×

Vi använder kakor för att göra LingQ bättre. Genom att besöka sajten, godkänner du vår cookie policy.


image

DE KLEINE ZIELEN [tweede deel], Hoofdstuk 19 -2

Hoofdstuk 19 -2

die oùwe menschen, toch gelukkig, jà! Ze trekken niet aan... de wereldsche saak! Ze wetèn van niets...

- In Ghollànd - zei tante boos.

- Maar in den OOST ! antwoordde Cateau, dadelijk, hatelijk.

Het partijtje was bedorven, want tante, zenuwachtig, zag niet meer, welke kaarten zij hield in de hand. Zij voelde, de oude Indische dame, in hare familieleden een vijandelijkheid tegen Constance, en zij vond dat, met de goedigheid eener natuur, gewend aan Indische schandaaltjes, overdreven. Daarbij maakte Cateau's geheel Hollandsche woord van den ‘Oost' haar geheel buiten zichzelve, zoodat zij de kaarten neêrgooide en zei: - Soedah, ik speel niet meer met jou! En zonder verklaring liet zij hare medespelers in den steek en ging regelrecht naar Constance, waar die met Paul zat in een hoek te praten.

- Ik kom wat bij jou zitten, ja Constàns!

- Tante...

- Ik woû jou zeggen, trek jou toch niet aan, seg!... Schud van jouw kouwe kleêren àf... Wat kan schèlen, seg... Beroèrrde artikel... Maar ik swéér jou... schud van jouw kouwe kleeren af!

En tante druk pratende, in eens vindende allerlei vreemde Hollandsche woorden en zegswijzen, die zij met aplomb dooreen haspelde vertelde aan Constance van beroerde artikels uit Indië, en die de menschen dáár ook hadden geschud van hun kouwe kleeren af.

Op dit oogenblik, heel laat, kwamen Bertha, Van Naghel en Marianne binnen. Mama ging dadelijk naar hen toe... Een kalmte, om een houding aan te nemen, streek iets effens in die opwinding van zoovele menschen in twee kamers bijeen. Maar het trof hun allen, dat Van Naghel er zeer moê uitzag, Bertha bleek en Marianne of zij geweend had, met kleine getrokken oogen. Zij groetten allen drie vaag, bijna weemoedig, hier en daar met een hand, met een kus... Na de opwinding kwam een somberheid op de familie als neêrdrukken. De stemmen zakten, fluisterden... En door die fluistering klonken alleen plotseling heel scherp de stemmen der oude tantes, die de Van Naghels begroetten.

- Ja, ja... ik ken je wel... ik herken je wel... dag Van Naghel.

- Dag tante...

- Dag Toetie... Ja, ja... ik ken je wel... je bent Toetie, de vrouw van Van Naghel... En dàt, wie is dat ook weêr?

- Dat is mijn meisje, tante... Marianne. En ik ben Bertha...

- O ja... Dat is Emilietje! schreeuwde tante Tien, in een plotselinge, nog niet volkomen helderheid, aan het oor van tante Rien. Dat is het dochtertje van Toetie... Emie... liètje!

- Neen tante, Emilie is getrouwd!

- Wat zeg je... Is ze dood?

- Neen... schreeuwde tante Tien. Floortje... Floortje is getrouwd! Maar dàt is Emiliètje.

- O, zoo... nu dag dan... Emilietje...

Een glimlach hier en daar verhelderde de sombere gelaatstrekken. De tantes herkenden nooit goed, waren altijd een beetje in de war, tusschen zoo heel veel neven en nichten, ge- slachten, die na waren gekomen. En men deed meestal niet langer dan een oogenblik moeite haar de ware namen in het geheugen te brengen. Koppig als heel oude menschen, bleven zij vasthouden aan hare verwarringen van geslachten, personen, namen...

Constance, naast Paul, zag naar Bertha. Telkens weêr had zij Paul gevraagd:

- Laat het mij lezen! als in een nieuwsgierige obsessie zich te dompelen in dat, wat zij op dit oogenblik hare eigene schande noemde - vooral omdat ze gedrukt was, die schande. En Paul telkens had haar gezegd, nerveus hard:

- Neen, neen Constance... lees het niet!

Nu, aan Van Naghel, aan Bertha, Marianne, zag Constance... DAT ZIJ WISTEN en hadden gelezen. Zij groetten haar allen drie heel koel.

Van Naghel, dadelijk, werd door mama Van Lowe aan een tafeltje gevraagd. De oude vrouw, als Constance, had niets gelezen, wist niets zeker, maar een enkel woord, hier en daar opgevangen, had haar verontrust, geïntrigeerd, en zij voelde zich diep ongelukkig, als om in tranen uit te barsten. In hare kinderen - als voor het eerst - lette zij op iets vreemd hards, in die nerveuze opwindingen van dien avond, die zich wel dadelijk susten en glad streken als zij naderde, maar die iets onbehagelijks nalieten, van een disharmonie, die zij niet begreep. Was het... om dat schandalige blad? Of keurden... zij af, dat Constance op Bertha's jour was geweest? Zij wist het niet, de oude vrouw, maar nooit was nog een Zondagavond zoo weinig gemakkelijk voorbijgegaan, en toch, wat was er? Een artikel - een visite... Een artikel... een visite... Zij poogde, als in een wanhoop, die dingen klein te vinden, nietigheden, niets, maar het ging niet: de visitekwestie was heel gewichtig: bepaald een blunder van Constance, en het artikel... o God, het artikel... dat was - ook al had ZIJ nog niets gelezen, een schande, het schandaal opgerakeld, het schandaal van jaren her bezoedelend, bemodderend al hare kinderen, alle, alle de haren... Neen, het waren geen nietigheden: het waren groote, gewichtige dingen... in hun leven... Wat... wàt kon er gewichtiger zijn... dan de portée van een visite bij Bertha, en... o God... een schandalig artikel!

Bertha echter wilde niet spelen, zei ronduit, dat zij er geen hoofd naar had. En terwijl zij Constance eerst opzettelijk had ontweken, scheen zij nu telkens, als noodlottig, haar te naderen, onrustig, niet kunnende blijven op hare plaats, in de opwinding, die zich weêr langzamerhand van de familieleden meester maakte, na die eerste houding van kalmte uit respect voor hun zwager, den minister. Constance echter bleef doorpraten met Paul, ontweek op hare beurt de blikken van hare zuster, tot ten laatste Bertha, als ontzenuwd, zich naast haar zette op een stoel, zeide:

- Constance...

- Wat...

- Van Naghel is...

- Wat is Van Naghel?

- Van Naghel is... heel ontstemd... Ik begrijp niet, dat hij in staat is te whisten.

- Waarom is hij... ontstemd?

- Om jou.

- Om mij?

- Ja... om jou...

- Het spijt mij, Bertha! zeide Constance koel. Wat heb ik misdaan?

- Het is natuurlijk je schuld niet... van die artikels... Maar het eerste is heel onaangenaam voor Van Naghel...

- En het tweede heb ik niet gelezen, zei Constance hoog.

- Neen, viel Paul in; ik heb Constance geraden het niet te lezen. - En ik zal het niet lezen... het interesseert mij al niet meer. Is Van Naghel om dat artikel ontstemd... over mij...

- Over de visite...

- De visite...?

- Die je... Dinsdag... gemaakt hebt.

- Is... Van Naghel ontstemd over een visite... die ik je Dinsdag... gemaakt heb? vroeg Constance heel hoog, verwonderd.

- Je hadt niet op mijn jour moeten komen.

- Had ik niet...

- Wees niet boos, Constance... Ik heb al zooveel woorden met mijn man gehad... In Godsnaam... wees niet boos. Neem mij niet kwalijk wat ik je zeg. Ik heb sympathie voor je: je bent een zuster, die ik liefheb... maar dat neemt niet weg, dat je verkeerd hebt gehandeld... dat je niet op mijn jour had moeten komen... Waarom heb je het gedaan... Ik ontvang je zoo gaarne altijd anders. Maar juist op een jour... als je risqueert... als je ontmòeten kon... die je dan ook ontmoet hebt: mevrouw Van Eilenburgh, de Van Heuvel Steijns... waarom heb je het gedaan? Waarom heb je het gedaan...

- Dus ik ben onwaardig te verschijnen op den jour van mijn zuster? - Ik bid je, Constance, begrijp mij niet verkeerd... Ik heb sympathie voor je,... je bent mijn zuster... We hebben zelfs eens gesproken...

Constance lachte luid.

- Eéns! zeide zij. Eéns...!

- Het leven is druk, Constance... Maar gaarne ontvang ik je altijd... Alleen... alleen...

- Alleen niet op je jour.

- Is het mijn schuld?

- Neen, het is mijn schuld.

- Mevrouw Van Eilenburgh... is een nicht van...

- Van De Staffelaer.

De naam werd voor het eerst tusschen haar beiden genoemd.

- De Van Heuvel Steijns zijn...

- Zijn vrienden.

- Maar Constance... dan begrijp je toch zelf...

- Ik heb het je Dinsdag gezegd, Bertha: ik laat mijn vijftien jaren gelden.

- Constance, dwing niet het onmogelijke.

- Wat is het onmogelijke?

- Denk niet alleen aan jezelve. Denk ook aan ons. Denk aan Van Naghel... Aan zijn pozitie. Je maakt hem onmogelijk, als je volstrekt wilt...

- Op je jours komen...

- Mijn God, Constance, wees niet boos. Het IS onmogelijk.

- Wat?

- Dat je je...

- Dat ik wat?

- Dat je je pousseert... Toen mama ons acht maanden geleden sprak over je komst in Den Haag, toen heeft Van Naghel dadelijk gezegd, dat ons huis voor jou en je man open stond, maar dat je je niet moest pousseeren.

- Dat was dus de voorwaarde?

- Geen voorwaarde, Constance... Het was een raad... In jouw belang...

- En in jouw belang.

- Soit. In het onze ook... Op mijn jours komen, juist door de pozitie, de relaties van mijn man... menschen: bloedverwanten, vrienden van De Staffelaer... Menschen, die juist je NOOIT hebben vergeven... wat je gedaan hebt... Wil je dat niet begrijpen, Constance, uit jezelve? Moet ik je dat verklaren?

- Bertha, ik heb er niet naar gevraagd mij te pousseeren. - Wie dwingt je dan?

- Wie mij dwingt? - en het was, of Constance zocht. Wie anders, dan jullie, jullie allen...

- Wees niet onredelijk, Constance...

- Wat heb ik anders verlangd dan hier in Den Haag kalm te komen leven...? Jullie allen... mijn broêrs, mijn zusters, jullie kinderen terug te zien, zonder er eenigszins aan te denken mij te pousseeren. Wie heeft het eerst van pousseeren gesproken?... Jullie... Je man, Bertha...

- Constance!

- Wie heeft gesproken het eerst... van het Hof? Adolfine, Bertha.

- Ik bid je, Constance...

- Ik dacht er niet aan, Bertha, mij te laten prezenteeren aan het Hof... maar nu zal ik dat doen, zoodra er zich een gelegenheid aanbiedt.

- Constance!

- Bertha wrong de handen. Het is onmogelijk!

- Jawel... het is wèl mogelijk, en ik doe het.

- Constance... hoe kàn je de opinies van de menschen zoo willen braveeren!

- Door die menschen zelve! - Ik begrijp je niet, Constance... Al mijn kennissen...

- Juist, door je kennissen.

- Al onze familie...

- Door onze familie.

- Ik bid je, Constance... Ik begrijp je niet. Ik weet niet, wat je zeggen wilt. Maar bezin je, bezin je. Je maakt jezelve niet alleen onmogelijk, maar je maakt ONS onmogelijk: mijn man, mijn huis, onze pozitie, onze kinderen...

- Onzin!

- Geen onzin, Constance... Wil je hebben, dat ik er berouw van krijg, dat we mama toe hebben gegeven in haar verlangen je hier weêr te zien, bij haar, en in ons midden...

- Neen, Bertha, maar ik kàn niet langer - om de menschen, om de familie - blijven in den zelfden obscuren hoek... als ik jaren in Brussel gebleven ben, door jullie allen genïeerd als een schande. Ik kan het niet meer, Bertha... Ik kan het niet meer... Voor mijzelve zoû ik het nog kunnen... maar ik kan het niet... voor mijn zoon.

- Hij is nog een kind.

- Hij wordt iederen dag ouder... Ik zie, Bertha, dat ik, of weg had moeten blijven van jullie allen, zonder gevolg te geven aan mijn nederige verlangens en kleine eischen, òf... mij oogenblikkelijk had moeten rehabiliteeren in de oogen van geheel Den Haag.

- Constance...

- Maar te laat is het nog niet. Te laat is het nog niet... Ik kan mijn fout nog herstellen. Ik kan nog moeite doen voor die rehabilitatie. En die rehabilitatie... verlang ik... EISCH IK ... vooral, Bertha, van jou.

- Van mij! - Van jou... vooral. Juist omdat je de zuster bent, wiens man niet alleen een hooge pozitie bekleedt, maar ook de meeste relaties van ons allen bezit in den kring, die vroeger de côterie uitmaakte van ons ouderlijk huis. Juist daarom... juist daarom eisch ik van jou, Bertha, mijn rehabilitatie. Als ik dan niet rustig... in een hoekje... hier in Den Haag leven kan, in een beetje sympathie van familie, als die eenvoudige verlangens dan worden besproken, gekritizeerd - als ze de oorzaak zijn, dat mijn ongelukkig verleden - mijn misstap, mijn zonde - hoe je het ook noemen wilt - opgerakeld wordt niet alleen, door vuile schandblaadjes, maar ook op de kletspartijen en societeiten van Den Haag - dan wil ik uit mijn hoek te voorschijn komen... dan wil ik mij rehabiliteeren - niet alleen voor mij - maar voornamelijk voor mijn zoon en dan EISCH ik die rehabilitatie van jou. Het is mogelijk, dat mijn zusterlijke sympathie je onverschillig laat, maar als de voorwaarde van die sympathie stel ik nu mijn rehabilitatie...

- Mijn God, Constance... wat kàn ik... wat kan ik voor je doen!

- Wat je voor mij doen kunt... Mij ontvangen op je jours. Je man duidelijk maken, dat je mij ontvangen moet, dat je tegenover een zuster niet anders handelen kan, dàn haar ontvangen... nu zij eenmaal - ter kwader uur - teruggekeerd is in Den Haag. Niet meer aarzelen om mij te prezenteeren, aan wie het ook zij in je salon... riep zij uit met bevende zwarte oogen, trillende in hare zenuwen, steeds gezeten tusschen Bertha en Paul; hare zuster bijna hijgende van stille opgewondenheid, radeloosheid - haar broêr met ontzetting luisterend naar haar eischen, die hem, zachtjes-blasé wijsgeer, zonder eenige filozofie voorkwamen. Wat je voor mij doen kunt? Het niet anders dan heel natuurlijk beschouwen, en je kennissen pogen te dwingen het niet anders dan heel natuurlijk te beschouwen... dat je mij ontvangt...

- Ik zoû heel gaarne alles willen doen, wat je mij vraagt, Con-stance... als niet de hindernis was, dat wij verwanten en vrienden van De Staffelaer zien en altijd gezien hebben.

- Is je zuster je niet waard een enkele poging te doen?

- Ik kan niet kiezen tusschen mijn man en mijn zuster.

- Bertha! zei Constance, en zij weende, weende bijna van opgewondenheid en ontzenuwing. Bertha! Probeer het! In Godsnaam, probeer te doen, wat ik je vraag... Het is voor mijn kind! Het is niet voor mij: het is voor mijn zoon...! Hij moet later de carrière volgen... die ik... die ik aan Van der Welcke heb onmogelijk gemaakt... Doe het voor mijn zoon... Mijn God, moet ik je smeeken! Doe het, ik bid je Bertha; probeer het, probeer het te doen... spreek met Van Naghel...

- Constance... ik zàl met Van Naghel spreken... maar hoe kan je ooit hopen... dat... niet wij... maar dat de menschen, vergeven, vergeten zullen... de familie, de oude vrienden van De Staffelaer...

- Ja - ik hoop het...! En als je me helpt - Bertha... als je me helpt... ZAL het niet zoo onmogelijk zijn...

- Weet ik of mevrouw Van Eilenburgh en de Van Heuvel Steijns nog bij ons zullen terug komen... nadat ze je bij me ontmoet hebben...!

- Je wilt dus niet? riep Constance nu heftig uit. Je wilt dus niet?

- Constance... ik wil wel... ik zoû niets liever wenschen... maar de menschen... Van Naghel...

- Laat mij dan spreken met Van Naghel!

- Constance...

- Laat mij spreken met Van Naghel!

- Maak geen scène...

- Ik zal geen scène maken, maar laat mij spreken met Van Naghel. Ik zie je man valt uit: hij speelt niet meer... zeg hem, dat ik hem spreken wil... Laat Van der Welcke tegenwoordig zijn bij ons gesprek... Paul, wees er ook bij...

- Maar Constance, spreken, waarom, waarom!... Ik ben zoo bang, dat mama iets merkt...

- Neen, mama zal niets merken... Ik wil haar zoo min mogelijk leed doen. Maar ik moet je man spreken, samen met jou, en mijn man. Ik moet, Bertha, ik wil. Roep je man. En laat ons gaan in de kleine zijkamer... Zij stond op, trillende. Zij trilde geheel en al, en terwijl zij bijna wankelde, kwam deze plotselinge gedachte in eens al hare energie verlammen:

- ...waarom spreek ik zoo... denk ik zoo... wil ik zoo... Wat doe ik klein... wat doe ik klein... Eigenlijk... ach, eigenlijk... wat kan mij dat alles schelen... Die menschen... en wat ze denken... en wat ze schrijven... en praten. Is dat léven...? Is dat alles...? Is er niets anders...?

Maar een andere gedachte gaf haar nieuwen strijdlust, nieuwen moed... Zij dacht aan het gesprek, dat zij kort geleden met haar man had gewisseld: zij dacht aan wat hij haar verweten had,


Hoofdstuk 19 -2 Chapter 19 -2

die oùwe menschen, toch gelukkig, jà! Ze trekken niet aan... de wereldsche saak! Ze wetèn van niets...

- In Ghollànd - zei tante boos.

- Maar in den OOST ! antwoordde Cateau, dadelijk, hatelijk.

Het partijtje was bedorven, want tante, zenuwachtig, zag niet meer, welke kaarten zij hield in de hand. Zij voelde, de oude Indische dame, in hare familieleden een vijandelijkheid tegen Constance, en zij vond dat, met de goedigheid eener natuur, gewend aan Indische schandaaltjes, overdreven. Daarbij maakte Cateau's geheel Hollandsche woord van den ‘Oost' haar geheel buiten zichzelve, zoodat zij de kaarten neêrgooide en zei: - Soedah, ik speel niet meer met jou! En zonder verklaring liet zij hare medespelers in den steek en ging regelrecht naar Constance, waar die met Paul zat in een hoek te praten.

- Ik kom wat bij jou zitten, ja Constàns!

- Tante...

- Ik woû jou zeggen, trek jou toch niet aan, seg!... Schud van jouw kouwe kleêren àf... Wat kan schèlen, seg... Beroèrrde artikel... Maar ik swéér jou... schud van jouw kouwe kleeren af!

En tante druk pratende, in eens vindende allerlei vreemde Hollandsche woorden en zegswijzen, die zij met aplomb dooreen haspelde vertelde aan Constance van beroerde artikels uit Indië, en die de menschen dáár ook hadden geschud van hun kouwe kleeren af.

Op dit oogenblik, heel laat, kwamen Bertha, Van Naghel en Marianne binnen. Mama ging dadelijk naar hen toe... Een kalmte, om een houding aan te nemen, streek iets effens in die opwinding van zoovele menschen in twee kamers bijeen. Maar het trof hun allen, dat Van Naghel er zeer moê uitzag, Bertha bleek en Marianne of zij geweend had, met kleine getrokken oogen. Zij groetten allen drie vaag, bijna weemoedig, hier en daar met een hand, met een kus...   Na de opwinding kwam een somberheid op de familie als neêrdrukken. De stemmen zakten, fluisterden... En door die fluistering klonken alleen plotseling heel scherp de stemmen der oude tantes, die de Van Naghels begroetten.

- Ja, ja... ik ken je wel... ik herken je wel... dag Van Naghel.

- Dag tante...

- Dag Toetie... Ja, ja... ik ken je wel... je bent Toetie, de vrouw van Van Naghel... En dàt, wie is dat ook weêr?

- Dat is mijn meisje, tante... Marianne. En ik ben Bertha...

- O ja... Dat is Emilietje! schreeuwde tante Tien, in een plotselinge, nog niet volkomen helderheid, aan het oor van tante Rien. Dat is het dochtertje van Toetie... Emie... liètje!

- Neen tante, Emilie is getrouwd!

- Wat zeg je... Is ze dood?

- Neen... schreeuwde tante Tien. Floortje... Floortje is getrouwd! Maar dàt is Emiliètje.

- O, zoo... nu dag dan... Emilietje...

Een glimlach hier en daar verhelderde de sombere gelaatstrekken. De tantes herkenden nooit goed, waren altijd een beetje in de war, tusschen zoo heel veel neven en nichten, ge-   slachten, die na waren gekomen. En men deed meestal niet langer dan een oogenblik moeite haar de ware namen in het geheugen te brengen. Koppig als heel oude menschen, bleven zij vasthouden aan hare verwarringen van geslachten, personen, namen...

Constance, naast Paul, zag naar Bertha. Telkens weêr had zij Paul gevraagd:

- Laat het mij lezen! als in een nieuwsgierige obsessie zich te dompelen in dat, wat zij op dit oogenblik hare eigene schande noemde - vooral omdat ze gedrukt was, die schande. En Paul telkens had haar gezegd, nerveus hard:

- Neen, neen Constance... lees het niet!

Nu, aan Van Naghel, aan Bertha, Marianne, zag Constance... DAT ZIJ WISTEN en hadden gelezen. Zij groetten haar allen drie heel koel.

Van Naghel, dadelijk, werd door mama Van Lowe aan een tafeltje gevraagd. De oude vrouw, als Constance, had niets gelezen, wist niets zeker, maar een enkel woord, hier en daar opgevangen, had haar verontrust, geïntrigeerd, en zij voelde zich diep ongelukkig, als om in tranen uit te barsten. In hare kinderen - als voor het eerst - lette zij op iets vreemd hards, in die nerveuze opwindingen van dien avond, die zich wel dadelijk susten en glad   streken als zij naderde, maar die iets onbehagelijks nalieten, van een disharmonie, die zij niet begreep. Was het... om dat schandalige blad? Of keurden... zij af, dat Constance op Bertha's jour was geweest? Zij wist het niet, de oude vrouw, maar nooit was nog een Zondagavond zoo weinig gemakkelijk voorbijgegaan, en toch, wat was er? Een artikel - een visite... Een artikel... een visite... Zij poogde, als in een wanhoop, die dingen klein te vinden, nietigheden, niets, maar het ging niet: de visitekwestie was heel gewichtig: bepaald een blunder van Constance, en het artikel... o God, het artikel... dat was - ook al had ZIJ nog niets gelezen, een schande, het schandaal opgerakeld, het schandaal van jaren her bezoedelend, bemodderend al hare kinderen, alle, alle de haren... Neen, het waren geen nietigheden: het waren groote, gewichtige dingen... in hun leven... Wat... wàt kon er gewichtiger zijn... dan de portée van een visite bij Bertha, en... o God... een schandalig artikel!

Bertha echter wilde niet spelen, zei ronduit, dat zij er geen hoofd naar had. En terwijl zij Constance eerst opzettelijk had ontweken, scheen zij nu telkens, als noodlottig, haar te naderen, onrustig, niet kunnende blijven op hare plaats,   in de opwinding, die zich weêr langzamerhand van de familieleden meester maakte, na die eerste houding van kalmte uit respect voor hun zwager, den minister. Constance echter bleef doorpraten met Paul, ontweek op hare beurt de blikken van hare zuster, tot ten laatste Bertha, als ontzenuwd, zich naast haar zette op een stoel, zeide:

- Constance...

- Wat...

- Van Naghel is...

- Wat is Van Naghel?

- Van Naghel is... heel ontstemd... Ik begrijp niet, dat hij in staat is te whisten.

- Waarom is hij... ontstemd?

- Om jou.

- Om mij?

- Ja... om jou...

- Het spijt mij, Bertha! zeide Constance koel. Wat heb ik misdaan?

- Het is natuurlijk je schuld niet... van die artikels... Maar het eerste is heel onaangenaam voor Van Naghel...

- En het tweede heb ik niet gelezen, zei Constance hoog.

- Neen, viel Paul in; ik heb Constance geraden het niet te lezen. - En ik zal het niet lezen... het interesseert mij al niet meer. Is Van Naghel om dat artikel ontstemd... over mij...

- Over de visite...

- De visite...?

- Die je... Dinsdag... gemaakt hebt.

- Is... Van Naghel ontstemd over een visite... die ik je Dinsdag... gemaakt heb? vroeg Constance heel hoog, verwonderd.

- Je hadt niet op mijn jour moeten komen.

- Had ik niet...

- Wees niet boos, Constance... Ik heb al zooveel woorden met mijn man gehad... In Godsnaam... wees niet boos. Neem mij niet kwalijk wat ik je zeg. Ik heb sympathie voor je: je bent een zuster, die ik liefheb... maar dat neemt niet weg, dat je verkeerd hebt gehandeld... dat je niet op mijn jour had moeten komen... Waarom heb je het gedaan... Ik ontvang je zoo gaarne altijd anders. Maar juist op een jour... als je risqueert... als je ontmòeten kon... die je dan ook ontmoet hebt: mevrouw Van Eilenburgh, de Van Heuvel Steijns... waarom heb je het gedaan? Waarom heb je het gedaan...

- Dus ik ben onwaardig te verschijnen op den jour van mijn zuster? - Ik bid je, Constance, begrijp mij niet verkeerd... Ik heb sympathie voor je,... je bent mijn zuster... We hebben zelfs eens gesproken...

Constance lachte luid.

- Eéns! zeide zij. Eéns...!

- Het leven is druk, Constance... Maar gaarne ontvang ik je altijd... Alleen... alleen...

- Alleen niet op je jour.

- Is het mijn schuld?

- Neen, het is mijn schuld.

- Mevrouw Van Eilenburgh... is een nicht van...

- Van De Staffelaer.

De naam werd voor het eerst tusschen haar beiden genoemd.

- De Van Heuvel Steijns zijn...

- Zijn vrienden.

- Maar Constance... dan begrijp je toch zelf...

- Ik heb het je Dinsdag gezegd, Bertha: ik laat mijn vijftien jaren gelden.

- Constance, dwing niet het onmogelijke.

- Wat is het onmogelijke?

- Denk niet alleen aan jezelve. Denk ook aan ons. Denk aan Van Naghel... Aan zijn   pozitie. Je maakt hem onmogelijk, als je volstrekt wilt...

- Op je jours komen...

- Mijn God, Constance, wees niet boos. Het IS onmogelijk.

- Wat?

- Dat je je...

- Dat ik wat?

- Dat je je pousseert... Toen mama ons acht maanden geleden sprak over je komst in Den Haag, toen heeft Van Naghel dadelijk gezegd, dat ons huis voor jou en je man open stond, maar dat je je niet moest pousseeren.

- Dat was dus de voorwaarde?

- Geen voorwaarde, Constance... Het was een raad... In jouw belang...

- En in jouw belang.

- Soit. In het onze ook... Op mijn jours komen, juist door de pozitie, de relaties van mijn man... menschen: bloedverwanten, vrienden van De Staffelaer... Menschen, die juist je NOOIT hebben vergeven... wat je gedaan hebt... Wil je dat niet begrijpen, Constance, uit jezelve? Moet ik je dat verklaren?

- Bertha, ik heb er niet naar gevraagd mij te pousseeren. - Wie dwingt je dan?

- Wie mij dwingt? - en het was, of Constance zocht. Wie anders, dan jullie, jullie allen...

- Wees niet onredelijk, Constance...

- Wat heb ik anders verlangd dan hier in Den Haag kalm te komen leven...? Jullie allen... mijn broêrs, mijn zusters, jullie kinderen terug te zien, zonder er eenigszins aan te denken mij te pousseeren. Wie heeft het eerst van pousseeren gesproken?... Jullie... Je man, Bertha...

- Constance!

- Wie heeft gesproken het eerst... van het Hof? Adolfine, Bertha.

- Ik bid je, Constance...

- Ik dacht er niet aan, Bertha, mij te laten prezenteeren aan het Hof... maar nu zal ik dat doen, zoodra er zich een gelegenheid aanbiedt.

- Constance!

- Bertha wrong de handen. Het is onmogelijk!

- Jawel... het is wèl mogelijk, en ik doe het.

- Constance... hoe kàn je de opinies van de menschen zoo willen braveeren!

- Door die menschen zelve! - Ik begrijp je niet, Constance... Al mijn kennissen...

- Juist, door je kennissen.

- Al onze familie...

- Door onze familie.

- Ik bid je, Constance... Ik begrijp je niet. Ik weet niet, wat je zeggen wilt. Maar bezin je, bezin je. Je maakt jezelve niet alleen onmogelijk, maar je maakt ONS onmogelijk: mijn man, mijn huis, onze pozitie, onze kinderen...

- Onzin!

- Geen onzin, Constance... Wil je hebben, dat ik er berouw van krijg, dat we mama toe hebben gegeven in haar verlangen je hier weêr te zien, bij haar, en in ons midden...

- Neen, Bertha, maar ik kàn niet langer - om de menschen, om de familie - blijven in den zelfden obscuren hoek... als ik jaren in Brussel gebleven ben, door jullie allen genïeerd als een schande. Ik kan het niet meer, Bertha... Ik kan het niet meer... Voor mijzelve zoû ik het nog kunnen... maar ik kan het niet... voor mijn zoon.

- Hij is nog een kind.

- Hij wordt iederen dag ouder... Ik zie, Bertha, dat ik, of weg had moeten blijven van   jullie allen, zonder gevolg te geven aan mijn nederige verlangens en kleine eischen, òf... mij oogenblikkelijk had moeten rehabiliteeren in de oogen van geheel Den Haag.

- Constance...

- Maar te laat is het nog niet. Te laat is het nog niet... Ik kan mijn fout nog herstellen. Ik kan nog moeite doen voor die rehabilitatie. En die rehabilitatie... verlang ik... EISCH IK ... vooral, Bertha, van jou.

- Van mij! - Van jou... vooral. Juist omdat je de zuster bent, wiens man niet alleen een hooge pozitie bekleedt, maar ook de meeste relaties van ons allen bezit in den kring, die vroeger de côterie uitmaakte van ons ouderlijk huis. Juist daarom... juist daarom eisch ik van jou, Bertha, mijn rehabilitatie. Als ik dan niet rustig... in een hoekje... hier in Den Haag leven kan, in een beetje sympathie van familie, als die eenvoudige verlangens dan worden besproken, gekritizeerd - als ze de oorzaak zijn, dat mijn ongelukkig verleden - mijn misstap, mijn zonde - hoe je het ook noemen wilt - opgerakeld wordt niet alleen, door vuile schandblaadjes, maar ook op de kletspartijen en societeiten van Den Haag - dan   wil ik uit mijn hoek te voorschijn komen... dan wil ik mij rehabiliteeren - niet alleen voor mij - maar voornamelijk voor mijn zoon en dan EISCH ik die rehabilitatie van jou. Het is mogelijk, dat mijn zusterlijke sympathie je onverschillig laat, maar als de voorwaarde van die sympathie stel ik nu mijn rehabilitatie...

- Mijn God, Constance... wat kàn ik... wat kan ik voor je doen!

- Wat je voor mij doen kunt... Mij ontvangen op je jours. Je man duidelijk maken, dat je mij ontvangen moet, dat je tegenover een zuster niet anders handelen kan, dàn haar ontvangen... nu zij eenmaal - ter kwader uur - teruggekeerd is in Den Haag. Niet meer aarzelen om mij te prezenteeren, aan wie het ook zij in je salon... riep zij uit met bevende zwarte oogen, trillende in hare zenuwen, steeds gezeten tusschen Bertha en Paul; hare zuster bijna hijgende van stille opgewondenheid, radeloosheid - haar broêr met ontzetting luisterend naar haar eischen, die hem, zachtjes-blasé wijsgeer, zonder eenige filozofie voorkwamen. Wat je voor mij doen kunt? Het niet anders   dan heel natuurlijk beschouwen, en je kennissen pogen te dwingen het niet anders dan heel natuurlijk te beschouwen... dat je mij ontvangt...

- Ik zoû heel gaarne alles willen doen, wat je mij vraagt, Con-stance... als niet de hindernis was, dat wij verwanten en vrienden van De Staffelaer zien en altijd gezien hebben.

- Is je zuster je niet waard een enkele poging te doen?

- Ik kan niet kiezen tusschen mijn man en mijn zuster.

- Bertha! zei Constance, en zij weende, weende bijna van opgewondenheid en ontzenuwing. Bertha! Probeer het! In Godsnaam, probeer te doen, wat ik je vraag... Het is voor mijn kind! Het is niet voor mij: het is voor mijn zoon...! Hij moet later de carrière volgen... die ik... die ik aan Van der Welcke heb onmogelijk gemaakt... Doe het voor mijn zoon... Mijn God, moet ik je smeeken! Doe het, ik bid je Bertha; probeer het, probeer het te doen... spreek met Van Naghel...

- Constance... ik zàl met Van Naghel spreken... maar hoe kan je ooit hopen... dat... niet wij... maar dat de menschen, vergeven, vergeten zullen... de familie, de oude vrienden van De Staffelaer...

- Ja - ik hoop het...! En als je me helpt -   Bertha... als je me helpt... ZAL het niet zoo onmogelijk zijn...

- Weet ik of mevrouw Van Eilenburgh en de Van Heuvel Steijns nog bij ons zullen terug komen... nadat ze je bij me ontmoet hebben...!

- Je wilt dus niet? riep Constance nu heftig uit. Je wilt dus niet?

- Constance... ik wil wel... ik zoû niets liever wenschen... maar de menschen... Van Naghel...

- Laat mij dan spreken met Van Naghel!

- Constance...

- Laat mij spreken met Van Naghel!

- Maak geen scène...

- Ik zal geen scène maken, maar laat mij spreken met Van Naghel. Ik zie je man valt uit: hij speelt niet meer... zeg hem, dat ik hem spreken wil... Laat Van der Welcke tegenwoordig zijn bij ons gesprek... Paul, wees er ook bij...

- Maar Constance, spreken, waarom, waarom!... Ik ben zoo bang, dat mama iets merkt...

- Neen, mama zal niets merken... Ik wil haar zoo min mogelijk leed doen. Maar ik moet je man spreken, samen met jou, en mijn man. Ik moet, Bertha, ik wil. Roep je man. En laat ons gaan in de kleine zijkamer...   Zij stond op, trillende. Zij trilde geheel en al, en terwijl zij bijna wankelde, kwam deze plotselinge gedachte in eens al hare energie verlammen:

- ...waarom spreek ik zoo... denk ik zoo... wil ik zoo... Wat doe ik klein... wat doe ik klein... Eigenlijk... ach, eigenlijk... wat kan mij dat alles schelen... Die menschen... en wat ze denken... en wat ze schrijven... en praten. Is dat léven...? Is dat alles...? Is er niets anders...?

Maar een andere gedachte gaf haar nieuwen strijdlust, nieuwen moed... Zij dacht aan het gesprek, dat zij kort geleden met haar man had gewisseld: zij dacht aan wat hij haar verweten had,