasd. Heb je het hier druk... te Driebergen? ? In de kameratmosfeer was er als een plotse beving van opkomende ontzenuwing, en de meisjes, angstig, keken naar tante Constance. Zij voelde het, was zich bewust, dat zij haar zenuwen niet meester was, en dwòng zich kalm te blijven. Maar hare oogen, hare lippen beefden. Zij zag echter, dat een bezorgdheid hun allen - behalve Mathilde - trok over de gespannen trekken, en nu werd zij zich geheel meester, - alleen heel diep in zich bleef de beving.

- Ja, antwoordde zij met een zachtere stem. Wij hebben het heusch nog al druk... met allerlei dingen. Natuurlijk, Adolfine, stelt het mij gerust, dat jullie er... allen... zijn in Den Haag... mocht er iets gebeuren met Ernst...

De ontzenuwing vereffende zich, het lunch eindigde rustig: alleen zeide Adolfine:

- Is dat eigengemaakte gelei?... Wat maak je die zoet, Constance...

En zij vond, heel geheim in zich, heerlijk die zoete gelei.

- Tante Adolfine woû je spreken, Addy... zei Constance na het lunch.

Nu voelde Adolfine zich heel nederig. Ja, zij woû wel met Addy spreken en zij ging met hem samen, alleen...

- Het is voor Marietje, dat ze is gekomen, zei Constance, toen Adolfine zich met Addy had teruggetrokken.

- Maar waarom heeft ze niet geschreven, vroeg Van der Welcke; in plaats van zelve te komen... In de andere kamer, plotseling, met Addy samen, hoorden zij Adolfine snikken.

- Is Marietje zoo erg, tante? vroegen de meisjes.

En zij bleven als in eene wachting. De stemmen van Adolfine en Addy, achter de porte-brisée, klonken door elkaâr heen... Onwillekeurig luisterden zij:

- Zij moet zéker weg uit hare omgeving, zei Addy beslist.

Adolfine snikte.

- Dat zei onze dokter ook en... dokter Berens van het Gasthuis... hokte zij tusschen haar huilen door.

Constance wilde niet meer luisteren, maar hoewel zij zich zoo even bedwongen had, trilden nog hare zenuwen. Om Adolfine af te wachten ging zij door de achterkamer, zette zich in de serre naast de oude vrouw.

- Ja... ja... ja... mompelde de oude vrouw. Als er zoo veel regen valt... zullen wij wel weêr overstrooming krijgen... net als verleden jaar.

Voor haar starenden blik zag zij de tropische watervloeden van daar ginds.

Na een half uur kwamen Adolfine en Addy, haar zoekende: Adolfine was heel ontroerd, met roode huiloogen, die zij telkens wischte. Constance ging haar tegemoet.

- O, Adolfine, zeide zij; heb maar vertrouwen op Addy...

Een moederlijke trots trilde door haar stem van medelijden.

- Ik hèb vertrouwen op Addy, Constance, zei Adolfine. Alleen...

- Alleen...?

- Waar moet ik blijven met het kind... Verandering van omgeving, dat zei onze dokter ook... En dokter Berens van het Gasthuis... Toch zijn wij lief voor haar... Waarom verandering van omgeving...! En waar... Ik heb geen geld om... om langen tijd ergens met haar buiten te gaan... In dit seizoen ook... in het najaar... waar, waar moet ik blijven met het kind...

- Ik dacht... zei Addy.

Hij zag zijn moeder aan.

- Wat...?

- Als papa en u het goed vonden... ik zoû haar HIER het beste kunnen observeeren en behandelen.

Maar Constance werd heel strak.

- Ik weet niet, Addy, zeide zij. Ik weet niet of papa dat goed zoû vinden. En zij vond hem tacteloos, dat hij dit zeide, in het bijzijn van Adolfine, en zijzelve betreurde het, dat zij vóor het lunch, in haar kamer, Adolfine niet gezegd had, dat het huis vol was, heelemaal vol.

Maar rustig ging hij door:

- Ik zoû het papa willen vragen... Marietje zou Guy's kamer kunnen krijgen en Guy het kleine kamertje er naast...

- Voor Guy, die werken moet, is dat kamertje te klein.

Hij hoorde een onwilligheid in hare woorden.

- Guy zoû in mijn kantoor kunnen werken, zei hij. Ik ben er 's morgens nooit...

- Neen, neen, zeide Adolfine nu. Neen, Addy, het zoû niet gaan... Het is al zoo druk... voor mama...

- Het is niet, dat het druk is, zei Constance; maar...

- Wat mama?

- Ons huishouden is al heel duur.

Hij had nooit zijn moeder zoo hard gekend en zoo wreed... Hij zeide nu ook:

- Natuurlijk, mama... als u denkt, dat het niet gaan zal... zal ik zien wat ik doen kan voor tante Adolfine... ergens in de buurt... Misschien bij een familie te Zeist... zoû Marietje onder dak kunnen komen.

- Zoû je daar iemand weten? vroeg Adolfine weemoedig.

Maar plotseling voelde Constance heel week. Omdat Addy dit zeide, werd zij zoo week, versmolt al hare hardheid en wreedheid in een berouw over haar laatste woorden, en zeide zij:

- Addy... ga naar boven... en... en vraag het aan papa...

Adolfine, verwonderd, zag op, onder uit haar roode oogen. Haar had getroffen, dat Constance, zoo plotseling, veranderde van toon, van onwilligheid tot willigheid - en ook trof het haar, dat Constance niet scheen te willen beslissen... alle beslissing overliet aan Van der Welcke.

Addy, dadelijk, ging naar boven. De beide zusters, stil, bleven alleen; in de serre de oude vrouw...

- O... Constance! zei Adolfine; zoû je denken, dat Van der Welcke...

Zij voltooide niet, maar vroeg:

- Ja... je huishouden zal wel duur zijn?

- Ja, zei Constance; het is heel duur, en het is...

- Wat?

- Het geld van mijn man... voor MIJN familie. - Maar de kinderen hebben toch wat.

Constance haalde de schouders op.

- Je weet precies wat ze kunnen hebben. Ieder een paar duizend gulden.

- Nu maar, dat is toch wàt...

- Dat laten we voor hen liggen... en komen er niet aan.

- Zoo? zei Adolfine verwonderd. Maar dan is er toch mama nog.

- Mama... zeide Constance.

- Ja, je hebt haar geld toch ook, zei Adolfine, de oogen in Constance's oogen.

Constance gaf haar den blik terug.

- Beste Adolfine, zeide zij zacht. Omdat mama niet in staat is haar zaken af te doen, berust haar vermogen bij onzen notaris, in Den Haag, die het voor haar beheert...

- En de rente...?

- Op rente zet. Wij ontvangen niets van het geld van mama. Wist je dat niet?

- Neen...

- Bij den notaris zijn voor alle broêrs en zusters de boeken in te zien.

- Waarom doe je dat?

- Omdat wij niets willen nemen van het geld van mama.

- Waarom niet. Ze woont bij je in. - Omdat wij alle moeilijkheid willen vermijden met een van de broêrs of de zusters.

- Maar wie van ons zoû je moeilijkheid maken, zei Adolfine, heel nederig.

- Zoo als wij het NU doen... is alle moeilijkheid uitgesloten.

- Ja... zeide Adolfine. Ik had toch gedacht...

- Dat we alle interesten van mama's vermogen ontvingen...

- Ja. Dat geld ligt daar nu toch nutteloos...

- Des te meer hebben mama's kleinkinderen later.

- Ja, zeide Adolfine, heel verwonderd, zich herinnerend de lange gesprekken, die zij alle die jaren in Den Haag had gehad met Saetzema, Karel en Cateau - omdat Van der Welcke en Constance zich accapareerden van het geld van mama, daar, stilletjes te Driebergen. Waarom heeft de notaris ons dat niet gezegd!

- Ik dacht, dat jullie het wisten.

- Neen, zei Adolfine nederig, en zij zeide haar niet, dat de notaris het eens verzekerd aan Karel had, maar dat zij geen van allen het hadden willen gelooven. Dus mama leeft... eigenlijk op jullie kosten.

Constance glimlachte. - Mama heeft zoo weinig behoeften... arme mama.

- Je hebt toch een aparte meid voor mama?

- Ja, dat is het eenige.

- Dat maakt toch alles weêr duurder, in de keuken-belasting?

- Ja, zei Constance kalm.

Zij hoorde Van der Welcke en Addy de trap afkomen; zij kwamen binnen, vader en zoon. En het was vreemd hen te zien naast elkaâr, Van der Welcke met zijn jong-leuke heldere gezicht en zijn kinderlijke oogen, ook al grauwde zijn haren, en al was hij wat rond van het zitten; Addy, er naast, met zijn klaren ernst van heel ouwelijken jongen man, de grauwe oogen vol dingen van zorg en peinzing...

- Addy vertelt me, dat het zoo slecht met Marietje gaat? begon Van der Welcke, als inleiding.

Adolfine had een grooten snik, die haar ophief: zij knikte het hoofd van ja en zij huilde.

- Nu, zei Van der Welcke, die van tranen altijd beroerd werd. Als Addy haar gaarne hier heeft... om haar beter te observeeren... dan kan ze gerust komen, hoor Adolfine... We zullen wel een bedje voor haar spreien... Het is hier bij ons toch het azyl... En omdat Adolfine heel hevig begon te snikken, voegde hij er bij, zijn hand even op haar schouder:

- Kom kom, heb maar goede hoop... Addy zal haar wel beter maken.

Hoofdstuk 9 (2) Kapitel 9 (2) Chapter 9 (2) Rozdział 9 (2)

- Hij zoû er voor overgaan...

- Hij hypnotizeert, niet waar?

- Heel dikwijls, geloof ik.

- Hecht jij daar aan?

- Addy ziet er dikwijls bizondere rezultaten van...

- Ik voor mij hecht er niet aan. Ik zoû niet gaarne hebben, dat hij Marietje hypnotizeerde... Maar als het moet...

De bel, beneden, luidde...

- Is dat voor het lunch?

- Ja... Kom je?

Beneden waren Van der Welcke en Addy, juist thuis, al voorbereid door de meisjes, dat tante Adolfine er was, en Van der Welcke verwelkomde haar gewoon. Ja, wat hadden zij niet woorden gehad, maar hoe vele jaren waren niet heen gesleept over die verledene dingen, en wat was een handdruk, een vriendelijk woord... Hij had iets goedmoedig ernstigs gekregen in zijn groote huis, zoo vol van de familie zijner vrouw. Hij zoû ze gemist hebben, al die groote kinderen - ook al waren alleen Guy en Gerdy vroolijk... Maar die waren er de zonneschijn, en de anderen, ze hingen hem toch aan met sympathie: hunne dankbaarheid gaf in huis een sfeer van sym-       pathie rondom oom Henri... Aan de lange lunchtafel sneed Marietje boterhammen.

Oma zat niet aan tafel, en Mathilde kwam heel laat: niemand had haar gewaarschuwd, dat tante Adolfine er was, en verbaasd bleef zij staan in de deur, zich dadelijk dwingende tot een onverschilligen groet. Zij was heel hoog tegen Adolfine, vond haar burgerlijk, nam zekere airs aan, terwijl zij aan tafel zich zette. Het was opvallend hoe hare persoonlijkheid niet samensmolt met hen allen, als bleef zij een vreemde. In den grauwen wintermorgen, schemerzevend in de eetkamer langs de donkere wanden, was zij een mooie heldere vrouw; haar vol gelaat blank als melk, die rozig zoû zijn, haar vormen zwellende van gezondheid. Gerdy, naast haar, was niet meer dan een aardig lachebekje; Marietje en Adèletje waren nog leelijker; Marietje zoo spichtig en geel, Adèletje ouwelijk haar ziekelijke trekken. Klaasje was heel lastig, at slordig, en zat naast Constance, die haar telkens zacht bestrafte, haar boterham sneed, als voor een klein kind. Guy sneed het koude vleesch. In hen allen was een zekere stille verwondering, wat tante Adolfine zoo kwam doen, en hunne woorden klonken gedwongen; maar       Van der Welcke, rustig weg, maakte gekheid met Gerdy, met Guy. Adolfine, om te praten, vertelde van Den Haag. - Oom, tante Ruyvenaer en de meisjes waren al heel lang in Indië, kwamen niet meer naar Holland, nu oom en tante ouder waren, en liever wonen op Java bleven-; bij Otto en Francis woonde Louise in; Francis altijd ziekelijk, was het Louise, die zich bemoeide met het huishouden en Hugo en Ottelientje, nu al dertien, veertien jaren. - Dan Karel, Cateau, Ernst, Dorine en Paul...

- Geregeld zien we elkaâr niet veel meer, zei Adolfine, treurig. Ja, mama's Zondag vroeger... het was toch altijd een lieve avond... We waren het wel niet altijd eens, maar toch...

Zij schrikte, werd verlegen, pikte onbeholpen in haar bord. Zij voelde, dat de illuzie van den samenhang der familie - de illuzie vooral van mama vroeger - geheél vervlogen was, en zij was er, ouder, triestiger, en bitter altijd - weemoedig om, als om iets, dat zij misschien wel nooit had geteld, maar dat zij nu toch miste. Toch kon zij zich niet weêrhouden een acute ijverzucht te gevoelen, dat Constance in zoo een groot huis woonde, en zoo veel familie huisvestte, en plotseling vroeg zij, scherp:       - Je huis is wel vochtig, hè, Van der Welcke...

- Een rez-de-chaussée, en regen - verklaarde Van der Welcke goedsmoeds.

- Het is zoo kil aan de voeten...

- Guy, geef tante een voetenbankje...

Guy zocht het voetenbankje, Adolfine liet het zich onder de voeten schuiven...

- Er zijn zooveel boomen rondom het huis, zeide zij: DIE maken het somber en kil. Je moet ze goed laten snoeien... Het is wel eenzaam wonen hier...

- Zie je de anderen niet geregeld? vroeg Constance, om het gesprek te breken.

- Neen, Karel en Cateau maken nu en dan eens een visite. Ze zijn niet hartelijk: het is nooit anders dan een visite! kritizeerde Adolfine, die vergat, dat zij vroeger Constance en Van der Welcke ook nooit anders dan een ‘visite' maakte. Paul zie je nooit, Dorine ook niet en Ernst... je weet, dat hij weêr niet heel wel is den laatsten tijd.

Constance schrikte.

- Neen, dat wist ik niet. Drie weken geleden nog, heb ik hem gezien... Ik zoû zoo gaarne hebben, dat hij hier kwam, in Driebergen, op een vroolijke kamer in een goed pension bij       voorbeeld, omdat ik denk, dat het buitenleven hem goed zoû doen, en dat hij zich - in Den Haag... misschien wat eenzaam voelt... Maar hij woû niet... Ja, al die jaren woont hij daar nu op die zelfde kamer... en hij schijnt zoo gehecht aan die kamer... dat hij ze niet verlaten kan... en toch is hij nooit tevreden over de juffrouw en over den broêr. Die broêr is altijd zijn cauchemar... Toch dacht ik, leefde hij rustigjes voort... Is hij tegenwoordig toch altijd kalm... hoe eenzelvig... ook...? Is hij niet wel, den laatsten tijd?

- Neen... Niet zooals hij toen... hoe lang ook, tien, elf jaar geleden, geweest is.

- Elf jaar.

- Zoo erg niet... Maar hij kan er soms zoo raar uitzien... en...

- Ik ga morgen naar Den Haag, hem opzoeken, zei Constance beslist.

- O neen, zei Adolfine gepiqueerd. Ik verzeker je, er is niets bizonders. WIJ zijn er immers ook nog... als er wat met hem gebeurt.

- Hij woont daar te eenzaam... Dat heb ik al lang gevonden... En ik verwijt me nu...

- Ik heb oom Ernst nog verleden enkele keeren gezien, mama... zei Addy kalmeerend. Hij was... als altijd... Niet erger. Ik heb toen       ook nog aangedrongen, dat hij in Driebergen zoû komen. Hij wil niet... Hij zei het heel kalm.

- Hij was de laatste dagen NIET kalm, zei Adolfine.

- Ik ga morgen naar Den Haag, herhaalde Constance, nerveus.

- Wil u, dat ik ga? zei Addy.

- Ja goed, ga meê...

- Heusch, Constance, hernam Adolfine, heel koel en gemaakt bezadigd. Je hoeft je niet zoo zenuwachtig te maken. Als er iets is... zijn wij er toch... en Karel... en Dorine en Paul. Je kan Ernst gerust aan ons over laten. Het is of wij heelemaal niet tellen.

- Dat is het niet, Adolfine... maar...

- Maar wat...?

- Jullie bemoeien je niet met hem... en ik verwijt me, dat ik zelf... den laatsten tijd... Maar het is ook heel druk... en...

- Druk?! herhaalde Adolfine verbaasd. Heb je het hier druk... te Driebergen? ? In de kameratmosfeer was er als een plotse beving van opkomende ontzenuwing, en de meisjes, angstig, keken naar tante Constance. Zij voelde het, was zich bewust, dat zij haar zenuwen niet meester was, en dwòng zich kalm te blijven. Maar hare oogen, hare lippen       beefden. Zij zag echter, dat een bezorgdheid hun allen - behalve Mathilde - trok over de gespannen trekken, en nu werd zij zich geheel meester, - alleen heel diep in zich bleef de beving.

- Ja, antwoordde zij met een zachtere stem. Wij hebben het heusch nog al druk... met allerlei dingen. Natuurlijk, Adolfine, stelt het mij gerust, dat jullie er... allen... zijn in Den Haag... mocht er iets gebeuren met Ernst...

De ontzenuwing vereffende zich, het lunch eindigde rustig: alleen zeide Adolfine:

- Is dat eigengemaakte gelei?... Wat maak je die zoet, Constance...

En zij vond, heel geheim in zich, heerlijk die zoete gelei.

- Tante Adolfine woû je spreken, Addy... zei Constance na het lunch.

Nu voelde Adolfine zich heel nederig. Ja, zij woû wel met Addy spreken en zij ging met hem samen, alleen...

- Het is voor Marietje, dat ze is gekomen, zei Constance, toen Adolfine zich met Addy had teruggetrokken.

- Maar waarom heeft ze niet geschreven, vroeg Van der Welcke; in plaats van zelve te komen...       In de andere kamer, plotseling, met Addy samen, hoorden zij Adolfine snikken.

- Is Marietje zoo erg, tante? vroegen de meisjes.

En zij bleven als in eene wachting. De stemmen van Adolfine en Addy, achter de porte-brisée, klonken door elkaâr heen... Onwillekeurig luisterden zij:

- Zij moet zéker weg uit hare omgeving, zei Addy beslist.

Adolfine snikte.

- Dat zei onze dokter ook en... dokter Berens van het Gasthuis... hokte zij tusschen haar huilen door.

Constance wilde niet meer luisteren, maar hoewel zij zich zoo even bedwongen had, trilden nog hare zenuwen. Om Adolfine af te wachten ging zij door de achterkamer, zette zich in de serre naast de oude vrouw.

- Ja... ja... ja... mompelde de oude vrouw. Als er zoo veel regen valt... zullen wij wel weêr overstrooming krijgen... net als verleden jaar.

Voor haar starenden blik zag zij de tropische watervloeden van daar ginds.

Na een half uur kwamen Adolfine en Addy, haar zoekende: Adolfine was heel ontroerd,       met roode huiloogen, die zij telkens wischte. Constance ging haar tegemoet.

- O, Adolfine, zeide zij; heb maar vertrouwen op Addy...

Een moederlijke trots trilde door haar stem van medelijden.

- Ik hèb vertrouwen op Addy, Constance, zei Adolfine. Alleen...

- Alleen...?

- Waar moet ik blijven met het kind... Verandering van omgeving, dat zei onze dokter ook... En dokter Berens van het Gasthuis... Toch zijn wij lief voor haar... Waarom verandering van omgeving...! En waar... Ik heb geen geld om... om langen tijd ergens met haar buiten te gaan... In dit seizoen ook... in het najaar... waar, waar moet ik blijven met het kind...

- Ik dacht... zei Addy.

Hij zag zijn moeder aan.

- Wat...?

- Als papa en u het goed vonden... ik zoû haar HIER het beste kunnen observeeren en behandelen.

Maar Constance werd heel strak.

- Ik weet niet, Addy, zeide zij. Ik weet niet of papa dat goed zoû vinden. En zij vond hem tacteloos, dat hij dit zeide, in het bijzijn van Adolfine, en zijzelve betreurde het, dat zij vóor het lunch, in haar kamer, Adolfine niet gezegd had, dat het huis vol was, heelemaal vol.

Maar rustig ging hij door:

- Ik zoû het papa willen vragen... Marietje zou Guy's kamer kunnen krijgen en Guy het kleine kamertje er naast...

- Voor Guy, die werken moet, is dat kamertje te klein.

Hij hoorde een onwilligheid in hare woorden.

- Guy zoû in mijn kantoor kunnen werken, zei hij. Ik ben er 's morgens nooit...

- Neen, neen, zeide Adolfine nu. Neen, Addy, het zoû niet gaan... Het is al zoo druk... voor mama...

- Het is niet, dat het druk is, zei Constance; maar...

- Wat mama?

- Ons huishouden is al heel duur.

Hij had nooit zijn moeder zoo hard gekend en zoo wreed... Hij zeide nu ook:

- Natuurlijk, mama... als u denkt, dat het niet gaan zal... zal ik zien wat ik doen kan voor tante Adolfine... ergens in de buurt...       Misschien bij een familie te Zeist... zoû Marietje onder dak kunnen komen.

- Zoû je daar iemand weten? vroeg Adolfine weemoedig.

Maar plotseling voelde Constance heel week. Omdat Addy dit zeide, werd zij zoo week, versmolt al hare hardheid en wreedheid in een berouw over haar laatste woorden, en zeide zij:

- Addy... ga naar boven... en... en vraag het aan papa...

Adolfine, verwonderd, zag op, onder uit haar roode oogen. Haar had getroffen, dat Constance, zoo plotseling, veranderde van toon, van onwilligheid tot willigheid - en ook trof het haar, dat Constance niet scheen te willen beslissen... alle beslissing overliet aan Van der Welcke.

Addy, dadelijk, ging naar boven. De beide zusters, stil, bleven alleen; in de serre de oude vrouw...

- O... Constance! zei Adolfine; zoû je denken, dat Van der Welcke...

Zij voltooide niet, maar vroeg:

- Ja... je huishouden zal wel duur zijn?

- Ja, zei Constance; het is heel duur, en het is...

- Wat?

- Het geld van mijn man... voor MIJN familie. - Maar de kinderen hebben toch wat.

Constance haalde de schouders op.

- Je weet precies wat ze kunnen hebben. Ieder een paar duizend gulden.

- Nu maar, dat is toch wàt...

- Dat laten we voor hen liggen... en komen er niet aan.

- Zoo? zei Adolfine verwonderd. Maar dan is er toch mama nog.

- Mama... zeide Constance.

- Ja, je hebt haar geld toch ook, zei Adolfine, de oogen in Constance's oogen.

Constance gaf haar den blik terug.

- Beste Adolfine, zeide zij zacht. Omdat mama niet in staat is haar zaken af te doen, berust haar vermogen bij onzen notaris, in Den Haag, die het voor haar beheert...

- En de rente...?

- Op rente zet. Wij ontvangen niets van het geld van mama. Wist je dat niet?

- Neen...

- Bij den notaris zijn voor alle broêrs en zusters de boeken in te zien.

- Waarom doe je dat?

- Omdat wij niets willen nemen van het geld van mama.

- Waarom niet. Ze woont bij je in. - Omdat wij alle moeilijkheid willen vermijden met een van de broêrs of de zusters.

- Maar wie van ons zoû je moeilijkheid maken, zei Adolfine, heel nederig.

- Zoo als wij het NU doen... is alle moeilijkheid uitgesloten.

- Ja... zeide Adolfine. Ik had toch gedacht...

- Dat we alle interesten van mama's vermogen ontvingen...

- Ja. Dat geld ligt daar nu toch nutteloos...

- Des te meer hebben mama's kleinkinderen later.

- Ja, zeide Adolfine, heel verwonderd, zich herinnerend de lange gesprekken, die zij alle die jaren in Den Haag had gehad met Saetzema, Karel en Cateau - omdat Van der Welcke en Constance zich accapareerden van het geld van mama, daar, stilletjes te Driebergen. Waarom heeft de notaris ons dat niet gezegd!

- Ik dacht, dat jullie het wisten.

- Neen, zei Adolfine nederig, en zij zeide haar niet, dat de notaris het eens verzekerd aan Karel had, maar dat zij geen van allen het hadden willen gelooven. Dus mama leeft... eigenlijk op jullie kosten.

Constance glimlachte. - Mama heeft zoo weinig behoeften... arme mama.

- Je hebt toch een aparte meid voor mama?

- Ja, dat is het eenige.

- Dat maakt toch alles weêr duurder, in de keuken-belasting?

- Ja, zei Constance kalm.

Zij hoorde Van der Welcke en Addy de trap afkomen; zij kwamen binnen, vader en zoon. En het was vreemd hen te zien naast elkaâr, Van der Welcke met zijn jong-leuke heldere gezicht en zijn kinderlijke oogen, ook al grauwde zijn haren, en al was hij wat rond van het zitten; Addy, er naast, met zijn klaren ernst van heel ouwelijken jongen man, de grauwe oogen vol dingen van zorg en peinzing...

- Addy vertelt me, dat het zoo slecht met Marietje gaat? begon Van der Welcke, als inleiding.

Adolfine had een grooten snik, die haar ophief: zij knikte het hoofd van ja en zij huilde.

- Nu, zei Van der Welcke, die van tranen altijd beroerd werd. Als Addy haar gaarne hier heeft... om haar beter te observeeren... dan kan ze gerust komen, hoor Adolfine... We zullen wel een bedje voor haar spreien... Het is hier bij ons toch het azyl...       En omdat Adolfine heel hevig begon te snikken, voegde hij er bij, zijn hand even op haar schouder:

- Kom kom, heb maar goede hoop... Addy zal haar wel beter maken.